Interview met Justo L. Gonzalez over het waardevolle van mestizaje

‘Juist omdat zij nadenken omdat zij nadenken over hun vaak verwarrende culturele erfenis leveren de Latino en Latino theologen een zeer waardevolle bijdrage aan de theologie.’

Interview met Justo L. Gonzalez over het waardevolle van mestizaje

In zijn nieuwe boek The Mestizo Augustine: A Theologian Between Two Cultures, bekijkt de toonaangevende kerkhistoricus en theoloog Justo Gonzalez het leven en de erfenis van Augustinus vanuit wat in de Latino / Latina theologie mestizaje wordt genoemd: het hebben van een dubbele culturele achtergrond. De typering van Augustinus als zowel Romein als Afrikaan helpt om zijn theologie en zijn betekenis voor vandaag te begrijpen. Onlangs sprak zijn redacteur bij IVPress, David Congdon, met de auteur over dit boek

7283
U bent een bekend geworden met u veelgeprezen overzichten van de Christelijke theologie, de driedelige History of Christian Thought en de tweedelige Story of Christianity. Wat motiveerde u om u bezig te houden met Augustinus?

Gonzalez: Met Augustinus houd ik me al verscheidene jaren op verschillende manieren bezig. Het is onmogelijk om de westerse christelijke theologie te bestuderen zonder aandacht te hebben voor hem. Na de apostel Paulus is er niemand geweest die een grotere invloed heeft gehad op de loop van de christelijk theologie dan Augustinus.  Tegelijkertijd zorgde Augustinus’ eigen prestige dat hij het middelpunt werd van verschillende latere controverses, omdat elke partij zei hem aan hun zijde te hebben. Het meest belangrijke voorbeeld daarvan is de tijd van de Protestantse Reformatie, toen zowel Protestanten als Katholieken – en beide kanten waren overtuigd van hun gelijk – dat hun visie de steun had van Augustinus. Was zo fascinerend is: beide kanten hadden ook gelijk.

5150

Dit boek was oorspronkelijk in het Spaans gepubliceerd. Voor wie schreef u het Spaanse origineel? En wie had u voor ogen bij de publicatie in Engelse vertaling?

Gonzalez: Het boek kwam voort uit herhaaldelijke gesprekken met Latino’s en Latina’s over hun moeilijke situatie waarin ze gedwongen werden om na te denken over hun eigen identiteit. Veel van hen vertrokken uit het land van hun ouders en waren niet in staat om naar het land van hun ouders terug te keren. De ene keer vanwege politieke redenen. Een andere keer door immigratie. Vaak omdat in werkelijkheid het landen van hun ouders zozeer veranderd waren, dat deze landen in feite niet meer bestonden. Er was in hen een worsteling tussen de culturele achtergrond die zij willen bevestigen en de werkelijkheid waarin zij leven. Ze waren niet gelukkig in een van beide werelden.

Kunt u uitleggen wat mestizo en mestizaje betekent? Hoe kunnen deze termen vanuit de Latino / Latina theologie ons helpen om Augustinus beter te begrijpen?

De situatie die ik net beschreef wordt door Latina en Latino theologen bedoeld als zij spreken over mestizaje. In het Spaans was het van oorsprong een denigrerende term, bedoeld om degenen die tot een mengvorm van meer dan twee rassen behoren. Het woord mestizo is afgeleid van gemixt. De betekenis is gelijk aan halfbloed. Als je een mestizo was, was dat lange tijd iets om je voor te schamen.
In de afgelopen eeuw is de betekenis van het woord veranderd, vooral door het werk van de politicus en schrijver José Vasconcelos en de katholieke Mexicaans-Amerikaanse theoloog Virgilio Elizondo. Het woord verwijst nog steeds naar dat iemand behoort tot twee tradities, culturen en contexten en dat je tegelijkertijd bij geen van die tradities, culturen en contexten behoort. Nu geeft het woord echter een vorm van trots aan, iets waar je voor uit mag komen, vanuit de veronderstelling dat juist als twee culturen elkaar ontmoeten creativiteit het meest tevoorschijn komt.
Augustinus was ook een mestizo. Zijn moeder was een Afrikaanse. Zijn vader een Romein.  Zijn moeder wilde dat hij haar christendom, dat Afrikaanse boventonen had, zou aannemen en zou aanhangen. Tegelijkertijd hoopte zij dat hij promotie zou maken in een wereld die van hem vroeg dat hij zo snel mogelijk een Romein zou worden. (Dat is nu net de ervaring van veel immigranten van wie de ouders willen dat ze trouw blijven aan hun culturele achtergrond, maar tegelijkertijd voldoende thuis zijn in hun nieuwe wereld om op te klimmen in de maatschappij.)

Kunt u een voorbeeld geven hoe Augustinus’ bestaan ‘tussen twee culturen’ doorwerkt in zijn standpunt in een theologische controverse?

Gonzalez: Je zou mijn boek natuurlijk moeten lezen om de voorbeelden helemaal te begrijpen. Ten tijde van de Donatistische controverse ging het niet alleen om een theologische controverse (die ik herhaaldelijk heb beschreven in andere publicaties), maar ook tussen twee conflicterende visies op gezag, op wie gezag heeft en wanneer gezag geldt. In deze controverse koos Augustinus voor de Romeinse visie op gezag in plaats van de Afrikaanse. In de Pelagiaanse controverse wordt zijn Afrikaanse achtergrond duidelijk. Zijn tegenstanders noemden hem daarom ‘de Afrikaanse Aristoteles’.

We zijn gewend om Augustinus te zien als de grootste theoloog van het Latijnse westen. U typeert hem in uw boek als een herder en focust op zijn pastorale verantwoordelijkheden. Waarom is dat van belang?

Gonzalez: De beste theologie is pastorale theologie. Daarbij doel ik niet op wat in curricula vaak pastorale theologie wordt genoemd. Ik bedoel een theologisch perspectief dat ontwikkeld is in een pastorale context en dat ingaat op pastorale kwesties. Als iemand de geschriften van Augustinus vergelijkt, die hij schreef voor hij gedwongen werd om pastor te worden met zijn geschriften die hij schreef na zijn ordinatie, zijn de eerste geschriften solide uiteenzettingen, die intellectueel hoogstaand zijn, maar zijn de latere meer invloedrijk. Dat kwam omdat ze niet ingingen op wat hemzelf in intellectueel opzicht bezighield, maar omdat ze ingingen op wat er in de kudde speelde – niet alleen de lokale kudde van Hippo, maar in de gehele kerk. Zonder deze pastorale verantwoordelijkheden zou de theologie van Augustinus misschien vergelijkbaar zijn met de meest speculatieve geschriften, die hij kort na zijn bekering schreef.

Het boek is duidelijk meer dan een historische presentatie van Augustinus. U spreekt over hem als een ‘lens voor het Westerse Christendom’. Waarom is het van belang om Augustinus vandaag op een frisse manier te begrijpen? Wat kan hij de hedendaagse kerk in Amerika leren?

Gonzalez: Misschien moeten we beginnen met de negatieve betekenis van ‘lens’. westers Christendom is zo gevangen door Augustinus, dat ze ook al heeft men niet gehoord van Augustinus, het Nieuwe Testament toch door zijn ogen leest. Als we ontdekken dat we deze lens op hebben, kunnen we misschien elementen uit de vroeg-christelijke theologie ontdekken, die door Augustinus verduisterd zijn. Getinte glazen kunnen goed zijn, maar je mag niet vergeten dat je door zulke glazen kijkt. Positief opgemerkt: het was Augustinus, die – waarschijnlijk juist omdat hij een mestizo was, en zijn theologie laat dat zien – in staat was om veel van de christelijke erfenis te bewaren toen zich een nieuw mestizaje ontwikkelde in West-Europa. De westerse beschaving is geboren uit een mestizaje tussen een Romeinse en Germaanse cultuur. En een van de meest toonaangevende invloeden in die nieuwe mestizaje was zelf een mestizo: Augustinus.

Hoe verbindt uw boek uw werk dat u verricht met betrekking tot Hispanic theologisch onderwijs?

Gonzalez: De verbinding is er op verschillende manieren. Er komen mij nu drie connecties voor de geest. De eerste is dat het bevestigt dat het onderwerp dat het meest in de Hispanic theologie aan de orde komt tot een zeer waardevolle theologie kan leiden, waarin de conditie van mestizaje niet zo zeer een handicap is, maar een voordeel of een waardevolle hermeneutische lens. Het is niet iets gerings om Augustinus in dit opzicht als voorganger te hebben!
In de tweede plaats hoop ik dat mijn boek de aankomende generatie van Latino en Latina theologen om niet te bezwijken voor de druk van de academische wereld, die vooral abstracte speculaties prefereert boven een theologische reflectie, die solide gegrond is in het leven van de kerk. Als Augustinus dat kon doen, kunnen wij dat ook!
In de derde plaats hoop ik aan anderen op het spoor komen van de Latino en Latina wetenschappers en theologen. Juist omdat zij nadenken omdat zij nadenken over hun vaak verwarrende culturele erfenis leveren de Latino en Latino theologen een zeer waardevolle bijdrage aan de theologie. Ik zou willen zeggen: als je niet van mestizo theologie houd, ga je dan beklagen bij Augustinus!

Vertaling van een interview dat geleverd werd bij mijn recensie-exemplaar. Een recensie van dit boek verschijnt binnenkort in het Friesch Dagblad

In de kantine deel je levensvragen

In de kantine deel je levensvragen
Interview met dr. H.C. van der Meulen over geestelijke begeleiding

nachdenken

Nog steeds gooit de geluksindustrie hoge ogen. Happinezz, The Secret, boeken van Dan Brown… Van dr. H.C. van der Meulen is het boek: Om het geheim van het leven. Over geestelijke begeleiding.

Wat was uw drijfveer om u te verdiepen in geestelijke begeleiding?
“Ik heb mij vaak afgevraagd waarom mensen weglopen met de religieuze thrillers van Dan Brown of boeken als The Secret. Iemand die niet naar de kerk ging, hoorde ik enthousiast over The Secret praten. Zij zocht houvast.
The Secret suggereert dat het leven een code heeft die te ontcijferen is. Plato en Einstein hebben er al iets over opgemerkt, maar nu wordt het ten volle geopenbaard. Zo staat het echt in het boek.
Maar er is een veel kostbaarder boek, de Bijbel, waarin ook over het geheim van het leven wordt geschreven. Over waar het vandaan komt en naar toe gaat. Dat is het verhaal van de Levende. Als mensen uitkomen bij The Secret komt daar een verlangen in naar voren. Dat neem ik serieus. Ik wil dat verlangen en het verhaal van Christus bij elkaar brengen.”

images

Wedervraag
U bent in 1992 gepromoveerd op een onderzoek naar Helmut Thielicke. Wat heeft u van hem geleerd?
“Heel veel. Thielicke was predikant in Hamburg en trok 3.000 mensen, van havenarbeiders en prostituées tot geleerden. Waren zijn preken dan zo geweldig? Nee, maar hij sprak over wat de mensen bezighield.
Bij vragen van mensen stelde hij een wedervraag en kwam dan uit bij het evangelie. Zo plaatste hij de vragen in een nieuw perspectief. Jezus deed dit ook. Hij neemt de rijke jongeling heel serieus, maar Hij brengt het gesprek wel verder door een wedervraag te stellen.”

Dus je beantwoordt een vraag met een wedervraag en je bent er vanaf?
“Dergelijke wedervragen moeten natuurlijk wel met een pastoraal hart gesteld worden, anders maak je je er gemakkelijk van af. Iemand wil een antwoord, hij wil verder kunnen met zijn leven. Maar soms zijn de vragen te moeilijk, zoals: waarom laat God lijden toe?
Bij de wedervraag gaat het niet om iemand iets te verkopen of iemand op te roepen tot navolging, maar om eerst iemand in de juiste positie te brengen. Om in voetbaltermen te spreken: als het standbeen niet goed staat, wordt het schieten niets. Je moet eerst in goede positie komen.”

fussball

Geef eens een voorbeeld
“Er bestaat een anekdote over G. van der Leeuw uit de tijd net na de Tweede Wereldoorlog. Hij zit op een bankje, een vrouw komt naast hem zitten en verzucht: “Och, och, waar gaat het heen?” Van der Leeuw: “Maar mevrouw, wie heeft gezegd dat het ergens heen moet gaan?” Zijn wedervraag wijst erop, dat de vraag van de vrouw een heilshistorische visie veronderstelt. Daar zou hij op door kunnen gaan door te vragen waar ze dat vandaan heeft.”

oesterreich_wandern

Zijn de vragen van mensen gemakkelijk met het verhaal van God te verbinden?
“De ene keer is het gemakkelijker dan de andere keer. Want het roept de vraag op: trek ik de ander niet teveel mijn kant op? Als God Zijn schepping gewild heeft en niet vergeet, draagt de schepping merktekenen van Zijn bedoeling. Ik zeg het voorzichtig: het is niet onmogelijk om sporen aan te wijzen van Gods bemoeienis. Dat is het geheim van het leven: Gods bemoeienis met onze zoekende aarde.”

Houdt dat geheim van het leven ook jongeren bezig?
“Ik kom het ook bij jongeren tegen, ja. Het raakt aan hun vragen: Houdt God van ons? Heeft Hij weet van mijn sores? Weet Hij van mijn hobby’s? Kent God mij? Als je nooit jongeren tegenkomt, die deze vraag stellen, moet je een andere fiets kopen.
Ik heb lang gevoetbald en na afloop van de wedstrijd dronken we nog wat in de kantine: de derde helft. Over welke thema’s gaat het dan? Thema’s die existentieel van aard zijn. Ouders die uit elkaar gaan. Een vriend die is overleden. Dan schokt het levenshuis. Achter alle stoerheid zie je het menselijk hart. Daarin leven vragen als: Wat houdt mij overeind? Wat moet ik als mijn ouders uit elkaar gaan en ik ze bij elkaar zou willen houden? Wat geeft mij houvast als alles afbrokkelt? Als je als predikant deze vragen nooit tegenkomt, doe je echt iets verkeerd.

Ze sturen dus geen mail naar de dominee waarin staat: ik heb iets vervelends meegemaakt?
“Het wordt in de kantine gedeeld. Ik ben daar niet alleen de dominee, maar ook gewoon voetballer Henk. Wie het over God, hemel of hel wil hebben, heeft het niet gemakkelijk in deze tijd. Maar zo’n voetballer die na een doelpunt gescoord te hebben dat doelpunt opdraagt aan zijn vader, wat doet hij? Heeft de Bijbel daar niets over te vertellen?

Drachen Drache blauer Himmel Flugdrache Lenkdrache 2

Ik speel thuis het lied De vlieger van André Hazes wel eens op mijn orgel en dan roept mijn vrouw: hou daarmee op! Ik ben door dit lied gefascineerd, want ik denk dat het een moderne vorm van bidden is. Wat moet je doen als niemand je geleerd heeft hoe je bidden moet? De vragen van de jongen gaan naar een ruimte toe om beantwoord te worden. De moeder kan die vragen niet beantwoorden, maar een Ander kan het wel! Je kunt je afvragen of dat liedje van De vlieger te plat of te sentimenteel is, maar het stelt wel een wezenlijke vraag: Doen mijn gebeden ertoe? Komen mijn gebeden aan? Paulus zegt: wij weten. Hoe weet Paulus dat? Het komt van de Andere kant. Deze kennis is hem van Godswege geopenbaard. Het is een corrigerend antwoord, maar wel een antwoord. Ik weet iets!
Over de vragen kun je met jongeren in gesprek raken. Jezus vertelt een gelijkenis over 100 schapen, waarbij de herder de 99 achterlaat in de woestijn om die ene te zoeken. Ik zou dat nooit gedaan hebben. Ik zou eerst gebeld hebben om een vrachtwagen en die 99 schapen veilig thuis afleveren en dan pas zoeken. Maar Jezus zegt kennelijk: die 99 schapen zijn sterk genoeg om het alleen uit te houden! Jongeren moeten er zich van vergewissen: er is er Eén naar hen op zoek. Dat gaat verder dan de boodschap: jij mag er zijn. Jij interesseert Mij!

Je hoeft jongeren niet naar de mond te praten. Je hoeft ook niet overal een antwoord op te weten. Als je hen maar serieus neemt. Dan mag je het hen best ongemakkelijk maken. Je kunt zelfs net als Paulus zeggen: ik zou willen dat je was zoals ik, een dienaar van Christus. Toen ik predikant was, ging een meisje uit de gemeente trouwen met een jongen uit het oosten van Turkije. Zijn vader was imam. Zij vroeg of ik hen in de kerk wilde trouwen. Ik heb gezegd dat we eerst moesten uitmaken in wiens Naam de zegen ontvangen wordt. Haar vriend heeft een oriëntatie op Mekka, maar daar heb ik niets te zoeken. Wij worden gezegend vanuit Sion.”

Ds. Matthijs Schuurman

9789023926849

Dr. Henk C. van de Meulen is docent Praktische theologie aan de Protestantste Theologische Universiteit (PThU). Vanaf is hij predikant. Hij promoveerde in 1992 op Helmut Thielicke. Hij schreef verschillende boeken over pastoraat, waaronder Om het geheim van het leven (2013).

Dit interview is eerder gepubliceerd in Maandblad Réveil en HWConfessioneel

Om het geheim van het leven

Om het geheim van het leven

In 2013 publiceerde dr. H.C. van der Meulen een boek over geestelijke begeleiding.

Binnenkort verschijnt er in Maandblad Réveil en HWConfessioneel een interview dat ik met hem hield over zijn boek: “In de kantine deel je levensvragen”.

Daarin gaat het onder meer over de vraag: Wat kan geestelijke begeleiding voor jongeren betekenen?

9789023926849

Hierbij een fragment:

Wat was uw drijfveer om u te verdiepen in geestelijke begeleiding?

“Ik heb mij vaak afgevraagd waarom mensen weglopen met de religieuze thrillers van Dan Brown of boeken als The Secret. Iemand die niet naar de kerk ging, hoorde ik enthousiast over The Secret praten. Zij zocht houvast. The Secret suggereert dat het leven een code heeft die te ontcijferen is. Plato en Einstein hebben er al iets over opgemerkt, maar nu wordt het ten volle geopenbaard. Zo staat het echt in het boek. Maar er is een veel kostbaarder boek, de Bijbel, waarin ook over het geheim van het leven wordt geschreven. Over waar het vandaan komt en naar toe gaat. Dat is het verhaal van de Levende. Als mensen uitkomen bij The Secret komt daar een verlangen in naar voren. Dat neem ik serieus. Ik wil dat verlangen en het verhaal van Christus bij elkaar brengen.”

Voor het vervolg: zie het oktobernummer van Maandblad Réveil en een van de komende nummers van HWConfessioneel.

Slechts door weerstanden kan men sterk worden – Interview Fulbert Steffensky

“Slechts door weerstanden kan men sterk worden”
Een gesprek met Fulbert Steffensy over jongeren, ouderen en de omgang met elkaar

In de media wordt het generatiedebat vooral bepaald door clichés: rentenier op leeftijd zijn voortdurend weg met een cruise of genieten van het comfort van hun eigen huis. Dat doen zij tot op hoge leeftijd. Het beeld dat de media schetsen van de jongeren laat een heel ander perspectief zien: facebook-party’s, comazuipen en geweld op het schoolplein vullen het journaal. Een open en eerlijk gesprek met 78-jarige theoloog Fulbert Steffensky over de hedendaagse jongeren en over zijn eigen leven

Mijnheer Steffensky, u werd geboren in 1933. U bent nu 78 jaar oud. Zou u nog een keer jong willen zijn? Zou u bijvoorbeeld nog een keer 17 of 18 willen zijn? Of schrikt deze gedachte u af?

‘Ik geloof dat het leven is geleefd. Ik zou het niet graag willen over doen. Ik zou graag enkele fouten ongedaan willen maken, maar ik heb deze fouten gemaakt en ik kan ze niet ongedaan maken. Ik geloof dat het een voordeel, die ouderen hebben, dat zij zich niet meer hoeven te rechtvaardigen voor dat wat er is. Maar nee, ik hoef niet meer jong te zijn.’

Als u aan uw ouders denkt, die rond de vorige eeuwwisseling geboren zijn, bent u van mening dat uw ouders aan het einde van hun leven de wens hadden om nog eens jong te zijn?

‘Dat geloof ik niet. Deze generatie is aan het einde van hun leven niet klaar gekomen met de wereld die veranderd is. Voor het leven van mijn ouders waren te breuken te groot. In hun eigen wereld kenden zij slechts het eigen katholicisme en de armoede. Het was ook een wereld waarin iedereen solidair was met elkaar, een solidariteit die de uiterste loyaliteit vroeg. Iedereen moest als de ander zijn. Elke afwijking werd afgestraft. Men moest bij hetzelfde geloof, dezelfde kerk en hetzelfde dorp blijven. Overleven was alleen mogelijk als men bij elkaar bleef. Dat is daarna geheel anders geworden.’

Wij spreken over de jongeren. Begrijpt u de jongeren van vandaag nog?

‘Ik begrijp niet alles meer, hoewel ik een fijne band heb met mijn kleinkinderen. Ik begrijp hun muziek slechts ten dele, van hun computertechniek slechts een beetje. Maar ik hoef ze ook niet te begrijpen. Dat is voor mij de grote opluchting. Voor de situatie waarin ik mij bevind, geldt mijns inziens: het waarderen van het loslaten.’

Bent u jaloers op de jongeren van nu?

‘Nee, ik benijd hen niet. Ik heb eerder last van een slecht geweten ten opzichte van deze jongeren. Vaak denk ik: wat voor wereld hebben wij voor hen achtergelaten? Mijn jongste kleinkind is 9 maanden oud. Ik vraag mij af, wat voor leven dit meisje heeft als zij 20 of 50 jaar oud is. Wat hebben wij aan haar nagelaten? Wij ouderen zijn op haar vergeving aangewezen. Wij hebben haar met een last opgezadeld. Deze gedachte zou ons kunnen beschermen voor de gedachte dat wij het beter zouden hebben gedaan. Of dat het vroeger beter was. Ik geloof niet dat het vroeger beter was.’

Jongeren groeien in de toekomst tussen steeds meer ouderen op. Wat betekent dat voor kinderen en jongeren?

‘Dat is in de eerste plaats een belasting. Zij moeten de ouderen dragen en betalen. Maar het heeft ook een mooie kant. Jongeren groeien met steeds meer tegenstrijdigheden op. Zij ervaren de verschillende werelden van de ouderen en de zeer ouderen. Slechts door weerstanden kan men sterk worden. Wie slechts een wereld kent, wordt beperkter. Ook wie slechts de wereld van één generatie ervaart, weet te weinig. De ouderen kunnen ook degenen zijn die vertellen over een geschiedenis die verloren gaat.’

De jonge generatie heeft het geloof verloren dat zij meer krijgen dan de kruimels die overblijven, zegt Wolfgang Gründiger (Initiatief voor Gerechtigheid tussen de Generaties). De jonge generatie ziet zichzelf als de grote verliezer. Klopt dat?

‘Ja, dat is zo. Wanneer u kijkt naar de arbeidsmarkt, het gebruik van de grondstoffen, de overbevolking of het oorlogsgevaar, zijn de jongeren de verliezers.’

Maar de jongeren hebben vandaag de dag meer mogelijkheden dan vroeger.

‘Natuurlijk hebben jonge mensen meer mogelijkheden, waar ik in mijn jeugd niet van durfde dromen. Zij kunnen reizen, boeken lezen, andere werelden zien. Zij zijn niet meer vervlochten met één levensconcept, maar zij kunnen wisselen. Wij konden ons niet voorstellen afscheid te nemen van de levensconcepten die wij van onze ouders hadden meegekregen. Dat is het grote recht van de jongeren vandaag de dag: het recht om afscheid te nemen.’

Jongzijn komen wij tegenwoordig overal tegen. 60-jarigen lopen met een levensgevoel van 40-jarigen rond en kleden zich ook op die manier. In de reclame ziet men alleen vitte ouderen, die reizen, een leven van wellness en genieten van het goede leven. Is er moed voor nodig om oud te worden?

‘Ja, de moed om de eigen lachwekkendheid zich als jongere aan te stellen te vermijden. Daar is ook het besef voor nodig dat het leven eindig is. Oude mensen willen tegenwoordig niet meer oud genoemd worden. Het is ook niet eenvoudig, want de mensen sterven tegenwoordig niet meer aan het einde van hun leven. Zij sterven langzaam weg uit een wereld: uit de wereld van de taal, uit de wereld van de kunst, uit de vluchtigheid van deze wereld. Men sterft er langzaam uit weg. De weigering om te sterven dwingt velen tot deze lachwekkende jeugdigheid. Deze waanzin wordt vanuit economisch oogpunt natuurlijk van harte toegejuicht.’

Als volwassenen de levensstijl van jongeren kopiëren, onteigenen zij de jongere generatie. Welke mogelijkheid heeft de dochter om zich te onderscheiden als haar moeder zich op dezelfde manier kleedt?

‘Wij zijn aan de jongere generatie ook ons anderszijn verschuldigd. Als de lerares zich net kleedt als de scholieren of als de predikant dezelfde taal bezigt als de catechisanten missen deze jongeren de mogelijkheid tot weerstand. De ouderen moeten natuurlijk niet hun dictaat aan kinderen opleggen, zoals dat vroeger op school, in de kerk of thuis door de ouders gebeurde. Maar tegelijkertijd is men aan de jongere generatie verschuldigd dat men een ader gezicht heeft.’

Slechts door weerstanden wordt men sterk, zegt u.

‘Toen mijn oudste kleinzoon 15 jaar oud was, hadden wij een bruiloft van een vriendin van de familie. Tijdens de bruiloft zag ik dat mijn kleinzoon in een boek las. Ik vroeg hem naderhand wat hij gelezen had. Een krimi, zei hij. Vanuit mijn liberaliteit heb ik toen gezwegen en geleden. Later dacht ik: wat heb ik deze mens eigenlijk aangedaan door hem niet te laten merken hoe ik erover dacht? Hoe moet hij sterk worden als hij mij steeds meemaakt met de vriendelijkheid van een weekdier? Toen zei ik tegen hem: “Het was laf en respectloos. Je hebt geen respect getoond voor wat voor anderen heel belangrijk was. Je was laf door erbuiten te blijven staan als het je niets zegt.” Later hebben wij een mooi en ernstig gesprek hierover gehad. Dat had ik heb ontnomen als ik niets had gezegd. Dat is een groot gevaar van ons ouderen: dat wij ons geliefd willen voelen door de jongeren.’

Bij het publieke beeld van ouderen schrappen wij de kwetsbaarheid van de mens.

‘Wellicht is die kwetsbaarheid wel de belangrijkste levensles die wij als ouderen kunnen geven. Het leven is eindig. Wij moeten eenmaal sterven. Ook u. Het is van belang om ons te oefenen in het sterven en de dood. Daarom is het van belang dat men stervende, kwetsbare, verwarde, door ouderdom afgetakelde mensen te zien krijgt. Daarbij hoort ook de gedachte van genade: de mens is niet gerechtvaardigd door zijn kracht. Wij ouderen kunnen ons niet meer rechtvaardigen door onze humor of door onze krachten of door wat wij presteren. Een maatschappij die toelaat dat mensen, die zich niet meer kunnen rechtvaardigen, waardig leven vind ik een erg mooie gedachte.’

Aan het begin sprak u over loslaten. Is dat alleen een tekort of ook een winst?

‘Loslaten betekent voor mij: zonder ressentiment afscheid te kunnen nemen van het leven, van mijn krachten en mijn mogelijkheden. Ik houd erg van het woord berusting. Berusten wil zeggen: alle tekens van macht afleggen. De koning legt zijn scepter naast zich neer, omdat er een opvolger is. Loslaten betekent voor mij dat ik niet verbitterd afscheid neem, maar met een bewuste houding accepteer. Toegroeien naar iets anders.’

Komt men in het leven ergens tot een bepaald doel?

‘Dat hoeft men niet. Ik geloof dat men ook fragmenten of sporen van een doel kan bereiken. Dat houdt ook instemming in met dat deel van ons leven dat geslaagd is of dat ons geschonken is. Op een vrolijke manier fragment zijn – zo zou ik oud willen worden.’

Ik ben die ik ben. Ik hoef mij niet te rechtvaardigen, zei u. Dat is zin om erg ontspannen in het leven te staan.

‘Dat is een zin tegen de boze vertwijfeling. Als ik niet gedwongen ben om mijzelf te rechtvaardigen, ben ik ook niet gedwongen om aan mijn schuld vast te kleven. Voor mij heeft dat de betekenis: met een gerust hart de eigen schuld te laten zijn.’

Is dat niet de grootste kunst die wij kunnen leren: dat wij het oordeel over onszelf niet hebben te voltrekken?

‘Ja, ik moet afzien van het oordeel over mijzelf. Ook afzien van het negatieve oordeel over mij. Dat houdt niet in, dat iemand de brokken die hij gemaakt heeft niet wil zien. Er is geen leven dat geleefd wordt, waarin iemand geen brokken maakt. Maar het leven is sterker dan mijn schuld. Of: God is groter dan mijn schuld.’

“Als de mens op het einde niet meer omhoog kan”, schrijft Kurt Tucholsky in zijn satire De mens, “wordt hij vroom en wijs”. Waarom worden mensen op het einde van hun leven religieus?

‘De vraag is of dat klopt. Ik geloof dat ik op andere momenten in mijn leven religieuzer was dan nu. Ik geloof dat mensen religieus worden, omdat zij meer nodig hebben dan zij zelf voor elkaar kunnen krijgen. Hoe ouder ik word, hoe meer ik de schoonheid van godsdienst waardeer. In mijn jeugd heb ik de wet van de godsdienst, die mij werd opgelegd, sterk gewaardeerd. Toen ik volwassen werd, waardeerde ik de moraliteit van de godsdienst. Ik ben een laatbloeier als het gaat om de ontdekking van de schoonheid van religie. Als wij hier zitten en eten, is het mooi om een dankgebed uit te spreken of het brood te zegenen. Het is mooi om bepaalde getijden aan te houden. Wij hebben godsdienst te zeer van een doel voorzien.’

Hoe kan de schoonheid van religie of deze zienswijze op religie aan jongeren worden doorgegeven?
‘Bij het godsdienstonderwijs is het mij er niet te doen dat jongeren op de christelijke manier religieus zijn. Het gaat mij erom, dat zij opties om te leven zien, die charmant zijn, die de waardigheid van de mens tot uitdrukking brengen, die de moeite waard zijn om te leven.’

Betekent dat: inzien dat er nog een ander dagritme is dan die de wereld voorschrijft (een zin die ik bij Dorothee Sölle las)?

‘Ja, dat dagritme bevat ook een potentieel aan weerstanden dat ik niet onderschat. Maar ik had lang het gevoel dat dat niet voldoende was. Schoonheid, dankbaarheid, verering, loven zijn voor mij van grote betekenis geworden. Misschien zijn het begrippen waarvan de betekenis eerst bij het ouder worden duidelijk wordt. Misschien na een groot aantal nederlagen. Als er iets is dat ons wijs kan maken, zijn dat de geslaagde nederlagen, die ons niet verbitterd gemaakt hebben, Ik geloof dat er in de ouderdom nog een moment van wijsheid is: dat men niet alles meer serieus hoeft te nemen.’

Oudere mensen klagen vaak over de breuk met de traditie. Hoe ziet u dat? Heeft u er ook moeite mee?

‘Er is inderdaad een breuk met de traditie. De vraag is alleen hoe deze breuk te duiden is. Wie daarover beklag doet, is van mening dat het vroeger beter was. Ik betwijfel of wij in ons land of in Europa een goede religiositeit hadden. Godsdienst was vaak met oorlog, geweld, uitbuiting verbonden. Bovendien was godsdienst niet geïnternaliseerd. Is er ooit een traditie geweest volgens de waardige betekenis van dit woord? De mannen uit het dorp waarin ik ben opgegroeid gingen allemaal naar de kerk. Er was er niet een die niet naar de kerk ging. Want, o, wat zou het dan slecht aflopen. Maar ten tijde van de preek liepen zij naar buiten om te roken. Wat was dat voor een vorm van vroomheid? Ik wil dit niet veroordelen, maar ik zag er een grote tweespalt in. Tradities zijn gebroken. Dat lijdt geen twijfel. De grootste breuk is echter het verdwijnen van godsdienst uit het openbare leven. De vastentijd met zijn gebruiken en voorschriften, het luiden van het angelus. Godsdienst was vroeger geheel publiek. Vandaag de dag speelt godsdienst in het publieke leven een veel geringere rol.’

Hebben jonge mensen recht op een breuk met de traditie?

‘Ja, zij hebben het recht om afscheid te nemen. Maar zijn keren zich ook weer naar deze tradities toe. Het is niet alleen verbazingwekkend hoeveel er verloren is gegaan. Het is eveneens verbazingwekkend hoevelen zich weer richten op de vragen die verloren zijn gegaan. Ik geloof niet dat de hedendaagse jongeren minder religieus zijn, dan wij die onder een religieuze deken leefden. Misschien is er gewoon een aantal vragen die steeds weer opduiken: de vraag naar de zin van het leven, naar lijden, naar schuld. Ik ben niet helemaal optimistisch, omdat ik ook zie hoezeer deze vragen gehinderd kunnen worden. Maar ik zie bij jonge mensen ook de vreugde om met het eigen leven iets te willen.’

Interview met Wolfgang Noack in Sontagsblatt (19 februari 2012)

Interview dr. Bert de Leede

‘In de verkondiging moet er veel sterker geïdentificeerd worden met het Woord van God, met de stem van Jezus’
Interview met dr. Bert de Leede over preken over Christus

Zo’n 5 jaar maak ik nu preken. Ik heb in die tijd gemerkt dat het niet gemakkelijk is om te preken over Christus. De vraag waarom Hij voor mij gestorven is, kan ik in een preek niet goed verwoorden. Terwijl dat wel de basis van mijn geloof is. Hoe kan ik leren om te preken over Christus? Ik heb deze vraag voorgelegd aan dr. Bert de Leede.

De Leede is betrokken bij de nascholing voor predikanten in de Protestantse Kerk in Nederland op Hydepark. De vragen rondom de prediking hebben zijn hart. Hij herkent de moeite: ‘Ik vraag het mij zelf ook steeds af. Christus is voor ons gestorven, maar raken wij die kern zelf nog wel in de verkondiging?’

Ontwikkelingen
Volgens de Leede zijn er in de afgelopen decennia ontwikkelingen geweest, waardoor de noodzaak van Christus’ sterven steeds minder beleefd wordt. Deze ontwikkeling signaleert hij ook onder orthodoxe gelovigen: ‘Als reformatorische kerken kennen wij geen boetepraktijk meer. In de leer zullen orthodoxe gelovigen nog wel zeggen dat Christus voor hun zonden gestorven is. In hun leven is die noodzaak vaak verdwenen. Ook in die kringen is niet meer helder dat wij nood aan Hem hebben.’
Hoe komt dat? ‘In de overgang van de  20e naar de 21e eeuw is er iets gebeurd, waardoor die noodzaak verdwenen is.’ De Leede wijst op hedendaagse godsbeeld: ‘Ons denken en ons wereldbeeld is geseculariseerd. Dat mist zijn uitwerking in de godsleer niet. Men beleeft God vandaag de dag veel meer als de grond van het bestaan. Daardoor gaat het in de verkondiging niet meer om Christus die in onze plaats gestaan heeft, maar over Jezus die ons tot onze bestemming brengt. Jezus die ons tot voorbeeld is. God wordt veel minder als een persoon gezien. Niet meer als de heilige God, als een tegenover, als degene die ons roept tot onze bestemming, die ons oordeelt, voor wie wij schuldig staan, die in Christus onze Vader is. Die spanning is uit het geloofsbewustzijn weggevloeid. Wij zijn iets gaan missen door steeds te bevestigen. Dan was de boodschap: “Je mag er zijn!” “Je mag groeien naar je bestemming.” De groei naar bestemming heeft ook met die breuk tussen God en mens te maken.’

Waagstuk
Deze ontwikkeling heeft gevolgen: ‘Onderzoek laat ook zien dat als het gaat over Christus de gedachten afdwalen. De klassieke verzoeningsleer is uitgewoond. Men weet het wel. Of het raakt de gelovigen niet meer.’  Dat ligt niet alleen aan de gemeenteleden. ‘Preken over de verzoening is niet uitleggen wat de leer van de verzoening inhoudt. Die leer is wel de noodzakelijke basis. Een prediker dient vanuit de verzoening te preken en niet over de verzoening. De preek grijpt in op onze relatie tot God. De prediking gaat met ons het geding aan. Het gaat om de ik-Gij-relatie.’
Preken wordt er niet gemakkelijker op. De Leede zoekt naar woorden: ‘Preken is een waagstuk. Een roeping. Dat raakt aan de ernst, die de verkondiging heeft: de verantwoordelijkheid die de prediker met het oog op zijn luisteraars naar God toe heeft ‘De prediker is bemiddelaar tussen God en mens. Prediking is dus geen mededeling van een stand van zaken. De levens van gemeenteleden dienen in de verhouding tot God te worden geplaatst, zodat men Christus ontmoet en ingewijd wordt in de vergeving, in de navolging.’

Aanwezigheid van Christus
Volgens De Leede kan er krachtiger ingezet worden op de relatie tussen het gemeentelid en God. ‘In de reformatorische traditie is heeft de preek sacramentele werking. Net zoals men in het avondmaal Christus ontmoet, gaat het in de verkondiging om een werkelijke presentie van Christus.’ De Leede vraagt zich af, of gemeenteleden zich nog wel van die aanwezigheid van Christus in de verkondiging bewust zijn. ‘In de verkondiging moet er veel sterker geïdentificeerd worden met het Woord van God, met de stem van Jezus. Zodat de hoorder de ervaring opdoet: Christus staat in ons midden. Hij staat midden in mijn leven. En Hij spreekt ons aan: “Sta op, o mens!” “Zweer de duivel en de zonde af!” “Ik veroordeel u niet!” Het christelijke karakter van de gemeente wordt nogal eens onderschat. Gemeenteleden willen ook aangesproken worden op navolging. In de prediking kan de insteek genomen worden bij de toewijding, het discipelschap, het verschil dat gemaakt wordt, de strijd tegen de duivel en zijn ganse rijk.’
Die aanspraak vanuit Christus kan ook op een kritische manier gebeuren. ‘Christologie is crisis. Er is sprake van een breuk tussen God en mens. Verkondiging maakt scheiding. Als het voor hen geldt, moeten gemeenteleden ook kunnen zeggen: “Ik zit hier zonder bruiloftskleed. Ik sta er buiten!” Dit moet niet afgezwakt worden. Het wordt immers gezegd binnen de gemeente, het lichaam van Christus? Het wordt gezegd vanuit het besef, dat elke kerkgang vernieuwing van het verbond is. Dat de gemeente met Christus is gestorven en dat zij daar ook op wordt aangesproken: “Leef met Hem!” “Doe weg wat u weerhoudt!” Vanuit het besef dat we zonder Christus niet voor God kunnen bestaan. Jezus kan zeggen: ‘Dan zij hij u als de tollenaar’. Met als doel dat het lichaam van Christus hersteld wordt. Als de tollenaar uit Mattheüs 18 de tollenaar uit Lucas 18 wordt, die zich in berouw op de borst slaat, is hij natuurlijk weer van harte welkom. Het lichaam van Christus is ook  de ruimte van de verzoening.’ Wat dat van ons als predikers vraagt? ‘Dat wij als predikers de boete ook zelf in praktijk brengen.’
Voor De Leede is die identificatie met het Woord van God, met de stem van Jezus ook een nieuwe zoektocht. In die zoektocht heeft hij de waarde van het gebed om de Heilige Geest herontdekt, die de ontmoeting met Christus in de verkondiging bewerkstelligt.

Ambacht
‘Tegelijkertijd is preken ook gewoon ambacht. Ambachtelijkheid om de levensvragen van de gemeenteleden in verbinding te brengen met Christus. Ook een zoektocht naar een nieuwe taal, waarin wij aangesproken worden door Christus. Zo eenvoudig is dat niet. Ook dit is een nieuw oefenen. Het valt mij op hoe vaak wij predikers in beschrijvende taal spreken en vanuit de aanspraak.’
Tot die ambachtelijkheid behoort ook de identificatie. ‘De verzoening kan niet als een raamwerk over de tekst of over het leven heen gelegd worden Dat is dodelijk. Dé verzoening kun je niet preken.’
De Leede pleit ervoor om verzoening en boete bij verhalen in te brengen, waar de gemeenteleden het niet verwachten. ‘Een oefening in boete die verrassend opkomt. Preek over de rijke jongeling zo, dat het gemeentelid verdriet ervaart, maar niet wegloopt. Dat het gemeentelid verlangt naar een woord van Jezus. Misschien zijn wij wel de rijke jongeling en kunnen wij ons gevangen voelen in het economisch bestel, onmachtig, hebben wij het gevoel: “Ik maak vuile handen.”  “Ik heb mij verrijkt ten koste van anderen.” “Mijn geld is mijn god geworden. Ik kan alleen uit de gevangenschap van mijn geld uitgeleid worden als ik het aan de armen geef.” Dan kan het lichaam van Christus een plaats van ontferming zijn. Niet iedereen hoeft zich hierin te herkennen. Ik kan ook rijk zijn zonder dat ik mij hoef te identificeren met de rijke jongeling.’

Risico
De Leede is zich bewust van het risico. Hij benadrukt de gevaren. ‘De gemeente aanspreken op de navolging heeft wel het risico van het moraliseren. De prediking wordt dan dwingend.’ Het is een vraag die hem bezighoudt: ‘Hoe kunnen wij met de prediking insteek nemen bij de navolging zonder wettisch of moralistisch te worden? Het gemeentelid moet de kerk uitgaan met de ervaring: ik ben dieper ingewijd in het discipelschap. Dat kan alleen als de navolging verankerd is in werkelijke verzoening, die in het leven een plaats gekregen heeft. Daarvoor is een vernieuwing van de boetepraktijk nodig. De erkenning dat het ons bij de handen afbreekt, dat we tekortschieten in discipelschap. En dat van God uit wegen geopend worden.’
Matthijs Schuurman
 

 

Interview dr. Henk Vreekamp

‘De heiden in mij wil houvast, wil beslag op God leggen’
Interview met dr. Henk Vreekamp, een door Joodse vragen uitgedaagde heiden-christelijke theoloog

Vorig jaar had ik een interview met dr. Henk Vreekamp over zijn boek “De tovenaar en de dominee”.  Dat interview werd in juni 2011 gepubliceerd in Maandblad Réveil. Hierbij de tekst van het interview:

De Shoah heeft een onvoorstelbare impact gehad op de Joden. Dat merkte Vreekamp in de gesprekken die hij namens de kerk met Joden voerde. Zij zaten niet te wachten op een gesprek. Bovendien, konden zij die Vreekamp wel vertrouwen? ‘Ze vroegen mij: “Wie ben jij eigenlijk? Waar kom jij vandaan? Is het instituut dat je vertegenwoordig wel betrouwbaar?” Ik voelde mij gedwongen om op zoek te gaan naar mijn afkomst.’

‘Ik ben tijdens de oorlog geboren in Hoevelaken, vlak bij Nijkerk waar een grote Joodse gemeenschap was. Vroeger mochten Joden zich niet in de provincies Gelderland vestigen. Nijkerk hield zich niet aan dat verbod vanwege het economisch voordeel. In Nijkerk waren de Joden goed geïntegreerd. Er was respect over en weer. Als Koninginnedag op een zaterdag viel, werd deze feestdag vanwege de Joden naar maandag verplaatst. Mijn moeder heeft bij de Joodse familie Hamburger gediend. Zij vertelde mij over het dagelijks leven, de koosjere keuken, de feesten die werden gevierd. Op sabbat moest zij komen om het vuur aan te steken. Alleen godsdienstig was er scheiding. Zover ik weet was er geen gesprek over God. Als in de kerk de psalmen gezongen werden, werd dat niet doorgetrokken naar de Joden die in Nijkerk aanwezig waren. De Joden woonden al eeuwen in Nijkerk. Daardoor konden zij niet geloven dat het ooit fout zou gaan.
Van de familie Hamburger overleefde alleen dochter Rosa de oorlog. Zij wilde al in de jaren dertig naar Palestina emigreren, omdat zij betrokken was bij een zionistische jeugdvereniging. Het zionisme leefde niet onder de Nederlandse Joden, omdat ze goed geïntegreerd waren. Zelfs toen vader Hamburger op de trein naar het kamp werden gezet, had hij het idee dat het om een tijdelijke maatregel ging.
Rosa Hamburger zag bij haar terugkomst dat haar spullen door anderen in gebruik genomen waren. Ze voelde dat zij niet meer welkom was. De mensen hadden het zelf ook moeilijk gehad, zeiden ze. Ik was ruim anderhalf toen mijn moeder Rosa ontmoette na de oorlog. Ze stonden zwijgend tegenover elkaar, de beide vrouwen. Ze hadden elkaar niets te vertellen, hun werelden waren gescheiden, terwijl ze vriendinnen waren geweest. Er was teveel gebeurd, waardoor beide vrouwen er niet over konden spreken. De oorlog had een kloof geslagen.’
De houding na de oorlog houdt Vreekamp bezig. ‘Ik zeg het in alle voorzichtigheid. Ik vraag mij ook voortdurend af, hoe ik zelf gereageerd zou hebben. Zou ik zelf beseft hebben dat er een grote breuk was geslagen? Zou ik zelf doorgehad hebben, dat het christelijk geloof niet ongeschokt uit de oorlog had kunnen komen? We hebben als kerk in het reine te komen met ons verleden. De Joden hebben veel meegemaakt. Ik bepaal niet of ik het zat ben. Antisemitisme slaat ook terug op de kerk zelf: wie vanuit de haat leeft, beschadigt zijn eigen ziel.’

Gesprek
‘Al snel na de oorlog kwam een nieuwe vorm van kerkelijk belijden, waarin Israël een plaats gekregen had. Alleen werd er over de Joden gesproken zonder het gesprek met hen. Het was ook nog een ongeschokte kerk. Pas nadat Hans Jansen[i] in de jaren tachtig zijn boeken schreef over de christelijke wortels van het antisemitisme drong de ernst van Auschwitz door.  Al vrij snel kantelde echter de houding ten opzichte van Israël. Na de Eerste Intifada (1987) werd de kijk op Israël niet meer bepaald door de Shoah, maar door de politiek van het Midden-Oosten. Wanneer de geschiedenis er niet bij gehaald wordt, zijn de reacties kortademig. Is het gesprek met Israël een modeverschijnsel geweest? Het gesprek met de Joden is in onze kerk nagenoeg wegbezuinigd. Dat is aan de Joden niet uit te leggen. Bovendien: wat wij in Christus hebben, hebben wij via Israël ontvangen. Dat hoort in het curriculum van de theologische opleiding. Er is veel onkunde, waar ik van schrik’

Heidense wortels
Door de gesprekken met de Joden ontdekte Vreekamp zijn heidense wortels. Deze ontdekking kwam als een verrassing:  ‘De heiden diende zich al aan in de gesprekken met Joden in de vragen die zij mij stelden: “Waar kom jij vandaan? Is het instituut dat je vertegenwoordigt wel betrouwbaar?” Ik voelde mij gedwongen om op zoek te gaan naar mijn afkomst. Vanaf 1992 ben ik onverwacht gaan wandelen over de Veluwe. Tijdens die wandelingen overviel het heidendom mij. Ik ging mij verdiepen in de Edda en de Heliand. Daardoor heb ik de heiden van binnenuit veel beter leren kennen. Het heidendom is onderdeel van mijn biografie geworden.’ Vreekamp begrijpt het dat niet iedereen zich zal herkennen in de heidense oerwortels: ‘Het heeft ook te maken met een bepaalde leeftijd. Ik ging ook aan de slag met mijn stamboom. De tijd was er rijp voor. De ontdekking van mijn heidense wortels heeft een sterke emotionele kant. Pas gaandeweg werd deze bijbelse grondlijn van Israel en de volken mij duidelijk.’
Vreekamp legt uit wat hij bedoelt: ‘In het Oude Testament wordt over de heidenen gesproken als de goyim, de volkeren. In de profetieën over de volkeren wordt het oordeel over de heidenen aangekondigd. Maar ook voor de heidenen is er heil: zij worden opgeroepen om naar Jeruzalem te komen om daar het Loofhuttenfeest te vieren (Zach. 14). Het christendom begint als een beweging van Godvrezenden uit de volkeren die zich voelen aangetrokken door de God van Israël. God zoekt de mensen op waar zij zich bevinden, in hun taal en in hun cultuur. De Geest kruipt in je huid. Dat is de eerste stap.’
De bijbel laat nog een andere kant van de heiden zien: ‘De heiden laat zich niet gezeggen door de God van Israël. Het heidendom blijft in de christen aanwezig. De christen is een gedoopte heiden. Dat is heel dubbel. Aan de ene kant is er geen weg terug naar het heidendom, maar aan de andere kant blijft de heiden zich verzetten tegen de God van Israël. In reformatorische taal: de christen is gerechtvaardigd, maar blijft tegelijk een zondaar.’

Epifanie
‘Het is eigenlijk een open deur, maar Kerstfeest is een helder voorbeeld van het heidendom dat gebleven is. De Noord-Europese heiden heeft in de winter een feest van het licht nodig, omdat hij bang is dat hij de duisternis niet zal overleven. Het Kerstfeest heeft het Loofhuttenfeest verdrongen. In de eerste eeuwen werd er geen geboortefeest van Christus gevierd. We zouden het eigenlijk moeten afschaffen, maar dat kan alleen als het wereldwijd gebeurt.’ Hoe gaat Vreekamp dan zelf om met het Kerstfeest? ‘Ik zou voor een andere invalshoek kiezen. Johannes 1 spreekt over de menswording in termen van het Loofhuttenfeest: “Hij heeft onder ons getabernakeld.”  Jezus is als een licht in de wereld gekomen. Dit licht moeten we niet verbinden met de zon, maar de vuurkolom uit het Oude Testament. In Jezus gaat het om epifanie: om Gods verschijning.
Voor mij was het een ontdekking dat dit woord epifanie ook in de literatuur een rol speelt. Bij epifanie gaat het om een verschijning waardoor er iets in je leven verandert. Het duurt maar even, de verschijning is binnen enkele seconden weg. Je hebt het niet in je macht. De heiden in mij wil houvast, wil beslag op God leggen. Israël moet het doen met het heilige der heiligen dat leeg blijft. God is niet te zien. Mozes mocht slechts een afglans van Zijn heerlijkheid zien. God is in het Nieuwe Testament nog meer verborgen. Wie zou God in een mens zoeken? Hij ontglipt ons zodra wij er de hand op leggen. Zoals er bij de Emmaüsgangers staat (Luc. 24:31): ‘Hij geschiedde onzichtbaar’ (vertaling Dirk Monshouwer). Dit geeft ook troost: ik hoef het geheimenis niet te bewaken. Ik mag het loslaten.’
Deze epifanie werkt ook door in de verkondiging: ‘In het spellen van de Hebreeuwse en Griekse woorden licht God op. Soms in een enkel woord. Daar vindt de ontmoeting plaats. Die ontmoeting en dat oplichten mag ik met de gemeente delen. Het is voor mij telkens weer een verrassing dat het aloude verhaal zich werkelijk opnieuw opent. Dat Woord is een vreemd woord. Het stamt niet uit mijn traditie. Via Jezus en de apostelen is het hier gekomen. Misschien komen we niet verder dan met Ruth te zeggen: uw God is mijn God. Ook dat behoort tot de ergernis die het Woord van God voor een heiden is.’

Dienaar van het Woord
Als de betekenis van tevoren reeds vastligt, bijvoorbeeld door een dwingend dogmatisch raster, kan het nieuwe niet meer oplichten. Het gaat er niet om dat ik greep op de tekst krijgt, maar dat ik onder het beslag van het Woord kom. De predikant is dienaar van het Woord. De Schrift moet ook hardop voorgelezen worden, uitgeroepen worden. Vooral in de liturgie. De epifanie gebeurt daar van week tot week. Door de boekdrukkunst zijn we individueel gaan lezen. Is er dan nog wel een garantie dat God spreekt?’
Vreekamp ziet het heidendom terugkomen in de moderne spiritualiteit. ‘Ik zie in overlijdensadvertenties steeds vaker dat de overledene teruggekeerd is tot zijn Schepper. Ik kan dat Bijbels gezien niet begrijpen. In deze gedachte van terugkeer tot de Schepper is het onderscheid tussen Schepper en schepsel verdwenen. Dit onderscheid is voor Israël heel wezenlijk, maar de heiden kan hier niet tegen. Eenwording gebeurt door middel van het Woord.  Ook met de nieuwe hemel en de nieuwe aarde valt het onderscheid tussen God en mens niet weg. Ook dan blijven God en mens elkaars tegenover.’

Matthijs Schuurman

Persionalia
Dr. Henk Vreekamp is emeritus-predikant binnen de Protestantse Kerk in Nederland. Hij was predikant in Oosterwolde en Epe. Van 1984 was hij predikant voor Kerk & Israël. In 1982 promoveerde hij op De vreze des Heren. Een grondwoord in de systematische theologie. Hij publiceerde in enkele boeken over de relatie kerk en Israël. De twee boeken waarin hij ook over heidendom nadenkt zijn Zwijgen bij volle maan (2003) en De tovenaar en de dominee (2010).

Zie ook: http://www.vreekamp.nl/


[i] Hans Jansen van het Simon Wiesenthalinstituut moet niet verward worden met de arabist Hans Jansen.