Liturgische veranderingen – blog 2

Liturgische veranderingen – blog 2

Laat ik nog even terugkomen op de laatste alinea van blog 1 over liturgische veranderingen. Daar geef ik aan dat ik het dagelijks leven naar de kerk wil halen (in plaats van het reformeren van het dagelijks leven.) Ik zal dat nog wat meer uitwerken. Dat helpt wellicht om ontwikkelingen meer te begrijpen.

Context
In mijn opleiding was er veel aandacht geweest voor de contextualiteit van een gemeente: op welke manier bepaalt de context de gemeente in de samenstelling, in de vragen die er zijn, in waar men mee bezig is. In de jaren dat ik predikant ben heb ik ook veel gelezen over de preekvoorbereiding. Zeker in Amerikaanse literatuur is er aandacht voor wat men noemt ‘de exegese van de gemeente’. Laat ik daar enkele voorbeelden van geven uit de eigen gemeente:

Lezen
* Bij de eerste catechisatieles aan de tieners die gekomen zijn of ze lezen. De oogst is minimaal. Er is af en toe een tiener die naar de bibliotheek gaat om boeken te lenen en te lezen. Meestal komen de tieners niet verder dan de Donald Duck en soms de Voetbal International.
* Tijdens huisbezoek valt het me op eens. Ik zeg dat ook tegen de mensen bij wie ik op bezoek ben: ‘Er valt me iets op.’ ‘Wat dan?’ ‘Ik mis een boekenkast.’ ‘We lezen alleen de krant en de Bijbel.’ Geregeld hoor ik dat de vrouw des huizes voorleest uit de Bijbel, omdat de man de tekst van de Bijbel te moeilijk vindt om voor te lezen.
(De kranten die gelezen worden zijn de huis-aan-huis-bladen, De Stentor en soms de Veluwse Kerkbode. Heel af en toe is er iemand die geabonneerd is op het ND of RD.)

Zingen
* Vaak hoor ik verhalen over hoe het vroeger ging. ‘Vroeger zongen we op zaterdagavond rondom het harmonium liederen uit de Bundel.’ De Bundel, dat is de bundel van Johannes de Heer. Bij zulke opmerkingen word ik altijd nieuwsgierig: ‘En dan op zondag psalmen met hele noten – hoe paste dat bij elkaar?’ Dat waren andere werelden. Wat je thuis in huis deed, deed je niet in de kerk. De liederen uit de Bundel raken nog steeds een diepe snaar. Ik kan dat merken als we in de kerk of bij een rouwdienst deze liederen zingen. Alleen enkele bekende coupletten uit bekende psalmen raken zo diep.
* Bij doopdiensten laat ik ouders psalmen, gezangen en liederen aandragen, die zij graag willen laten zingen in de dienst waarin hun kind wordt gedoopt. Meestal zijn het liederen uit Op Toonhoogte (afkomstig uit Opwekking). Af en toe dragen ouders ook een psalm aan. Meestal worden de psalmen echter door mij aangedragen. Na een dienst met veel liederen uit Op Toonhoogte is de reactie vaak: ‘Deze liederen begrijpen we tenminste. De psalmen zingen we wel, maar begrijpen we niet.’
* Aan het begin van een traject van belijdeniscatechisatie vraag ik om een psalm, een gezang of een lied mee te nemen. We beluisteren dan enkele van de aangedragen psalmen of liederen. Wat mij opvalt, is dat de belijdeniscatechisanten echt op zoek moeten gaan naar liederen. De bundel Op Toonhoogte wordt doorgebladerd. Er wordt op internet gezocht. Ooit was er iemand die ‘God heb ik lief’ wilde meenemen. Hij wist alleen niet in welke bundel dat lied stond. Via internet kwam hij erachter dat het een psalm was.
* Wat mij opvalt, is dat het zingen er helemaal uit raakt. Zeker bij jongens in de bovenbouw van de basisschool en bij tieners. Het is niet meer vanzelfsprekend dat de kinderen op school een psalm aanleren. Als er liederen geleerd worden, gebeurt dat ook wel eens met behulp van YouTube.

Het gaat mij bij het bovengenoemde er niet om of het goed of fout is. Het gaat mij erom, dat dit de context van de gemeente is. Als predikant heb ik rekening te houden met die context.

Dagelijks leven naar de kerk
Wat bedoelde ik met het dagelijks leven naar de kerk halen? Er zijn verschillende manieren om hier mee om te gaan. Het is goed denkbaar dat er in de kerk een norm is met betrekking tot wat er in de eredienst geschikt is. Dat kan inhouden dat er alleen maar psalmen gezongen worden. Dat kan inhouden dat de liederen die in de kerkdienst gezongen worden een bepaald niveau moeten hebben wat kerkmuziek en inhoud betreft.
Wat ik steeds meer ontdek, is dat die norm niet door iedereen begrepen en gehaald wordt. Het dilemma is dan: houd je als kerk vast aan het niveau of sluit je aan bij het niveau in de gemeente (met het risico de standaard te verlagen). Zelf kies ik er steeds meer voor om meer aan te sluiten bij de gemeente.

Verschil zondag – rest van de week
Ik heb daarvoor een extra argument, die misschien niet direct met de eredienst te maken heeft. Wat ik hier nogal eens tegenkom is het verschil tussen de zondag en de andere dagen van de week. Op zondag mag er minder, maar doordeweeks lijkt haast alles te mogen en te kunnen. Dat is natuurlijk overdreven. Maar het contrast tussen zondag en de andere dagen is erg groot.
Dat geldt ook voor de geloofsbeleving: Op zondag de psalmen (en tegenwoordig ook gezangen en andere liederen). Doordeweeks geen psalmen. Als er geluisterd wordt is dat via een cd of via YouTube naar Opwekking of Sela. Of op zondagavond en vrijdagmorgen naar de geestelijke liederen op de Loco.

Een stapje hoger
Enige tijd geleden volgde ik een cursus mentoraat. Daarin ging het ook over de ‘lerende gemeente’. Toen kregen wij als deelnemers het advies mee: probeer de gemeente die je dient één niveau hoger te krijgen en niet een hele stap hoger. Over dat advies denk ik geregeld na. Ook over wat het zou kunnen betekenen voor de gemeente die ik dien. Hoe kan ik de gemeenteleden een stapje hoger krijgen met betrekking tot liturgische bewustwording? De eerste stap die ik genomen heb, is om meer te gaan zingen. Om het zingen weer wat gewoner te maken. Op catechisatie beginnen we daarom met het zingen van de psalm en het opwekkingslied, dat door de HGJB is uitgezocht bij de les.

Geloofspraktijken aanleren
Nu ik er wat meer mee bezig ben, denk ik: zou ik tijdens de gewone catechisatie en tijdens de belijdeniscatechisatie niet wat uitleg moeten geven over zingen en het zingen wat meer kunnen oefenen. Alleen… ik heb daar geen enkele ervaring mee. Het komt in ieder geval in de lessen niet afzonderlijk aan de orde. Het is blijkbaar net als met bidden: men gaat ervan uit, dat het wel overgedragen wordt. Ik denk dat we in de tijd aanbeland zijn, dat gemeenten het hardop lezen uit de Bijbel, het leren zingen en waarderen van kerkliederen, het stil worden voor God en het bidden weer moeten aanleren. Meer dan een idee, dat nu bij me bovenkomt, is het nog niet. Maar daar begint het wellicht mee.

Preek zondag 27 november 2016

Preek zondag 27 november 2016
Voorbereiding Heilig Avondmaal
Schriftlezing: 1 Johannes 4:7-21
Tekst: 1 Johannes 4:10b

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Hoe staat u tegenover God?
Het is goed om jezelf dat geregeld af te vragen: Hoe sta ik nu tegenover God?
Zeker in een tijd vooraf aan het Heilig Avondmaal is dat goed om je dat af te vragen.
Om als het niet goed zit, dat weer in orde te maken.
Heb ik in de afgelopen maanden tijd genoeg vrijgemaakt voor de Heere,
om te bidden, te lezen in de Bijbel, te zingen, met anderen erover te spreken?
Of heb ik dat allemaal wat laten versloffen, omdat ik er geen tijd voor nam.
Heb ik genoeg vertrouwen gehad
dat Hij mijn leven leidt en mijn leven in Zijn hand heeft?
Of heb ik de afgelopen maanden geleefd zonder dat vertrouwen?
En is dat vertrouwen toegenomen?
Of ben ik vergeten dat vertrouwen te voeden, te onderhouden?
De keuzes die ik moest maken – heb ik die wel aan Hem voorgelegd
of heb ik maar wat gedaan, zonder de Heere daarin te betrekken?

Ik hoop dat, als u over deze vragen nadenkt en over uw band met de Heere,
Dat u dan mag zeggen: Ik ben gegroeid in mijn geloof, in mijn vertrouwen,
in het tijd vrijmaken voor de Heere.
Ik betrek Hem nu meer in mijn leven, bijvoorbeeld bij de keuzes die ik maak.

Het kan ook zijn, dat u helemaal niet nadenkt over uw band met de Heere.
U gaat naar de kerk, u luistert naar de preek
en volgende week als het avondmaal is, dan bent u daar,
want als je bij de Heere Jezus hoort, dan hoor je daar te zijn,
omdat Hij je roept aan Zijn tafel
en als je nadenkt over je band met God kun je het geloof ook zo ingewikkeld maken.
Je komt er dan niet uit.

Maar wat als je erachter komt, dat je het er toch wel bij hebt laten zitten.
In het avondmaalsformulier wordt daar iets over gezegd:
dat wij geen volkomen geloof hebben,
en ons er niet toe zetten God met zo’n ijver te dienen als wij behoren te doen,
maar dagelijks strijd hebben te voeren
met de zwakheid van ons geloof
en onze verderfelijke begeerten.
Als u daarover nadenkt, herkent u zich er misschien wel in als ik ze wat uitwerk:
Ja, aan het geloof van mij ontbreekt nog zoveel.
Ik ben het zo snel al weer kwijt, het vertrouwen op God.
En die ijver, dat heb ik niet altijd.
Ik heb eerder last van gemakzucht: ik laat het er te snel bij zitten.
Mijn twijfels zijn vaak te sterk voor mij, ik word ze niet de baas.
De vragen over God blijven in mij rondspoken, ik krijg ze maar niet stil.
Er zijn verlangens in mijzelf, verkeerde verlangens, waar ik me niet mee moet inlaten,
maar ik krijg ze niet uit mijn gedachten.
Je zou zo graag anders willen,
dat je geloof niet zo kwetsbaar is en dat je niet zo snel onderuit gaat door je twijfels
en dat je het er niet zo snel bij laat zitten door je gemakzucht.
dat je je niet zo makkelijk laat wegleiden van de Heere, maar dat je sterk staat.
Zou het ook anders kunnen?

Of zegt u: ach, die dat je in je geloof tekort komt, daar heeft iedereen mee te maken.
Niemand is perfect.
Daar moet je niet te zwaar aan tillen, anders heb je geen leven meer.

Er is Iemand, die de tekortkomingen in ons geloof wel serieus neemt,
die Zich er niet bij neerlegt bij onze gemakzucht,
die het niet kan aanzien dat verkeerde verlangens op een verkeerde weg brengen.
Dat is onze God.
God zond Zijn Zoon als verzoening van onze zonden, schrijft Johannes in zijn brief.
Dat Jezus moest komen naar de aarde, was omdat er verzoening nodig was.
Verzoening dat is nodig als het goed mis is in een relatie,
een relatie die verbroken is en niet zomaar geheeld kan worden.
Dat gaat veel dieper dan het er alleen maar bij laten zitten.
Verzoening gaat om een breuk, een breuk in de relatie tussen God en ons.
Die breuk, zegt Johannes tegen de gemeente, kunnen wij uit onszelf niet helen.
Wij kunnen er uit onszelf niet voor zorgen, dat het weer goed komt tussen de Heere en ons.
Het bijzondere is dat God zelf daar iets aan doet,
dat Hij om de breuk te helen Zijn Zoon naar de aarde stuurde
om het weer goed te maken.
God neemt het initiatief. Hij is ook de enige die het weer goed kan maken.
Zouden we het wel doorgehad hebben
dat het niet goed zat tussen de Heere en ons, als God Zijn Zoon niet had gestuurd?
Jezus kwam op een wereld, die God de rug had toegekeerd.
Wij als mensen kunnen al diep geraakt zijn, als iemand ons de rug toekeert.
Als iemand met ons niet te maken wil hebben,
als iemand doet of wij niet bestaat – dat kan je behoorlijk raken.
Je kunt er beledigd van raken, of juist helemaal van slag.
Wat moest het voor God niet betekenen, dat de mensen die Hij geschapen heeft,
Hem de rug toekeerden en niets meer van Hem wilden weten?
Hadden we eigenlijk wel door wat er gebeurde,
toen we de deur naar God toe dicht gooiden,
toen we dachten dat we het zonder God wel zouden kunnen redden.
Dat we daarmee een schuld op ons hebben geladen naar God toe.

Speelt het nog wel een rol dat Christus kwam om onze schuld te dragen?
En dan ook onze schuld naar God toe?
Onlangs vroeg ik op een Bijbelkring:
Waar denk je aan, als we op zondagmorgen in de kerkdienst onze schuld belijden?
Denk je dan terug aan wat er in de afgelopen week is misgegaan in de relatie met God
Of denk je niet ergens bewust aan en laat je dat gewoon over je heen komen,
omdat het een vast onderdeel van de dienst is.
Wat zou u daarop antwoorden?
Betekent dat echt iets voor u en mist u ook werkelijk iets in de dienst
als de schuldbelijdenis achterwege blijft
en blijft u achter met het besef dat er iets moet gebeuren voor u God kunt ontmoeten?
Of bent u blij dat het dan niet gedaan wordt,
omdat u niet graag herinnerd wordt aan schuld,
omdat het zo’n zwaar beladen woord is, omdat het de benauwde sfeer van vroeger oproept?
Het kan ook zijn dat het over je heen gaat,
omdat schuld zo’n groot woord is.
Verwoord dat nu mijn houding naar God toe, wat er aan de hand is?
Op de Bijbelkring kwam er ook niet echt een antwoord.
Dat ligt vooral aan de manier waarop ik de vraag gesteld heb, denk ik nu.
Ik was vooral benieuwd hoe er hier in de gemeente dat beleefd wordt.
Achteraf gezien had ik misschien beter kunnen vragen
wat het betekent dat de Heere Jezus gekomen is als verzoener,
want dat kan hier gelukkig wel diep beleefd worden
dat Christus niet zomaar kwam,
maar als verzoener van de zonden, zoals Johannes dat schrijft.
Het besef dat wij het vanuit onszelf niet goed kunnen maken naar God toe,
maar dat er iets nodig is, dat God zelf iets moet doen.
en dat onze God dat gelukkig ook heeft gedaan:
Hij zond Zijn Zoon naar deze wereld als verzoening van de zonden.
Als God het weer goed maakt en de relatie weer herstelt,
dan is het wellicht gemakkelijker om na te denken over wat er aan onze kant mis gaat.

Want als er geen vergeving is,
als we er niet van bevrijd kunnen worden, als we er niet van los kunnen komen,
als er geen nieuw leven mogelijk is,
dan kunnen we dat toch niet aan om erover na te denken.
Dan kunnen we die last toch niet dragen,
dat het onze eigen fout is dat de deur naar God dicht is
en dat we God niet onder ogen kunnen komen,
tenzij Hij ons vergeeft, het goed maakt, als God zelf naar ons toekomt.
Want anders blijft er alleen over dat we verloren zijn
in een bestaan waarin we niet meer bij God kunnen komen
en verloren zullen gaan, omdat er geen uitweg is.
Nee, zegt Johannes: God stuurde Zijn Zoon naar deze aarde,
juist vanwege die zonde, die ons dwars zit, die ons op de verkeerde weg brengt
en van God afleidt, een verloren weg.

Hij zocht ons op.
Dat Jezus als kind op aarde geboren werd,
houdt in dat God zelf op deze aarde kwam,
de aarde, die door God geschapen is, maar zich van God had afgekeerd.
Dat vieren we met Kerst: dat God ons opzocht,
dat God zelf mens werd om het weer goed te maken,
door Jezus die aan het kruis ging, om zelf het offer te zijn
dat ons weer met God verzoend.
Johannes geeft aan: moet je zien hoeveel God ervoor over heeft gehad.
Dat Hij zelf kwam naar de aarde,
niet alleen maar om poolshoogte te nemen, om te kijken wat er mis is,
ook niet om de boel maar af te schrijven en weg te gooien
en overnieuw te beginnen met een andere wereld,
maar de mensen die bij Hem vandaan gaan,
de mensen die Hem zo diep gekwetst en geraakt hebben,
weer op te zoeken,
net als hen te worden, om hun weg te gaan, hun leven over te nemen,
een weg die voor Hem eindigde aan het kruis op Golgotha.
Als je echt wilt weten wie God is,
dan moet je naar Golgotha kijken,
of al eerder – in de stal van Bethlehem, waar onze Heer in de kribbe lag.
Dan zie je Wie God is:
dat Hij Zijn schepselen niet heeft afgeschreven,
maar dat Hij er alles voor over heeft gehad om ze weer bij Hem terug te krijgen.
Want Hij wist: Zonder Mij overleven ze het niet, zijn ze verloren.
Er is maar één woord voor: liefde.
Er is maar één verklaring voor: Gods liefde voor mensen,
ondanks hun verkeerde keuze, waarmee we ons van God afkeerden.
ondanks die ingrijpende beslissing om zonder God verder te gaan.
Er zit een plan achter de komst van Jezus naar deze aarde.
Geen kil, onpersoonlijk plan,
maar een plan, waarin een kloppend hart vol liefde en bewogenheid zichtbaar wordt.
Liefde die bereid is om tot het uiterste te gaan.
God geeft zichzelf helemaal.
Zoals ik dat vorige week in de doopdienst al aangaf:
In een verbond geef je je als partners helemaal.
God gaf zich helemaal, toen Hij Zijn Zoon naar de aarde stuurde.
Hij hield niets meer achter.
Het grootste gebaar, alles wat Hij had, dat bood Hij
om ons maar terug te winnen.
God wilde ons weer terug – terug in Zijn gemeenschap, terug bij Hem.
Daarom staat er volgende week ook een tafel in de kerk:
om te laten zien dat God ons terug wil hebben.
Als we onze tekortkomingen ontdekken,
als de Heere ons die voorhoudt,
is dat om ons weer naar Hem toe te bewegen.
Het leren kennen van je zonde is niet bedoeld om je bij God weg te houden.
Om een extra drempel weg te houden,
maar om je bij Christus te brengen.
Wanneer je over je relatie nadenkt met de Heere
en je beseft dat er zoveel is dat schort, moet je wel bij Christus uitkomen.
Daar hoor je te zijn.
Want er is niemand anders die je je kan redden, niemand anders die je kan helpen.
En God wil niets liever dan dat je daar bent, bij Zijn Zoon.
Kerst: betekent dat God ons kwam opzoeken,
omdat wij de weg naar Hem niet meer konden vinden uit onszelf.
Kerst betekent: dat God het niet over Zijn hart kon verkrijgen om ons  verloren te laten gaan.
Kerst houdt in: dat God alles er voor over had om u, om jou weer terug te krijgen.

Komende zondag is het nog geen kerst, maar wel avondmaal
en daar mogen we vieren dat Jezus voor ons kwam op deze aarde,
dat Hij Zijn leven er voor over had om u, om jou, om mij te redden.
Om het weer goed te maken.
Dan is er heel wat wat er schort, en we doen daar niet laconiek over,
maar we lijden eraan en beseffen dat het anders moet
en het gebed en verlangen in ons wordt steeds sterker
dat God ons verandert, dat in ons hart de Heilige Geest komt
en nog meer Zijn werk doet
om ons vol van Christus te maken,
die voor ons naar deze aarde kwam.
In een wereld die donker was, omdat God daar geen plek meer had,
is er een Zon gekomen, die is opgegaan: Christus
die met Zijn licht het duister verdrijft.
Komt tot zijn schijnsel, alle volken,
en gij, mijn ziele, bid het aan!
Amen

Liturgische veranderingen? – blog 1

Liturgische veranderingen? – blog 1

In het Reformatorisch Dagblad verschenen in de afgelopen tijd enkele artikelen over veranderingen in de eredienst. De teneur van die artikelen was dat aan die veranderingen nauwelijks een theologische bezinning ten grondslag ligt.

Als predikant van een gemeente waarin in de afgelopen jaren liturgische veranderingen zijn doorgevoerd, zou ik willen aangeven dat dit geen terechte constatering. De bezinning is vaak op een impliciete manier gebeurt, waarbij niet niet zozeer inhoudelijke argumenten een rol gespeeld hebben. Deze niet-inhoudelijke argumenten zijn niet minder theologisch.

Andere kerken
De gemeenteleden in Oldebroek komen geregeld in andere kerken, doordat ze vanwege kinderen, familie of vrienden diensten met doop, belijdenis, rouw en trouw bezoeken. Daarmee komen ze in aanraking met andere liturgische gebruiken. Daardoor komt de bezinning al op gang. De ene keer roept zo’n dienst in een andere gemeente gevoel van vervreemding op. De andere keer de vraag: als het hier kan, waarom kan het dan niet in onze eigen gemeente. Naast het bezoeken van andere kerken komen ze via Nederland Zingt, interkerkelijke bijeenkomsten, cd’s en youtube in aanraking met andersoortige liederen dan die in de kerk gezongen worden.

Ruimte
Die andere gebruiken of liederen houden nog niet in dat ook de inhoud van de verkondiging anders is. De bezinning op de liturgie kan niet meer om de vraag heen, waarom er in de ene gemeente meer ruimte is in de liturgie dan in de andere gemeente. Omgekeerd kan een liturgische bezinning, waarbij al duidelijk is dat alleen maar psalmen in de eredienst gepast zijn, geen liturgische bezinning heten, omdat het antwoord al bekend is en in de bezinning alleen maar de onderbouwing hoeft te worden gedeeld.

Willekeur
Wat mij opvalt, is dat de onderbouwing om in de eredienst alleen maar psalmen te gebruiken, niet vrij van willekeur is. Het argument is vaak dat met Psalmen Gods Woord gezongen wordt. Waarom worden er dan niet meer Bijbelliederen gezongen? Waarom worden bepaalde Bijbelvertalingen tegengehouden die mogelijk arminianisme doorgeven, maar wordt vastgehouden aan een Psalmberijming die door de Verlichting is gestempeld. Waarom kan er wel uit de Heidelberger Catechismus worden gepreekt, maar is er voor belijdende gezangen geen plaats in de eredienst?

Kloof
De reden voor mij om mee te gaan in veranderingen is niet de wens tot verandering als zodanig. Als predikant constateer ik in de gereformeerde gezindte een grote kloof tussen het leven in het geloof en het dagelijks leven. Ik kan me niet voorstellen dat er gemeenten zijn in de gereformeerde gezindte waarin deze kloof niet geldt. Men kan pogen deze kloof te overbruggen door het dagelijks leven te reformeren. Dat is een respectabele poging, maar daarbij vallen wel gemeenteleden buiten de boot die de reformatie van het dagelijks leven niet meemaken.

Dagelijks leven naar de kerk halen
Mijn poging is daarom om het dagelijks leven meer naar de kerk te halen. Dat doe ik door mijn taalgebruik aan te passen en door geregeld gezangen of liederen te laten zingen, die bij gemeenteleden geliefd zijn. Ik vraag ook geregeld aan mensen wat hun lievelingslied is. Bij de oudere generatie is dat vaak een lied uit de Bundel van Johannes de Heer en soms een bekende psalm. Bij de jongere generatie is dat een Opwekkingslied of een lied van bijvoorbeeld Sela. Zelden dragen zij een psalm aan. Wie wil vasthouden aan de psalmen kan zich niet beperken tot theologische argumenten, maar dient ook om beleid om de melodie en de inhoud uit te leggen, om levensverhalen bij de psalmen te vertellen.

Gaat liturgische verandering niet gepaard met vervlakken? Niet persé, maar dat leg ik uit in een volgend blog… (Wordt vervolgd.)

Preek zondagmorgen 20 november

Preek zondagmorgen 20 november
Bediening Heilige Doop
Markus 10:13-31

Gemeente van onze Heere Jezus Christus, beste doopouders, gasten in ons midden,

Dan ben je moeder, dan ben je vader.
Ja, niet ineens.
Je hebt er een aantal maanden voor om naar dat moment toe te groeien.
Dat kunnen mooie maanden zijn van zwangerschap,
een tijd waarin je ernaar uitkijkt om het kind dat je in je draagt
in de armen te houden en te kunnen zien.
Dat kunnen spannende maanden zijn,
omdat je beseft dat het niet vanzelfsprekend is
dat je zwanger raakt en dat het kind dat je draagt gezond geboren wordt.
De maanden van de zwangerschap kunnen heel dubbel zijn,
omdat je zelf heel blij bent, maar tegelijkertijd iemand hebt – een vriendin, een zus –
die je dit geluk ook zou gunnen.

En dan na 9 maanden, waarin je heel wat emoties hebt gehad,
is het moment gekomen dat je vader of moeder wordt.
Voor sommigen van jullie is het de eerste keer dat je dit mocht meemaken,
voor sommigen zelfs na een periode van heel wat jaren wachten.
Voor anderen van jullie is het niet de eerste keer.
Het is bijzonder: dat te mogen meemaken dat je moeder, vader wordt.
En het blijft bijzonder, dat weer opnieuw te mogen meemaken
dat je het kind dat je verwacht in de armen mag houden.
Wat je in de armen houdt is een geschenk van God.
‘Het hoort er gelijk helemaal bij,’ hoor ik ouders vaak zeggen.
‘Net of het er altijd is geweest; gelijk niet meer weg te denken.’
Dat is niet minder een geschenk van de Heere,
dat je die band gelijk voelt: dat je de moeder, de vader van dit kind bent.
Ook dat is bijzonder, dat de liefde hebt gekregen
om dit kind welkom te heten in je gezin en de liefde voor dit kind in je te voelen.

Toen ons eerste kind geboren werd – Jenske werd halverwege de avond geboren –
was de verloskundige er en de kraamzuster,
later kwam de familie langs om ons kind te bewonderen.
Ze bleven allemaal maar kort.
Daarna ging iedereen weg, tot de laatste de deur uitging.
We bleven met z’n drieën achter.
Op dat moment overviel mij een gevoel van verantwoordelijkheid
en Rianne had dat ook. Later zei ze: ‘Toen werd ik pas echt moeder.’
Voor dit kind zijn we nu verantwoordelijk. Dit kleine, kwetsbare kindje – ons kindje.
Heel wat keren ben ik er die nacht uit geweest om te kijken of ze nog wel ademde.
Vaak heb ik aan haar bedje gestaan of haar in de armen gehad
en bij mijzelf gedacht: Dit kind moet ik opvoeden.
Wellicht hebben jullie, doopouders, datzelfde gevoeld:
het besef, dat je voor dit kind vanaf nu verantwoordelijk bent.
Dat doet wat met je, dat je vader of moeder geworden bent:
Kon je nog eerder een tijd overwerken, nu ga je eerder naar huis.
Kon je voorheen nonchalant in het verkeer zijn, of juist heel impulsief,
nu rijd je beheerst en aandachtig – want je hebt iemand om voor thuis te komen,
Die van jou afhankelijk is en die jou als vader, als moeder wil meemaken.

Die verantwoordelijkheid – kun je dat wel?
Sinds ik zelf vader ben, kan ik het me goed voorstellen
dat ouders hun kinderen bij de Heere Jezus brengen,
zoals verteld wordt in het gedeelte uit de Bijbel, dat we gelezen hebben.
Als ouder kun je heel wat voor je kind betekenen,
maar je kunt niet alles doen.
Juist wat God belooft, dat kun je uiteindelijk niet bieden.
Jij kunt als ouder je kind niet beschermen voor al het kwaad dat er in de wereld is.
Je kunt je kind niet altijd bewaren voor een ongeluk,
je kunt je kind niet altijd beschermen voor een verkeerde keuze.
En als het een ongeluk heeft gekregen of een verkeerde keuze heeft gemaakt,
kun je het alleen maar bijstaan of begeleiden,
maar er niet voor zorgen dat hij of zij dit op een goede manier verwerkt.
Dat is wel wat God belooft:
Om het kwade van je kind te weren,
of als dat kwade toch komt, doen meewerken ten goede.
Daarom breng je als doopouder je kind nu bij de Heere Jezus door het te laten dopen.
Zodat God geeft, wat jij je kind niet kunt bieden.

Er zijn er die de kinderen bij Jezus brengen, zodat Hij hen kan aanraken.
Om de kracht die Hij heeft aan hen mee te geven,
om hen de bevestiging te geven dat ook zij erbij horen.
Als ouder ben je zo verbonden met je kind, je bent kwetsbaar in je kind.
Als je kind iets overkomt, raakt je dat nog veel meer
dan dat het met jezelf gebeurt.
Het mooie van de doop is, dat je kind erbij mag horen,
omdat je zelf bij Christus mag horen.
Omdat jij als vader, moeder gelooft, omdat jij leeft met Hem,
rekent God je kind erbij, bij het geloof, bij de kerk, bij de gemeenschap met Hem.
Dat noemen we verbond – een afspraak die voor altijd geldt,
Een verbond is meer dan een contract.
Er komt liefde en genegenheid bij kijken.
In een verbond geef je je als partner helemaal.
Jij als mens geef je helemaal en in de doop zegt God: ook Ik geef me helemaal.
Een afspraak die voor altijd blijft gelden.
Waar je altijd een beroep op mag doen – jij als ouder, maar ook je kind.
Ook als je kind er helemaal niets meer aan doet
en het begint na te denken over God en beseft dat hij of zij niet meer zonder Hem kan,
ook als het grote fouten heeft gemaakt, of nooit meer aan God heeft gedacht.
Zelfs dan blijft die afspraak van kracht.
Ook als wij niets met God doen, blijft God in ons aan het werk.
De Heilige Geest zal gaan werken in het hart van je kind –
zoals Hij dat ook bij jou heeft gedaan, ook toen je er helemaal niet mee bezig was.

Ouders die hun kinderen bij Jezus brengen om door hen gezegend te worden.
Dan zijn er ook discipelen die tegen die ouders zeggen:
Je mag niet bij Jezus komen. Daar hoor je niet met je kinderen.
Je kunt er nog lang over doorpraten over de vraag of dat nu nog gebeurt.
Maar ik zou willen stilstaan bij de vraag of de ouders krijgen
wat ze voor hun kinderen willen, als ze bij de Heere Jezus komen.
Want ze komen bij Hem, als Hij Zijn discipelen corrigeert
en de kinderen die aangebracht worden bij Zich roept.
De ouders komen bij Hem, zodat Hij hun kinderen aanraakt, hen de zegen meegeeft.
En dan zegt de Heere iets dat niet alleen voor dit leven betekenis heeft,
maar ook voor een leven dat nog komen gaat: het Koninkrijk van God.
Je moet het Koninkrijk van God binnengaan.
Dat is niet alleen iets van deze wereld en van dit leven, van deze tijd waarin wij leven,
maar het gaat ook om een leven dat komt.
Goed, het heeft ook te maken met hoe je nu leeft,
maar dan ook met het oog op wat komen gaat.
Als de Heere Jezus terugkomt uit de hemel
en de geschiedenis op aarde afgelopen is
en de aardse tijd voorbij is.
Het koninkrijk van God: dat is de wereld zoals God die bedoelde, toen Hij de wereld schiep,
een wereld waarin Hij alle eer krijgt,
Een wereld waarin geen zonde meer is:
We kunnen God geen verdriet meer doen en ook de mensen die er zijn.
Een wereld waarin er geen dood meer is, waarin niet meer geleden wordt.
Het zal goed zijn, vooral omdat God daar is.
Jullie, doopouders, hebt een kind ontvangen
en je wilt het voorbereiden op een leven hier op deze aarde
en tegelijkertijd heb je de taak om je kind voor te bereiden op het leven dat nog komt,
in Gods tijd, als Christus terugkomt.
Daar vroeg ik dinsdag naar: hoe jullie daarin staan.
Want juist als je een kind hebt, kun je alle aandacht weer hebben
bij het leven hier op deze aarde, dat je God hier in deze wereld geeft.
Een van jullie zei: ‘Ik sta met één been hier op deze aarde
en ik sta met één been in de wereld die komt, als Christus terugkomt. Zo leef ik.’

Jezus geeft de ouders, die met hun kinderen bij Hem komen,
meer dan ze verwacht hadden, meer dan waar ze rekening mee hielden voor hun kind:
Een toegang tot het Koninkrijk van God.
Hij houdt anderen zelfs hun kind tot voorbeeld.
Als je niet wordt als een kind – dan kun je Gods nieuwe wereld niet binnengaan.
Je komt daar alleen, als je wordt als een kind.
Waar een groot deel van onze kindertijd en jeugd erop gericht is om volwassen te worden
zegt Jezus dat we als een kind moeten worden.
Wat hebben de kinderen – de meesten zijn nu naar de kindernevendienst –
voor op ons als volwassenen?
Zijn ze onschuldiger en doen ze minder dingen verkeerd?
Nee, ook kinderen kunnen hard zijn naar elkaar en elkaar uitsluiten,
een vooroordeel hebben over een ander, dat misschien niet eens klopt.
Ze kunnen verkeerd handelen en ook in verkeerde gedachten hebben.
De kinderen worden bij Jezus gebracht
en dat is precies wat de Heere Jezus bedoelt:
de afhankelijkheid die kinderen hebben.
Ze hebben niet altijd wat te willen,
want ze moeten mee als ze niet willen
of ze moeten iets doen, ook al hebben ze er geen zin in.
Kinderen zijn ook afhankelijk van de zorg van volwassenen.
Wie niet wordt als een kind – kan het koninkrijk van God niet binnengaan.
Zoals de baby’s die gedoopt zijn en de kinderen van de oppas in de kerk gebracht worden.
Ze kunnen tegenstribbelen en protesteren en toch, ze moeten mee.
Kinderen neem je ook niet altijd serieus.
Ze mogen meedenken, hun gedachten hebben, maar uiteindelijk maak jij als ouder de keuze.
Worden als een kind.

Zijn we dat kwijtgeraakt, op deze manier kind zijn?
Ik kom het als predikant nog wel tegen.
Als je van een volwassene hoort, dat hij of zij de beide ouders verloren heeft
die dan zegt: ‘Ik kan geen kind meer zijn.’
Met andere woorden: ik moet het nu zelf doen,
niemand die – als het moet – de verantwoordelijkheid voor mijn leven overneemt.
Ik zie het veel bij de ouderen die ik bezoek:
de worsteling met het afhankelijk worden van de zorg, die anderen moeten bieden.
Kunnen we dat nog wel, als volwassenen – zo kind zijn als Jezus bedoelt
met die afhankelijkheid, je laten leiden, meegenomen worden en je moet maar gaan.
Je moet vragen als je iets wilt hebben.

Ontvangen, geleid worden, het zelf niet in de hand hebben,
dat geldt toch eigenlijk voor veel dingen in ons leven,
de meest belangrijke zaken van ons leven hebben we uiteindelijk niet in de hand.
Of we gezond zijn en gelukkig zijn,
ook of we kinderen geschonken krijgen hebben we zelf niet in de hand.
En juist dat maakt ons – denk ik – volwassen:
de tegenslagen die er kunnen zijn, de zorgen die je maakt,
de verantwoordelijkheden die je hebt voor jezelf, voor anderen om je heen.
Als je wel verlangt naar een kind te mogen ontvangen,
maar nooit dat verlangen vervuld ziet,
dat maakt dat je het leven anders kunt gaan bezien,
minder naïef, omdat je merkt – tot je eigen verdriet – dat je het leven niet in de hand hebt.
En je ziet dan om je heen anderen wel vader en moeder worden
en je ziet dat ze op een andere manier behandeld worden;
het lijkt wel of ze meer meetellen dan jezelf,
dat ze een vanzelfsprekende aandacht krijgen,
aandacht die je ook zou willen, niet omdat je je op de voorgrond zou willen plaatsen,
maar omdat je ook nodig hebt, dat je gezien wordt
en dat ook jij het gevoel wilt hebben er helemaal bij te horen,
ook al heb je geen leuke anekdotes te vertellen over je kind,
maar merk je dat anderen niet over hun kinderen durven te praten
omdat ze bang zijn je pijn te doen met hun verhalen.
Je wordt anders behandeld, zonder dat je dat wilt.
En toch geloof ik en ik merk dat ook in de ontmoetingen met mensen,
voor wie het leven anders loopt dan ze zich hadden voorgesteld,
toch iets van dat worden als een kind kunnen hebben, waar de Heere Jezus op doelt
de voorwaarde die nodig is om het koninkrijk van God binnen te gaan.
Worden als een kind: dat je naar Hem toegaat,
bij Hem je geborgenheid zoekt.
En dan niet alleen een omarming en een zegen,
waar het verhaal van de ontmoeting met de kinderen mee eindigt
maar meer: een toegang tot die nieuwe wereld, het koninkrijk van God.
En je beseft dat je die toegang nodig hebt,
omdat je erachter komt, dat de wereld waarin wij leven
nog niet de volmaakte wereld is, zoveel dat ontbreekt,
zoveel dat mis gaat,
Als iemand die graag kinderen zou willen krijgen,
kan het je zoveel pijn doen als ouders achteloos met hun kinderen omgaan,
niet de tijd nemen om voor hun kinderen te zorgen, hen met zorg en aandacht op te voeden
of hen zelfs te verwaarlozen.

Een toegang tot die nieuwe wereld, die je mag ontvangen,
als Christus je mee mag nemen.
Jezus is op weg naar Jeruzalem, om daar aan het kruis te sterven.
Om daar aan het kruis voor ons te sterven.
Er is zoveel in ons leven wat we niet voor elkaar kunnen krijgen.
Ook de toegang tot Gods nieuwe wereld niet.
Die toegang loopt alleen via dat kruis van Christus op Golgotha.
Jezus zegt tegen de discipelen, tegen de kinderen en die ouders:
Jezus laat tussen de regels door schemeren
dat je die toegang tot Gods Koninkrijk mis kunt lopen.
Dat is niet wat Hij wil. Juist niet.
Hij is juist gekomen, om zoveel mogelijk mensen mee te nemen
door die toegang naar Zijn koninkrijk.
Hij wil u, jou, Hij wil de gedoopte kinderen meenemen.
Dat is Zijn wens, dat er velen zullen zijn in dat koninkrijk, bij Hem in de hemel.
Daarom zegt Hij: er is een weg,
je hoeft alleen maar te worden als een kind,
Te ontvangen, aan te nemen wat Hij je geeft.
Dat vind ik het mooie van de doop:
Je mag je kind meenemen naar de Heere Jezus.
Omdat jij het leven in Hem gevonden hebt,
omdat jij gelooft dat Hij ook voor jou gestorven is
en dat daardoor de weg naar God en Zijn koninkrijk open is.
Je mag je kind meenemen, naar Hem toe.
Je mag antwoord geven voor je kind,
totdat je kind, als het later zelf volwassen geloof is, zelf verantwoordelijk wordt,
je nazegt, jouw ja tegen Christus overneemt.
Daar mag je als ouders over vertellen, steeds weer opnieuw:
dat er ook voor hem, voor haar een weg is naar dat Koninkrijk van God is,
een weg die je zelf gaat, die je voorleeft aan je kind
en je wilt niets liever dat je kind die weg ook gaat.
Ook dat is een hele verantwoordelijkheid.
Deze verantwoordelijkheid hoef je niet alleen te dragen:
Je hebt een gemeente om je heen, die getuige is,
Die voor jou en voor je kind bidt, van wie ook verwacht mag worden, dat zij het voorleven.
Je hebt de Heilige Geest aan je kant, die vandaag beloofd heeft
aan jou en aan je kind, dat Hij zal gaan werken in het hart van je kind,
totdat het gelooft, totdat het ook ja zegt tegen Christus.
Misschien als kind heel onbevangen, als puber wat aarzelend, als jongere zoekend,
maar uiteindelijk een ja, dat niet anders kan dan Gods liefde en genade aan te nemen
omdat de liefde van God zo groot is dat die niet geweigerd meer kan worden.
Zo bidden wij als gemeente met jullie als doopouders mee:

Geef mij uw wijsheid, uw woorden van eer,
dat ik in U blijf en U in mij, Heer.
U als mijn Vader en ik als uw kind
dat in uw armen geborgenheid vindt.
Amen

Kun je vandaag de dag nog wel in wonderen geloven?

Kun je vandaag de dag nog wel in wonderen geloven?

De wonderen die Jezus verrichtte roepen in onze tijd veel scepsis op. Moeten we het geloof in wonderen dan maar opgeven? Nee, zegt Kurt Erlemann, hoogleraar Nieuwe Testament en Vroege Kerkgeschiedenis aan de Bergische Universiteit van Wuppertal, de wonderen hebben met een aantal hoofdpunten van het christelijk geloof te maken. Als het geloof in wonderen opgegeven wordt, heeft dat ook consequenties voor die hoofdpunten van het christelijk geloof.

Erlemann is bezig met een serie boeken over thema’s uit het Nieuwe Testament, die hij voor op een begrijpelijke manier wil uitleggen voor geïnteresseerden die niet thuis zijn in de discussies binnen de nieuwtestamentische wetenschap: Nauwelijks te geloven. Wonderen in het Nieuwe Testament. Het boek over wonderen is het zesde deel in deze serie. Eerder publiceerde hij al over hoe het Nieuwe Testament spreekt over God, Christus, de Heilige Geest, triniteit en toekomstverwachting. Het volgende deel over de gelijkenissen heeft hij al aangekondigd.

41yn8vd4oml-_sx327_bo1204203200_

Christelijk geloof kan niet zonder geloof in wonderen. Het is een rode draad door heel de Bijbel heen dat God wonderen verricht. De geschiedenis van Israël, die in het Oude Testament verteld wordt, is in feite één groot wonderverhaal: God leidt het volk Israël uit de slavernij in Egypte en laat het volk door de woestijn trekken totdat het in Kanaän aankomt.
In het Oude Testament wordt de macht van God verteld en bezongen. Bijvoorbeeld de macht die Hij als schepper heeft over de chaosmachten, die het leven op aarde bedreigen, en de macht die God als Heer over de hele wereld heeft over de volkeren op deze aarde. De Heer kan vijandige volken die op Israël afkomen tegenhouden of juist die volken sturen om zijn volk te laten kennismaken met zijn toorn. In de wonderen die Jezus verricht wordt deze lijn uit het Oude Testament doorgetrokken.

een tijd van wonderen?
Nu kan men tegenwerpen dat het niet vreemd was dat er in de tijd van Jezus geloof in wonderen was. Iedereen in die tijd geloofde immers in wonderen? Volgens Erlemann is dat helemaal niet zo, in dat iedereen de tijd van de Antieke Oudheid in wonderen geloofde. Er was in die tijd geregeld scepsis met betrekking tot de wonderen, waarover verteld werd. Scepsis ten aanzien van wonderen komt niet pas met de Verlichting op, maar is ook al in de Antieke Oudheid aanwezig. In het Nieuwe Testament komt de scepsis voor bij de tegenstanders van Jezus, die zijn bevoegdheid om wonderen te doen niet willen erkennen.

soorten wonderen
Erlemann loopt verschillende soorten wonderen na die Jezus verricht. Die wonderen kunnen te maken hebben met zijn eigen verschijning en identiteit als Zoon van God: de verheerlijking op de berg en de verschijningen in een verheerlijkt lichaam na zijn opstanding. Jezus dreef demonen uit en genas zieken.Hij wekte overledenen op uit de dood. Hij voorzag grote meningten van brood. Hij bracht de storm tot bedaren. De wonderen wijzen vooruit naar het koninkrijk van God dat komen zal, een nieuwe wereld waarin deze nood afwezig zal zijn. Daarom gaat de genezing in sommige gevallen ook gepaard met het geschenk van vergeving van zonden.

kernthema’s
De verhalen over de wonderen zijn verbonden met andere belangrijke thema’s uit de Bijbel: God die reddend ingrijpt, de hoop dat God gebeden hoort, de hoop op een betere toekomst, de macht van God over alles, de betrokkenheid van God op deze wereld, de concrete nood op aarde die Gods bewogenheid oproept, het terugbrengen van degenen die de gemeenschap met God zijn kwijtgeraakt, God die de zonden vergeeft. Dat laat zien dat de wonderen van Jezus geen marginale verschijnselen zijn, die zonder ingrijpende consequenties geschrapt kunnen worden.

niet te bewijzen, maar ook niet te weerleggen
Sinds de Verlichting hebben kerk en theologie te maken met een sterke scepsis ten aanzien van wonderen. Omdat de gebeurtenissen in deze verhalen niet op een rationele manier verklaard kunnen worden, kunnen ze nooit echt gebeurd zijn.
Om toch iets van de wonderverhalen te kunnen maken worden deze verhalen op een psychologische, sociologische of symbolische manier uitgelegd. Volgens Erlemann laat zo’n uitleg echter zien dat het uiteindelijke wonder, dat verteld wordt, wegverklaard wordt. Erlemann stelt dat wonderen weliswaar niet bewezen kunnen worden, maar ook niet weerlegd. Of wonderen geaccepteerd worden, hangt af van het wereldbeeld dat iemand heeft: is er in dat wereldbeeld ruimte voor God die verrassend ingrijpt?

provocatie van onze wereldbeeld
De wonderen waarover in het Nieuwe Testament verteld wordt en die vandaag de dag nog gebeuren zijn een provocatie voor ons wereldbeeld. Deze wonderen laten zien dat er verschillende manieren van waarneming nodig zijn om onze wereld te kunnen begrijpen. Erlemann komt in zijn boek met een model van verschillende vormen van waarneming die elkaar aanvullen, maar ook op elkaar botsen. Naast de waarneming, die binnen de natuurwetenschappen gebruikelijk is, is er bijvoorbeeld ook een esthetisch-poëtische waarneming: de manier waarop kunstenaars naar deze werkelijkheid kijken. De religieus-mystieke waarneming is een geheel eigen manier van waarnemen, die deze wereld ziet als schepping van God. Deze manier van waarnemen heeft oog voor heilige tijden en plaatsen en religieuze ervaringen.

Wonderen onthullen in onze aardse werkelijkheid iets van de onzichtbare werkelijkheid van God. Wonderen kunnen nu nog steeds gebeuren, al is dat wel minder dan in de bijzondere tijd van Jezus. Wonderen zijn niet te verklaren, maar ook niet te weerleggen. Wonderen voeden de hoop op het ingrijpen van God en wakkeren de hoop aan op Gods nieuwe wereld: de verlossing van deze gebroken wereld. Wonderen houden ons voor: Gods koninkrijk komt.

N.a.v. Kurt Erlemann, Kaum zu glauben. Wunder im Neuen Testament (Neukirchen-Vluyn: Neukirchener Verlag, 2016)

Preek zondagmiddag (aangepaste dienst)

Preek zondagmiddag (aangepaste dienst)
Mattheüs 25:1-13

Intro
Toga uit. ‘Zo even uitrusten, hoor. Het is een drukke week geweest. Even wat ontspanning. Ik ben er helemaal nog niet aan toegekomen om de Donald Duck van deze week te lezen. De Waarheidsvriend komt later deze week wel.’

De koster komt op: ‘Waar blijf je? We zitten in de kerk op je te wachten!’
– ‘Heb ik een kerkdienst dan? Ik dacht dat er in mijn agenda stond: ‘geen dienst’.
Pakt agenda. ‘Geen dienst. O, ik zie het: aang. dienst, aangepaste dienst. O, ik dacht dat er stond “geen dienst”. Ik dacht mooi vrij te zijn. Maar ik heb helemaal niets voorbereid. Dan moet ik ds. Kok maar bellen.’
Pakt telefoon en belt naar de pastorie van ds. Kok.
‘Dag, mevrouw Kok, ik ben op zoek naar ds. Kok. Is hij er niet? In de kerk? Een kerkdienst, zegt u en dus niet te bereiken? Ik wilde eigenlijk vragen of hij voor mij een preek heeft die ik zou kunnen gebruiken in de aangepaste kerkdienst. Niet? Nou, dan weet ik het ook niet. Laat ik maar gauw naar de kerk gaan.’
Inmiddels toga aangetrokken. Vraag aan de ouderling van dienst: ‘Jullie hebben als kerkenraadsleden toch altijd een noodpreek liggen? Zou ik die kunnen gebruiken?’ Niet?
Dan moet ik het maar doen zonder voorbereiding.’

Aan degenen die speciaal voor de aangepaste kerkdienst gekomen zijn:
‘Hebben jullie lang moeten wachten? Ik was het helemaal vergeten!
Hoe kan ik dat nu vergeten. De tweede zondag in november!

Kunnen jullie eigenlijk goed wachten? Zijn jullie daar goed in?
Ik eigenlijk helemaal niet.
Als er een reep chocola in huis ligt of een zak snoep gaat het goed,
zolang het dicht is, maar dan denk ik er aan
en maak ik het voorzichtig open en is het in een mum van tijd op.
Als kind kon ik ook niet goed sparen.
Als ik een beetje geld had, moest ik er gelijk iets voor kopen.

Of als er een bijzondere dag aankomt – zijn jullie dan goed in wachten?
Of word je dan zenuwachtig?
Wat doe je dan?
* Steeds vragen: wanneer? Hoe lang nog?
* Aftellen
In de kerk wachten we ook … tot de dag dat de Heere Jezus terugkomt.
Wij geloven, dat de Here Jezus naar de hemel is gegaan en dat Hij terugkomt op aarde, om alles nieuw te maken.
Wacht jij daar wel eens op? Hoe zal het zijn?
Vergeet je wel eens, dat de Heere Jezus terugkomt.

De Heere Jezus wil dat wij dat niet vergeten
en daarom vertelde hij een verhaal.
Een verhaal onthoudt je makkelijker – toch?
(Doek)
Waar gaan die meisjes naar toe?
Hebben jullie zelf ook wel eens een bruiloft meegemaakt?
Pas trouwde een broertje van mij.
Van tevoren kleren uitgezocht en over nagedacht of je op de bruiloft nog iets extra’s doet.
Op die dag .. dan is het zover! Voorbereid!

Dat is wel mooi dat de Heere Jezus over zijn terugkomst vertelt
en het dan over een bruiloft heeft.
Een bruiloft is een feest. Dat vier je.
Als de Heere Jezus terugkomt – is dat ook een feest! Dat vier je!

Nu zijn er van die meisjes. Wat hebben ze in hun hand? Waarom?
Met dat licht willen ze de bruidegom opwachten.
Maar het duurt zo lang en het is donker.
Als je lang ergens op moet wachten en het is donker, dan val je in slaap.
Als het oudjaarsavond is en je wilt wachten op het vuurwerk,
dan val je misschien wel halverwege in de avond in slaap,
totdat je wakker gemaakt wordt: wakker worden, het is bijna 12 uur.
Dat die meisjes slapen is niet zo erg.
Er is een ander probleem.
5 meisjes hebben een probleem en 5 niet.
Welke meisjes hebben een probleem? Waarom?
(Kerstverlichting – als die het niet doet)
De Heere Jezus wil iets uitleggen – we mogen iets niet missen.
Wat zou de Heere Jezus daarmee bedoelen.

Die meisjes zijn niet voorbereid!
Ze lopen gewoon maar mee met de anderen.
De Heere Jezus zegt: als je je niet voorbereidt mijn komst,
dan ben je net zoals een dom meisje, dat het iets belangrijks vergeet.
Zonder olie geen licht, zonder stroom brandt er geen lampje.
Zonder wachten op de terugkomst van de Heere Jezus
– ja, wat mis je dan?

Waarom wachten we daar eigenlijk niet op?
Zo lang. We weten niet wanneer.
Ja, heel veel van de toekomst weten we niet.
Wat de toekomst brengen moge … mij geleidt des Heren hand.
Stel dat wij nou mogen kiezen… wat gebeurde er dan.
Wil mij als een kind behandelen ….
Want God brengt je daar!

Tussenzang

Die vijf meisjes die geen olie hebben gaan iets regelen.
Natuurlijk, want ze willen erbij zijn.
Waarom mogen ze niets lenen. Te weinig.
Dan is er helemaal geen licht voor de bruidegom.
Terwijl de meisjes op pad zijn, komt de bruidegom eraan.
En de 5 meisjes, zij hebben licht. Zij hebben een lampje. Ze zijn er op voorbereid.
Ook wij, jullie moeten voorbereid zijn,
want anders kan je niet meedoen met het feest van de Heere.
‘Ik ken je niet!’

Je moet voorbereid zijn op wat komt.
Ik hoorde pas het verhaal van ouders die wat oudere kinderen hadden: 16 jaar.
Ze gingen op zaterdagavond weg.
Iets voor 12en kwamen ze thuis.
Het hele huis was netjes -te netjes. Zo netjes hadden ze het niet achtergelaten.
Wat is er hier aan de hand.
Tot half 12 waren we met vrienden.
Maar hoe wist je dan dat we kwamen.
Via de telefoon – een app, die aangeeft waar je bent.
Via de snelweg, uitgerekend hoe lang het duurde voor jullie thuis waren.

Zo moeten wij ons ook voorbereiden op de komst van de Heere Jezus.
Voorbereid – een lampje voor de Heere.
Ben jij er klaar voor als de Heere Jezus komt?
Amen

Preek zondagmorgen 13 november 2016

Preek zondagmorgen 13 november 2016
Filippenzen 3:10-21

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Toen ik 5 jaar geleden in Oldebroek begon
stelde ik aan de stellen die door mij getrouwd wilde worden
een vraag om te weten te komen hoe de gemeenschap hier in Oldebroek was.
Ik weet niet of ik aan alle stellen die vraag gesteld heb,
maar ik heb die vraag wel aan een aantal stellen gevraagd:
‘Wil je graag in Oldebroek blijven wonen?
Of ben je juist blij dat je uit Oldebroek weg kan gaan?’
Dat ik heb onthouden dat ik deze vraag gesteld heb, komt door het antwoord.
De antwoorden waren steeds heel stellig:
‘Nee, ik ben blij dat ik uit Oldebroek weg kan.’
‘Ik zou voor geen goud in een andere plaats willen wonen.’
Dat stellige viel me toen op, aan beide kanten:
de ene die blij is uit Oldebroek weg te kunnen,
de ander die zich geen leven kan voorstellen buiten Oldebroek.
Als je dan toch buiten Oldebroek kwam te wonen,
dan bleef je toch lid van Owios en nam je elk jaar met Schapenmarkt vrij
om hier in Oldebroek te zijn.
Of je vindt het hier geweldig of niet – dat was een van mijn eerste indrukken hier.

Dat was voor mij wel nieuw, dat je zo heel graag op de plek wil blijven
waar je altijd gewoond hebt, dat je echt voor geen enkele mogelijkheid weg wil.
Goed, ik heb ook wel verhalen over avonturiers gehoord,
die over de hele wereld uitzwierven,
maar dat waren dan vooral de verhalen van de achterblijvers,
die vertelden over een broer die naar Australië emigreerde of een zoon naar Canada.
Dat is voor mij weer het andere uiterste:
Niet alleen je geboorteplek verlaten, maar ook je eigen land, je eigen taal en cultuur.
Canada of Australië is toch echt een heel ander land.
Wat ik hier in Oldebroek tegenkwam, was in zekere zin nieuw voor mij:
Je leven lang wonen op dezelfde plek,
geregeld zelfs wonen in het huis waar je geboren bent.
Dat kan met gewoonte te maken hebben: ik heb hier altijd gewoond.
Of met loyaliteit: hier hebben mijn ouders gewoond
en daarom ben ik op deze plek heel zuinig.
Als je dan hier in Oldebroek woont en hier je thuis hebt
en nooit van je leven weg zou willen,
dan heb je zoveel mogelijk hier: je gezin, de school, de sport, de kerk,
als het kan je werk (of je werk niet te ver hier uit de buurt).
Als je dan toch weg moet, dan alleen als je echt niet anders kan,
als je weg moet – door omstandigheden.

Hoe zit dan met wat Paulus noemt “het burgerschap in de hemelen”,
ons thuis dat niet hier op deze aarde is, maar bij God in de hemel?
Ben je dan zo sterk geworteld hier in Oldebroek of ‘t Loo
en zo gericht bent op het leven hier dat je uit het oog verliest
dat ons thuis hier niet op deze aarde is, maar bij God in de hemel?

Daarmee bedoel ik niet, dat je het hier op aarde niet fijn mag hebben
en het is mooi om te merken als je hier echt een thuis hebt op aarde.
Daar mag je de Heere echt dankbaar voor zijn.
Het is wel een vraag die me bezighoudt:
Kun je zo sterk gericht zijn op het hier en nu
dat je een leven in de hemel uit het oog verloren hebt?
Kun je zo sterk gericht zijn op een toekomst hier op deze aarde, op korte termijn
dat je er niet meer bij stilstaat dat er ooit een dag aanbreekt
Dat de Heere Jezus terugkomt
om degenen die in Hem geloven op te halen en Thuis te brengen?
Dat moet ik ook tegen mezelf zeggen, merk ik.
Inmiddels heb ik een agenda voor 2017 gekocht
en de afspraken die voor het komende jaar reeds in mijn agenda ingeboekt
en in de afgelopen weken ben ik zelfs al bezig geweest met het preekrooster van 2018.
Maar ik heb die afspraken niet ingevuld met het voorbehoud
dat de Heere Jezus dan ook wel eens terug gekomen zal zijn.

En toch zouden we zo moeten leven:
dat we bij elke afspraak die we maken rekening houden met de Wederkomst.
Zoals we bij afspraken die gemaakt worden kunnen zeggen: Deo volente of D.V.
(betekent: als God het wil.
Met andere woorden: Hij kan ook anders beslissen.
Hij kan bijvoorbeeld ook beslissen om mij toch Zich te roepen.
Als God het wil: God bepaalt of die afspraak doorgaat.
We kunnen als mensen afspraken denken te maken,
maar uiteindelijk is het God die bepaalt, omdat Hij ons leven leidt.)
Zo zouden we ook bij de afspraken ons moeten bedenken:
Christus zou dan wel eens teruggekomen kunnen zijn
en dan niet zuchtend, omdat onze afspraken dan niet meer doorgaan,
maar uit verlangen: zou Hij dan niet al terug gekomen zijn?
Dat je al vooruit denkt: dat zal wat zijn als Hij komt.
De mooiste dag van mijn leven!

Toch merk ik wel eens aarzelingen: ja, maar.
Ja, maar … mijn kinderen, ja maar… mijn man, de relatie zal anders zijn.
Pas vertelde een van onze kinderen dat de juffrouw of meester op school had gezegd:
“Ik zou willen dat het woordje “maar” nooit was uitgevonden,
want kinderen zeggen altijd: ja, maar…”
Dat geldt niet alleen voor onze kinderen,
Tenminste als het gaat om de Wederkomst van de Heere Jezus
en misschien is het zo dat je bij het volwassen worden dat sterker hebt: ‘Ja, maar… “
Ik kijk even naar de kinderen: hebben jullie dat niet dat je soms zo maar kunt verlangen
dat de Heere Jezus terug zal komen,
dat je Hem wel eens zou willen zien, zou willen zien hoe het in de hemel is.
Zo was het bij mij vroeger wel zo,
dat het verlangen in de kerk en op school werd aangewakkerd
en dat is eigenlijk altijd wel zo gebleven, tenminste zo probeer te leven
met het besef dat er een keer een dag komt, de laatste dag, de jongste dag
waarop de hemel opengaat en Christus in al Zijn heerlijkheid en glorie terugkomt.
Al hoef ik dat niet mee te maken
en kan het Gods plan zijn dat er nog tijden over heen gaan.
Ik zie het wel als mijn opdracht om als gelovige zo te leven met de verwachting dat Hij komt.
Soms moet dat verlangen gevoed worden, maar dat verlangen is er altijd wel.
Zoals het voor mij nieuw was dat mensen hun hele leven op dezelfde plek wonen,
zo is het ook voor mij wennen als gelovigen komen met hun “ja, maar(s)…”
en misschien moet ik daar maar ook niet aan wennen
en is het mijn taak om u, jou te vragen: verwacht je nog wel je Heer uit de hemel?
Houd je er rekening mee dat Hij terugkomt?
En u moet dat ook mij vragen,
want ook ik loop het gevaar helemaal op te gaan in het hier en nu,
in alles wat er gedaan moet worden, in de zorgen die er kunnen zijn
dat ook voor mij de verwachting minder wordt en ik daar minder uit leef.

Paulus heeft het in de brief aan de gemeente in Filippi over voorbeelden.
Wees met elkaar mijn navolgers.
Daarmee bedoelt Paulus: zorg ervoor dat je mijn verlangen deelt,
dat je samen met mij uitkijkt naar de komst van de Heere Jezus,
naar die dag dat onze Heer uit de hemel terugkomt.
En kijk niet alleen naar mij, geeft Paulus aan,
kijk ook naar elkaar.
Ook van elkaar kun je leren, juist in de verwachting van de wederkomst.
Juist als het gaat om die “ja, maar(s)” die er kunnen zijn,
waardoor het verlangen minder wordt, maar houdt elkaar scherp en bevraag elkaar
en leer van elkaar.
Want in de kerk doen we het met elkaar.
Dan zijn we niet van één persoon afhankelijk, die op de voorgrond staat:
Niet alleen van een dominee of een ouderling, iemand die erg op de voorgrond staat.
Maar kunnen we van elkaar leren en kunnen we allemaal een voorbeeld zijn.
Ook jij, ook u kunt een voorbeeld zijn voor anderen
en misschien ben je je daar helemaal niet van bewust,
omdat je voor je gevoel helemaal nog niet zo ver bent in je geloof
en leun je nog zo op anderen die wel veel verder zijn,
die meer weten, die jou kunnen uitleggen en voorleven.
Nee, iedereen die met dit verlangen leeft, die zo dicht bij de Heere Jezus leeft
dat je de Heere verwacht en naar uitkijkt om te ontmoeten
kan een voorbeeld zijn – kijk goed naar hen, zegt Paulus.
Houd hen nauwlettend in de gaten, observeer hen goed.

Ja, dat was nu juist voor degenen die uit Oldebroek wegwilden de reden om te vertrekken:
dat er zo op je gelet wordt.
Nee, niet op die manier, dat de ander het benauwd krijgt
en zich bekeken – en vooral beoordeeld – voelt, maar vanuit een lerende houding.
Hoe doe jij dat? Hoe ga jij om met die “ja, maar(s)?”
Hoe doe je dat: verlangen naar de Wederkomst en tegelijk met de beide benen op de grond
in dit leven een bestaan, een toekomst opbouwen
en tegelijk uitkijken naar de dag van Christus?
Als je zo naar anderen kijkt, kan er ook iets bij komen van opkijken, van bewondering:
Zij doen het beter dan ik. Ik breng het er niet zo best van af.
Ook dat is niet wat Paulus bedoelt.
Hij is juist in de weer met mensen, die zeggen dat een perfect leven
hier op aarde te verkrijgen is en ook een perfect geloof.
Nee hoor, zegt Paulus tegen de gemeente in Filippi,
Ik ben helemaal nog niet volmaakt, helemaal nog niet perfect.
Het echte, het meest wezenlijke moet ik nog krijgen:
Pas als ik bij de Heere in de hemel ben, zal het perfect zijn, helemaal volmaakt.
Hier is het maar onvolmaakt, hier op aarde wordt het nooit perfect.
Ik zou het wel willen, zegt Paulus, ik verlang er naar,
maar moet we er bij neerleggen, dat het hier nooit perfect wordt,
in mijn leven niet en in mijn geloof niet.
Daar moet je ook niet naar streven.
Want als je naar perfectie streeft, naar een volmaakt leven
of naar een geloof zonder fouten, dan ben je met het verkeerde bezig.
Dan heb je helemaal geen wederkomst nodig.
Je hebt genoeg aan het leven hier op aarde.
En dan wordt Paulus opeens heel scherp:
dan leef je als vijand van het kruis.

Als je streeft naar een perfect geloof, een geloof zonder tekorten, dan zit je mis
sterker nog, dan ben je een vijand van het kruis
– dat is misschien helemaal iets wat je niet verwacht,
zoiets onverwachts, daar moet je wel over nadenken.
Dat heb ik tenminste wel, soms wel weken, voordat ik zoiets onverwachts begrijp.
Vijand van het kruis als je een volmaakt geloof wil.
Ja, zegt Paulus, want geloven betekent hier op aarde ook lijden.
Ook een kruis – je bent hier nog niet in de hemel, je bent hier nog niet bij Christus.
Alleen daar zou je al aan moeten lijden, dat je nog niet bij Hem bent.
Dat je nog hier op aarde bent en onze Heer in de hemel en de kloof die er is.
Dat is al een kruis op zich om te dragen
En zolang we niet bij onze Heer zijn,

zal het nooit helemaal volmaakt, niet helemaal perfect zijn.

Natuurlijk, je mag genieten van het leven hier op aarde,
want God geeft je dat ook:
een plek om te wonen, hopelijk een plek waar je aardt, waar je thuis bent.
En ook nadenken over je toekomst op aarde en daarvan dromen hoef je niet op te geven.
Want dat is ook de weg die God met je gaat.
Maar daarnaast, of liefst allereerst: wat God doet met jou en deze wereld
en het besef dat Christus terug zal komen.

Christus komt namelijk wel als Zaligmaker, als Redder.
Dat kan een heel vertrouwd woord zijn: natuurlijk is Jezus Zaligmaker,
Ja, Hij is mijn Redder.
Redder … dat betekent dat er met dit leven hier op aarde nog iets moet gebeuren.
Dat er met het leven zoals we kennen iets mis is,
iets goed mis, zelfs zo, dat we gered moeten worden.
Dat er iets moet gebeuren, met ons, met deze wereld.
Met degenen die het hier op aarde voor het zeggen hebben,
of het nu een Obama, een Clinton is of een Trump.
En of Putin en Assad gebaat zijn bij de keuze voor de nieuwe president of niet.
Als Christus zal alles anders zijn.
Alle machten en alle machthebbers zullen aan Hem onderworpen zijn
en Christus zal regeren, zoals Hij nu al regeert, maar dan voor ieder zichtbaar
en zal ons redden en verlossen
en zal er een heel nieuwe samenleving zijn: echte vrede, echt samenzijn,
zo goed als we het nooit op aarde kunnen krijgen,
omdat Christus al het verkeerde, het onrechtvaardige, het zondige wegdoet, uitbant.
Dat zal er niet meer zijn, zoals de dood ook niet of ziekte,
elkaar pijn doen, elkaar niet willen of kunnen begrijpen – het zal er niet meer zijn.
Elkaar kleineren, beledigen of discrimineren – men zal het niet meer kennen,
het zal niemand meer raken.
Een toekomst die ons zelf ook raakt: een nieuw lichaam,
gelijkgemaakt aan dat van onze Heer.
Dan zal het volmaakt zijn, een volmaakte toekomst,
Het bestaan volmaakt, het samenleven volmaakt, ons eigen lichaam volmaakt,
volmaakt omdat het goed is en we bij de Heer mogen zijn.
Daar kun je toch alleen maar naar verlangen.
Goed, het kan wel eens weg zijn, omdat er zoveel hier is, aan goeds of juist aan zorgen.
Maar dan toch: ons thuis ligt daar,
Daar zijn we naar onderweg
Ook als we er niet mee bezig zijn, komt die toekomst, zal Christus komen.
Dan kunnen we er maar beter op rekenen, naar verlangen,
zodat het volmaakte leven, het leven met Christus er ook voor ons zal zijn.
Amen

John Barclay – Paul and the Gift

John Barclay – Paul and the Gift

resizeimagehandler
Vorig jaar publiceerde John Barclay een boek over “Paulus en het schenken”. Daarin ging Barclay na wat de cultuur van het schenken was in de tijd waarin Paulus leefde. Door deze cultuur te reconstrueren, wilde Barclay laten zien wat de strekking was van ‘genade’ in de theologie van Paulus.

Veel Paulus-kenners zijn enthousiast over dit boek. Voor een aantal van hen is dit boek een van de belangrijkste boeken over Paulus van de afgelopen decennia. Zie de recensies en blogs van toonaangevende nieuwtestamentici en theologen als:
– Scot McKnigt (uitgebreide recensie Books&Culture, blog 1 en blog 2)
– Thomas R. Schreiner (recensie Themelios)
– Ben Witherington (uitgebreide blogserie Patheos: 21 blogs,  zie blog 1)
– Kavin Rowe (recensie First Things)
– Douglas J. Moo (artikel over Barclay en The New Perspective on Paul, Themelios)
– Susan Eastman (blog-recensie)
(een gesprek tussen Wesley Hill en John Barclay over dit boek.)

Onlangs gooide David I. Yoon roet in het eten met een recensie in het Journal of Greco-Roman Christianity and Judaim. Daarin schrijft hij dat Barclay in een bekende valkuil valt door woorden en concepten teveel door elkaar te halen. Er kunnen verschillende woorden voor hetzelfde concept worden gebruikt zonder dat deze woorden in betekenis samenvallen. Er kan wel een overlap in betekenis zijn, maar er blijft een verschil. Volgens Yoon laat Barclay ‘geschenk’ en ‘genade’ te veel samenvallen. Daarmee ziet Barclay volgens Yoon over het hoofd dat God meer schenkt dat genade alleen (zoals vrede).

In zijn analyse van ‘schenken’ in de Antieke Oudheid wil Barclay aantonen het ‘pure geschenk’ (schenk zonder reden, schenken zonder iets terug te verwachten) een idee uit de Moderniteit is. Als Paulus schrijft over genade, moet dat passen in het schenk-concept uit de Antieke Oudheid. Yoon is er niet van overtuigd dat het ‘pure geschenk’ alleen van onze tijd is en acht het mogelijk dat het ook in de Antieke Oudheid voortkwam. Daarnaast blijft voor Yoon de vraag staan: past de manier waarop Paulus over genade (als geschenk van God) spreekt binnen het cultuur van de Antieke Oudheid of overstijgt Gods geschenk juist de toenmalige cultuur?

Preek zondag 6 november 2016

Preek zondag 6 november 2016
Filippenzen 1:12-26
Tekst: Want het leven is voor mij Christus en het sterven is voor mij winst (vers 21)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Dat is toch een hele belijdenis als je dat kunt zeggen, net als Paulus:
Het leven is voor mij Christus en het sterven is winst.

Allereerst dat het sterven winst is, dat zal niet iedereen Paulus nazeggen.
Voor veel mensen is het sterven iets om tegenop te zien:
een onbekende toekomst, waarover niemand je kan vertellen hoe dat zal gaan
en wat je meemaakt, wat je te wachten staat.
En daarnaast de strijd om anderen achter te laten
van wie je weet dat ze intens verdrietig zullen zijn als je er niet meer bent.

En toch heeft deze uitspraak van Paulus veel mensen na hem
de moed gegeven om hun leven in de hand van Christus te leggen.
Ook op het moment dat het einde van het leven nadert.
Ook al weet je niet wat de toekomst brengt,
wel weet je dat het na het sterven niet is afgelopen
en dat er Iemand is, die je opwacht: je Heer en Heiland.
Het is niet alleen een onbekende toekomst waar je bang van kunt worden,
maar ook een toekomst, waarvan je weet
dat je het nog beter zult krijgen dan je hier hebt.
Het is winst, schrijft Paulus – het leven hier op aarde weegt niet op
tegen wat er komt, later, nadat mijn leven hier op einde gekomen is.
Paulus kijkt er dan ook al naar uit, naar dat leven dat nog komt.

Nu zou je nog van Paulus kunnen begrijpen
dat hij sterk verlangt naar een ander leven, een leven hierna,
omdat hij voor het leven hier op aarde geen perspectief meer heeft.
Hij zit gevangen omdat er een rechtszaak tegen hem loopt
en het is nog maar de vraag of hij vrijgesproken zal worden.
Er bestaat ook de mogelijkheid dat hij ter dood veroordeeld zal worden.
Als je dan zo weinig hoop meer hebt, dan kunnen we begrijpen
dat iemand vooruit kijkt naar een leven waarin hij bevrijd is van die zorgen.
Als het er voor mij niet beter op wordt, laat het dan maar voor mij voorbij zijn.
Dat zijn niet alleen uitspraken van vandaag de dag.
Ook in de tijd van Paulus was die gedachte aanwezig,
zeker in de wereld waarin de gemeente van Filippi verkeerde:
de dood als verlossing van een zwaar, moeilijk leven hier op aarde.
Je kunt – met het levenseinde – het zware leven hier op aarde eindelijk achter je laten.
Bevrijd.
Maar dat is juist niet wat Paulus hier bedoelt.
Het levenseinde is voor hem geen vlucht van een naar bestaan hier.
Hij wil hier niet wegkomen, omdat hij wil ontsnappen uit een onhoudbare situatie.
Waarom hij uitkijkt naar het leven dat komt, is omdat hij dan Christus mag zien,
omdat hij dan helemaal met Christus verenigd is.
Hier op aarde leeft hij al dicht bij Hem,
maar toch is hij nog van de Heere Jezus gescheiden.
Hij verlangt ernaar, dat die scheiding er niet meer zal zijn
en dan mag zijn waar zijn Heer ook is: in de hemel.

Een verlangen naar de hemel is allereerst een verlangen naar Christus,
die voor ons de deur naar de hemel heeft geopend.
Dat er een hemel is, dat het met de dood niet voorbij is, dat is al een troost,
maar de grootste troost is, dat er een Heer is: Jezus Christus,
die Zijn leven heeft gegeven, die bereid was om uit de hemel op aarde af te dalen,
zelfs af te dalen tot in het rijk van de dood, neerdaalde tot in de hel,
waardoor er voor ons een weg is door de dood heen,
een weg waarop we worden gedragen door de goede herder
die ons door de dood heen draagt naar Zijn heerlijkheid,
daar waar Hij is, Zijn thuis.
Dat is ook een thuis voor wie gelooft.
Daarom staat er ook vaak boven een rouwkaart: Thuisgehaald.
In Oldebroek word ik wel eens gevraagd of er in de hemel herkenning zal zijn.
Ik zeg, dat ik geloof dat er in de hemel herkenning zal zijn.
Ik zeg er dan wel bij dat die herkenning niet het allerbelangrijkste zal zijn.
Het belangrijkste is dat er een weerzien is met Christus.
Dat is al een reden genoeg om naar de hemel te verlangen,
omdat het een verlangen naar Christus is.
Ik hoop dat het ook uw verlangen is.
Al is het heel wat om zo’n heel intense belijdenis uit te spreken
en Paulus na te zeggen: als mijn einde gekomen is, is dat voor mij alleen maar winst.
Ik ga er alleen maar op vooruit. Ik krijg het beter.
Omdat ik daar mijn Heer mag zien, naar wie ik op aarde al zo lang heb verlangd.

Het kan best zijn dat u bij uzelf zegt: ja, maar daar ben ik helemaal nog niet mee bezig.
Ik heb nog zoveel hier op aarde.
Ik heb hier nog een hele levensweg te gaan.
Ik sta aan het begin van mijn leven: net begonnen aan een nieuwe opleiding, net een relatie.
Of u staat nog volop in het leven: een baan, een gezin, nog zoveel te doen.
Kan dat niet later komen,
als ik wat ouder ben en niet meer zo goed uit de voeten kan?
Maar ook dan, als je ouder bent, is het nog maar de vraag
of het dan zo makkelijk is om het aardse leven hier te moeten verlaten.
De band met de kinderen – ik zie vaak dat dit een van de moeilijkste dingen is:
het loslaten van degenen die zo na staan.
Voor Paulus is het ook niet iets om uit te stellen voor latere leeftijd, als je niet kunt.
Om als je op een stoel in een verzorgingstehuis komt en overal mee geholpen moet,
dat je dan pas het verlangen opkomt om bij Christus te zijn.
Of als je echt niet anders kunt –
als je terechtkomt in een situatie, waarin het belijden van je geloof je iets gaat kosten.
Als je gevangen komt te zitten en je het risico loopt om het er niet levend af te brengen.
Dat je dan pas, als je martelaar dreigt te worden, aan dat verlangen gaat toegeven.

Nee, het is niet voor later, het is iets voor nu.
Wat het einde zal zijn, dat heeft met het leven nu al te maken.
Waar Paulus mee begint: dat het leven Christus is,
dat is net zo radicaal als het sterven dat winst brengt.
Zoals we kunnen sterven, kunnen we ook leven.
Dat we met Christus verenigd zijn, dat is niet iets pas voor na dit leven.
Dat is al mogelijk – hier in dit leven.
Hier gaat Paulus zelfs zover dat zijn leven Christus is.
Moet u zich voorstellen dat u dat over uzelf zou zeggen: het leven is voor mij Christus.
Zou u dat van uzelf zeggen: het leven is mij Christus.
Ik ben in de jaren dat ik predikant ben, heel wat omschrijvingen van mensen tegen gekomen.
Hij was een liefdevolle en zorgzame vader, zij was een toegewijde moeder.
Ook wel: hij deed het op zijn eigen manier – I did it my way.
Het leven was voor hem werken – die ben ik gelukkig nooit tegengekomen.
Hier zegt Paulus: het leven is mij Christus.
Niet dat hij zichzelf op zo’n niveau plaatst, dat hij naast Christus staat
en aan Christus gelijk is.
Het leven is mij Christus – mijn leven is allereerst van Hem.
Paulus zegt dat als hij gevangen zit vanwege zijn prediking,
vanwege zijn boodschap over Christus en wacht op een vonnis,
waarvan hij op dit moment niet kan vertellen hoe het afloopt.
En toch is Paulus niet onzeker, niet angstig en heeft hij vertrouwen:
Mijn leven is in de hand van Christus,
Hij bepaalt en bestuurt ook mijn leven
en wat er met mij gebeurt – het is goed, want Christus weet wat goed voor mij is.
Hij gaat zelfs nog verder.
Het gaat er niet om of het voor mij goed is,
maar het gaat erom, dat wat er met mij gebeurt tot eer van Christus gebeurt.
Het leven is mij Christus – dat is dat ik met mijn leven Christus eer.
Dat kan net zo goed in vrijheid, als ik weer vrijgelaten wordt,
vrijgesproken van de beschuldigingen die tegen mij zijn ingebracht.

Ik hoorde onlangs dat iemand hiervoor de typering ‘heilige onverschilligheid’ gebruikte.
Het raakt je niet meer, omdat wat je bezighoudt Christus is,dat is wat telt.
Als ik door hoe ik ben maar tot eer van Christus ben,
als door wat er met mij gebeurt de naam van Christus maar wordt genoemd
op een goede manier, waardoor iemand die deze naam nog niet kent,
geraakt wordt, op zoek gaat en meer wil weten over Christus en Hem vindt.
Christus – het gaat om Hem.
Het gaat er Paulus om dat heel zijn leven op Christus is afgestemd.

Mogen we dat ook van elkaar vragen: dat het leven helemaal op Christus is afgestemd?
Dat alles wat er in je leven gebeurt, ondergeschikt wordt aan Christus?
Paulus vertelt allereerst hier iets over zichzelf, hoe dat bij hem werkt.
En juist die persoonlijke belijdenis kan een snaar raken,
kan ervoor zorgen dat we voor onszelf gaan nadenken: hoe zit dat bij ons?
Kan het verlangen in ons boven roepen:
zoals Paulus leeft, wil ik ook
– ik zou niets liever willen dan dan Christus door mij alle eer krijgt.

Het gaat Paulus ook om meer – allereerst dat alle eer naar Christus gaat,
maar dan had hij dat ook zo kunnen schrijven:
voor mij komt Christus op de eerste plaats,
maar hij schrijft net iets anders, een bijzondere zin: het leven is mij Christus.
Het gaat hier om een intense band.
Zoals Paulus vaak geschreven heeft dat je in Christus moet zijn.
In Christus  – zoals we kunnen zeggen dat je in Harderwijk (Oldebroek) bent,
hier in de kerk, een plek waar je bent.
Hier wordt het nog intenser – dat je haast samenvalt met Christus,
niet dat je gelijkwaardig bent, van hetzelfde niveau, maar dat je bestaan deelt in Christus,
dat je daar bent, waar Christus is.
Het leven is voor mij Christus,
dat wil zeggen dat je verbonden met Christus bent,
die uit de hemel naar deze aarde kwam, die aan het kruis stierf, in een graf gelegd werd,
die opstond en naar de hemel ging.

Verbonden met Christus,die uit de hemel naar de aarde kwam
en bereid was om een slaaf te worden, om anderen te dienen.
Paulus schrijft daar verderop in de brief over, dat dit voorbeeld ook voor ons betekenis heeft:
dat we Christus navolgen in nederigheid naar anderen toe.
Hier geeft Paulus een voorbeeld: het gaat er niet om dat ik gelijk heb.
Ook door die ander, die een heel andere boodschap heeft dan ik
kan de naam van Christus worden verkondigd.
Verrassend mild is Paulus hier.
We kennen Paulus op andere plaatsen als een heel felle man,
die strijdt voor de eer van Christus,
maar hier is er die heilige onverschilligheid.
Christus weet wel wat Hij er van moet maken – van mijn boodschap en die van anderen.
Als Christus de boodschap van anderen kan gebruiken om Zijn koninkrijk uit te breiden,
laat dat dan maar zo zijn.
Paulus gaat zelfs zo ver dat hij het niet alleen accepteert,
maar hij kan zich er ook over verheugden – zozeer staat Christus op de eerste plaats.
Zijn leven is hier Christus, die nederig werd, bereid was om te dienen.
Hier is Paulus bereid om te dienen – allereerst Christus, maar ook medemensen.

Dat je leven Christus is, die gekruisigd is,
dat hebben veel christenen over heel de wereld ervaren.
Ik kwam in een commentaar een kort briefje tegen
van een voorganger uit Cambodja, die toen de vervolging in 1975 daar begon, schreef:
Het leven is mij Christus en het sterven is mij winst. Bid dat ik dit vol mag houden.
Paulus wist daar zelf ook van, Paulus die worstelde met zijn eigen lichaam
een doorn in het vlees noemde hij het
en bad of God dat van hem afnam, maar hij moest dat dragen.
Delen in Christus die gekruisigd is, dat kan als je je ziekte moet dragen.
‘Als ik al zoveel pijn heb, hoeveel moet de Heere Jezus aan het kruis niet geleden hebben?’
Ook op een andere manier kun je delen in het kruis:
als je voor de kerk ergens bezig bent en het lukt maar niet.
Het gaat alleen maar verder achteruit,
het wordt afgebroken waar je bij bent,
de mooie tijd van de kerk is alleen maar een herinnering uit het verleden.
Ook dan deel je in het kruis van Christus, in de afbraak van het lichaam van Christus.  
En dat is de weg die God vaak gaat:
niet een weg van triomf, maar van lijden, van beperking, juist niet van succes,
maar eerder van tegenslag.
Je deelt in het kruis van Christus – Christus die toen voor ons stierf, voor onze zonden.
Maar ook een weg liet zien die God vaak gaat.
Een kartrekker binnen de kerk, voor wie niet zo makkelijk een vervanger te vinden is,
overlijdt en de kerkenraad zit met de handen in het haar: hoe vullen we die taak op.
Een vader die nog veel voor zijn gezin kan betekenen, maar jong overlijdt.
Een moeder die tijdenlang opgenomen moet worden in Ermelo,
terwijl de kinderen nog jong zijn en hun moeder nog zo nodig hebben.
Het leven is mij Christus die gekruisigd is.
En het kan zelfs verder gaan, dat we delen in zijn afdaling naar de hel.
Hoeveel gelovigen zijn er niet wanhopig geweest en wisten geen uitkomst te vinden.

Maar Christus is ook opgewekt – als eerste onder velen, een eersteling.
Paulus gebruikt dat woord niet voor niets,
om aan te geven dat we Christus zullen volgen uit het graf.
Sommigen maken dat hier al een beetje mee,
als je na een  ingrijpende ziekte weer gezond mag worden
en verder mag leven.
Voor de meesten is het toekomstmuziek,
maar wel een toekomst die zal komen.
In dat geloof nemen we afscheid van de mensen voor wie het leven hier op aarde
tot een einde gekomen is,
We nemen tot afscheid om hen te laten gaan, in Christus’ handen
die hen door de dood heen draagt naar Zijn heerlijkheid.
Ik wil Christus kennen en de kracht van Zijn opstanding, schrijft Paulus.
De kracht van Christus die jou, u, mij meeneemt, uit het graf, het leven weer in.
Het leven van Gods heerlijkheid, waar we bij de Heere Jezus zullen zijn
en dan zullen we ook delen in het leven van Christus die in de hemel is.
Daar komt die heilige onverschilligheid vandaan: van het geloof,
dat die verbondenheid met Christus eens een nieuw leven inhoudt,
maar een verbondenheid die er nu al is.
Je leven die Christus is: vaak de gekruisigde,
maar gelukkig ook in dienst van Hem, een leven tot Zijn eer.
Dat merk je niet altijd.
We willen vaak iets uitstralen van Christus.
Meestal de kracht van de opstanding.
Je wilt iets krachtigs uitstralen, in de hoop dat anderen daardoor Christus ontdekken.
Ik merk dat bijvoorbeeld ook wel eens in de discussie over gebedsgenezing.
Ik merk dat ook in het verlangen om sterk te zijn in verdriet.
Om een goede ouder te zijn, die alles in het geloof zo mooi en goed voordoet.
Daarin kunnen we ook een voorbeeld zijn,
maar net zo goed in het lijden, in het delen in Zijn kruis kunnen we tot voorbeeld zijn.
Als we niet meer weten hoe we verder moeten
en ons alleen nog maar kunnen vastklampen aan Hem.
Als die heilige onverschilligheid voor ons te hoog gegrepen is
en we alleen maar kunnen worstelen, kunnen hopen en bidden
dat ons geloof er niet aan onderdoor gaat.
Ons leven is Christus – Hij bepaalt, Hij die zelf door de diepte ging
en die ons – verrassend genoeg – kan gebruiken in Zijn dienst.
Zelfs als ons einde gekomen is en het is een naar einde,
als we afgebroken worden, zelfs dan kan ons leven Christus zijn.
In alle omstandigheden van ons leven
laat Hij ons delen in Zijn leven
en dat is onze redding, omdat we nu al in dit leven van Hem mogen zijn
en straks als ons einde komt, niet vallen in een diep gat, een eindeloos niets,
maar in de handen van Hem, die ons leven gegeven heeft
en zelf voor ons gestorven is,
die een leven heeft bereid in Zijn heerlijkheid.
Mijn leven is van Hem. Als mijn einde komt, als ik moet sterven, is dat winst,
maar als ik hier op aarde nog leef,
is dat goed, omdat de Heere hier voor mij een taak heeft
Een taak waarin ik iets voor Hem mag betekenen,
een taak waarin ik tot eer van Hem ben.
Mijn leven is Christus en sterven is winst.
Amen

Preek dankdag 2016

Preek dankdag 2016
Filippenzen 4:4-20
Tekst: Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, die mij kracht geeft.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Vorige week was ik op een studiedag over preken aanwezig.
We zongen tijdens deze studiedag enkele verzen uit Psalm 107 in de Nieuwe Berijming.
Die psalm begint zo:

Gods goedheid houdt ons staande,
zolang de wereld staat.

Terwijl we dat zongen, het was een kerk met een mooie akoestiek
en het klonk ook mooi,
moest ik denken aan wat iemand mij pas vertelde
dat het opstaan veel kracht kostte.
‘Ik was liever in bed blijven liggen, maar dat is niet goed voor mij.
Dan gaat het alleen maar slechter.’
Van zulke opmerkingen leer ik veel:
namelijk dat het uit bed komen, het opstaan, het beginnen aan de dag
voor sommigen heel wat moeite kost.
Ik moest daar weer aan denken
toen we zongen over de goedheid van God die ons staande houdt.
Van Hem krijgen we de kracht om aan de dag te beginnen.
De kracht die God geeft, is soms heel alledaags, bijna gewoon
en je weet pas dat het niet gewoon is
als je het meegemaakt hebt dat je niet aan de dag wilt beginnen
en liever in je bed zou willen liggen
omdat je van tevoren al weet dat de dag je veel energie gaat kosten,
omdat alles wat je moet doen zoveel energie kost.
Tijdens het zingen wist ik ook waar ik het met dankdag over wilde hebben:
over de goedheid van God die ons staande houdt.
Dat leek mij belangrijk om te benoemen:
de kracht die we hebben voor alles wat we doen,
hebben we niet uit onszelf, maar wordt ons gegeven door God.
En dat ook vanuit dankbaarheid:
U bent het, Heere, die ons de kracht geeft,
die ons staande houdt bij alles wat op ons afkomt en ons kracht en soms ook moeite kost.

Alleen dan nog een Bijbeltekst.
Het is geen Psalm 107 geworden, maar uiteindelijk kwam ik uit bij deze tekst:
Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, die mij kracht geeft.
Wat ik kan, dat is niet mijn eigen kracht,
maar heb ik te danken aan mijn Heer en Heiland: Jezus Christus
Die mij hiervoor de kracht geeft.
Alleen ik had mij niet gerealiseerd
dat deze tekst een iets andere betekenis heeft.
Het gaat niet om kracht voor elke dag die je krijgt,
hoewel Paulus dat niet zal bestrijden, dat de kracht die wij hebben,
dat die ons gegeven wordt door Christus.

Waar gaat het Paulus om als hij schrijft dat voor hem alles mogelijk is,
omdat hij daar de kracht van Christus van ontvangt.
Het heeft te maken met een gift,
die Paulus heeft gekregen van de gemeente in Filippi.
Paulus zit namelijk in de gevangenis
en kan niet in zijn eigen levensonderhoud voorzien.
Hij schrijft een brief om te bedanken voor de gift die hij van de gemeente heeft ontvangen.
Hij waardeert die gift
en ziet in die gift een betrokkenheid van de gemeente van Filippi op zichzelf
en ook als een stimulans voor het werk dat hij verricht heeft,
ook al kan hij, nu hij in de gevangenis zit, niet meer zo vrijuit bewegen als eerder.
En toch, zegt Paulus, die gift die jullie geven, is helemaal niet zo belangrijk.
O, zeker, Paulus waardeert het gebaar
en vooral de betrokkenheid die de gemeente laat zien.
Maar, zegt Paulus, ik kan kan ook zonder die gift.
Ik heb namelijk geleerd om te leven in elke omstandigheid.
Tevreden in alle omstandigheden, zo noemt Paulus het.
Prima als ik het goed heb, prima ook als ik financieel gesteund word,
maar ik kan ook zonder.
Ik kan leven met de onzekerheid of ik deze maand wel genoeg salaris ontvang.
Ook als ik geen eten kan kopen en gebrek moet lijden,
als er geen geld is om kleren te kopen – ook dan ben ik tevreden.
Rijkdom en welvaart, armoede of gebrek – dat bepaalt mijn leven niet, zegt Paulus.
Mijn kijk op mijzelf, mijn identiteit wordt niet door mijn salaris bepaald.
Bij de keuzes die ik maak, laat ik mij niet leiden door de vraag of ik daardoor meer verdien.
Dan komt hij bij die uitspraak:
Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, die mij kracht geeft.
Alle dingen zijn mij mogelijk: Ik kan leven onder erbarmelijke omstandigheden,
ik kan ook leven met materiële overvloed.
En dat komt omdat ik een Heer heb: Christus.
Hij geeft mij kracht om staande te blijven als ik niets heb.
Hij geeft mij kracht om in de weelde, de verleiding van de overvloed ook staande te blijven.

Moet u zich eens voorstellen:
Paulus krijgt een gift van de gemeente en ik denk dat het om een behoorlijk bedrag gaat
en dan zegt Paulus: geld doet me niet zoveel.
Ik vind het fijn dat jullie die gift geven, want daardoor weet ik dat jullie aan mij denken.
Maar dat geld – nee, ik heb geleerd om tevreden te zijn in alle omstandigheden.
Hij heeft dat geleerd.
Paulus gebruikt een fascinerend woord, dat komt uit de wereld van de mysteriegodsdiensten
die er in die tijd volop waren.
Die hadden iets geheimzinnigs – je komt aan kennis die anderen niet hebben,
speciale kennis, wat je vroeger had: New Age.
Iets wat een gemiddeld mens niet heeft,
maar omdat je bent ingewijd in dat geheimzinnige weet je meer
over de wereld en over jezelf.
Dat is de wereld waarin zijn gemeenteleden leven,
maar hij drijft daarmee ook de spot: geheimzinnige, esoterische kennis,
ja ja, die kennis heb ik ook.
Paulus zou vandaag de dag misschien wel taal uit de wereld van de coaching gebruiken
waarin je aan jezelf moet werken
of jezelf beter leren kennen zodat je beter functioneert.
Niet om het coachen af te kraken.
Ik denk dat een coach een heel belangrijke taak kan hebben in de begeleiding.
Alleen: wat zo’n coach kan, kun je ook in het geloof leren.
Het gaat hier om een levensgeheim,
een bepaalde kennis, waarbij je ontdekt hoe het leven werkt.
Hoe jezelf in elkaar zit en waarop je op een bepaalde manier reageert op de omstandigheden.
Waarom je bijvoorbeeld tegen iemand opkijkt, die meer heeft dan jij
of tegen iemand opkijkt, die voor jou gevoel meer kan.

Paulus zegt: Ik heb dat van Christus geleerd.
Dat wil niet zeggen dat je armoede of rijkdom hebt meegemaakt.
Paulus wist van beide kanten te spreken: van de overvloed, genoeg geld,
maar ook van de armoede en weten dat je niets te eten zult hebben.
Die ervaring dat je dat hebt meegemaakt is niet het belangrijkste:
het belangrijkste is wat hij van Christus, zijn Leermeester, heeft geleerd:
hoe je alle omstandigheden zo kunt leven,
dat die omstandigheden je leven niet bepalen.
Niet je bankrekening bepaalt wie je bent, niet het geld dat je te besteden hebt,
ook niet je schulden of je tekort aan geld.
Dat heeft allemaal geen invloed op je karakter, op wie je bent, ook niet op je ziel.
Wat je vormt, is Christus.
Hij maakt wie je bent.
Omdat je van Hem bent.
Hij zorgt ervoor dat je als je het goed hebt, staande blijft
en niet in de verleiding komt om bij Hem weg te gaan
omdat je Hem niet nodig hebt.
Hij zorgt ervoor dat als je weinig te besteden hebt, als je niet rondkomt,
dat je daar niet aan onderdoor gaat,
dat je – ondanks alles wat je niet kunt aanschaffen – wel een leven hebt
Alle dingen zijn mij mogelijk door Christus, die mij kracht geeft.

Door Christus is eigenlijk niet goed weergegeven.
Het gaat niet alleen om de kracht die je ontvangt van Christus.
Het gaat om de band die er is met Christus.
Beter is het om te spreken over: in Christus.
Zozeer verbonden dat je niet naast of achter Christus staat,
maar in Christus bent, op dezelfde plek waar Hij ook is.
En wat is die plek dan?
Dat is een plek op aarde én een plek in de hemel.
Op aarde – aan het kruis, in het graf en uit het graf weer opgestaan.
In Christus – dat betekent voor Paulus,
dat je ook deelt in het kruis van de Heere Jezus.
Dat je soms ook tekort komt en armoede moet dragen,
omdat aan het kruis de Heere Jezus alles wat Hij had opgaf.
Arm en naakt hing hij daar, zonder waarde, zonder enige vorm van status of eer.
Dat kan je als christen ook overkomen.
Als je dat overkomt, zegt Paulus, wees dan niet bang.
Dan krijg je van Christus de kracht om dat te dragen.
Wees dan niet wanhopig, maar bedenk dat je deelt in het lijden van Christus.
Paulus geeft een diepe betekenis aan zijn eigen armoede en gebrek.

Ik kom zoiets ook wel in de gemeente tegen, bijvoorbeeld als het om ziekte of pijn gaat.
Dat iemand zegt: Als ik al zoveel pijn heb, hoeveel moest de Heere Jezus niet dragen
die aan het kruis nog veel meer lijden te dragen had dan ik.
Het eigen lijden doet denken aan het lijden van de Heere Jezus.
(Kun je nog dankbaar zijn voor ‘nooddruft’.
Voor armoede – goede en kwade dagen, rijkdom en armoede, ziekte en gezondheid
– komen uit Gods vaderhand.)

Als Paulus denkt aan de band met Christus denkt hij niet alleen terug.
Hij weet dat Christus ook in de hemel is,
zoals we belijden: aan de rechterhand van God, de almachtige Vader
vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levenden en de doden.
Je deelt niet alleen in Zijn lijden,
maar je deelt als gelovige ook nu al in Zijn opstanding, in Zijn terugkomst op aarde.
Nog niet helemaal,
We zijn nog niet in de hemel
maar op aarde waar we nog kunnen lijden en gebrek kunnen hebben,
maar er komt een dag dat die tijd van gebrek en lijden voorbij is.
We kijken ook al vooruit.
De verbondenheid met Christus, het zijn met Christus,
is daarom belangrijker geld of rijkdom of bezit – of juist het gebrek daaraan.
Dat kan wel een belangrijk deel van je leven bepalen,
wat je kunt besteden, wat je kunt doen,
maar het kan je nooit helemaal vormen, nooit je identiteit zijn,
want dat is Christus,
die gestorven is aan het kruis en terugkomt op de wolken van de hemel.

Daarom, vanwege de verbondenheid met Christus
die gestorven is, maar ook is opgestaan en terugkomt,
vanwege de verbondenheid met Christus, omdat de gelovige in Christus is,
kan Paulus ook oproepen tot vreugde.
Die oproep komt steeds weer terug in deze brief.
Voor Paulus is die vreugde wezenlijk.
Een christen kan niet zonder die vreugde.
Verblijd u altijd in de Heere. Ik zeg het opnieuw: verblijd u!
Het is een belangrijk punt voor Paulus.
Een christen kan niet zonder de vreugde.
Je kunt veel van je niet-gelovige omgeving overnemen,
je kunt zelfs van hun houding, hun gedrag of hun karakter leren,
maar de vreugde, de blijdschap kun je niet van hen leren.
Die krijg je alleen van de Heilige Geest.

Het merkwaardige, of beter gezegd: het mooie, van deze vreugde
is dat de vreugde toeneemt, de blijdschap sterker ervaren wordt
naarmate de omstandigheden moeilijker worden.
Vreugde heeft iets paradoxaals:
Je zou verwachten dat de vreugde, de blijdschap verdwijnt als je het moeilijk krijgt.
Nee, die vreugde wordt sterker
als je aangeklaagd wordt vanwege je geloof,
neemt toe als de duivel je aanvalt om je van Christus af te brengen.
Vreugde is dan ook geen menselijke emotie,
maar een vrucht van de Geest, die de Geest in je doet groeien
tegen de verdrukking in.
In omstandigheden waarin je niets hebt
en je je wanhopig afvraagt of er nog voor jezelf en je kinderen genoeg is.
In omstandigheden waarin je het zo goed hebt,
dat je er veel van kunt delen.

Vreugde is niet alleen op het hier en nu gericht.
Ja, je leeft wel hier en je leeft volop hier.
Je hoeft je werk niet op te zeggen.
Je mag je werk juist in alle dankbaarheid doen.
Onlangs legde ik aan enkele catechisanten uit
dat je ook in je werk als directiesecretaresse een goed christen kunt zijn.
Niet persé door over je geloof te praten, (dat kan ook)
maar door je best te doen als secretaresse en je talenten te gebruiken
om een goed verslag te maken of een goede brief op te stellen.
Je leeft volop hier en dat is ook onze taak.
Tegelijkertijd met een oog op later, die dag waarop Christus terugkomt.
Wetend dat het leven hier niet alles is
en dat als we bij Christus zijn, in de hemel, we pas helemaal gelukkig zijn
omdat we dan verenigd zijn met onze Heer.
Met dat verlangen, die blijdschap dat Christus spoedig komt,
leven we hier op aarde, doen we ons best voor alles wat we moeten doen,
nemen we onze taken serieus,
danken we voor de kracht die we ontvangen,
maar weten ook: het belangrijkste in het leven is dat we van Christus zijn.
Dat is de norm, de maat.
Als je Christus hebt, kun je dankbaar zijn voor alles wat je hebt, wat je krijgt.
Genoeg om te kunnen leven met overvloed,
genoeg om te kunnen leven met tekort.
Dat is heel wat om te kunnen zeggen.
Maar we zeggen dat niet los van Christus
aan wie we in rijkdom en armoede, in voor- en tegenspoed,
tot de dood komt en zelfs door de dood heen verenigd zijn.
Wat we hebben, herinnert ons aan onze Heer.
Onze rijkdom en welvaart herinnert aan het goede dat God ons geeft
maar laat ook weten dat we het ooit nog beter zullen krijgen
en onze rijkdom en welvaart roept het verlangen op om bij Hem te zijn in Zijn heerlijkheid.
Ons tekort, het gebrek dat ons veel zorgen kan brengen,
brengt ons niet van Christus af
– hoewel: zorg kan een grote vijand van het geloof zijn (Walter Mostert)
maar brengt ons juist naar Hem toe,
die voor ons arm werd en ons een toekomst bereid waarin dat tekort en gebrek er niet meer zal zijn.
Daarom: alles is mij mogelijk, omdat Christus mij de kracht geeft
om hier staande te blijven en om uit te zien naar het leven met Hem
in Zijn heerlijkheid, dat komt.
Amen