Preek zondag 27 februari 2022

Preek zondag 27 februari 2022
Schriftlezing: Exodus 24 en Mattheüs 17:1-13

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er staan veel bijzondere verhalen in de Bijbel,
maar er zijn verhalen die zo bijzonder zijn
dat je er stil van wordt,
zo bijzonder is het wat er wordt verteld,
omdat je een inkijkje in de hemel krijgt.

Er wordt over een ontmoeting met God verteld op aarde,
maar dan zo dicht bij de hemel
dat je haast het idee hebt dat je in de hemel bent.

Dit is heilige grond.

Je zou willen dat je dit mocht meemaken,
dat je hier bij was, net als die drie leerlingen
en dat je er niet alleen over hoort en over leest,
maar dat het je eigen ervaring zou zijn,
dat je Jezus zo in alle heerlijkheid mocht zien.

Voor de 3 discipelen moet het een bijzondere ervaring geweest zijn.


Ze wisten al dat hun meester bijzonder was
en dat Hij hier niet zomaar op aarde was.

U bent de Messias, had Petrus nog niet zo lang geleden gezegd.
Ze hadden al veel bijzondere dingen

 met hun meester meegemaakt.
Maar dat bleek nog niet alles te zijn

en hier op de berg wordt wat nog verborgen was
in dat ene moment helemaal zichtbaar:

Jezus in de stralende heerlijkheid die God in de hemel heeft.
In alle momenten die ze met Jezus hadden meegemaakt
was deze heerlijkheid op een beperkte manier zichtbaar geworden,

dan in de bijzondere daden die Jezus had verricht,
in de woorden die Jezus had gezegd.

Het was een overtuiging die was gegroeid,
door alles wat ze zagen.
Mocht er nog enige twijfel zijn,
dan is die laatste twijfel vast weggenomen op die berg,
toen ze zagen hoe Jezus werd veranderd en Zijn hemelse gestalte kreeg.
Ik kan me goed voorstellen dat Petrus deze ervaring wil vasthouden
en ook voor anderen toegankelijk willen maken,
want dat is wat hij wil met dat voorstel
om hier een hut te bouwen.

Dit is een ervaring die gedeeld moet worden,
die ze niet voor zichzelf mogen houden.
Dit moet een plek worden waar Jezus aanbeden kan worden.

Misschien is dit ook wel een plek
waar Jezus kan beginnen aan Zijn koningschap.
Petrus voelt aan dat dit een bijzonder moment is
en hij mengt zich dan ook in het gesprek dat Jezus
met Mozes en Elia heeft.



We zitten nu zelf midden in de gebeurtenis
en hebben ons net als Petrus laten meespelen
door het bijzondere van het gebeuren, dat heilige,
dat hemelse dat hier over de aarde valt
en de hemelse glans die van Jezus afstraalt.

Mattheüs die ons deze bijzondere gebeurtenis doorgeeft,
wil niet dat we gelijk naar die bijzondere gebeurtenis gaan,
dat we ons niet net als Petrus laten meeslepen
door de hemelse glans die over Jezus valt,
niet gelijk door moeten gaan naar de goddelijke glans
die van Jezus straalt,

Zijn gezicht die zo helder en zo fel is als de zon,
die de wereld verlicht,
Jezus die hier zichtbaar wordt als goddelijk licht
op aarde, daar boven op die berg.
Mattheüs zegt ons dat we niet gelijk moeten doorgaa
n naar dat bijzondere moment,

maar dat we eerst bij iets anders moeten stil staan.
Aan deze gebeurtenis gaan zes dagen vooraf.
Zes dagen – dat is net wat minder dan
wanneer je in quarantaine moet
als je een positieve test hebt.

Wellicht heb je daar pas mee te maken gehad,
of zit je nu thuis omdat er de afgelopen dagen
de zelftest aangaf dat je positief bent.

Die zes dagen zijn ook een soort quarantaine in de tijd van de Bijbel.
Zes dagen moet Mozes wachten, terwijl de wolk de berg bedekt heeft
en na zes dagen wordt Mozes geroepen om in de wolk te komen en dan bij God te zijn.
Zes dagen wachten, totdat Mozes iets hoort van God.
Mozes is dan alleen.

De drie anderen, Jozua, Aäron en Hur zijn al lager op de berg achtergebleven.
Alleen, in een soort quarantaine,
in afwachting tot hij God kan ontmoeten.

Waar die zes dagen voor nodig zijn,
wordt daar niet verteld.
Een tijd wellicht om zich helemaal leeg te maken,
om zich te reinigen van het aardse en het zondige,
zodat dat geen belemmering meer is
om de heilige God te ontmoeten,
om in Gods aanwezigheid te komen.

Ook weer zo’n bijzondere gebeurtenis
waarbij we op heilige grond komen
en een inkijkje in de hemel krijgen,
als Mozes God mag ontmoeten,
al is die ontmoeting wel verborgen in een wolk.

Die wolk laat merken: hier is de hemelse Heer aanwezig op de berg.
Hier mag Mozes de heilige God ontmoeten.
Die wolk neemt voor ons het zicht wel weg.
Mozes mag God ontmoeten, maar voor ons wordt God verborgen

en horen we van die ontmoeting niet meer
dan dat Mozes 40 dagen bij God is.
Zes dagen wachten –
voor Mozes zes dagen wachten tot God hem verder roept.
Hij was wel in nabijheid van de wolk
die Gods aanwezigheid aangaf,

maar moest die zes dagen nog wachten buiten die wolk.
Op de zevende dag
– de week is dan bijna voorbij,
de laatste dag van die week wachten
Op de zevende dag gaat Mozes God tegemoet.

Zes dagen zijn er voorbij als Jezus
deze drie leerlingen meeneemt de berg op.
Zo vaak geeft Mattheüs niet zulke specifieke aanwijzingen
voor het verstrijken van de tijd.
Bijna al die aanwijzingen hebben betrekking o
p de weg van het lijden die Jezus gaat,
de weg naar Golgotha.

Er zijn daarom exegeten die aangeven
dat bij deze zes dagen de reis naar Jeruzalem begint.
Het werk in Galilea zou dan klaar zijn
en Jezus richt zich naar Jeruzalem
om daar Zijn allerbelangrijkste taak te verrichten,
de reden waarom Hij hier op aarde kwam:
om in Jeruzalem aan het kruis te sterven.

Het zijn vooral zes dagen
waarin een bijzondere boodschap is blijven hangen
in de hoofden en de harten van de discipelen.
Zes dagen hebben ze er over kunnen nadenken:
over de vraag die Jezus stelde:
Wat zeggen de mensen nou over Mij?
Wie ben ik volgens hen?

De discipelen hadden heel wat opgevangen:
Elia, Johannes de Doper, een van de profeten.
En wat zeggen jullie nu zelf over Mij?
Petrus had toen geantwoord:
U bent de messias,
de Zoon van de levende God.

Jezus had Petrus daarmee gecomplimenteerd:
Dat heb je niet van jezelf, Petrus,
dat is kennis die je van God hebt ontvangen.
Dat hadden ze in hun oren geknoopt.
Het was dus toch waar wat ze dachten.
Maar dat andere onderdeel van het onderwijs van Jezus
hadden ze maar niet gehoord.

Dat hadden ze wel aangehoord,
maar daarna weggestopt.
Wat Jezus zei over Zijn lijden.
De weg die Hij zou gaan,
zou uiteindelijk Zijn dood betekenen.
Ze moesten Hem wel op die weg volgen
en zelf ook hun kruis dragen.

Uit de rest van het evangelie krijgen
we de indruk dat die kant van het verhaal
steeds werd weggestopt en dat alle aankondigen
niet tot hen wilden doordringen.
Jezus is toch de Messias.
Het laatste wat Jezus zei was dat de Zoon des mensen zou komen,
met de stralende heerlijkheid van de Vader.
Een paar van Zijn leerlingen zouden die heerlijkheid bij Jezus zien.
Dat zou nog gebeuren voordat zij zouden overlijden.
Dan zouden ze Jezus in Zijn hemelse heerlijkheid zien
en zien hoe Hij tot koning zal worden gekroond.

Zes dagen hebben ze de tijd gehad
om over de woorden van Jezus na te denken:

dat Jezus aangegeven had
dat Hij inderdaad de messias was,
dat Hij erbij gezegd had dat Hij moest lijden,
hadden ze minder opgeslagen.

Zes dagen waren er verstreken
– net zoveel dagen als Mozes moest wachten op de berg.
Dat zijn bij Mattheüs geen toevalligheden.

Steeds zegt Mattheüs:
Ga bij al die verhalen over Jezus op zoek
naar overeenkomsten in het Oude Testament.
Lees de verhalen van Mozes en David,
de profeten, de koningen.

Soms zijn het kleine hints waarbij je
echt een doorgewinterde bijbellezer moet zijn
om die allemaal op te pakken.

Als Mattheüs deze bijzondere gebeurtenis vertelt
wil hij dat wij ons Exodus 24 herinneren,
waarin verteld wordt hoe Mozes op de berg was e
n God mocht ontmoeten.

Nu is Mozes weer op de berg om God te ontmoeten,
maar dan in de gedaante van Jezus.
Meer dan Mozes is Jezus.
En niet alleen Mozes komt,
maar ook Elia komt.
Samen zijn ze de voorgeschiedenis van Jezus.

Ze vertegenwoordigen de tijd er reeds geweest is,
niet dat die tijd voorbij is
en niet meer serieus genomen hoeft te worden,

maar heel die tijd van Mozes en Elia keek uit naar dit moment,
Dat de beloofde Messias op aarde zou komen,
dat Gods heerlijkheid weer op aarde terug zou zijn,

dat de Mensenzoon uit de hemel zou neerdalen
om op aarde te zijn.
Voordat Mozes en Elia Jezus ontmoeten,
op audiëntie komen bij deze Koning van Israël,
verandert Jezus eerst,
om Zijn hemelse kant te laten zien.

Twee kanten heeft Jezus:
een menselijke kant en een goddelijke kant.
Een goddelijke natuur en een menselijke natuur,
om het met klassieke termen te zeggen.
De Zoon des mensen met koninklijke heerschappij.
Dit is Jezus.

Als Mozes en Elia komen daar op die berg zijn ze geen gelijken.
Maar komen ze als vertegenwoordigers
van het verleden om God te ontmoeten.
Toen mochten ze God ontmoeten
en nu weer, in de gestalte van Jezus.

Het zal een gesprek in dankbaarheid zijn geweest,
met eerbied.
Mogelijk hebben ze hun diensten aan Hem aangeboden.
Of hebben ze Hem, net zoals de wijzen
in het begin van het evangelie deden, aanbeden.

OF hebben ze met Jezus gesproken
over de lijdensweg die Jezus moest gaan
en hebben ze Hem moet ingesproken en gezegd
dat hun redding, hun plaats in de hemel van Hem afhangt.
Er zullen gewichtige dingen besproken zijn.

Dan is daar opeens de stem van Petrus, die tussenbeide komt.
Petrus let niet op het gesprek, maar kijkt naar de buitenkant.
Petrus hoort niet het bijzondere,
maar ziet het bijzondere.
Heer, het is goed dat U ons meegenomen had.

We vroegen ons al af waarom we mee moesten,
wat ons te wachten zou staan,
maar nu begrijpen we
waarom U ons meenam naar omhoog.
Dit wilde U ons laten zien.

U had vast een taak voor ons in gedachten,
waarbij we U kunnen assisteren.
U moet het wel willen, maar nu we hier toch zijn,
kunnen we een tent bouwen.

Kunnen we dit gebeuren vasthouden,
Kunnen we er voor zorgen dat degenen die beneden zijn
ook dit verschijnsel kunnen zien, kunnen zien wie U echt bent.
Dit is een belangrijk moment in Uw weg.
Dit mogen we niet zomaar voorbij laten gaan.

Dit is heilige grond
, omdat Elia en Mozes hier zijn.
Dat is mooi nieuws, want met hen aan onze zijde
kunnen we het anderen laten weten
dat U ook echt de messias bent, diegenen die nog niet in U geloven.

Petrus kijkt.
Enkele keren klinkt het ook: En zie!
Petrus kijkt toch,
zou je zeggen.
Maar Petrus ziet niet het geheel.
Petrus ziet alleen enkele details.
Om het geheel te kunnen zien,
moet hij luisteren naar de stem van Jezus.

Het is God zelf die het zegt:
Dit is mijn geliefde Zoon.
Ik vind vreugde in Hem.
Hij gaat Mijn weg.

Wat God niet zegt, maar wel gaat gebeuren,
is dat er een moment aanbreekt
dat de leerlingen die vreugde niet meer in Jezus vinden,
dat ze Hem in de steek zullen laten,
bij Hem vandaan zullen gaan,
Jezus zullen verloochenen
en zullen zeggen dat ze Hem niet kennen.

Als je nu naar Mijn Zoon luistert,
zal je dat bespaard blijven.
Luister naar Hem om het geheel te zien.
Wat is dan het geheel.

Jezus in hemelse heerlijkheid,
bekleed met goddelijke glans,
Mozes en Elia die instemmen met de weg die Jezus gaat
En Hem willen ondersteunen op Zijn weg.
Wat mist Petrus dan nog?

Petrus mist het perspectief,
het verband van deze berg en een andere berg.
Misschien niet zo hoog als deze berg,
die bijna zo hoog is als de Sinaï.
Maar die berg moet hij er wel bij nemen
om te begrijpen wat hier gebeurt.
Een berg bij Jeruzalem, waar Jezus’ koningschap duidelijk zal worden.
Als ze dat moment hebben gezien,
kunnen ze ook sterven.
Dat is niet de olijfberg die net buiten Jeruzalem is,
de berg waar Jezus zich na Zijn opstanding laat zien.
Het is de berg die dichterbij Jeruzalem staat,
net buiten de stad.
De berg waar een kruis op zal staan
en waar Jezus aan zal hangen.

Op het kruis zal een bordje hangen:
Dit is Jezus, de koning der Joden.
Daar wordt zichtbaar dat Jezus de koning van Israël is.
Daar aan het kruis wordt duidelijk
wat voor een koning Jezus is.
Die Zijn heerlijkheid wilde afleggen,
om ons Zijn heerlijkheid te geven.
Jezus wordt bespot.

Daar is niet het ontzag die Jezus hier op de berg ten deel valt.
De mensen spotten: Elia moet komen
om hem te redden,
laten we eens wachten tot Elia komt,
maar ze weten niet dat Elia al geweest is,
daar op die berg
en dat er een nieuwe Elia geweest is
die bij de Jordaan het volk opriep tot bekering.
Bij het kruis is er iemand die het wel doorheeft:
die Romeinse officier.

Dit is nu Gods Zoon.
Hier aan het kruis is niet een gewoon mens,
Dit is de Zoon waarvan God zegt:

Dit is mijn geliefde Zoon.
In Hem heb ik welbehagen.

Petrus, je kunt dit moment
op die berg wel vast willen houden,
dan zal er geen kruis zijn.

Je kunt dit wel het startpunt laten zijn van het koningschap,
maar God dacht aan een andere berg,
Golgotha, waar dat koningschap zal beginnen.

Pas dan zullen jullie begrijpen
wat er hier gebeurd is.

Pas dan zullen jullie begrijpen
hoe Ik het licht in de wereld ben,
hoe Mijn heerlijkheid over de aarde gaat en mensen wint voor Mijn koninkrijk.

Ze zagen Jezus alleen
– daarmee moeten ze het doen.
Daarmee moeten wij het doen.
Dat klinkt mager, maar dat is het niet.
Want Jezus zien, is alles zien.

Jezus ontvangen is alles ontvangen.
Dan misschien nog niet hier op de berg, maar wel na die andere berg,
nadat Jezus op Golgotha geweest is.
Jezus geeft hier een blik vooruit:
Zo zal Ik weer zijn, in hemelse heerlijkheid.
Maar er moet eerst iets anders gebeuren: dat kruis op Golgotha.
Daardoor kunnen jullie ook die heerlijkheid ontvangen.

Hoe groei ik in uw lichte schijn,
hoe bloei ik op daar ik mag zijn
een rank met U verweven.
Aan U
Blijft nu
heel mijn leven
weggegeven,
om te ontvangen
U, mijn liefde, mijn verlangen.
Amen

Theologie bij het kerkelijk jaar – 1

Theologie bij het kerkelijk jaar – 1: Zoeken naar het evangelie voor het heden

Preken over Christus is niet eenvoudig. Dat heb ik al sinds ik mag preken. Ik bevroeg daar ooit dr. Bert de Leede over, destijds werkzaam aan het seminarie Hydepark. Vaak heb ik het idee dat mijn preken meer kunnen bieden.
Als beginnend predikant was ik eens door een echtpaar mee uitgenodigd om de dienst van Stille Zaterdag bij te wonen in de koptische kerk. In de dienst werd het gebeuren van kruis en opstanding herbeleefd. Van de dienst begreep ik niet zoveel, omdat er in een andere taal gesproken werd. Maar indrukwekkend was het wel om te beleven hoe Christus uit het graf kwam. De volgende dag had ik zelf een preek op Eerste Paasdag. Deze preek had inhoudelijk maar weinig te bieden, zeker in vergelijking met de ervaring van de vorige dag.
Bij het maken van een preek voor een van de grote feestdagen heb ik altijd wel het idee dat ik in een preek meer zou kunnen geven dan ik werkelijk doe. Lukt het me om de betekenis van Christus’ komst naar de aarde door te geven? Of geef ik niet meer dan het verhaal van Jezus, Maria, Jozef en de herders door? Lukt het me om de betekenis van Goede Vrijdag door te geven, waarom dat kruis op Golgotha de wereld veranderde en wat wij daar vandaag de dag nog merken? Of vertel ik niet meer dan het lijden van Jezus, het verdriet van de leerlingen en vrouwen, het verraad van Judas, de verloochening door Petrus? Is in mijn preek op Eerste Paasdag te merken dat de dood overwonnen is? Of vertel ik alleen maar de gang van de discipelen en de vrouwen naar het graf na?
Nu kun je afvragen wat daarmee het probleem is. Volgens Rudolf Bohren was dat een prima manier van verkondigen op de christelijke feestdagen. Zeker als er sprake is van een horizonversmelting van het gebeuren toen en ons leven nu kan het een goede preek worden. Mijn aarzeling daarbij is het gevaar is dat Jezus een herinnering uit het verleden blijft. Dat heeft ermee te maken dat Christus nu op een andere manier aanwezig is dan toen. Nu is Hij door de Geest aanwezig. Zo kan Hij op die manier gastheer zijn bij de avondmaalstafel en ons het brood aanreiken. Zonder dat we Hem zien is Hij aanwezig. Toen was Hij zichtbaar en lichamelijk aanwezig. Dat maakt wel een verschil. Wij kunnen niet meer letterlijk achter Hem aangaan. Hij kan niet meer letterlijk een storm in ons leven tot bedaren brengen. In deze voorbeelden kan nog de betekenis voor nu helder gekregen worden door een metaforische of figuurlijke uitleg. Naar mijn idee moeten we echter niet te licht denken over het onderscheid van de aardse Jezus en de Christus die verkondigd wordt. Want het als we dat onderscheid niet goed realiseren wordt Christus in de verkondiging vooral een herinnerde Christus, een Jezus uit het verleden. Een manier om dan Jezus toch naar onze tijd toe te halen is dan moralisering: in het verhaal dat Jezus als twaalfjarige naar de tempel gaat kan de toepassing dan worden dat een kind de ouders moet gehoorzamen. Een ander gevaar is dat de verhalen over Jezus een theorie worden: over hoe het Koninkrijk van God komt, over wat verzoening is. Hoe belangrijk dat ook is, een theorie is geen verkondiging.
Dat het belangrijk is om Jezus niet alleen tot het verleden te laten behoren, maar ook in de preek mee te geven hoe Hij nu aanwezig is, heb ik geleerd uit het preekmodel van Paul Scott Wilson. In het laatste deel van de preek moet volgens hem het evangelie in het heden klinken: Wat de komst van Christus op aarde voor ons nu betekent. Wat de verheerlijking op de berg ons nu nog te zeggen heeft. Wat het evangelie van nu is van het verjagen van de wisselaars uit de tempel.
In de dogmatiek is er nauwelijks aandacht voor het leven van Jezus en de betekenis voor ons nu. Vanaf de kribbe wordt doorgeschakeld naar de weg naar het kruis. Al heb ik het idee dat de betekenis van menswording, kruis en opstanding niet genoeg uitgediept worden. Er wordt nagedacht over hoe Jezus als persoon was: God en mens en hoe de relatie is. Er wordt echter niet nagedacht wat de verhalen tussen doop en kruis voor ons geloof betekenen, hoe wij ze nu moeten lezen. Soms krijg je in de exegese goede inzichten. Ook zijn er theologieën van het Nieuwe Testament waar dit aan de orde komt of beschrijvingen van Jezus waarin hierover nagedacht wordt. De vraag hoe er over de aardse Jezus gepreekt moet en kan worden zodat het nu evangelie is, is een andere vraag dan de vraag wie de historische Jezus was.
In de komende tijd wil ik na gaan hoe er over Christus gepreekt kan worden. Het is een zoektocht naar een soort theologie bij het kerkelijk jaar. Een zoektocht naar een dogmatiek die het preken maken stimuleert, uitdaagt en verdiept.

Een theologie voor een leven met depressie

Een theologie voor een leven met depressie
Jessica Coblentz, Dust in the Blood (2022)

Jessica Coblentz was 26 jaar toen zij overvallen werd door een depressie. Ze was nog niet zo lang geleden afgestudeerd en met een promotietraject bezig. De depressie verlamde haar volledig. Alles was te veel voor haar: haar werk en studie, haar familie en vrienden. Ook was ze niet in staat om onder woorden te brengen wat haar overkwam, zo intens was de depressie. Meer dan anderhalf jaar duurde het, voordat er wat meer licht aan de horizont kwam. Toen het stukken beter ging met haar, begon ze zich af te vragen op welke manier God in haar depressie aanwezig was. Hoe moest ze als christen over haar depressie denken?

Ze ontdekte dat depressie geen ongewoon verschijnsel was. Ze ontdekte ook dat er eigenlijk maar weinig geschreven is over hoe je als christen over depressie zou kunnen denken. Inmiddels is ze gepromoveerd op het snijvlak van theologie en geestelijke gezondheid en doceert ze aan het Saint Mary’s College in Notre Dame (Indiana), waarbij ze zich voornamelijk bezighoudt met katholieke systematische theologie, feministische theologie en geestelijke gezondheid vanuit theologisch perspectief. Dat er zo weinig vanuit de theologie geschreven was over hoe je als christen depressie kon duiden maakte haar verontrust. Theologie zou toch het lijden in deze wereld onder ogen komen. Ze besloot er zelf over te gaan schrijven, vanuit het geloof dat reflectie op depressie het christelijk denken over God en over het menselijk bestaan kan verrijken. Als God aanwezig is onder de armen en de kwetsbaren, dan kan reflectie op depressie belangrijke inzichten bieden over God.

Het bestuderen van lijden, zoals een depressie, is een delicate zaak. Want lijden – en dus ook depressie – stelt de integriteit en de relevantie van de christelijke traditie ter discussie. Daarbij kan de reflectie die er wel is de plank misslaan en daarmee het onbegrip en het lijden vergroten.
In haar zoektocht naar een christelijke omgang met depressie begint zij bij het bestuderen van ego-documenten. Hoe beschrijven degenen die een depressie hebben meegemaakt in een terugblik hun depressie? Een steeds terugkerende typering is verdwalen in een vreemd land, waar je gekomen bent zonder dat je dat zelf wilt. Vaak wordt er ook beeldende taal gebruikt: depressie is verdrinken, is dood, is duisternis, verdwalen in een donker bos, gevangen zitten in een hel. Depressie zorgt ervoor dat je je nergens thuis voelt. Depressie is ook moeilijk te begrijpen en moeilijk uit te leggen. Ook zorgt een depressie ervoor dat het niet onder woorden gebracht kan worden. Het ingewikkelde aan een depressie is ook dat het niet helpt om naar de oorsprong van een depressie te kijken, omdat daarmee niet het lijden beschreven wordt op het moment dat een depressie iemand overvalt en vasthoudt. Een theorie over depressie zegt soms nog meer over een onderzoeker dan over een depressie.

Een depressie is ingrijpend. Zo ingrijpend dat alle ideeën die iemand heeft overhoop worden gegooid: over God, over jezelf, over de wereld, over de kerk. Omdat God als onbereikbaar wordt ervaren is er een dubbele vorm van ontheemding: verbannen uit het dagelijkse leven en uit de gemeenschap met God gevallen. Het geloof staat onder druk, omdat God niet ervaren wordt. Er komen ook existentiële vragen op: Waarom overkomt dit mij? Waar heb ik dit aan verdiend?
Daarom is het belangrijk om als kerk contact te houden, om die dubbele ontheemding niet te bevestigen. In het slothoofdstuk zal Coblentz zeggen dat het de taak van de kerk is om die machteloosheid en de sprakeloosheid uit te houden en gemeenschap te blijven onderhouden. De kerk kan in dat contact ook helpen om de depressie te duiden en om bronnen (bijbelteksten, gebeden, liedteksten bijvoorbeeld over het gemis aan zin en het zoeken naar God, klaagpsalmen, meditatieve stilten ed) aanreiken.
In de VS zijn er twee populaire theorieën over de betekenis van depressie die vaak in christelijke zelfhulpboeken worden doorgegeven. Deze theorieën kijken naar de oorzaak. De ene theorie koppelt depressie aan zonde. Depressie als gevolg van zonde wordt veroorzaakt doordat iemand niet in vertrouwen op God kan of wil leven. Daarmee is het een vorm van ongeloof omdat de opstanding ermee ontkend wordt. Een variant op de koppeling tussen depressie en zonde is dat depressie wordt veroorzaakt door een zonde die nog niet is beleden en zich uit in een depressie. Deze verbinding tussen depressie en zonde is gebaseerd op het schuldgevoel dat vaak bij een depressie meekomt. Of het gevolg van een demonische gebondenheid, die uitgedreven moet worden. De koppeling van zonde en depressie heeft een overeenkomst met bepaalde seculiere theorieën: als de oorzaak helder is, kan de depressie bestreden worden.
De andere theorie is dat depressie een middel in Gods hand is om een gelovige te vormen. De depressie vormt een hoger doel: een sterker geloof, een hogere moraal. Om de mens te laten groeien kan God pijn en lijden inzetten. Daarmee wordt de mens gevormd.
Op deze twee theorieën is kritiek gekomen: (1) Er is geen enkel bewijs dat er een verband is tussen depressie en zonde. Ook is er geen bewijs dat depressie leidt tot betere mensen of tot betere gelovigen. (2) Het beeld van God dat uit deze theorieën naar voren komt is niet het Bijbelse beeld van God, maar het beeld van God dat door filosofen uit de Verlichting wordt aangehangen: God die zich niet teveel met individuele gelovigen bemoeit, maar alleen het groter geheel beziet. (3) Het stigma dat er bij psychische problematiek is, wordt niet weggenomen maar versterkt.
Een van de aandachtsvelden van Coblentz is feministische theologie. Van feministische theologen heeft Coblentz geleerd hoe belangrijk taal is. Van hen heeft Coblentz ook geleerd dat een verkeerde theologie ingrijpende gevolgen kan hebben voor gelovigen. Het is de taak van de theologie om die gevolgen onder ogen te zien en werken aan een andere theologie.
Coblentz heeft zelf een depressie meegemaakt. Niet iedereen die over depressie schrijft, heeft een depressie ondergaan. Zij wijst op Karen Kilby, voor wie dit onderscheid van groot belang is. Volgens Kilby moeten we onderscheid maken tussen spreken in de 1e persoon aan de ene kant en spreken in de 2e en 3e persoon aan de andere kant. Iemand kan zelf de eigen depressie duiden en daarbij terugvallen op een van de populaire theorieën. Liever zo’n populaire theologie dan helemaal niets, want het is al erg genoeg dat depressie sprakeloosheid veroorzaakt. Een ander voorschrijven (spreken in de tweede persoon) of een algemene theorie over depressie en christelijk geloof (3e persoon) kan een morele grensoverschrijding zijn, waarbij een betekenis wordt opgelegd. In haar eigen gedachten over depressie wil Kilby ruimte overlaten voor het mysterie van het lijden.
Coblentz gaat er niet helemaal in mee. Wel beaamt ze dat het lijden niet altijd begrepen hoeft te worden en dat een taak van kerk en theologie is om door te geven dat er ook geleden kan worden zonder dat er een reden of een oorzaak gevonden kan worden. Kerk en theologie kunnen niet voorschrijven hoe een gelovige een depressie kan ervaren. Kerk en theologie kunnen wel diverse bronnen aanbieden, waarbij iemand geholpen wordt om de eigen depressie te duiden en leert hoe hij of zij er als gelovige mee leert om te gaan.
In de ego-documenten wordt depressie vaak gezien als een plaats van ontheemding, een wildernis. Daarom gaat ze na hoe de Bijbel spreekt over wildernis. Daarbij leunt ze sterk op de inzichten van Walter Brueggemann. Volgens Brueggemann heeft de wildernis in de Bijbel 3 facetten: (1) Het is een plaats waar iemand tijdelijk verblijft, een intermezzo, (2) het kan ervaren worden als ballingschap, (3) een onherbergzame plaats waar iemand ronddoolt zonder een bestemming of een uitgang te vinden.


Albert Toft – Hagar

Coblentz ziet in het verhaal van Hagar (Genesis 16 en 21) een mogelijke bron om geloof en depressie met elkaar te verbinden. Dat is de Bijbelse bron die Coblentz aanreikt, zonder te willen voorschrijven dat de interpretatie moet worden overgenomen. Ook voor Afro-Amerikaanse vrouwen en womanisten is Hagar een inspiratiebron (geweest). Een belangrijke reden om in Hagar een inspiratiebron te zien, is dat haar dolen in de wildernis geen zin of betekenis heeft. Haar verblijf in de wildernis, in de woestijn heeft geen oorzaak. Haar verblijf in de woestijn heeft ook geen hogere, goddelijke reden. Haar lijden is een mysterie. (Dat Hagar in de woestijn terecht komt is wel een gevolg van haar vlucht voor Saraï en het weggestuurd worden door Abraham. In beide gevallen was het niet noodzakelijk dat ze in de woestijn terechtkwam). De ervaringen van Hagar vergelijkt ze steeds met de ervaringen, die mensen die een depressie overleefden en daarop terugblikken. Daarmee laat ze zien dat de Bijbel een dialoog kan aangaan met onze hedendaagse ervaringen.


Het verhaal van Hagar is tragisch. De meeste verhalen in de Bijbel zijn komisch: Het begin is een goed leven, dat verstoord wordt en door goddelijk ingrijpen weer goed wordt. In het tragisch verhaal is er geen goede afronding. Het leed is niet voorbij of niet helemaal voorbij. Voor Hagar is haar eenzaamheid niet voorbij. Ze blijft buiten de gemeenschap en daarmee kwetsbaar. Ze wordt ook geen onderdeel van een andere clan of stam. Pas als Ismaël groot genoeg is, komt er een vorm van gemeenschap: ze zoekt voor hem een vrouw. Omdat een depressie chronisch kan zijn, heeft een depressie ook een tragisch aspect.
In de woestijn ontdekt Hagar God. Ze noemt haar zoon God-die-hoort (Ismaël) en God zelf God-die-ziet (El-Roï). Waar mensen ontheemd zijn, kan God aanwezig zijn. Hij is niet alleen aanwezig binnen de afgebakende kaders, maar juist ook in de onherbergzaamheid van de wildernis. De Bijbel laat zien dat het Gods natuur is om juist daar in die onherbergzaamheid te zijn. De menswording van Christus laat dat bij uitstek zien: God is bereid om zelf ontheemd te raken om onder ons te komen wonen.
Wat Coblentz ook in het verhaal van Hagar aanspreekt is dat er geen sprake is van totale bevrijding. De omstandigheden worden niet veranderd. Redding is hier vooral het krijgen van kracht om te overleven. Redding is dat de mogelijkheid om te overleven wordt uitgebreid. Het overleven van een depressie is al een wonder op zich. Redding kan betekenen dat de kwaliteit van leven verbeterd wordt. De depressie is helemaal weg, maar werkt niet meer zo verlammend als eerder. Omdat depressie geregeld chronisch kan zijn, is redding geen bevrijding of wegnemen van de omstandigheden, maar kracht om te overleven of een meer aan kwaliteit van leven.

God toont zich aan Hagar in de woestijn. Zo kan Hij zich ook tonen in een depressie. Daarmee dient een depressie nog geen hoger doel. Een depressie heeft lang niet altijd een oorzaak of een doel. Waarom iemand een depressie overkomt, weten we vaak niet. Het hoeft geen onderdeel te zijn van Gods plan. Het is vaak een van de raadsels van het lijden op deze wereld. Het kan ook goed voorkomen dat God niet ervaren wordt. Het kan helaas ook voorkomen dat iemand een depressie niet overleeft. Waarom de een God wel ervaart en de ander niet – weten we niet. Waarom de een wel overleeft en de ander niet, dat kunnen we niet verklaren.
In het laatste hoofdstuk gaat Coblentz na wat de taak van de kerk kan zijn bij een depressie. De allereerste taak is het uithouden bij iemand met een depressie. Door aanwezig te zijn, kan iemand mogelijk Gods aanwezigheid bemiddelen. Mogelijk kun je de ontheemding wat wegnemen. Coblentz wijst op de ego-documenten hoe sommigen overleefden door een enkele opmerking van iemand anders: bijvoorbeeld dat medicijnen een middel in Gods hand kunnen zijn. Ze tekent daarbij wel aan dat het lang niet altijd gegeven is om te zien hoe aanwezigheid helpt. Wat de kerk kan doen is de discussie over de kosten aangaan. Een behandeling is vaak vrij prijzig. Iemand met een depressie is niet altijd in staat om te werken, waardoor inkomsten verloren gaan. Een andere taak die ze voor de kerk weggelegd ziet is het laten zien dat het stigma op psychische problematiek onnodig is.

Tot slot geeft ze aan dat de ervaringen van mensen met depressie kunnen helpen om na te denken over de vraag hoe God in onze werkelijkheid aanwezig is. Het is niet nodig om naar een oorzaak of een doel te zoeken. Daarmee daagt de ervaring van depressie de theologie ook uit om die ervaringen van machteloosheid, sprakeloosheid, ontheemding en godverlatenheid op God te betrekken.
Coblentz heeft haar boek opdragen aan God: Aan de God Die Ziet bied ik dit gebed waar ik hard op gezwoegd heb aan.

Jessica Coblentz, Dust in the Blood: A Theology of Life with Depression (Liturgical Press, January 2022)  

Nadenken over de geloofsbelijdenissen – 1


Nadenken over de geloofsbelijdenissen – 1
Als we over een geloofsbelijdenis nadenken, dan denken we wellicht het eerste aan een van de officiële geloofsbelijdenissen die er zijn: de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus, Nederlandse Geloofsbelijdenis. Een geloofsbelijdenis is dan een officieel document, dat aangeeft wat de kerk gelooft. Zo’n geloofsbelijdenis is ook bedoeld om gelovigen zelf ook te helpen bij het geloven. Zo’n geloofsbelijdenis is bedoeld om te helpen het geloof te verwoorden en uit te leggen aan anderen.

Een geloofsbelijdenis is niet alleen iets van christenen. Mormonen en moslims kunnen met een geloofsbelijdenis hun geloof uitdrukken. Ook humanisten kunnen hun geloofsbelijdenissen hebben: de plek om gelukkig te zijn is deze aarde en dit leven.

Geloofsbelijdenissen kunnen heel kort zijn. Een korte geloofsbelijdenis is 1 Korinthe 8:6: toch is er voor ons maar één God: de Vader, uit Wie alle dingen zijn, en wij voor Hem, en één Heere: Jezus Christus, door Wie alle dingen zijn en wij door Hem. De Nederlandse Geloofsbelijdenis is weer langer.

Een aantal geloofsbelijdenissen ontstond in de tijd van de Reformatie. Belijdenissen kunnen ook vrij recent zijn. Met name gereformeerde kerken over heel de wereld hebben in de vorige eeuw geloofsbelijdenissen uitgebracht. Met name kerken die uit de zending zijn ontstaan.

Er zijn drie geloofsbelijdenissen die oecumenisch worden genoemd. Deze geloofsbelijdenissen worden door de meeste kerken over heel de wereld geaccepteerd: de Apostolische Geloofsbelijdenis, de Geloofsbelijdenis van Nicea en de Geloofsbelijdenis van Athanasius. Deze belijdenissen willen Bijbelse belijdenissen zijn, die het werk van God in Christus willen vertellen.

Geloofsbelijdenissen vertellen wie God is. Ze helpen pasbekeerden bij het begrijpen van het geloof en helpen op de weg naar de doop.

Geloofsbelijdenissen zijn er om de lokale gemeente en de wereldwijde kerk samen te binden in het belijden van de ene God die er is: Vader, Zoon en Heilige Geest.

Geloofsbelijdenissen helpen om deze God te loven en te prijzen. Ze kunnen aangeven wat niet bij het christelijk geloof horen en daarmee duidelijkheid scheppen over wat het christelijk geloof is. De geloofsbelijdenissen laten zien hoe de kerk de Bijbel leest.

Een geloofsbelijdenis is niet alleen een officieel document maar wil ook het levend geloof van de gelovige stimuleren.

Cornelius Plantinga – A Place to Stand. A Study of Ecumenical Creeds and Reformed Confessions (Grand Rapids, 1979) 5-7.

Vragen bij Psalm 84

Vragen bij Psalm 84

  1. Waarom zou deze Psalm geliefd zijn? Is het ook een Psalm die voor u veel betekent?
  2. Deze Psalm zingt van het verlangen om in Gods huis te zijn. Heeft u ook dit verlangen? Kunt u daar iets over vertellen?
  3. Hebt u wel eens meegemaakt dat uw hart en uw lichaam tot God riepen?
  4. Bent u meer een mus of meer een zwaluw? Wat betekent het om als mus of als zwaluw in Gods huis te zijn?
  5. Deze psalm spreekt over een weg naar God. Op die weg zijn gebaande wegen en diepe dalen. Bestaat uw levensweg meer uit gebaande wegen of uit diepe dalen?
  6. In deze psalm wordt gesproken over ‘verschijnen voor God’. Wat betekent dat?
  7. In deze psalm wordt gesproken over ‘Heere van de legermachten’. Waarom zou deze naam worden gebruikt?
  8. Liever op de drempel van Gods huis dan lang wonen in de tenten van de goddelozen, zegt de psalm. Welke keuze zou u maken?
  9. Wat betekent het dat God een zon en een schild is?
  10. Waarom zou je gelukkig zijn als je op God vertrouwt?

Preek zondag 6 februari 2022

Preek zondag 6 februari 2022
Evangelisatiezondag
Schriftlezing: 2 Korinthe 3:1-5, 1 Petrus 3:13-17.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Eind december werd er in een stad in de VS een politieagent doodgeschoten.
De schutter schoot daarna zichzelf neer, maar overleefde het.
In de afscheidsdienst vertelde zijn 18jarige dochter over haar vader.
Ze begon ermee door te zeggen:
Ik had wel verwacht een keer hier te staan,
maar ik had niet gedacht dat het al zo snel zou zijn.
Ze gaf aan dat de meesten haar vader als agent kenden, in uniform.
Zij kende een andere kant van haar vader, zoals hij thuis was,
in pyjama rondhing, de grappen die hij vertelde, de manier waarop hij zijn kinderen steunde.
Ze vertelde ook dat ze vaak met haar vader sprak als hij weer een collega had verloren,
omdat die collega was doodgeschoten, terwijl hij zijn werk als agent deed.
Je kunt het zo gek niet bedenken, of mijn vader had het meegemaakt.
Dan dacht er vooral aan degenen die de schoten hadden gelost, aan de daders:

Hoe zouden ze hier mee kunnen omgaan.
Niet dat er geen rechtvaardigheid zou moeten zijn,
maar in mijn hart, zo zei ze, maakte ik me zorgen dat ze Jezus niet kenden.
Want als ze Jezus hadden gekend hadden ze toch niet iemand neergeschoten.
Haar vader zei dan tegen haar: Als het jou overkomt, zal het anders zijn.
Maar nu het met haar vader gebeurt, voelt ze precies hetzelfde.
Er is boosheid, verdriet, rouw en verwarring
en voor een deel zou ze willen dat de man die haar vader neerschoot zou kunnen haten,
maar het lukt haar niet die man te haten.
Ze kan alleen maar hopen en bidden dat deze man Jezus echt zou leren kennen.
Dat zou voor de man alles veranderen als hij verder moet leven.
Toen ze hoorde dat de man niet meer in levensgevaar was, was ze opgelucht.
Ze vertelt, dat haar gebed is dat ze hem een keer ergens mag tegenkomen
en de tijd krijgt om met hem te praten, met de man die haar vader doodschoot.
Niet om tegen hem te schreeuwen, niet om tegen hem te gillen, niet om hem uit te schelden,
alleen maar om hem over Jezus te vertellen.
Ze had er veel over nagedacht, de laatste dagen hoe het voor haar vader moest zijn
om bij de hemelse Vader te zijn, om zijn aardse vader weer te mogen ontmoeten,
de collega’s die eerder gestorven zijn, maar vooral bij Jezus.
Er is geen betere plaats dan bij Hem te zijn.

Ik weet niet hoe het u, hoe het jou vergaat, maar als ik zo’n verhaal hoor,
dan ben ik daar een tijd mee bezig, dan denk hier nog lang over na.
Hoe het voor zo’n meisje van 18 moet zijn om nu al haar vader te verliezen
en dan op deze manier, zo onverwacht.
Maar ook dat ze met haar vader op zo’n manier over Jezus praatte,
dat ze er over nadacht, of degenen gestorven waren Jezus hadden gekend,
want anders had je meer dan verdriet alleen,
dan wist je ook nog eens niet of iemand goed was aangekomen, bij Jezus was.
Je kunt dan ook zien waarom het belangrijk is dat haar vader er met haar over sprak,
de verhalen over wat er bij hem in zijn werk gebeurde
en ook zie je hoe belangrijk het is dat hij met haar sprak over het kennen van Jezus
en dat hij er de tijd voor nam als zij met vragen kwam of die anderen Jezus kenden.
Want nu er zo iets onverwacht en aangrijpends gebeurt, het overlijden van haar vader,
heeft zij iets in handen om op terug te vallen,
kan zij zelf ook vertellen wat haar op de been houdt – het kennen van Jezus.
al zijn daarmee de boosheid, het verdriet, de rouw en de verwarring niet weg.
Haar vader was bereid om met haar te delen welke hoop hij had,
zodat zij zelf ook weer kon vertellen dat haar op de been houdt, nu zoiets gebeurt.
Zo bracht haar vader in praktijk en leerde hij het zijn dochter wat Petrus schrijft
en zijn dochter laat merken dat zij deze les heeft begrepen:

en wees altijd bereid tot verantwoording
aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop die in u is.

Toen ik met deze preek bezig was, had ik niet kunnen vermoeden
dat we hier in deze omgeving ook te maken zouden krijgen met verdriet en verwarring.
Vrijdagavond misschien al en anders gisteren het bericht met het ongeluk,
een bericht dat je anders even schokt – erg dat er mensen omkomen bij een ongeluk,
maar als je dan weet dat je ze kent, of dat ze hier bekend zijn, dan zet het je stil.
Hier zijn geen woorden voor.
Je moet eerst helder krijgen wat er gebeurd is.
In plaats van te vertellen over hoop die je hebt zal het eerder een zoeken zijn naar hoop.
Er zijn gebeurtenissen die je leven op de kop kunnen zetten,
waarbij je leven niet meer hetzelfde is als voorheen.
Waarbij je merkt dat als je niet geleerd hebt om houvast te hebben,
je niet weet wat je moet.
Ook als je wel geleerd is om houvast te hebben in Christus in zulke momenten,
dan wil dat niet zeggen dat je die hoop direct paraat hebt
en dat je het goed kunt begrijpen als iemand zegt: ik voel van alles,
verslagenheid, verdriet, je hebt geen woorden, je kunt niet goed nadenken wellicht,
en dan is hoop niet iets dat je zomaar hebt
en ook niet iets waar je zo over kunt vertellen, hoe jij die hoop hebt.

Petrus geeft in zijn brief aan, dat je bij gebeurtenissen die diep ingrijpen
toch de hoop kunt hebben die Christus je geeft, het houvast dat Hij biedt.
Het gaat niet over een ongeluk waarbij je een verlies hebt te betreuren,
wel over mensen die met hun slechte gedrag je kwaad berokkenen,
je kunt het dus in ieder geval toepassen op wat die dochter zei
over de schutter die haar vader doodschoot: Ik hoop dat hij Jezus echt leert kennen.
Maar ook als je zo opeens onverwacht zo’n ingrijpend bericht hebt,
kan die hoop er zijn en heb je die hoop die Christus geeft, nodig.
Hoop is dat je weet dat je ondanks alles geborgen bent in Christus,
dat je weet, dat ook al staat je leven op z’n kop je overeind gehouden wordt
door onze Heere, die er voor je is. Dat Hij je niet verlaat.
Dat Hij je kracht geeft om door te gaan.
Voor Petrus heeft dat te maken met het sterven en de opstanding van Christus.
Christus zelf heeft ook geleden, is in de dood geweest,
om Zijn dood is er ook verdriet geweest, was er ook verslagenheid en rouw.
Maar er was ook Zijn opstanding, Zijn overwinning op de dood.
En die dood en opstanding van Christus maakt ons anders, schrijft Paulus.
Daardoor worden we mensen met hoop, met verwachting, met geloof,
mensen die weten dat Christus er ook nu zal zijn, nu je draagt.
Bij Petrus heeft het ook te maken met het geloof in een leven dat er is na de dood,
een leven in Gods heerlijkheid, waar Christus ook is.
Er is geen betere plaats dan bij Hem te zijn.

Dat Petrus de gemeente schrijft om over die hoop te vertellen,
laat zien dat Petrus weet dat die hoop niet vanzelfsprekend is.
Die hoop moet je gegeven worden, door Christus zelf.
Die hoop moet ook geleerd worden, weet Petrus
en daarom schrijft hij deze brief aan de gemeente.
De hoop op Christus hebben, weten dat je in alles gedragen wordt en geborgen bent,
dat heb je niet zomaar van je zelf.
Dat leer je doordat Christus die geeft, doordat de Heilige Geest die aan je geeft.
Die leer je ook als andere gelovigen laten zien dat ze die hoop hebben.
Die vader die aan zijn dochter liet zien, dat hij met Jezus leefde,
zodat zij er kon staan op zijn begrafenis met Jezus aan zijn zijde.
Het is belangrijk dat we elkaar in de gemeente en elkaar in de gezinnen leren
hoe wij deze hoop kunnen hebben, hoe wij uit deze hoop kunnen leven
en het begint ermee dat je zelf laat zien dat je uit die hoop leeft
En dat je bereid bent om te vertellen hoe jij, hoe u die hoop hebt ontvangen
en hoe die hoop die Christus geeft je op de been houdt,
hoe je bij Christus geborgen bent en hoe Hij je in dit draagt.

In het andere gedeelte dat we lazen, lazen we hoe Paulus schrijft over een leesbare brief.
De mensen om je heen kunnen aan je aflezen dat je met Christus leeft.
Ze merken het aan je op als je die hoop weet te vinden
En als je erover kunt vertellen hoe er, als er zoiets gebeurt, dat je Christus weet te vinden.
en dat ze bij jou kunnen aankloppen: jij laat je dragen door Christus,
jij vindt in Hem rust en kracht, ook nu.
Vertel mij eens, leg mij eens uit, hoe ik die hoop kan hebben,
hoe Christus in mijn leven kan werken, zodat ik ook die rust en die kracht heb.
Voor Paulus betekent dat trouwens niet dat je altijd die rust en die kracht hebt
en dat die hoop niet betekent dat je niet door diepe dalen kunt gaan.
Paulus heeft het zelf meegemaakt, dat hij in een grote crisis terecht kwam,
dat hij het ook niet meer wist,
dat hij alle houvast kwijt was en alleen nog maar wanhoop kende.
Daar schrijft hij aan het begin van die tweede brief aan Korinthe over.
Door dat hoofdstuk aan het begin is deze brief mij dierbaar.
Paulus die vertelt dat hij het niet meer wist, maar toen in die heftigheid wel merkte
dat Christus hem vasthield.
Hij wist niet meer waar hij het zoeken moest, maar Christus was er wel voor hem
en waar hij niet meer op rekende gebeurde toch: dat hij houvast vond.
Hij had het van Psalm 42 kunnen leren: die wisseling tussen hoop en wanhoop,
eerst is daar het zoeken naar God, het gemis aan God – was Hij er maar.
En dan weer de rust – waarom die onrust in mij, waarom die paniek?
Want ik heb God toch in mijn leven? Ik ben toch niet alleen?
En dan toch weer het verdriet dat zo sterk is,
het gemis aan God dat als een golf over je heen slaat,
waardoor je onderuit geslagen wordt.
En dan toch weer die houvast in God.
Midden in de nacht, bij de stormen die over mij heen gaan, is God er toch
En zorgt Hij ervoor dat ik er niet aan onderdoor ga
en kan ik van Hem zingen, omdat ik weet, ik weet dat Hij er is
en er voor mij zal zijn, al zie en al ervaar ik dat op dit moment niet,
maar ik ken God. Ik weet dat Hij mij niet loslaat.
Ook Psalm 42 is mij dierbaar en juist dat heen en weer geslinger
tussen die onrust die er is als je God niet kunt vinden
en de vraag die klinkt: maar je hebt God toch?
Heb je niet geleerd om op Hem te vertrouwen.
Is het je niet verteld dat Hij er ook zal zijn in de allerdonkerste nacht
en bij de allerzwaarste storm die over je heengaat.

Kithara:

Als het stormt in mij

weet ik: U bent heel dichtbij
in mijn hart klinkt een lied

aan uw hand vrees ik niet

want uw woord leert mij

dat ik veilig mag zijn

houd mij vast, stevig vast in uw hand

U bent mijn Vader, mijn levensbron
mijn schuilplaats en mijn vaste grond
U bent mijn herder en mijn sterke rots

mijn hart verlangt zo naar U



Net zoals dat in Psalm 42 vindt Paulus houvast.
En hij schrijft er in het begin van zijn brief over:
Ik moest door diepe dalen gaan om troost te vinden,
maar dat moest zodat ik jullie kon leren hoe je troost kon vinden.
Dat lijden heeft iets weg van het lijden van Christus,
al is ons lijden niet te vergelijken met het lijden van Christus.
Dat is niet om ons verdriet kleiner te maken, maar juist om ons hoop te geven.
Dat verdriet dat ons overkomt doet ons denken aan het lijden van Christus.
We weten en geloven wat er kwam na de dood aan het kruis.
De opstanding kwam. Jezus kwam terug uit de dood.
De levensvorst die de dood overwon en zijn macht verbrak.
Zo weten we dat voor ons eens die opstanding er zal zijn.
Dat geeft ons hoop.
Dat mogen we uitstralen en daar mogen we over vertellen.

De catechismus heeft het van Paulus geleerd – en ook van Petrus trouwens:
Wat is je troost in leven en sterven?
Wat is je houvast als je heen en weer geslingerd wordt, als je leven op de kop staat?
Wat zorgt ervoor dat je kunt leven?
En hoe weet je dat je kunt sterven?
Dat je het leven hier op aarde kunt loslaten en voor God kunt komen?
Voor de catechismus gaat het om hetzelfde:
Als je kunt sterven, dan weet je ook hoe je verder moet leven.
Als je weet wat je hier in dit leven op de been houdt,
dan weet je dat diezelfde Heere er ook zal zijn als je einde gekomen is.
Dat is hoop volgens de Catechismus: dat je van Christus bent.
Dat ben je geworden, omdat je bent vrijgekocht. Omdat Christus gestorven is.
Daar is dat kruis weer en dat laat weer zien welke betekenis de opstanding is voor ons.
Wees altijd bereid om te vertellen hoe je door dat kruis hoop hebt.
Wees altijd bereid om te vertellen dat die opstanding zoiets bijzonders is,
dat de dood niet het laatste woord heeft
en dat ook voor jou de macht van de dood gebroken is
en dat ook u eens mag delen in Zijn opstanding.
Vertel daarbij dat het niet altijd een makkelijke weg is,
dat het ook door diepe dalen kan gaan, stormen die je treffen,
gebeurtenissen waar je ook geen woorden voor hebt,
Waarvan je ook niet weet waarom je gebeuren,
maar dat je toch weet dat Christus er voor je is en bij je is en dat Hij je vasthoudt.
Dat mag je dan weer aan anderen vertellen.
Of zonder dat je dat van jezelf bewust bent, straal je dat uit
en lezen anderen dat aan je af en ben je een leesbare brief
waardoor anderen om je heen kunnen lezen hoe zij Christus kunnen vinden.
dan gaat wie aarzelt met ons voort,
wie afdwaalt met ons mede.
Amen

Christelijke Dogmatiek – hoofdstuk 5 Waarom komt U ons hinderen?

Christelijke Dogmatiek – hoofdstuk 5 Waarom komt U ons hinderen?

Lezen:

  • Uit de Bijbel: Jesaja 40:12-31
  • Uit de geloofsbelijdenissen: Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 2
  • Uit de Christelijke Dogmatiek: Hoofdstuk 5: p. 152-188
    Waarom komt U ons hinderen?
    Over openbaring

De titel van het hoofdstuk is ook een titel van een boek van Willem-Jan Otten. In Waarom komt U ons hinderen beschrijft Otten welke schrijvers hem geholpen hebben bij zijn bekering. Otten ontleent deze titel weer aan De broers Karamazov van Fjodor Dostojevski.


§ 5.1 Openbaring als ontmoeting met God
In de 19e eeuw werd de elite in Europa onkerkelijk: wetenschappers, kunstenaars, schrijvers, politici waren niet meer of niet meer vanzelfsprekend christelijk. Als ze religieus waren, kozen ze vaak voor een niet-christelijke spiritualiteit.
Bovendien werd de Bijbel op een andere manier gelezen: op een historisch-kritische manier. Geleerden die de Bijbel lazen, begonnen de Bijbel te bekritiseren. Ze begonnen zich af te vragen of de gebeurtenissen wel zo gebeurd waren zoals de Bijbel ze beschreef. Ook werd de Bijbel meer godsdiensthistorisch gelezen: de Bijbel werd niet meer gelezen als het Woord van God dat ook nu nog spreekt, maar was een product van een oude godsdienst, die niet meer bestaat: de godsdienst van de Israëlieten.
Door deze twee ontwikkelingen – de secularisatie van de elite en de historisch-kritische benadering van de Bijbel – kon de kerk en de theologie zich niet meer op de Bijbel beroepen voor kennis over God. Ook kon de kerk zich niet meer beroepen op de Bijbel voor ethische normen en waarden. Kerk en theologie moesten nu gaan laten zien hoe ze aan hun kennis over God kwamen. Vanaf die tijd ging men in de kerk en de theologie veel meer nadenken over de manier waarop God Zich bekend heeft gemaakt: de openbaring. Het nadenken over de openbaring van God noemen we in de theologie de openbaringsleer. Voor de 19e eeuw zul je de openbaringsleer niet zo uitgewerkt zien als vanaf die tijd.
Van den Brink en Van der Kooi zien op hun beurt weer dat de leer van de openbaring erg veel ruimte is gaan innemen. Zij hebben er bewust voor gekozen om eerst over God na te denken als de Drie-enige, dan pas over het wezen van God en daarna weer over openbaring. Daarmee willen ze laten zien dat ze niet vanuit onze menselijke kennis willen denken, maar willen denken vanuit God zoals Hij is en zoals Hij Zich heeft laten kennen.

Van den Brink en Van der Kooi zien 7 kenmerken van openbaring:

  1. Openbaring is een fundamenteel theologische categorie. Daarmee bedoelen ze: dat we spreken over openbaring is ontleend aan God zelf. Het is geen menselijke kennis. (Daarmee nemen ze impliciet stelling tegen Kuitert, die zei: Alle spreken over Boven komt van beneden, ook het spreken dat beweert van Boven te komen.)
  2. Er zijn verschillende manieren waarop God van Zich laten horen of Zich laat zien. Naast de Bijbel zijn er allerlei andere manieren. Dat God Zich openbaart is niet alleen van het verleden, uit de tijd van de Bijbel. God openbaart Zich nog steeds.
  3. Er is wel een criterium nodig om te kunnen bepalen wat van God komt en niet van God komt. Dat criterium is de Bijbel.
  4. Dat wil niet zeggen dat openbaring bevestigt wat we weten. Als God Zich openbaart, geeft dat vooral verstoring en verwarring. God breekt in ons leven en onze wereld in. Vandaar de titel: Waarom komt U ons hinderen? Gods openbaring verandert mensen altijd.
  5. Gods openbaring raakt niet zozeer ons verstand, maar zet ons leven op de kop. De ervaring raakt ons op de meest diepe manier die er bestaat: tot diep in onze existentie. We ervaren (iets van) redding. We ervaren dat we tot onze bestemming komen. Openbaring is een ontmoeting met God.
  6. Wanneer God Zich openbaart, hebben we dat vaak gelijk niet direct door. Dat gaat vaak door verschillende ervaringen heen, waarbij we terugkijkend kunnen zien dat het hier om Gods openbaring gaat. God hoeft Zich niet te openbaring. Hij kan Zich ook verborgen houden. De ervaring dat God niet van Zich laat horen, is net zo goed een verwarrende ervaring. Het is een ervaring die ons aanvecht: Bestaat God wel? Heeft Hij het goede met ons voor? Ziet Hij mij wel?
  7. Openbaring leidt ons altijd een nieuwe werkelijkheid binnen: de werkelijkheid met God. Het verschil tussen de oude en de nieuwe werkelijkheid is zo groot, dat je niet begrijpt hoe die werkelijkheid is als je daar niet bent binnen gegaan. 

§ 5.2 De openbaringsleer moet haar plaats weten

In de openbaringsleer gaat het om vragen als:

  • Hoe komen we aan onze kennis over God?
  • Hoe betrouwbaar is onze kennis over God?

We hebben onze kennis over God alleen van God Zelf. Maar als we over God spreken, hebben we het dan allemaal over dezelfde God? Van den Brink en Van der Kooi beginnen bewust bij God als de Drie-enige. Daarbij: we geloven eerst en dan pas gaan we onder woorden brengen en beredeneren waarom we geloven. Niet andersom: We gaan niet eerst bewijzen of God wel of niet bestaat. We beginnen niet met kennis over God of de kentheorie, maar met God Zelf en vandaar de ontmoeting met Hem gaan we onder woorden brengen waarom we geloven. Dat wil niet zeggen dat Van den Brink en Van der Kooi er tegen zijn om te beredeneren waarom we geloven. Dat vinden ze een legitieme manier. (Van den Brink is gepromoveerd op een godsdienstfilosofische doordenking van de almacht van God.)
Er zijn wel kanttekeningen te plaatsen bij zoveel aandacht voor de openbaringsleer:

  • Als je wilt uitleggen hoe je aan je kennis over God komt, kom je al snel op filosofische begrippen uit. Het gevaar bestaat dat die begrippen de inhoud gaan bepalen en niet de Bijbel.
  • In de Bijbel is er niet zoveel aandacht voor openbaring.
  • Onze kennis van God is beperkt. Niet alleen omdat we schepsel zijn, maar ook omdat we zondaar zijn. We moeten gered worden voor we kunnen begrijpen wie God is.
  • God openbaart zich niet zozeer in kennis over Hem, maar laat Zich vooral zien in Zijn verlossend handelen.

Daarom willen Van den Brink en Van der Kooi niet teveel nadruk leggen op hoe wij aan onze kennis komen. De nadruk moet komen te liggen op de noodzaak dat we verlost worden van onze zondigheid en daarmee God beter leren kennen. 

De openbaringsleer en nadenken over hoe wij aan onze kennis over God komen is niet onzinnig. We moeten aan anderen kunnen uitleggen hoe geloven ‘werkt’. Citaat: ‘Het christelijk geloof kan alleen iets voorstellen wanneer het navraag kan lijden.’ (p. 159)

§ 5.3 De indirectheid van openbaring
Een belangrijke vraag voor de openbaringsleer: hoe kan God in de hemel Zich aan ons mensen bekend maken? Wij hebben slechts aardse ogen en slechts een menselijk verstand. Het antwoord is: God openbaart Zich in onze aardse werkelijkheid. De openbaring is niet puur hemels, maar is vooral aards (Berkhof: de aardsheid van de openbaring). De openbaring is vooral indirect: niet hemels, maar via aardse begrippen, verschijnselen en dingen. Volgens Calvijn past God zich aan onze wereld aan. Wij krijgen God daarom niet ten volle te zien, maar beperkt. Anders zouden wij God niet kunnen zien of begrijpen. God is te groot voor ons menselijk bestaan.
Omdat God Zich openbaart met begrippen, verschijnselen en dingen van onze werkelijkheid is er altijd discussie over hoe die verschijnselen ed geïnterpreteerd moeten worden: Komt het van God? En zo ja, wat bedoelt Hij daarmee?
God maakt Zich niet alleen bekend. Hij verbergt Zich ook. Dat kan een aangrijpende ervaring zijn. In de traditie wordt ook wel gesproken over de nacht van de ziel. In de 20e eeuw is de thematiek van Gods verborgenheid steeds belangrijker geworden. Zeker na gruwelen van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. In de afgelopen decennia van kerkverlating werd deze verborgenheid ook belangrijk, omdat ze gelovigen bescheiden maakt. Gelovigen hebben de waarheid niet in pacht. Ze hebben ook geen geheime kenbron.

§ 5.4 Modellen van openbaring
Van den Brink en Van der Kooi beschrijven 7 modellen van openbaring:

  1. Cognitieve proposities. Dat wil zeggen: verstandelijke beweringen. Wat God over Zichzelf bekendgemaakt heeft, zijn waarheden waar niet aan getwijfeld hoeft te worden. Voor de katholieke traditie werden die waarheden via de apostolische traditie door de kerk overgeleverd. De protestantse traditie (gereformeerd, luthers) vond die waarheden lange tijd vooral terug in de Bijbel.
  2. Verbale communicatie: dit model gaat in op het spreken van God. God heeft gesproken en spreekt nog steeds.
    Een bekend voorbeeld is Karl Barth. Hij ging uit van een drievoudig spreken van God: God sprak (a) via Jezus Christus, (b) via de Bijbel, (c) via de verkondiging. (Daarom heette zijn dogmatiek ook: Kerkelijke Dogmatiek)
    De Amerikaanse filosoof Nicholas Wolterstorff, die bekend is met de gereformeerde traditie, werkt dit model op een andere manier uit.
  3. Ontmoeting of presentie: Als God Zich openbaart, maakt Hij geen waarheden of ideeën bekend, maar vindt er een ontmoeting plaats tussen God en mens. De openbaring is daarom een relationeel gebeuren: het gebeurt in de relatie tussen God en mens. Een belangrijk theoloog die dit model hanteerde was Emil Brunner.
  4. Via historische gebeurtenissen: God openbaart Zich niet alleen door te spreken, maar ook door historische gebeurtenissen. Van die gebeurtenissen is de opstanding de meest cruciale gebeurtenis. Wolfhart Pannenberg werkte dit model uit als een reactie op Barth.
    (De Nederlandse calvinisten hadden ook moeite met de visie van openbaring van Barth, omdat ze vonden dat Barth geen ruimte overliet voor de weg die God in de tijd ging. Bij Barth bleef de openbaring beperkt tot momenten.)
  5. Via religieuze ervaringen: met name in de mystieke en bevindelijke kant was er aandacht voor Gods openbaring via ervaringen. 
  6. Via menselijk bewustzijn. Met name bij liberale of vrijzinnige theologen komt deze uitwerking voor. God is ervaarbaar en bereikbaar door middel van menselijk bewustzijn. Maar ook theologen die in de lijn van Augustinus willen staan kunnen dit model uitwerken: de mens is aangelegd op God. In de laatste jaren wordt deze lijn van Augustinus weer opgepakt door het menselijk verlangen naar God te doordenken. Het voordeel hiervan is dat er ruimte gegeven kan worden aan het zoeken naar God en naar bepaalde verlangens die onbewust een verlangen naar God kunnen zijn. De vraag daarbij is wel of elk mens dat verlangen heeft. Een ander gevaar is dat de aanhangers van deze benadering geen antwoord op Feuerbach kunnen hebben. Voor Feuerbach was elke vorm van geloof een projectie: God bestaat omdat wij dat willen en Hij bestaat op een manier die ons goed uitkomt.
  7. Via godsdienstige traditie: onze traditie is een ontwikkeling, waarbij ons kennen over God steeds duidelijker en steeds helderder wordt. Vroegere standpunten en visies kunnen we daarom met een gerust hart achter ons laten, omdat het verouderde standpunten zijn die door nieuwe ontwikkelingen zijn achterhaald.
    (Het neocalvinisme ging ook uit van een voortgaande openbaring. Die openbaring ontwikkelde zich tot aan Christus. Wat in het Oude Testament geopenbaard wordt is onvolledige kennis, die in Christus wordt vervuld.)

§5.5 Algemene en bijzondere openbaring, ofwel de vraag naar universaliteit
Maakt God Zich alleen bekend aan gelovigen? Of maakt Hij Zich ook bekend aan degenen die tot een andere godsdienst behoren of die niet geloven? Kunnen zij kennis over God hebben als ze niet geloven of in andere goden geloven? Van den Brink en Van der Kooi geven een tweeledig antwoord: Aan de ene kant weten we dat God Zich overal kan openbaren. Aan de andere kant is de Bijbel wel het criterium. Om beide aspecten te kunnen verwerken, sprak men vroeger van algemene en bijzondere openbaring. Algemene openbaring betreft de openbaring van God die voor alle mensen te zien en te begrijpen is. Bijzondere openbaring betreft Gods openbaring in de Bijbel en aan gelovigen. Van den Brink en Van der Kooi aarzelen bij deze termen, omdat algemeen en bijzonder nu een andere betekenis hebben gekregen dan in het verleden.  
Wie uitgaat van een algemene openbaring (een openbaring die voor alle mensen te zien en te begrijpen is), doet dat om twee redenen: (1) Het kunnen waarderen van andere godsdiensten of elementen daaruit. Of meer het tegenovergestelde: (2) Doordat alle mensen toch een bepaalde kennis over God kunnen hebben, is niemand te verontschuldigen. Ook degenen die nog nooit over God hebben gehoord, kunnen toch iets van God weten. De aanhangers van andere godsdiensten hadden van God kunnen weten, maar hebben die kennis verdrongen of vervangen.
De eerste benadering zien we meer in katholieke of modern-protestantse kring. In deze kringen wordt de natuurlijke godskennis (kennis van God uit algemeen weten of uit waarnemingen van de schepping of de geschiedenis, zonder dat de Bijbel daaraan verbonden wordt) positief gehonoreerd. Het christendom is dan meer een plus boven die andere kennis. De tweede benadering is een lijn die er vanaf de Reformatie is. De Reformatie ging ervan uit dat al onze kennis over God door de zonde is aangetast. Ook de algemene openbaring. Hier gaat men veel meer uit van een radicaal onderscheid tussen de algemene en bijzondere openbaring. De noodzaak van redding en bekering wordt meer benadrukt.
In de Eerste Wereldoorlog zag Karl Barth dat de Duitse hoogleraren bij wie hij college had gevolgd positief over de oorlog waren. Dat was voor hem een schok. Daardoor wijzigde hij zijn theologie radicaal. Hij ging steeds meer de natuurlijke theologie afwijzen, omdat hij zag dat die gebruikt werd om eerst de oorlog en later de opkomst van Hitler goed te praten. Zijn bondgenoot Emil Brunner was meer missionair ingesteld en wilde tot ruimte open laten voor een aanknopingspunt bij de mens voor kennis van God. Barth schreef een scherpe brochure: Nee! Een antwoord aan Emil Brunner. De verhouding raakte verstoord. Pas enkele jaren voor het overlijden van Brunner werd het contact weer hersteld. Barths theologie was een tijd lang gezaghebbend, zowel in Duitsland als in Nederland. In Nederland waren het met name hervormde theologen die Barth als hun theologische held zagen: Haitjema, Miskotte, Van Ruler (in zijn beginperiode), Van Niftrik. Theologen uit de GKN bestreden Barth.
In de jaren-’60 bleek dat de radicale theologie van Barth niet vol te houden was. Barth zelf bracht wat openingen naar natuurlijke theologie. Een jongere generatie, onder aanvoering van Wolfhart Pannenberg, wilde meer openheid, omdat er anders geen gesprek met andere vakgebieden gevoerd kon worden. Pannenberg zocht bijvoorbeeld het gesprek met de filosofie. In dat spoor gaan Van den Brink en Van der Kooi verder. (Van der Kooi promoveerde op de theologische ontwikkeling van de jonge Barth.) Zij hebben grote gereformeerde theologen aan hun zijde staan: Calvijn, Brunner, Bavinck, Berkouwer, Pannenberg. Ook de katholieke theoloog Karl Rahner heeft vergelijkbare opvattingen.

§ 5.6 Het christelijk geloof en de religies
In een wereld vol met andere religies is het natuurlijk de vraag wat het christelijk geloof aan moet met die andere religies. Kun je zeggen dat die andere religies kennis van God hebben? Kun je zeggen dat het christelijk geloof exclusief kennis over God heeft? Deze vragen zijn niet vrijblijvend. In de dogmatiek heet dit onderwerp de theologie van de godsdiensten (of: theologia religionum). Er zijn de volgende verhoudingen te bedenken:

  1. Alleen het christelijk geloof is de ware godsdienst (exclusivisme).
  2. Elke godsdienst heeft waardevolle kennis over God (inclusivisme).
  3. De kennis over God is verspreid over de verschillende godsdiensten (pluralisme).

Belangrijk criterium voor Van den Brink en Van der Kooi is dat de beslissende openbaring in Christus gebeurde. Dat willen ze niet opgeven. In de openbaring gaat het niet om kennis over God, maar om God die ons wil redden van de zonde. Van den Brink en Van der Kooi kiezen dus voor model 1 (of staan daar dichtbij). Een dialoog met aanhangers van andere godsdiensten wijzen ze niet af. Maar die dialoog heeft alleen zin als er niet teveel water bij de wijn gedaan wordt. De Christelijke Dogmatiek pleit dus niet voor een isolement, maar voor het aangaan van contact en gesprek, in openheid voor de ander, zonder daarbij het eigen geloof op te geven. De echte dialoog vindt in hun ogen niet plaats in ontmoetingen tussen leiders van de godsdiensten, maar op het grondvlak: in gezinnen, in vriendenkringen, in buurten.