Preek voor zondagmorgen 28 februari 2016

Preek voor zondagmorgen 28 februari 2016

Gemeente van onze Heere Jezus Christus, beste doopouders,

‘Ga je mee?’
Als je iets belangrijks te doen hebt, dan ga je, beste doopouders,
waarschijnlijk daar niet meer alleen naar toe.
Je neemt je kind mee.
Je neemt Vera mee, je neemt Emmely mee.
Want wat je voor jezelf belangrijk vindt, vind je ook voor je kind belangrijk.
Daarom hebben jullie, Peter en Janita, Aalt en Gerlinda,
vanmorgen je kind meegenomen naar de kerk
omdat de Heere voor jullie zelf ook belangrijk is.
Je wilt in je leven niet zonder de Heere
en je wilt je Vera, Emmely daarin laten delen.

Daarom zijn jullie, kinderen, ook in de kerk,
omdat jullie vaders en moeders het belangrijk vinden
dat je over de Heere Jezus hoort,
Dat je van Hem gaat houden
en dat je Hem gaat dienen.
Ik hoop dat je dat nu al doet: dat je van Hem houdt en dat je in Hem gelooft.
Vandaag is er geen zondagsschool
omdat we het als volwassenen belangrijk vinden
dat jullie zien wat er gebeurt als er gedoopt wordt.
De meesten van jullie zijn ook gedoopt.
Jullie vader en moeder hebben je als klein baby’tje naar de kerk meegenomen.
Ook tegen jullie heeft de Heere God gezegd,
wat Hij vandaag ook tegen Emmely en Vera heeft gezegd
dat Hij de hemelse Vader wil zijn, die voor hen en ook voor jullie zorgt.
Jullie ouders en wij allemaal hier in de kerk
vinden het belangrijk dat je dat weet en geloot
dat je een Vader in de hemel hebt die voor je zorgt.
Daarom: Ga je mee naar de kerk
om de verhalen over de Heere te horen.

Vanmorgen horen we een verhaal over de Heere Jezus,
die ook tegen Zijn discipelen zegt: ‘Ga je mee!’
Hij vindt het van belang dat ze met Hem mee gaan.
‘Gaan jullie mee? We gaan naar Jeruzalem!’
Jeruzalem, dat is niet zomaar de naam van een stad.
Jeruzalem is de stad van God.
Daar in Jeruzalem kunnen ze naar de tempel, waar de Heere God woont.
Daar in de tempel kunnen ze met hun vragen naar de Heere toe.
Daar in Jeruzalem kunnen ze de Heere danken voor alles wat Hij gedaan heeft.
Daar in Jeruzalem zal het ook feest zijn,
feest om te vieren dat de Heere hun God wil zijn.
Om te vieren dat de Heere God hen uit Egypte heeft bevrijd.
Jeruzalem, de stad waar veel mensen bij elkaar komen om dat feest te vieren.
De discipelen raken al in een feeststemming.
Natuurlijk gaan ze mee!
Dat feest willen ze graag vieren,
want ze zijn de Heere dankbaar dat Hij hen uit Egypte bevrijd heeft
en ze hopen dat de Heere hen ook nu zal bevrijden van de onderdrukkers.

Alleen, als Hij het heeft over Jeruzalem komt er een andere klank in Zijn stem.
Natuurlijk, Hij gaat er heen om het Pascha te vieren
en dat wil Hij ook graag vieren.
Maar zegt Hij tegen Zijn discipelen: Er gaat ook iets anders in Jeruzalem gebeuren
en dat willen ze helemaal niet horen.
Dat kan – dat er iets gezegd wordt dat je helemaal niet kunt horen.
De discipelen, ze zijn zo vol van het feest
en vol van de gedachte dat ze weer naar Jeruzalem zullen gaan,
de stad van God

om samen met de Heere Jezus dat feest van de Heere te vieren
dat ze helemaal niet horen wat Hij nog meer zegt.
Terwijl Hij hen daar juist voor apart neemt.

‘Alles wat over de Zoon des mensen geschreven staat, zal volbracht worden.’
En als de discipelen dan nog niet weten,
wat de Heere Jezus daarmee bedoelt,
legt Hij het ook nog een keer uit:
Want Hij zal aan de heidenen worden overgeleverd
en bespot worden
en smadelijk behandeld en bespuwd worden.
En zij zullen Hem doden.
Dat is nogal wat, wat er gaat gebeuren.
Bespot worden – uitgelachen worden.
Als je dat een keer hebt meegemaakt, dan weet je hoeveel pijn dat doet
als ze je uitlachen, als ze je bespottelijk maken.
Ze zullen de Heere Jezus in het gezicht slaan
en dan, terwijl ze Hem uitlachen, zeggen:
Nou, vertel het ons eens, wie heeft je geslagen?
Als je toch voor een profeet wordt aangezien, dan kun je ons dat wel vertellen.
Ze maken Hem bespottelijk, omdat ze niet geloven
dat Jezus echt een profeet is, die door God gestuurd is.
Jezus, dat is een warhoofd, die je niet serieus moet nemen.
Jezus, daar kun je mee lachen:
Je zet Hem in het midden van een groep soldaten,
je doet Hem een mantel om en je doet net of Hij een koning is:
Wees gegroet, gij koning van de Joden.

Uitlachen en bespotten is nog onschuldig vergeleken met het spuwen.
Als je iemand in het gezicht spuwt, is dat teken van minachting:
Jij bent niets waard, Jezus van Nazareth, wat denk je wel niet van jezelf.
We moeten je niet!
Dat is wat Mij te wachten staat in Jeruzalem, zegt Jezus:
spot en belediging, minachting.

Is dat, is dat mijn Koning,

dat aller vaad’ren wens,

is dat, is dat zijn kroning?

Zie, zie, aanschouw de mens!

Moet Hij dat spotkleed dragen,

dat riet, die doornenkroon,

lijdt Hij die spot, die slagen,

Hij, God, uw eigen Zoon?


Jezus gebruikt voor zichzelf een speciale naam.
Hij heeft het over de Zoon des mensen.
Ze zullen dat met de Zoon des mensen doen:
Verraden, uitleveren aan heidenen, bespotten en in het gezicht spuwen.
De Zoon des mensen – dat is niet zomaar een naam.
De Zoon des mensen, dat is degene die namens God komt
als rechter over het volk Israël.
Deze rechter zal vertellen wat er allemaal mis is met het volk
en zal daar een oordeel over vellen.
Hij komt om te oordelen de levenden en de doden
zeggen we in de geloofsbelijdenis.
Zo gaat Hij op weg naar Jeruzalem,
als God zelf die Zijn volk opzoekt
om te zien wie er naar Zijn wetten luistert, Hem gehoorzaamt en Hem trouw is.
Hoog bezoek.
Zo ga ik naar Jeruzalem, zegt de Heere Jezus.

Maar ze zullen Mij niet accepteren als de Zoon des mensen,
Als degene die door God gezonden is,
als God zelf die Israël komt opzoeken.
Ze zullen me overleveren aan de heidenen.
Daarmee geven ze aan: je hoort niet bij ons.
Je bent niet een van ons.
De Zoon des mensen, God zelf, die tot Zijn volk komt,
en Zijn volk zegt: wij moeten U niet.
We hebben met U niets te maken.We minachten U.
En dat zal allemaal gebeuren in Jeruzalem,
de eigen stad van God, waar God woont in de tempel
en waar het feest van Gods bevrijding wordt gevierd.

Dat gebeurt niet zomaar, zegt Jezus.
Dat moet gebeuren in naam van God.
Wat er met Mij gaat gebeuren, wat ze met Mij gaan doen,
Dat is onderdeel van Gods plan
en dat plan is al door de profeten aangekondigd.
Dat God zelf komt tot Zijn volk,
dat ze Hem niet erkennen, dat de Zoon des mensen niet met open armen wordt ontvangen,
maar uitgelachen en bespot, geminacht.
Als je daar het Joodse volk op aankijkt, of de Romeinen van die tijd,
dan begrijp je niet wat daar in Jeruzalem gebeurt.
De hogepriester en het Sanhedrin, Pilatus en Herodes,
Ze zijn allemaal betrokken bij de veroordeling en de kruisiging,
maar ze zijn maar spelers in het plan van God:
Jezus moest naar deze aarde komen.
Hij moest naar Jeruzalem gaan.
Dat lijden, dat moest Hij ondergaan, net als de spot, de minachting,
ook al was dat heel moeilijk voor Jezus.

Jezus wordt afgewezen door Zijn eigen volk,
maar ook door degenen die de macht hebben.
Door iedereen die er in Jeruzalem is.
En zouden wij Jezus wel hebben geaccepteerd en aangenomen
als wij daar zouden leven?
De afwijzing, de spot en de minachting in Jeruzalem laat iets over ons zien.
En dat komt ook in de doop naar voren:
de onreinheid van ons eigen hart, zegt het formulier.
Dat het van binnen in ons hart niet schoon is,
Dat wij, als het aan ons lag, daar in ons hart en in ons leven
geen plek zouden hebben voor Jezus.
Wat Jezus deed, gebeurde niet zomaar.
Dat deed Hij voor ons, voor Zijn eigen volk,
voor Pilatus en Herodes, voor het Sanhedrin, voor Petrus en Johannes en Judas.
Om in hun plaats te sterven,
want zij wezen God af, ook toen Hij kwam als Zoon des mensen
om Zijn volk op te zoeken.

De weg van Jezus naar Jeruzalem gaat naar het kruis.
Doopouders, jullie hebben beloofd dat je je kind de verhalen zult vertellen
uit de Bijbel en dus ook de verhalen over hoe Jezus wordt gekruisigd.
Als je vertelt over de kruisiging en als je hen een tekening van het kruis laat zien,
leg ze dan uit dat dit niet zomaar gebeurde,
maar dat het moest van God
en dat Jezus dat deed voor ons.
Vertel er ook bij dat zij mogen geloven dat Jezus voor hen gestorven is.
Dat zegt het doopformulier: als we gedoopt worden in de naam van de Zoon
geeft Christus aan: Ik ben ook voor jou aan het kruis gestorven
en als we gedoopt worden in de naam van de Heilige Geest
zegt de Heilige Geest:
Ik ga in jouw hart werken, zodat je gaat geloven in de Heere Jezus,
dat Hij ook voor jou gestorven is
En dat Zijn genade, die Hij aan het kruis verdiende, ook voor jou is.
Mocht je daar ooit aan twijfelen: denk eraan, dat je gedoopt bent.
Het is waar!

En als je niet gedoopt bent.
Dan geldt die belofte ook.
Dan roept de Heere Jezus jou, u om te komen
naar het kruis en te knielen en te belijden: Heere Jezus, U bent ook voor mij gestorven.

Afgelopen week was ik in de Duitse stad Münster – net over de grens in Duitsland.
Daar ben ik in verschillende kerken geweest.
Grote kerken, de meeste van die kerken zijn Rooms-Katholiek.
Dat zag je aan die beelden.
Vaak bijzondere beelden van Maria, van Jezus, van belangrijke personen.
Soms waren die beelden net iets te mooi.
Maar in elke kerk werd de weg van Jezus naar het kruis afgebeeld.
Als je in de kerk kwam, kon je naar die weg kijken, verschillende staties, zoals je dat noemt,
Verschillende stadia op de weg.
Die stadia zijn niet bedoeld om alleen maar naar te kijken,
maar om te kijken en te geloven, dat Jezus die weg voor mij is gegaan.
Als een uitnodiging, een oproep: ‘Ga met Mij mee!
Kijk hoe Ik in Jeruzalem ook voor jou gestorven bent.
Ik ging die weg voor jou naar Jeruzalem aan het kruis
en al is dat zo heel lang geleden, het geldt nog steeds.

De discipelen, zij begrepen het niet.
Als Jezus de weg verder gaat, komt Hij bij Jericho.
Daar is iemand die het wel begrijpt en hard roept:
Jezus van Nazareth, Zoon van David!
De mensen zeggen: Hou je mond, dat is niet gepast dat je zo roept.
Maar Jezus gaat naar hem toe en vraagt: Wat kan Ik voor je doen?
De man zegt: Heere, wilt u ervoor zorgen dat ik weer kan zien?’
Deze gebeurtenis – ik heb het verhaal nu wel heel kort verteld
komt niet zomaar na de woorden van Jezus
over wat er in Jeruzalem gebeuren zal.
Het laat zien, dat we ogen nodig hebben, die naar het kruis op Golgotha kunnen kijken.
Ogen die zien, wat er gebeurt
die zien dat het Gods plan is
en dat Jezus daar hangt in onze plaats.
Heere, geef ons ogen die het zien en geloven!
En geef dat onze kinderen het mogen zien en geloven
en degenen die U niet kennen, dat hun ogen open gaan

Gij, o Jezus, hebt gedragen

lasteringen, spot en hoon,

zijt gebonden en geslagen,

Gij, des Vaders eigen Zoon,

om van schuld en eeuwig lijden

mij, verloor’ne, te bevrijden,

duizend, duizend maal, o Heer,

zij u daarvoor dank en eer!
Amen

Gepassioneerde prediking: de Gekruisigde voor ogen schilderen

Gepassioneerde prediking: de Gekruisigde voor ogen schilderen

Vanaf het ontstaan is de boodschap van het christendom de gekruisigde Christus geweest. In de laatste eeuwen is er binnen bepaalde stromingen van het christendom verzet geweest tegen de betekenis van Christus die gekruisigd is. Deze kritiek is in de afgelopen decennia veel sterker geworden en is invloedrijk in de kerk en theologie in West-Europa. Tegen de achtergrond van deze vraag stelt Michael Herbst zich de vraag, hoe in deze tijd gepreekt kan worden over de gekruisigde Christus.

Herbst is hoogleraar Praktische Theologie aan de Universiteit van Greifswald, waar hij zich onder meer bezig houdt met de homiletiek. Herbst is tevens directeur van het missionaire Instituut voor Evangelisatie en Gemeenteopbouw.
Hij begint zijn uiteenzetting met de boodschap van Paulus: aan de Galaten schrijft hij dat hij hen u steeds Jezus Christus eerder voor ogen heeft geschilderd alsof Hij onder hen gekruisigd was (Galaten 3:1). Tegen de Korinthiërs zegt hij dat hij geen andere boodschap heeft dan Christus, die is gekruisigd (1 Korinthe 2:2).

grunewald372

Troost
Ook de reformator Maarten Luther heeft deze boodschap in zijn preken en pastoraat centraal gesteld. Zo schrijft hij in een pastorale brief aan Georg Spenlein, dat hij zich steeds de gekruisigde Christus voor ogen moet houden, over de betekenis voor hemzelf moet nadenken en de gekruisigde Christus moet aanbidden als degene die ook voor hem gestorven is.

Ook in zijn liederen klinkt deze boodschap door. Zijn lied Verheug u, christenen, tesaam (Gezang 402, Liedboek 1973) is een ballade, die erover zingt wat de gekruisigde Christus voor de gelovige en de gemeente betekent. In vers 4 schildert Luther de hemelse dialoog tussen Vader en Zoon:

Toen zag God in de eeuwigheid
mijn mateloze ellende
en haastte zich, te rechter tijd
mij, arme, hulp te zenden.
Mijn Vader, want Hij wendde mij
zijn hart vol liefde toe, ja Hij
liet het zich ’t liefste kosten.

In vers 7 en 8 wat Christus tegen de gelovige persoonlijk zegt:

Hij sprak tot mij: Zie, het is nu
de kentering der tijden.
Ik heb mijn leven veil voor u,
Ik zelf zal voor u strijden.
Want Ik ben de uwe, gij zijt mijn,
en waar Ik ben, daar zult gij zijn,
geen vijand zal ons scheiden.

De vijand zal Mij ’t hartebloed,
het leven zelfs ontroven,
’t is u ten goede, en daar moet
gij rotsvast in geloven.
Mijn leven overwint de dood,
mijn onschuld delgt uw schulden groot,
En zo zijt gij behouden.

Luther-Predigt-LC-WB

Christelijke prediking, zo geeft Herbst aan, is in wezen gepassioneerde Christusprediking. Wanneer Christus centraal staat, kan men niet om het kruis heen. De gekruisigde Christus en de betekenis van Zijn sterven aan het kruis voor ogen schilderen is een kerntaak van de christelijke verkondiging. In die verkondiging moet steeds worden bedacht en doorgegeven, dat dit sterven aan het kruis – zoals de liederen van Luther ook aangeven – tot onze troost is.

Omstreden thematiek
Dat wil niet zeggen dat deze kerntaak om de gekruisigde Christus voor ogen te schilderen eenvoudig is. Allereerst omdat de thematiek van de gekruisigde Christus tegenwoordig niet alleen buiten de kerk maar ook binnen de kerk omstreden is. Veel kerkgangers vragen zich af, wat voor God dat is die Zijn eigen Zoon of de mens Jezus opoffert.

Crucifix-strijd
In Duitsland zijn er in het afgelopen decennium enkele voorbeelden geweest die de betekenis  van het kruis laten zien.
Vanaf de jaren-’90 is er in de deelstaat Beieren een discussie over crucifixen in schoolgebouwen. Ouders die geen christelijke achtergrond hebben, hadden via de rechter afgedwongen dat de kruisbeelden werden verwijderd uit de openbare schoolgebouwen. Van christelijke ouders en van kerken kwam er protest, omdat de kruisbeelden aangeven dat Duitsland een christelijke traditie kent. In 2009 gaf de Europese rechter de ouders, die om een verbod vroegen, gelijk. Met als argument dat het kruis niet zo maar een symbool is, maar een duidelijk symbool is dat verwijst naar waar het christendom voor staat. Het kruis is geen nationaal, maar religieus symbool.
Herbst tekent hierbij aan dat de Europese rechter veel duidelijker dan kerken en theologen weet aan te geven wat de betekenis van het kruis voor het christelijk geloof is. Vooral degenen die geen christelijke achtergrond (meer) hebben, ervaren het ergerlijke en aanstootgevende van het kruis. In plaats van kritisch te zijn op de klacht van de ouders en de uitspraken van de Beierse en Europese rechters zouden de kerken juist dankbaar moeten zijn dat het kernachtige symbool van het christelijk geloof zo sterk spreekt en dat het ergerlijke en aanstootgevende voor buitenstaanders zo helder is.

Navid Kermani
Ook in de discussie over de opmerkingen van Navid Kermani zitten de kerken mis. Herbst ziet de kerkelijke reactie bijvoorbeeld kardinaal Lehmann als een theologisch bedrijfsongeval, waarbij men de kans laat liggen om aan te geven welke betekenis de gekruisigde Christus heeft voor christenen.
Wat is het geval? De moslim en oriëntalist Navid Kermani heeft zich over het kruis uitgelaten: Hij ervaart het kruis als negatief. Het kruis is niet een onschuldig symbool, maar roept om zich af te wenden. Hij neemt radicaal afstand van het kruis: het kruis is godslastering en afgodenverering.
Als in 2009 kardinaal Lehmann en Peter Steinacker samen met Kermani zijn voorgedragen voor de Hessische cultuurprijs, geven Lehmann en Steinacker aan dat zij de prijs niet samen in ontvangst kunnen nemen met Kermani vanwege zijn uitspraken over de gekruisigde Christus.
Deze houding van Lehmann en Steinacker heeft voor veel discussie en kritiek gezorgd. Herbst vraagt zich verbaast af, waarom deze vooraanstaande christenen niet hebben gezien dat de woorden van Kermani een goede illustratie zijn van wat Paulus schrijft over het aanstootgevende en het ergerlijke van het kruis. Deze moslim heeft het kruis beter begrepen dan die vooraanstaande christenen.
Hersbt bekritiseert Lehmann en Steinacker ook dat ze door hun verontwaardiging niet verder hebben gelezen. Kermani gaat namelijk verder en schrijft dat over een altaarbeeld van Guido Reni in de San Lorenzo in Lucina (Rome):

‘Toen zat ik voor het altaarbeeld van Guido Reni in de San Lorenzo in Lucina. Ik vond de aanblik zo indrukwekkend, zo vol zeggen, dat ik het liefst nooit meer was opgestaan. Voor het eerst dacht ik: Ik – niet alleen: men – ik zou in een kruis kunnen geloven.’

sllcrocifissoguidoreni

Kermani blijft volhouden dat hij Jezus niet kan zien als Gods Zoon of als een door God gezondene. Toch is deze ‘belijdenis’ van een moslim bijzonder. Door de gekruisigde Christus voor ogen geschilderd te zien, ervaart deze moslim iets van het geheimenis van God.
De prijs is uiteindelijk wel gezamenlijk uitgereikt, maar de schade is groot: in plaats van een missionaire dialoog grepen de vooraanstaande christenen terug op een machtsmiddel.

Herbst vraagt zich af of de kerken niet teveel bezig zijn om het ergerlijke en aanstootgevende af te zwakken. Hij vraagt zich tevens af, of deze strategie wel zinvol en gepast is. Zou het niet beter zijn om dit aanstootgevende te laten staan en anderen uit te nodigen om te ontdekken welk heil en welke troost er in het kruis verborgen is.

Binnenkerkelijke kritiek
Niet alleen buiten de kerk maar ook binnen de kerk reageert men op het ergerlijke en aanstootgevende van het kruis. Binnen de kerken is er veel verlegenheid met de gekruisigde Christus en kan men niet meer de troost van de gekruisigde Christus ontdekken. In preken op Goede Vrijdag wordt dan niet meer de gekruisigde Christus voor ogen geschilderd, maar wil men een pastorale boodschap brengen (God staat aan de kant van degenen die lijden) of een ethische boodschap (zoals Jezus aan de kant van degenen die lijden stond, zo hebben wij aan de kant van degenen die lijden te staan).
Deze verlegenheid kan ook omgezet worden in een programma. De theoloog en journalist Matthias Morgenroth voert een pleidooi om het christendom van Goede Vrijdag en Pasen te vervangen door een Kerst-christendom, waarbij de kribbe – en niet meer het kruis – het centrale symbool van het christendom wordt.
Veel moeite is er met de gedachte dat er aan het kruis sprake is van plaatsvervanging en verzoening. Waarom heeft God een bloedig offer nodig? Hij kan toch ook vergeven zonder offer? Hoezo kunnen wij vervangen worden?

Volgens Herbst is het goed om deze kritiek serieus te nemen. Bepaalde elementen uit deze kritiek is terecht: zoals het beeld van een wrede, sadistische God die zijn gram haalt via een ander. Tegelijkertijd wordt er in de kritiek teveel overhoop gehaald en worden er karikaturen gemaakt van wat er in de Bijbel en in de Reformatie is gezegd. Wat Herbst vooral verbaast, is dat de kritiek op het kruis en de betekenis daarvan meer afkomstig is uit onze eigen cultuur dan uit een goed lezen van wat er in de Bijbel staat.

Verzoening ondanks het kruis
De verlegenheid en de kritiek heeft ook tot een tegenreactie geleid. Bijvoorbeeld van de praktisch-theoloog Reiner Knieling. Herbst vindt de poging tot rehabilitatie van de gekruisigde Christus van belang, omdat Knieling een belangrijke stem is in het missionaire debat in Duitsland.
Herbst neemt wel een verschuiving waar bij Knieling: kan Knieling in zijn onderzoek naar preken over Pasen, Goede Vrijdag en Kerst nog uitgaan van de plaatsbekleding, in latere boeken laat hij dit punt varen. In zijn homiletiek (2009) spreekt Knieling over een verdamping van de christelijke traditie in een postmoderne tijd. Veel onderdelen van het christelijk geloof moeten opnieuw worden uitgelegd en zeker de theologie van het kruis. Wat wil Knieling?
(1) Navertellen van de geschiedenis van de kruisiging, waarbij Jezus de liefdesverklaring van God aan mensen is. Deze liefde gaat zover, dat Jezus zich laat kruisigen. De verzoening vindt dan echter niet plaats door het kruis, maar ondanks het kruis. Zelfs het kruis kan Gods liefde niet afwijzen. Het kruis is de prijs die God bereid is te betalen voor Zijn liefde. Het kruis is de uiteindelijke consequentie van Gods liefde.
(2) In de kruisiging handelt God. Hier volgt Knieling – in de ogen van Herbst doet Knieling dat terecht – de theologen Otfried Hofius en Hartmut Gese.
Conclusies van Knieling:
– Jezus is groter dan onze duidingen. In een gemeente met verschillende stemmen is het goed om de veelkleurigheid met betrekking tot de duidingen van het kruis serieus te nemen.
– In de liturgie moeten liederen, die spreken over de toorn van God, niet te snel meer gezongen worden, omdat deze liederen veel misverstanden oproepen.
– In de boodschap van het kruis moet de passie van God voor mensen worden verkondigd.

Herbst waardeert de poging van Knieling, maar vindt de gedachte dat de verzoening niet door het kruis, maar ondanks het kruis tekort schieten. Op die manier kan men niet gepassioneerd spreken over de gekruisigde Christus.

Plaatsbekleding – voor ons en niet voor God
In de theologie kan er gesproken worden over de hedendaagse Tübinger School met theologen als Bernd Janowski, Peter Stuhlmacher, Hartmut Gese, Otfried Hofius. Deze ‘school’ houdt vast aan de plaatsbekleding van Christus en wijst op de betekenis van het Oude Testament in het geheel. Niet God moet verzoend worden, maar de wereld die zich tegen God heeft gekeerd moet worden verzoend.
De oudtestamenticus Bernd Janowski heeft zich bijvoorbeeld intensief bezig gehouden met dit thema. Hij geeft aan dat de thematiek van de zondebok (Leviticus 16) en het plaatsvervangende offer (Jesaja 53) van grote betekenis zijn om het kruis op Golgotha te begrijpen. In de verzoening wordt de mens gereinigd van de zonde (Romeinen 3:25). Jezus sterft niet voor God, maar voor ons.

Anselmus
Wie nadenkt over de kruisiging, plaatsbekleding en verzoening komt op een gegeven moment bij Anselmus van Canterbury uit. Nu bestaan er veel karikaturen over zijn theologie, alsof Jezus moest sterven om de geschonden eer van God te herstellen. De karikaturen gaan voorbij aan de wezenlijke vraag, waar het voor Anselmus om draaide: Waarom moest de almachtige God een kwatsbaar mens worden. Deze vraag draait om het moeten, om de noodzakelijkheid van dit gebeuren.
Anselmus geeft aan dat de mens voor de zaligheid was bestemd maar door de val een zondaar geworden is die verzoening nodig heeft. De mens heeft Gods eer geroofd. De zonde heeft ook de orde in de schepping verstoord. Als God ons zou straffen, zouden we niet zalig worden en mist God zelf het doel van Zijn schepping. In het kruis gaat het om het herstel van de geschonden orde. Daarbij moet de ernst van de zonde bedacht worden. God kan niet zomaar over de zonde heen stappen, omdat hij anders onrecht zou vergoelijken. Gods toorn is geen duistere emotie, maar de keerzijde van Zijn liefde. In het kruis laat God Zijn bereidheid zien zelf dat onrecht op zich te willen nemen. Het gaat niet om de zwaarte van het lijden, maar om Wie er aan het kruis lijdt: Christus die in overeenstemming met Gods liefde en Gods wil tot heil vrijwillig zich geeft. God heeft het lijden en sterven van Jezus niet nodig voor zichzelf, maar voor het herstel van de schepping. De doordenking van Anselmus is juist gericht tegen een wrede, willekeurige God die zomaar straft.

Waarom moest Jezus dan lijden? Moest het zo gebeuren? Dit moeten, is volgens Herbst, geen moeten uit dwang. Het is een moeten uit liefde: zie de hemelse dialoog in het lied van Luther.
Wanneer we niet bij God beginnen, maar bij de mens die betekenis moet geven aan het gebeuren van het kruis, lopen we het gevaar weer theologisch terug te vallen in zelfverlossing en gaan we er aan voorbij dat in het sterven van Christus de goddeloze wordt gerechtvaardigd. Nogmaals: het aanstootgevende en ergerlijke moet niet worden afgezwakt, maar uitgelegd welk heil en welke troost er schuil gaat in het kruis van Christus.

Wat betekent dat nu voor de prediking?
(1) Navertellen
Het beste wat men kan doen is het gebeuren, die op christelijke feestdagen centraal staan, navertellen van wat er op deze dag in de hemel en op aarde gebeurt (Walter Lüthi). Rudolf Bohren voegt daar aantoe, dat men niet moet onderschatten hoe moeilijk dit navertellen is.
In een narratieve prediking wordt Christus voor ogen geschilderd en worden de gemeenteleden uitgenodigd en meegenomen op de weg van Christus naar het kruis. Herbst voegt hieraan toe, dat het van belang kan zijn om de theologische betekenis in de navertelling in te voegen. Een narratieve verkondiging staat niet haaks op een dogmatische preek. Beide kunnen elkaar versterken: het verhaal kan vooraf gaan om de inhoud uit te leggen. De inhoud kan helpen de diepgang en de betekenis van het verhaal uit de doeken te doen. Het gaat niet om zomaar een historisch verhaal, maar zoals Friedrich Mildenberger in zijn Kleine Predigtlehre terecht opmerkte, over de geschiedenis van God. Juist hier. En deze geschiedenis is ons leven.

(2) De beelden natekenen
Dit is een variant op de narratieve verkondiging. Bij het natekenen van de beelden gaat de preek na wat de betekenis en de diepgang van de in de Bijbel gebruikte beelden is. De ervaringen die in die beelden aanwezig is, is niet eens zo ver van de hedendaagse ervaring verwijderd. Romans, verhalen en films kunnen helpen om analogieën voor het gebeuren aan het kruis te vinden. Daarbij moet men wel rekening houden met de grenzen van de analogie: de dood van Christus is uniek en kan niet te snel met iets anders worden vergeleken. Het is een gevaar om een ingewikkelde dogmatiek te vervangen door eenvoudige verhalen en ervaringen. Daarmee kan de predikant zijn gemeente wel op een verkeerd spoor zetten. Centraal moet blijven staan dat in het sterven van Christus iets gebeurt, dat alleen God kan doen.

(3) Pleidooi voor een apologetische prediking van het kruis
Omdat het gebeuren van het kruis binnen en buiten de gemeente niet helder is, kan een themapreek helpen om de betekenis uit te leggen en met de gemeente nadenken over het geheimenis van het gebeuren van het kruis. De verkeerde interpretaties kunnen dan worden bestreden en de juiste interpretaties uitgelegd worden. In de preek kan dan uit de doeken gedaan worden wat Paulus, Lukas, Johannes of Markus bedoelde en ook wat de Joodse wortels zijn van het apostolisch geloof.

(4) De gekruisigde Christus voor ogen schilderen
Bij het kruis gaat het niet alleen maar om het gebeuren als zodanig, maar ook om de betekenis voor ons en de troost en heil die in het gebeuren besloten ligt. Wanneer de gekruisigde Christus voor ogen geschilderd wordt, is dat tot onze troost en tot ons heil. Waarbij de gemeente ook leert om in de aanvechtingen zich tot de Gekruisigde te wenden en zich aan Hem vast te klampen en Hem te vertrouwen en te belijden. Deze vorm van prediking hoeft niet alleen op kerkelijke ‘insiders’ gericht te zijn. Zo’n prediking kan ook de ‘buitenstaanders’ uitleg geven en uitnodigen mee te doen.

N.a.v. Michael Herbst, ‘Passionierte Predigt: Den Gekreuzigten vor Augen malen. Systematische und praktische Überlegungen zu einem umstrittenen Thema,’ Theologische Beiträge 41/5, oktober 2010, 314-334.

 

Programma Domineesconcert 2016

Domineesconcert 27 februari 2016 op het Meere-orgel Grote Kerk Epe 20.00 uur

De predikanten: J.F. Schuitemaker (Elburg),  M.J. Schuurman (Oldebroek), T.E. van Spanje (Epe), H. Vreekamp (Epe)

en
Anne Wielink, sopraan

Programma:

M.J. Schuurman

Uit 12 Charakterstücke, Opus 156:                   Joseph Rheinberger (1839-1901)   
 nr. VIII: Pastorale
 nr. X: Abendfreude
Fantasie over Psalm 42                                      Jan J. van den Berg (geb. 1929)

H. Vreekamp

O Lamm Gottes, unschuldig (BWV 618)                   Johann Sebastian Bach (1685-1750)

    Anne Wielink zingt:   Bist du bei mir                    Joh. Seb Bach

                                          Panis Angelicus                 César Franck (1822-1890)

O Mensch, bewein’ dein’ Sünde gross (BWV 622)   Joh. Seb. Bach

J.F. Schuitemaker

Thema met variaties                                                  Teke Bijlsma (geb. 1936)

T.E. van Spanje

Toccata in G minor                                                             André Knevel

Fantasie over Psalm 68:10 ‘Geloofd zij God met diepst ontzag’ (met aansluitend samenzang) – Klaas Jan Mulder (1930-2008)

 

Geloofd zij God met diepst ontzag!        
Hij overlaadt ons dag aan dag
met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid;
wie zou die hoogste Majesteit
dan niet met eerbied prijzen?

Die God is ons een God van heil,
Hij schenkt uit goedheid zonder peil
ons ’t eeuwig, zalig leven.
Hij kan en wil en zal in nood,
zelfs bij het naad’ren van de dood,
volkomen uitkomst geven.

ORGEL-CV VAN DE SPELERS:

J.F. Schuitemaker heeft vooral belangstelling voor orgelmuziek uit de romantiek en improvisatie. Hij kreeg les van Ton der Horst (Hilversum) en Wouter van de Broek (Ermelo).

M.J. Schuurman kreeg vanaf zijn zesde enkele jaren orgelles van zijn vader. Van 1988-2006 kreeg hij orgelles van Arnold Kuik (organist Oude Kerk Veenendaal), van 2007-2011 van Arthur Koopman (organist van de Noorderkerk Amsterdam) en vanaf 2011 van Bert Gelderman (organist in Hattem, Oldebroek en Wapenveld). Van 1997-2004 was hij organist van de Efrathakerk in Overberg en daarna tot 2006 invalorganist in de Westerkerk Veenendaal. In Oldebroek doet hij vanaf 2012 mee de concerten tijdens de braderie en Schapenmarkt. Ook begeleidt hij af en toe kerkdiensten in Oldebroek.

T.E. van Spanje ontving zijn eerste orgellessen op 5-jarige leeftijd. Vanaf zijn elfde jaar werd hij regelmatig gevraagd om trouwdiensten te begeleiden. Korte tijd daarna werd hij benoemd tot kerkorganist in Ede. Na orgelstudie aan de plaatselijke muziekschool ontving hij aan het eind van de zeventiger jaren orgellessen van Willem Hendrik Zwart op het beroemde Hinsz-orgel in de Bovenkerk te Kampen. Tegelijk volgde hij ook pianolessen. Aan het begin van de tachtiger jaren werden privélessen bij Klaas Jan Mulder in Kampen gevolgd. Naast kerkorganist bestonden zijn muzikale activiteiten onder meer uit het begeleiden van een aantal (kinder)koren, concerteren, dirigeren van een koor en als organist medewerking verlenen aan geluidsopnamen van gemeentezang (Oude Tonge en Ede).

H. Vreekamp genoot zijn eerste orgellessen van Johanna Maria Fontein (1899-1963)in de Dorpskerk van Hoevelaken. In de zeventiger jaren was hij leerling van Willem Hülsmann (1911-1989) op de orgels van de Sint Joriskerk in Amersfoort. Daar deed hij mee aan leerlingconcerten, waar hij onder andere Choral III van Cesar Franck vertolkte. In Epe en Elburg nam hij deel aan verschillende dominees-concerten. Op uitnodiging van Maarten Seijbel geeft hij sinds 2007 jaarlijks in de zomer een marktconcert op het orgel van de Grote- of Sint Nicolaaskerk in Elburg. 

Christenen lezen het Oude Testament te veel vanuit een westers perspectief

Christenen lezen het Oude Testament te veel vanuit een westers perspectief

Het Oude Testament (OT) is onder veel christenen minder populair dan het Nieuwe Testament (NT). De Amerikaanse hoogleraar Oude Testament John Goldingay draait de zaak echter om in zijn nieuwste boek: je moet het NT lezen door de bril van het OT.

Hebben christenen het Nieuwe Testament eigenlijk wel nodig? Meestal wordt deze vraag gesteld met betrekking tot het Oude Testament. De gedachte is dat een christen aan het Nieuwe Testament genoeg heeft en het Oude Testament van minder waarde is. Als reactie op de onderwaardering van het Oude Testament draait John Goldingay de vraag om. Goldingay is een evangelicale Bijbelwetenschapper en hoogleraar Oude Testament aan het Fuller Theological Seminary in Pasadena, in de Amerikaanse staat Californië.
In zijn jongste boek Do we need the New Testament? Letting the Old Testament Speak for Itself verdedigt hij de stelling dat het Nieuwe Testament ten opzichte van het Oude Testament nauwelijks iets nieuws bevat. Goldingay spreekt ook liever niet over het Oude Testament, omdat die naam de suggestie doorklinkt dat dit deel van de Bijbel verouderd is. Hij spreek over het Eerste Testament.


9780830824694

De verhouding van het Oude tot het Nieuwe Testament moet niet als een probleem worden behandeld, zoals vaak gebeurt, vindt Goldingay. Hij vergelijkt de relatie tussen het Eerste en het Nieuwe Testament met de bekende Amerikaanse films over Jason Bourne. Het eerste deel van die film was een zelfstandige film, waarbij een vervolg niet noodzakelijk was. Die eerste film kan dan ook gezien worden los van andere delen.

Buiten werking gesteld
Zo is het niet noodzakelijk dat Eerste Testament gelezen wordt vanuit het Nieuwe Testament. Het Eerste Testament heeft een eigen boodschap. Wanneer de tekst van het Eerste Testament wordt gecorrigeerd vanuit het Nieuwe Testament wordt de boodschap van het Eerste Testament buiten werking  gesteld. Wat buiten werking wordt gesteld zijn vooral ethische noties die kritisch zijn ten opzichte van de westerse cultuur. Een christologische lezing van het Eerste Testament komt het westen erg goed uit.

Verkeerde bril
Wat Goldingay ook signaleert is dat een christologische lezing van het Eerste Testament een verkeerde bril geeft om het heden te duiden. De Brit Goldingay die nu werkzaam is in de Verenigde Staten verbaast zich erover dat daar in de VS de gedachte heerst dat de kerk in ballingschap is. Van de kerk in Europa kan hij dat begrijpen. Van de kerk in de VS niet. De invloed van de kerk neemt weliswaar af, maar de kerk in de VS staat er nog redelijk goed voor. De kerk in de VS wordt wel aangevallen, maar Jeruzalem is nog niet gevallen. Als er een vergelijking gemaakt wordt met die periode van Israël is het gepaster om de link te leggen met de periode voor de ballingschap. Waarbij de kritische boodschap van Jeremia tegen Jeruzalem ook voor de kerk van nu geldt.

Wij zijn Babylon. Wij zijn Amalek
Een voorbeeld waarbij de boodschap buiten werking wordt gesteld, omdat de ethische boodschap het westen niet goed uitkomt,  is het spreken over oorlog en geweld. Pacifisten kunnen zich niet op het Eerste Testament beroepen. In het Eerste Testament wordt gesproken over oorlogen die door de koningen worden gevoerd, zonder dat die strijd wordt bekritiseerd. In het Eerste Testament is er wel een verschil tussen geweld dat door God is gelegitimeerd en geweld dat in het teken staat van onrecht dat begaan wordt door mensen die niet van God willen weten.
Dit gebruik van geweld wordt nogal eens vanuit het Nieuwe Testament bekritiseerd vanuit het gebod van de naastenliefde. Goldingay tekent hierbij aan dat de ethiek van de naastenliefde een opdracht voor individuen is en niet voor overheden of staten. Bovendien kunnen de westerse christenen zich niet vergelijken met het kwetsbare Israël. Vanwege hun koloniale verleden en hun huidige macht in de wereld zijn de westerse landen niet met Israël te vergelijken. Israël was een speelbal tussen de grootmachten. Wij zijn Babylon. Wij zijn Amalek (Deuteronomium 25: 17-19). Zowel Babylon als Amalek waren sterke machten die de zwakke aanvielen.

Psalm 137
Die koppeling tussen de westerse christenen en de dreigende grootmachten uit het Oude Testament legt Goldingay ook in de uitleg van de wraakpsalmen. Veel westerse christenen hebben moeite met deze psalmen, maar ze vergeten dat die psalmen tegen ons westerse christenen zijn bedoeld.
Als voorbeeld geeft hij Psalm 137. Deze psalm is berucht vanwege het slot waarin gebeden wordt of de kinderen van Babylon tegen de rotsen te pletter gegooid mogen worden. Goldingay wijst erop dat deze psalm van groot belang is geweest voor de Rastafari’s op Jamaica in hun verzet tegen de Britse koloniale overheersers. Psalm 137 was de inspiratiebron voor een van de belangrijkste verzetsliederen: Rivers of Babylon. De ironie is dat dit lied nummer 1 werd in Groot-Brittannië. De Britten hadden niet door dat dit lied tegen hen was gericht en vooral tegen de Britse overheersing van Jamaica.

Wraakpsalmen
Hoewel christenen uit het westen vaak moeite hebben met wraakpsalmen, kunnen zij deze psalmen wel bidden. Maar dan met het oog op de christenen die worden vervolgd. Wij moeten ze bidden, maar dan vanuit het besef dat wij met onze wereldpolitiek aan de verkeerde kant staan, omdat het westen vanwege de overmacht zwakkere landen kan aanvallen en overheersen. Met deze wraakpsalmen bidden wij om onze eigen bekering. Goldingay is daarom fel tegen een allegorische interpretatie, omdat we daarmee de wraakpsalmen onschadelijk maken voor onszelf: wij willen niet graag Amalek zijn. Volgens hem is klopt de klassieke regel, dat wat in het Eerste Testament verborgen is in niet Nieuwe Testament onthuld wordt, niet. Het is volgens hem andersom: Wat in het Eerste Testament onthuld is, wordt in het Nieuwe Testament verborgen.


En Jezus dan?
En Jezus dan? Goldingay stelt dat Jezus geen nieuwe boodschap over God had ten opzichte van het Eerste Testament. Wat nieuw is, is dat Jezus de belichaming is van wat het Eerste Testament over God verkondigt. In zijn boodschap was Jezus niet op zichzelf gericht, maar op God. Een christologische interpretatie van het Eerste Testament hanteert daarom een maatstaf die niet alleen vreemd is aan het Eerste Testament, maar ook haaks staat op het Nieuwe Testament.

* John Goldingay, Do we need the New Testament? Letting the Old Testament Speak for Itself (Downers Grove, Illinois: IVP Academic, 2015).

Recensie geplaatst in het Friesch Dagblad van 22 februari 2016

Preek zondagmiddag 14 februari 2016

Preek zondagmiddag 14 februari 2016
Dankzegging en nabetrachting
Schriftlezing: Lukas 15:11-32

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

‘Jij bent altijd bij mij.’
Dat zegt de vader tegen zijn mopperende oudste zoon.
Een mooiere omschrijving van het geloof is niet te geven:
Altijd bij onze Vader zijn.
En niet alleen voor geloof is dat een mooie omschrijving.
Zo zouden we ook geluk kunnen definiëren, of leven.
Dat zouden we kunnen antwoorden, als mensen vragen of je gelukkig bent:
‘Als ik bij de Vader bent, dan wel.’
Of als mensen vragen wat je in je leven wilt bereiken,
dat je dan antwoordt:
‘Altijd bij de Vader zijn, altijd bij Hem blijven.’
Niet alleen op een avondmaalszondag,
als we bij de Heere aan Zijn tafel zijn, maar elke dag.
Dat is pas leven, dat is pas geluk!
Avondmaal wil ook niet een incident in ons leven zijn, iets dat eenmalig is.
Nee, de viering van het avondmaal,
gast zijn aan de tafel van de Heere,
is bedoeld om ons te helpen elke dag bij Hem zijn en met de Heere te leven.

In die woorden die de vader tegen de oudste zoon zegt,
gaat een diepte open: ‘Je bent altijd bij mij.’
Alsof de vader voelt dat die oudste zoon stiekem met jaloezie kijkt
naar wat de jongste zoon allemaal gepresteerd heeft.
Natuurlijk, van binnen is er de boosheid bij de oudste zoon,
boos dat zijn jongere broer de gehele erfenis erdoorheen gejaagd heeft
met een zondige levensstijl.
Het is alsof de vader proeft dat zijn oudste zoon het geluk
ook ergens anders had willen beproeven – maar nooit durfde.
Nooit durfde die oudste zoon een klein feestje te geven.
Niet voor het hele dorp, zoals zijn vader heeft gedaan bij de terugkeer van de jongste zoon.
Alleen een klein feestje voor zichzelf en zijn vrienden.
Hij heeft het nooit aangedurfd, ook niet in het klein.
Waarom niet?
Omdat hij in zijn vader een belemmering zag?
Ik ben nu nog bij mijn vader – later als ik alles voor mijzelf heb, dan…
Voor de buitenwereld doet hij wat er van hem verwacht wordt:
hij blijft thuis, behartigt de belangen van zijn vader,
en toch zou er ook bij hem een afstand tot zijn vader kunnen zijn.
Zijn jongere broer is in een ver land,
maar hij is – hoewel dichtbij – ook ver verwijderd van zijn vader.
Hij heeft niet door dat zijn geluk is, dat hij bij zijn vader is,

met zijn vader leeft en dat de vader alles met zijn oudste zoon deelt.
Zo kan dat in een mensenleven zijn,
Dat je dichtbij iemand leeft, als man en vrouw, als vader en zoon, moeder en dochter
en dat je toch innerlijk van elkaar vervreemd bent.
Ondanks dat je veel bij elkaar bent, of zelfs het zelfde huis deelt,
kan er een diepe kloof zijn.

Ook naar God toe kan die kloof er zijn:
Niet aan de buitenkant, omdat je elke zondag naar de kerk gaat,
omdat je lid bent van de kerk en je kerkbalans betaalt
of misschien wel actief meedoet,
maar toch, van binnen is er een afstand.
Je kunt er niet van genieten, dat je zo heel dicht bij God leeft.
En je kijkt naar de mensen om je heen,
die helemaal niet naar de kerk gaan,
die van zichzelf meer mogen
en je denkt bij jezelf: dat zou ik ook wel willen.
Het probleem van die oudste zoon is niet eens dat hij boos is op zijn broer,
het werkelijke probleem is
dat de oudste zoon geen plezier meer in beleefd om bij zijn vader te zijn.
‘Jij bent altijd bij mij.’
Gemeente, daarin ligt uw geluk, uw leven.
Altijd met de Heere te leven en altijd bij Hem te zijn,
onderdeel zijn van Zijn gemeenschap
– als dat de basis van ons leven niet is,
dan hebben we helemaal niets.
Dan is ons geloof een lege huls
en je kerkgang verbloemt de innerlijke afstand,
die de mensen niet waarnemen, maar God wel.
Dan geldt voor ons, wat de vader tegen de oudste zoon zegt:
‘Besef je wel dat je broer dood was, toen hij ver bij ons weg was.
In jouw zit er misschien ook wel datzelfde verlangen
om je geluk en je leven buiten mij op te vinden.
Maar besef je dan niet dat het leeg en doods is.
Je hebt niets!’
De vader ervaart het terugkomen van zijn zoon als meer dan een terugkomen, een weerzien.
Voor de vader is de terugkomst van zijn zoon een opstanding uit de dood.
Leven in gemeenschap met Christus is leven hebben, is opstaan uit de dood.
We leven wel naar avondmaal toe – een week van voorbereiding.
Maar we moeten ook uit avondmaal leven.
Niet doen alsof het nu vandaag voorlopig voorbij is.
Nee, we zijn er weer bij bepaald dat er maar één plek is waar we moeten zijn:
Bij Hem. – ‘Jij bent altijd bij Mij.’ Altijd. Altijd bij Mij.
Dat is toch bijzonder.
Iets om je over te verwonderen.
Iets om te koesteren en het je nooit meer af te laten nemen.
Niet door je eigen twijfel, niet door drukte, niet door onachtzaamheid.

Leven in gemeenschap met Christus is leven hebben, is opstaan uit de dood
Daarom is het zo schrijnend als er mensen zijn die buiten Christus leven
en mogen we ons als gemeente er niet berustend bij neerleggen
waarbij we accepteren dat ze nergens meer aan doen.
Als ze er niet over willen praten, als ze niet meer willen komen,
als ze onbereikbaar zijn,
hebben we nog wel het gebed voor hen,
waarbij we de Heere kunnen vragen dat Hij hen stil wil zetten.
We moeten wel beseffen dat dat een ingrijpend gebed is.
Want dat kan betekenen dat hen hetzelfde overkomt als de jongste zoon:
dat ze vastlopen en helemaal niets meer overhebben
en alleen nog maar een honger voelen in zichzelf die zij niet meer kunnen stillen,
een honger, waarbij het heimwee naar vroeger boven komt.
Niet naar de sfeer, geen nostalgie,
maar een heimwee naar God, om weer bij Hem te zijn.

We leven in de lijdenstijd,
de tijd waarin we het lijden en sterven van de Heere Jezus op ons laten inwerken
en beseffen dat we die plaats aan de tafel
alleen maar te danken hebben aan Zijn dood
en een leven met Hem alleen maar aan het kruis dat op Golgotha stond
waar Hij voor ons stierf en Zijn leven gaf.
Dat er voor ons een opstanding uit de dood mogelijk is,
zoals die jongste zoon als een wonder weer levend thuiskomt.
Wie in de gemeenschap van deze Heer leeft,
beseft dat het genade is dat we bij Hem zijn
en dat dat ons geluk en leven is, geschonken leven, gegeven geluk.
Een leven, een geluk dat we ook aan anderen gunnen.
Als u bij deze Vader hoort, krijgt u ook iets van Zijn liefde.
Je gaat op de uitkijk staan, met in je hart het gebed:
Heere, breng ze bij u terug.
Wachtend tot ze komen,
in het geloof dat, hoever ze ook zijn, ze terug kunnen komen.
Als u in de gemeenschap bij deze Vader leeft,
als u deelt in de gemeenschap van Christus – van Hem bent,
– ‘Jij bent altijd bij mij.’
Dan vormt je dat.
Je leert te zien met de ogen van onze Heer.
In de verte ziet de vader zijn zoon al komen.
En voor de jongen is aangekomen, is de vader al diep geraakt,
een medelijden die hem diep van binnen raakt: barmhartigheid.

Wie aan de tafel heeft gezeten bij de Heer,
door Hem is gevoed, vergeven, verzoend,
zou willen dat er anderen ook komen,
om daar aan te zitten, om in de gemeenschap van de Heer te zijn,
terug te keren.
Je gunt het dat ze er ook komen.

De Heere Jezus vertelt de gelijkenis van de verloren zoon niet zomaar.
Hij vertelt deze gelijkenis om de kritiek van de farizeeën en de Schriftgeleerden te pareren.
Jezus ontvangt zondaars.
Hij neemt degenen die zonder God leven op in Zijn gemeenschap.
Hij laat ze toe tot Zijn gemeenschap
en deelt Zijn leven met hen.
Het moet niet gekker worden, geven ze farizeeën en Schriftgeleerden aan.
Ze mopperen onder elkaar. Dit is toch te gek voor woorden.
Hoe kan Jezus dat doen?
Weet Jezus dan niet wie ze zijn
en hen aanklaagt waardoor ze niet in Gods gemeenschap kunnen zijn?
In het verhaal dat Hij hen als antwoord geeft,
wil Christus hen dieper laten kijken.
Hij bekritiseert hun visie op zonde niet.
Zonde is schuld voor God en zonde is een blokkade om bij God te kunnen zijn,
om met Hem te leven, van Hem te zijn.
Maar die schuld is voor Hem geen reden Zich afzijdig te hebben.
Jezus ziet in de schuld van de mensen die tot Hem komen, die bij Hem zijn
en over wie de farizeeën mopperen – Jezus ziet ook hun nood.
Jezus ziet hun schuld, hun zonde, maar Hij ziet ook hun nood, hun verlorenheid.
Ze zijn er niet bij – en dat kan Hij niet accepteren, dat ze er niet zijn.
Ze horen er te zijn, bij Hem, in Zijn gemeenschap.
Maar daarvoor moet er wel iets gebeuren.
Ze moeten gevonden worden, zij die verloren zijn.
In de gelijkenis van de verloren zoon gaat Hij zelfs verder.
Ze moeten weer uit de dood opstaan en het leven herkrijgen,
het leven dat alleen bij Hem te krijgen is.
Jezus laat zondaars, mensen met een leven waarin ze alles hebben vergooid,
tot Hem komen,
Zijn leven delen.
Hier wordt al zichtbaar wat er op het kruis van Golgotha gebeurt:
Dat Hij tot de zondaars gerekend wordt.
Maar niet zomaar, niet uit nonchalance, niet uit verzet tegen Gods wet,
maar juist uit ontzag voor God,
om de liefde van God te laten zien, te brengen
die niet wil dat mensen verloren zijn en verloren gaan.
Als de verlorenen de weg terugvinden, als de doden opstaan en levend terugkomen,
dan is Gods wil vervuld.
Dat is Gods plan, Gods diepste wens.
Daarom, zo zegt de vader tegen de jongste zoon, kan Ik niet anders.
Heb ik geen andere keuze, moet ik wel – feestvieren.
En jij kunt toch niet achterblijven, als je beseft dat je broer opgestaan is uit de dood,
een wonder! Levend teruggekeerd!

Als ik het verhaal van de verloren zoon vertel en uitleg hoeveel hij vergooid heeft,
is er altijd weer iemand die aangeeft dat het wel gemakkelijk gaat:
je leeft er op los – en degenen die wel trouw zijn, die hebben het nakijken.
Die hebben evenveel.
Nee, zegt de vader tegen zijn oudste zoon:
Jij hebt meer dan je jongste broer, niet aan bezit,
maar omdat je altijd bij Mij bent.
Wie gelooft, wie het leven gevonden heeft in Christus,
als u, als jij je geluk in Jezus gevonden hebt, dan is dat toch alles.
Als we dat leven hebben – hebben we toch alles?
Dan hebben we niet de last van die verloren zoon,
die daar terug op het erf van zijn vader er voortdurend aan herinnerd wordt
dat het bedrijf vroeger groter en mooier was
en dat er door zijn toedoen de glans er deels af is.
De jongste zoon draagt de last van al die dagen dat hij niet bij zijn vader was,
een nog grotere last dan het geld dat hij er doorheen gejaagd had.
Dat had hij kunnen terugverdienen,
maar die dagen dat hij zijn vader gemist heeft, niet.
Zo kunnen wij de dagen dat we zonder God geleefd hebben niet overdoen.
We hebben toen echt wat gemist.
We kunnen die keren dat er avondmaal was en we niet aangingen niet overdoen.
We hebben toen echt wat gemist.
Ondanks dat alles, die tekorten, dat ongeloof, dat gebrek aan ijver
was het vandaag toch feest.
Ik kan niet anders, zegt de Vader: Kijk eens hoeveel er het leven, hun geluk
in Mij gevonden hebben, en daarom levend zijn, opgestaan uit de dood.
Dan kan Ik toch niet anders – Ik moet wel feestvieren
en Ik sta op de uitkijk tot die anderen, Mijn andere kinderen, ook komen.
En Ik verwacht van jullie, Mijn kerk, Mijn kinderen
dat je ook op de uitkijk staat en hen welkom heet,
hen opneemt in je gemeenschap en blij bent als ze komen.
‘Ik ben blij dat ook jij er bent!’
amen

Preek zondag 14 februari 2016 – morgendienst

Preek zondag 14 februari 2016
Morgendienst – Viering Heilig Avondmaal
Lukas 15:11-32

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Teruggaan is een hele stap.
We zien dat bij de jongste zoon in dat verre land.
Als hij door zijn geld heen is, gaat hij nog niet direct terug
maar probeert hij zichzelf nog te redden
Door een baantje aan te nemen: het hoeden van de varkens.
Maar hij moet met een lege maag toekijken hoe de varkens te eten hebben.
Dat wat die varkens eten, zou hij ook wel lusten.
Als hij die honger voelt in zijn maag, gaat hij terug denken aan zijn vader:
Was ik maar thuis bij mijn vader.
De jongen laat het niet bij die gedachte, maar begint aan de terugweg
op weg naar zijn vader, naar zijn thuis.

Ook teruggaan naar de Heere is een hele stap.
Wie de verkeerde trein is ingestapt
en niet bij de Heere uitkwam, maar een eind bij Hem vandaan op de verkeerde bestemming
gaat niet gemakkelijk terug.
Ook niet als je doorhebt, dat je op de verkeerde plaats bent uitgekomen.
Ik denk niet het voor u, voor jou zo moeilijk was
om te ontdekken dat je op de verkeerde plaats bent uitgekomen:
Wij erkennen dat wij nog vele zonden en gebreken in onszelf aantreffen,
namelijk dat wij geen volkomen geloof hebben,
en ons er niet toe zetten God met zo’n ijver te dienen als wij behoren te doen,
maar dagelijks strijd hebben te voeren
met de zwakheid van ons geloof en onze verderfelijke begeerten.
Dat heeft u in de afgelopen week misschien wel bezig gehouden.
Ik kan toch niet aan het avondmaal gaan?
Er is toch nog zoveel op mij aan te merken.
Ja .. en dan?
Is dat een reden om maar niets te doen?
Om te denken: het is niet voor mij?
Stel dat die jongste zoon in dat verre land dit had gedacht:
Ik zou wel terug willen naar mijn vader, terug naar huis.
Maar dat kan niet. Dat moet je gegeven worden.
Dan zou hij helemaal verpieteren in dat verre land,
wegkwijnen door de honger.
Maar die honger is hem juist gegeven om terug te gaan.

Als u merkt dat u zoveel tekort komt, is dat juist de honger die aan u gegeven wordt.
Dan moet u niet achterblijven in de bank,
maar in uzelf zeggen: Ik zal opstaan en naar mijn Vader gaan
en dat ook doen: opstaan en naar de Vader gaan!
Want kijk eens naar onze Vader in de hemel,
wat de Heere Jezus over Hem verteld:
Hij staat al op de uitkijk. Hij wacht en kijkt, tot u, tot jij komt.
Zijn zoon is vertrokken naar een ver land
en de vader ziet hem al komen vanuit dat verre land.
En nog voor de jongen iets kan zeggen,
komt zijn vader hem tegemoet gesneld en omhelst hem:
‘Welkom terug, jongen, ik ben blij dat je er bent.’
Zo staat onze hemelse Vader op de uitkijk tot u, tot jij naar Hem toekomt.
‘Welkom terug, Ik ben blij dat je er bent.’

Kan dat zomaar? Terugkeren? Opstaan om naar de Vader te gaan?
We zitten vol met tegenwerpen,
net als de jongste zoon: ‘Vader, ik ben het niet meer waard uw zoon te zijn.’
Zo zit u wellicht ook vol tegenwerpingen
en is de moed je in de afgelopen week in de schoenen gezakt.
Maar kijk dan eens naar de Vader.
Als de jongen met verwijten over zichzelf komt
– ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u!’ –
Krijgt hij niet eens de kans om uit te praten.
Zijn vader onderbreekt hem en zegt tegen zijn knechten:
‘Haal een mantel, haal een ring en slacht het gemeste kalf.’
Weet u wat dat betekent?
Dat de jongen die terugkeert, weer aangenomen wordt als zoon:
de mantel en de ring geven dat aan.
Als u, als jij komt met verwijten over jezelf bij de Heere,
dan krijgt u niet eens de kans om dat uit te praten.
‘Ik ben blij dat je er bent. Welkom thuis, Mijn kind!’
Dat is wat er aan het avondmaal gebeurt:
Dat u door de Heere weer wordt aangekleed met Zijn waardigheid,
waardoor voor iedereen, voor de mensen om je heen en ook voor jezelf,
zichtbaar wordt: Dit is Mijn kind!
Al zou je van alles tegen de Heere willen zeggen, wat er mis is,
dan zegt de Heere tegen je:
Je bent er weer. Bij Mij!

Zie, ik breng voor mijn behoud
U geen wierook, mirr’ of goud;
moede kom ik, arm en naakt,
tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt,
die de zondaar leven doet.

En dan zegt de Heere, onze Vader in de hemel:
‘Ik had je al verwacht. Hier bij Mij! Ik ben blij dat je gekomen bent.’
Amen

Dagboek

Dagboek

Dagboeken kunnen helpen om elke dag in de Bijbel te lezen. Onze ervaring als gezin is dat er weinig dagboeken zijn die geschikt zijn voor kinderen. Of ze zijn te moeilijk. Of ze gaan steeds over dezelfde thema’s, zoals dat je door God geliefd bent.
Daarom ben ik begonnen om een soort dagboek bij de Bijbel te maken. Voor elke week een eigen persoon, thema of Bijbelboek. Zodat als je enkele dagen mist, niet steeds het gevoel hebt dat je achterloopt. Voor elke zondag een overdenking uit een Psalm, die bij het thema van die week past. Voorlopige opzet:

Week Thema Week Thema
1 Abraham 27 Jaloezie / Tiende gebod
2 Wonderen van Jezus 28 Inkeer
3 Bidden 29 Leven als christen
4 Gelijkenissen van Jezus 30 Negende gebod
5 Vriendschap 31 Kerk
6 Mozes 32 Job
7 Op weg naar Jeruzalem 33 Petrus, brief van
8 Goede Vrijdag 34 David
9 Pasen 35 Psalmen – 2
10 Sterven en opstanding 36 Spreuken
11 Avondmaal 37 Verloren zoon
12 Openbaring 38 Jozef
13 Psalmen -1 39 Doop
14 Hemelvaart 40 Brief van Paulus
15 Heilige Geest 41 Woestijnreis
16 Pinksteren 42 Efeze
17 Zending 43 Intocht
18 Romeinen 12 (en omgaan met anderen) 44 Jakobus
19 3e gebod 45 Jeremia
20 Kruistheologie 46 Schuld belijden en vergeving
21 Paulus (Handelingen) 47 Koningen
22 Ouders / 5e gebod 48 Hemel
23 School, leren 49 Wederkomst
24 Schepper van hemel en aarde 50 Jesaja
25 Beeld van God 51 Kerst
26 Zonde 52 Oudjaar / nieuwjaar

Voorbeeld:

Maandag: Lukas 15:11-14
En de jongste van hen zei tegen zijn vader: Vader, geef mij het deel van de goederen dat mij toekomt. (Lukas 15:12)

Een vader heeft twee zonen. Deze twee zonen heeft hij goede opvoeding willen geven. Want als hij er niet meer is, moeten deze twee zoons het bedrijf voortzetten. Hij wil dat zijn jongens dan een goede baas zullen zijn: eerlijk, betrouwbaar en rechtvaardig.
Bij de jongste zoon is dat niet gelukt. De vader merkt het als de jongste zoon door het bedrijf loopt meer geïnteresseerd is in wat alles kost dan wat er in het bedrijf gebeurt. Die zoon denkt bij zichzelf: ‘Als ik dat geld nu eens had, zou ik een leuk leven kunnen leiden. Dan zou ik nooit meer hoeven te werken.’
Op een dag krijgt hij een idee. Hij gaat naar zijn vader toe: ‘Pa, later als je er niet meer bent, krijg ik toch een deel van dat bedrijf? Kan ik dat deel niet nu al krijgen? Ik heb er later toch recht op!’

Om over door te praten
1) Wie leert jou om eerlijk, betrouwbaar en rechtvaardig te zijn?
2) Zou jij die vraag van de jongste zoon ook aan je vader stellen? Hoe zou jouw vader reageren?

Dinsdag: Lukas 15:14-16
En toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood in dat land en begon hij gebrek te lijden.

De vader luistert naar zijn jongste zoon. Hij verdeelt zijn bedrijf. De jongste zoon wordt directeur van het ene deel van het bedrijf. Misschien heeft zijn vader gedacht: ‘Mijn zoon moet een kans krijgen om zich te bewijzen. En als hem het niet lukt, spring ik wel bij om hem te helpen.’
Maar zijn zoon wil helemaal geen directeur zijn. Hij wil niet werken, maar genieten en elke dag feestvieren. Het bedrijf van zijn vader interesseert hem helemaal niet. Zodra hij directeur is, verkoopt hij dat deel van het bedrijf waar hij nu eigenaar van is. Als hij dat geld heeft, wil hij ook niet bij zijn familie blijven. Hij gaat zo ver mogelijk weg. Hij heeft nu zoveel geld. Hij kan elke dag feestvieren.
Dit verhaal vertelt Jezus om te laten zien dat er mensen zijn, die van het leven willen genieten en daarom niet aan God willen denken.

Om over door te praten
1) Stel dat jouw vader directeur is en dat jij zijn opvolger wordt, wat doe je dan: verkoop je dat bedrijf of blijf je voor dat bedrijf werken? Waarom?
2) Als je later volwassen bent, blijf je dan bij je familie wonen? Of ga je juist heel ver weg wonen.
3) Zou jij zonder God kunnen?

Woensdag: Lukas 15:16-20
Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tegen hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegenover u.

Zolang hij geld heeft, heeft die jongste zoon vrienden. Die vrienden komen graag op zijn feestjes. Het interesseert hen niet dat zijn vader hard heeft moeten werken om dat geld te verdienen. Aan zijn vader denkt hij niet.
Maar dan komt er een economische crisis. Alles wordt steeds duurder: eten, drinken, kleding en feestjes. Zijn geld raakt op. Daar had hij niet op gerekend. Hoe moet hij nu verder? Bij anderen om geld vragen? Daar piekert hij niet over. Dan gaat hij nog liever werken. Het enige werk dat hij vindt, is werk dat in die tijd alleen maar door slaven werd gedaan: zorgen voor de varkens. Hij heeft honger, maar mag het eten van de varkens niet eens opeten.
Nu hij zo’n honger heeft, beseft hij opeens dat hij verkeerd is geweest. Hij moet terug naar zijn vader, om te zeggen: ‘Vader, ik ben verkeerd bezig geweest. Ik heb gezondigd.‘

Om over door te praten
1) Zou jij het doorhebben als je iets verkeerds hebt gedaan?
2) Zou je durven toegeven aan als je iets verkeerds hebt gedaan?
3) Zou je dat ook aan God durven toe te geven? Hoe zou Hij reageren?

Donderdag: Lukas 15:20-24
Want deze, mijn zoon, was dood en is weer levend geworden. En hij was verloren en is gevonden. En zij begonnen vrolijk te zijn.

Hoe ver hij ook bij zijn vader vandaan is, zijn vader merkt op dat hij terugkomt. Stond hij misschien al op de uitkijk? In de verte herkent hij de man die aan komt lopen direct als zijn zoon. De jongen krijgt niet eens kans om te zeggen dat hij verkeerd is geweest. Zijn vader rent op hem af en omhelst hem: ‘Welkom, jongen, ik ben zo blij dat je er weer bent!’ De jongen probeert nog wel om zijn excuus aan te bieden, maar de vader luistert er niet naar. Hij geeft zijn knechten de opdracht: ‘Haal een mantel, haal een ring, want iedereen moet kunnen zien dat hij mijn zoon is. Geef een feest voor heel het dorp. Want mijn jongen was dood, maar is levend teruggekomen.’
Wanneer je ziet dat je verkeerd hebt gedaan en naar God teruggaat om dat te erkennen, is Hij blij met jouw komst.

Om over door te praten
1) Geloof je dat God ook op jou staat te wachten?
2) Zou jij blij zijn als iemand, die verkeerd deed, de weg naar God terugvindt?
3) Waarom zegt de vader over de jongen dat hij eerst dood was? En waarom zegt hij dat hij weer levend is geworden?

Vrijdag: Lukas 15:25-30
Maar hij werd boos en wilde niet naar binnen gaan. Toen ging zijn vader naar buiten en spoorde hem aan. (Lukas 15:28)

De oudste zoon is er ook nog. Hij heeft toegekeken hoe zijn vader het bedrijf opdeelde. Hij kreeg zijn deel. Maar het werd harder werken omdat het bedrijf nu kleiner geworden was. En zijn jongere broer verkocht direct zijn deel van het bedrijf direct en ging weg om feestjes te houden. Als zijn jongere broer thuiskomt, is hij niet bij zijn vader. Hij is buiten in het veld. Aan het werk. Verbaasd hij bij thuiskomst de muziek en de feestvreugde. Als hij de reden van het feest hoort, wordt hij boos. Zijn broer heeft alles weggegooid en een slecht leven geleid. Waarom zou hij dan blij moeten zijn dat zijn broer thuisgekomen is? Maar zijn vader wil hem niet buiten laten staan: ‘Doe mee. Ik heb een reden om blij te zijn. Je broer was dood. Nu is hij levend thuis gekomen. Dan kunnen we toch niet anders dan feestvieren?’

Om over door te praten
1.) Kun je uitleggen waarom die oudste zoon niet blij is dat zijn broer weer terug gekomen is?
2.) Begrijp je de reactie van die oudste zoon? Waarom wel/niet?
3.) Waarom wil de vader die oudste zoon erbij hebben op het feest?

Zaterdag: Lukas 15:28-32

En hij zei tegen hem: Kind, jij bent altijd bij mij en al het mijne is van jou.

Geluk hoef je meestal niet ver weg te zoeken. Wie goede ouders heeft, kan al gelukkig zijn. Maar de oudste zoon heeft dat niet door. Als hij aan zijn vader denkt, is er een boosheid in hem: ‘Mijn vader laat mij nooit eens een feestje geven voor mijn vrienden. Hij weet niet wat ik nodig heb. Hij kent mij niet.’
Hij is zo vol boosheid dat hij nooit de liefde van zijn vader heeft gezien. ‘Jij bent altijd bij mij,’ zegt zijn vader. ‘Mijn jongen, besef je niet hoe gelukkig ik met jou ben? En weet je waarom ik zo zuinig ben? Omdat dit alles van jou is. Maar nu mijn kind weer levend is geworden, heb ik geen andere keus. Ik moet dat feest wel geven!’
Daarmee is het verhaal van Jezus uit. Hoe loopt het af? Begrijpt de oudste zoon zijn vader? Of blijft hij toch buiten staan?

Om over door te praten
1) Bedenk hoe dit verhaal verder zal gaan: Wat doet de oudste zoon? Hoe gaat de jongste zoon verder met zijn leven?
2) Kennen jouw vader en jouw moeder jou goed? Waarom wel/niet?
3) Wat wil de Heere Jezus ons met dit verhaal duidelijk maken?

Preek 7 februari 2016

Preek 7 februari 2016
Voorbereiding Heilig Avondmaal
Schriftlezing: Lukas 15:11-32

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Een vader heeft twee zonen.
Deze vader heeft geprobeerd om deze zonen een goede opvoeding te geven.
Want deze zonen zullen niet alleen zijn bedrijf voortzetten,
maar zijn er ook om zijn goede naam hoog te houden
en dat zullen ze doen door eerlijk en betrouwbaar te zijn,
door een goede baas te zijn,
elk over dat deel van de boerderij dat ze zullen erven.
Als hij er niet meer is, zullen ze hun vader eren
door hun stijl van leiding geven aan de boerderij.

Bij een van de jongens komt de opvoeding, die deze vader geeft, niet over.
Dat is de jongste van de twee.
De jongste zoon heeft een oppervlakkig karakter.
Deze jongen heeft geen oog voor de ziel van de boerderij.
Wanneer hij aan de boerderij denkt, denkt hij alleen aan het geld dat er in omgaat.
Hij heeft er geen over voor dat de boerderij van zijn vader
al generaties in de familie is,
waarbij de zorg voor de dieren en het grond van vader op zoon wordt doorgegeven.
Hij denkt alleen maar aan de financiële kant van de zaak.
Zo loopt hij ook over de boerderij.
‘Voor hoeveel zouden we deze koe kunnen verkopen, vader?’
‘Die koe? Die verkopen we niet.
Dat is eersteklas stamboekvee, gefokt door onze eigen familie.
Dat is de trots van ons geslacht!’
‘Hé, broer, wat zou onze buurman voor die akker overhebben?’
Al rekenend brengt hij zijn dagen door op de boerderij.
Dat is toch wat, zoveel geld dat er in de boerderij omgaat,
maar met dat geld kun je helemaal niets beginnen,
omdat dat weer geïnvesteerd moet worden of bewaard als buffer.
Met al dat geld zou ik toch een heel mooi leven hebben.
Ik hoef nooit meer te werken.
Ik kan de wijde wereld in om te zien dat er meer is dan dit achtergebleven boerengedoe.
Leven wil ik!
En wat heb ik? Voor de rest van mijn leven gebonden.

Opeens is er die gedachte: als ik dat geld nu eens zou hebben.
Niet pas later als mijn vader er niet meer is.
Dan heb ik niet veel tijd meer om van het leven te genieten
en misschien ben ik dan getrouwd
en kan ik hier niet meer weg. Voorgoed gebonden.
Opeens is er die gedachte: als ik mijn vader eens zover krijg
dat hij mij nu al dat geld geeft.
Niet later, maar nu.
Hij gaat naar zijn vader en zijn verzoek is ontzettend grof:
‘Pa, je gaat toch een keer dood,
geef mij nu al het geld dat ik dan als erfenis krijg.
Ik heb er toch recht op. Geef het me nu maar.’

Hoe zou u reageren als uw zoon op die manier bij u aanklopt?
En voor de kinderen: hoe zou je vader reageren,
Als je hem dit verzoek geeft.
Dat hoef je niet te proberen.

Er is een subtiel verschil tussen de vader en de jongen hoe ze naar het bezit kijken.
De jongen kan alleen maar kijken met euro-tekens in zijn ogen.
De koeien zijn zoveel waard, de akkers zijn zoveel waard,
de stal brengt dat op.
In de gelijkenis gebruikt de zoon ook een ander woord dan zijn vader.
De jongen zegt: Geef mij de rijkdom mee, waar ik recht op heb.
Het geldbedrag dat het oplevert.
De vader kijkt anders naar zijn bezit, naar zijn boerderij,
die hij zelf ook weer gekregen heeft van zijn vader.
Er klinkt bezorgdheid in de stem van de vader door:
‘Jongen, ik geef je genoeg mee om van te leven.’
De vader gebruikt een ander woord: bios,
dat ook gebruikt wordt bijvoorbeeld in biologie, biobrandstof, biodiversiteit.
Bios – staat voor iets dat leeft, levendig is, volop leeft.
Jongen, ik geef je een leven mee. Je hoeft niets tekort te komen.
Levensonderhoud.
De jongen kijkt naar het geld waar hij recht op heeft
om van het leven te proeven – met volle teugen en overdadig.
De vader kijkt naar de jongen en beseft:
Wat hij meekrijgt moet hem helpen om in het bestaan te voorzien.
De jongen moet op eigen benen staan.
Misschien had de vader helemaal niet verwacht dat de jongen alles zou verkopen.
Had hij misschien gedacht, dat hij gewoon in de buurt zou blijven
en dat de vader, wellicht zonder dat die jongen dat besefte, zou bijspringen
en hem voor gezichtsverlies zou behoeden
als hij er met de pet naar gooide.
Maar zodra die jongen alles heeft, verkoopt hij alles.
Dan blijkt dat hij zijn plan al klaar had.
Hij had al kopers gevonden, voor zijn vader hem iets gegeven had.
De vader heeft zijn bezit nauwelijks verdeeld
en de jongen levensonderhoud gegeven, de mogelijkheid op eigen benen te staan.
Maar de jongen maakt er geld van.
Hij verzamelt alles, om het ver weg het er doorheen te jagen.

Deze gelijkenis vertelt de Heere Jezus vooral met het oog op de terugkomst van deze zoon.
Maar ook het begin van deze gelijkenis houdt ons een spiegel voor
nu we een week in gaan
waarin we onszelf onderzoeken hoe onze relatie met God ervoor staat.
In dat onderzoek kunnen we niet voorbij gaan aan onze zonden.
Over zonde las ik deze week de volgende definitie:
Toe-eigenen wat je anders van God zou krijgen.
De jongen zou ooit eens de erfenis krijgen,
maar hij eigende het zich toe, alsof hij er nu al recht op heeft.
Zonde is dan naar jezelf toehalen, toe-eigenen van wat je later gegeven wordt
en het dan ook nog eens op een manier gebruiken die niet past
bij de reden waarom het je gegeven wordt.
Ik denk dat er niet heel veel zijn die in die jongen die diep aan de grond zit,
zichzelf herkennen.
De meesten van u gelukkig niet.
Maar ik denk dat de houding van die jongen aan het begin van de gelijkenis
dichter bij ons komt.
We zijn, denk ik, allemaal wel op zoek naar een gelukkig bestaan, naar leven.
We kunnen er veel voor over hebben om ons eigen geluk na te streven.
Zelfs zoals die jongen, dat je het naar jezelf toehaalt,
toe-eigent en voor nu gebruikt, terwijl je dat later gegeven zal worden.
Een jongen die een relatie uitstapt, omdat hij het in die relatie niet meer vindt.
Je moet toch voor je eigen geluk kiezen?

En dat kan ook naar God toe:
God heeft toch bij de doop beloofd dat Hij het kwade van mij zal weren?
Dan heb ik toch recht op mijn gezondheid
en als ik dan toch ziek wordt of met beperkingen te maken krijg,
dan houdt God bij mij weg, wat Hij mij hoort te geven.
Ik heb er recht op, want gezondheid dat maakt mij pas echt gelukkig.
En voor we het weten hebben we het geschenk van God
veranderd in iets waar we recht op hebben
en dat ons gelukkig maakt
gemaakt tot iets waar we ons leven op bouwen.
Zoals die jongen denkt dat hij gelukkig kan worden met het geld
dat hij kan krijgen als hij zijn vaders erfenis verpatst.

Dat geeft hem een goed leven. Dan merk je pas dat je leeft, bestaat.
En hij heeft niet door dat hij niet alleen het geld van zijn vader er doorheen jaagt
maar ook de verantwoordelijkheid, het familiebezit.
Ik leef voor mijzelf
en de ander, zelfs God, is er om mij te dienen.

In de eerste plaats zullen we onze zonden overdenken en de vervloeking door God.
Dat is niet, omdat God ons eens fijntjes onder de neus wil wrijven
dat we verkeerd bezig zijn,
maar omdat Hij ons wil redden van een verkeerd leven,
Waarin we denken gelukkig te worden, maar waarin we uiteindelijk vastlopen.
We kunnen de schijn ophouden, terwijl we van binnen een leeg leven hebben.
Juist in onze tijd van veel welvaart en rijkdom wordt die leegte ervaren.
Juist bij degenen die een goede baan hebben en een groot huis
kan de leegte zo knagen: is dit alles wat ik heb?
Misschien had die jongen die leegte al ervaren toen hij nog thuis was
en was zijn weggaan een vlucht om de leegte van binnen te ontlopen.
Misschien was die jongen verblind
door de verleiding hij met een rijkgevulde portemonnee leven kon vinden,
vrienden kon krijgen en liefde, aandacht, waardering kon kopen.

Waaruit kent gij uw ellende, vraagt de Heidelberger Catechismus.
Die ellende heeft 2 betekenissen: het is allereerst misère – je bent er slecht aan toe.
En die misère kun je opvullen door te streven naar welvaart en rijkdom,
naar succes, naar beroemd te worden, gezien te zijn.
Maar daarmee kun je die misère alleen verbloemen, verdoezelen, overschreeuwen.
Die misère draag je in je hart,
want wat is die misère is dat je buiten God leeft.
Zoals die jongen niet meer bij zijn vader is en de band doorsnijdt
en in dat vreemde land alles weggooit wat hij van thuis heeft meegekregen:
zijn geloof, zijn opvoeding, zijn beschaving, zijn geld – tot hij niets meer overhoudt.
Weet u het antwoord nog, van de catechismus,
Hoe we onze misère kennen
en hoe we die misère kunnen duiden als een los-van-God gaan?
Uit de wet van God.
Is dat omdat die wet ons steeds aanklaagt en voorhoudt dat we het niet goed doen?
Zeker.
Maar ook omdat in die wet Gods goedheid zichtbaar wordt
en duidelijk wordt hoe God ons leven heeft bedoeld.
Hoe we gelukkig kunnen worden: met Hem.
God wil ons een gelukkig leven geven
en over het hoe doet Hij niet geheimzinnig,
maar het kan niet buiten Hem om.

Voordat ik ontdekte dat er in de gelijkenis een woordspel is rondom dat bezit,
het gebruik van andere woorden en een andere kijk,
dacht ik na over de vraag waarom die jongen de goederen direct verkoopt en weggaat.
Ik dacht bij mijzelf: misschien is die jongen wel verrast door alles wat hij krijgt.
Overweldigd. Hij wist niet dat hij recht had op zoveel
en door de hoeveelheid weet hij van gekkigheid niet wat hij er mee moet.
Zo kunnen we ons ook overweldigd weten
door wat God ons geeft,
maar in plaats van dat het ons dichter bij Hem brengt, raken we van ons af.
Ik hoor dat nogal eens zeggen:
Als ik het goed heb, ga ik toch minder bidden.
Pas als ik in moeilijkheden ben, mijn misère echt realiseer, zogezegd,
dan zoek ik Hem weer op.
Gek is dat eigenlijk. Dan zijn we net als die jongste zoon:
Je krijgt zo ontzettend veel om een goed leven hier te hebben:
de zegen van God en voor je er erg in hebt,
ga je een weg in waarbij je God even niet meer nodig hebt.
De week van voorbereiding is dan weer een bezinning om terug te keren tot God.
Ook die zonde overdenken van het achteloos omgaan
met Gods zegeningen, waarbij je niet bij Hem uitkomt maar bij Hem weggaat.

Tragisch hoe het leven van die jongen verloopt.

Zo had hij zijn weg niet uitgestippeld.
Een beroemde Amerikaanse predikant begon zijn preek over de verloren zoon
met een verhaal dat hij las in de krant:
Een man ging met de bus naar Detroit,
maar zonder dat hij er erg in had stapte hij in de bus naar Kansas
en hij had het onderweg niet door dat hij in de verkeerde bus zat.
Toen hij uitstapte moest hij bij een bepaalde straat zijn.
Niemand kon hem de weg vertellen
en hij werd steeds geïrriteerder want hij wist dat die straat er in Detroit wel was.
Hij had niet door dat hij op 11 uur rijden van zijn bestemming was.
De jongste zoon had niet door dat hij de bus naar de afgrond gekozen had
en dat hij zou vastlopen en alles zou kwijtraken.
In het verlangen naar een goed leven, kunnen we onbewust de verkeerde bus nemen.
Niemand neemt voordat hij gaat trouwen voor om ooit eens te scheiden.
Niemand die kinderen krijgt neemt zich voor om van de opvoeding een zooitje te maken.
Maar het gebeurt. Soms door gebeurtenissen waar je zelf geen grip hebt,
maar ook door de verkeerde keuzes.
En voor een leven waarbij we God kwijtraken – kiezen we daar van tevoren voor?

Het is moeilijk om terug te gaan.
Ik las van de week: Ik ben lang genoeg predikant geweest
om te weten wanneer mensen in misère leven
Dat nog niet betekent dat ze hun leven veranderen.
Ze kunnen van werk veranderen, verhuizen, een andere relatie aangaan,
maar wat ze doen is niets anders dan het herschikken van de meubels.
Wat ze werkelijk nodig hebben is een nieuw leven.
Wat ze werkelijk nodig hebben, is dat ze hun plan opgeven
om weer hun leven vorm te geven
en dat ze leren het leven te ontvangen dat God geeft.
– Dus toegepast op de preek: niet naar je toehalen en toe-eigenen van wat je gegeven wordt
Dat ontvangen, gaf die predikant aan, bestaat in het opgeven van de controle over je leven.
Maar dat, zei hij, is te beangstigend.
Liever de misère dan de zorg en leiding van de Heere.
Maar ook dat is zonde: blijven zitten in de misère omdat je niet kunt ontvangen
en alleen maar kunt toe-eigenen.
Dat is zoiets als de verkeerde bus nemen
maar weigeren om de juiste bus te nemen naar de juiste bestemming.
Uit wrevel, uit angst voor gezichtsverlies – zeg het maar.
Toegepast op het toetsen van onze relatie met God in de komende week.
Je kunt beseffen dat je verkeerde bus genomen hebt
en met de zegeningen van God de verkeerde kant bent uitgegaan
en niet op de bestemming die God voor je bestemde.
Maar daar moet je niet blijven.
Je moet niet blijven steken in dat je het verkeerd hebt gedaan.
We zien dat bij die jongen in dat verre land.
Hij klopt niet aan bij volksgenoten,
terwijl de Joden in het buitenland een goed systeem hadden van aalmoes geven,
financiële ondersteuning aan andere Joden die in armoede vervielen.
Hij klopt niet bij hen aan, maar gaat slavenwerk doen:
Varkens hoeden; de varkens zijn nog meer waard dan hij,
want al verlangt hij het voedsel te eten van die onreine beesten,
het is onbereikbaar.
Hij kan niet meer de sociale ladder beklimmen,
zelfs niet meer in zijn eigen levensonderhoud voorzien, ondanks de zorg van zijn vader.
Alleen dan, wanneer hij niets meer heeft, gaat hij denken aan thuis.
Zo werkt God.
Als wij de bus verkeerd nemen en afdwalen,
kan Hij ons laten uitkomen op de verkeerde bestemming
Waar we niets meer overhouden.
Om ons dan te laten zien dat we dan nog een kant op kunnen: naar Hem.
Je moet terug: naar Jezus.
En dat is niet altijd de makkelijkste stap, want net als de verloren zoon kunnen we dan nog pogen om ons leven overeind te houden.
maar wel de enige juiste: naar Jezus toe.

 

Ten tweede: laat ieder zijn hart onderzoeken of hij de betrouwbare belofte van God gelooft, dat hem al zijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn en dat de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigendom toegerekend en geschonken is. Ja, zo volkomen alsof hijzelf, in eigen persoon, voor al zijn zonden betaald en alle gerechtigheid volbracht had.

Ik hoop en bid dat u, dat jij – als je je zonden overdenkt, daar niet blijft steken,
dan heb je de bus gemist
maar uitkomt bij Jezus
en dat als u daar niet komt, dat onze Heere u, jou zelf daar bij Hem brengt.

Amen