Preek zondag 26 februari 2023


Preek zondag 26 februari 2023

Voorbereiding Heilig Avondmaal
Schriftlezing: Mattheüs 18:1-14

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er is onrust onder de leerlingen van Jezus.
Ze hadden zich altijd als een eenheid gezien,
waarbij elke discipel gelijk was, geen discipel belangrijker dan de ander,
maar in de laatste tijd lijkt het steeds meer of Jezus bepaalde voorkeuren heeft.
Petrus wordt wel vaak als eerste uitgekozen om een bepaalde taak uit te voeren.
Het leek er voor de andere discipelen ook wel op
dat Petrus extra zijn best deed om de volledige aandacht van Jezus te krijgen.
Petrus was het die over het water naar Jezus wilde toelopen.
Goed, hij zakte door de golven en moest door Jezus worden gered
en werd door Jezus aangesproken op zijn gebrek aan geloof.
Maar ze waren nog niet vergeten dat Jezus tegen Petrus had gezegd:
Jij bent de rots. Op jou zal ik mijn kerk bouwen.
Was Petrus soms ondertussen de belangrijkste van allemaal geworden?
Laatst nog had Jezus drie discipelen uitgekozen om mee de berg op te gaan
en wie had er bij die drie gezeten? Petrus natuurlijk.
Hij was niet alleen met Jezus, hij kreeg ook nog Jakobus en Johannes mee.
Is hun Meester soms bezig om een keuze te maken uit de twaalf leerlingen?
Het wordt ongemakkelijk in de groep, want ze gaan nu naar elkaar kijken.
Ze gaan opletten, wie er nu door Jezus wordt uitgekozen om iets voor Hem te doen.
Ze gaan tellen wie het vaakst bij Jezus is.
Ze gaan opletten wie de meest bijzondere vragen aan Jezus gaat stellen.
Ze proberen dan hun eigen positie veilig te stellen door zo vaak dicht bij Jezus te zijn
en een bijzondere vraag te bedenken, waardoor Jezus weer zo’n mooi verhaal vertelt
waarbij ze later kunnen zeggen: die mooie gelijkenis vertelde hij als antwoord op mijn vraag.
Ik liet Jezus zo ver komen dat hij die uitspraak deed.
Als een van de andere leerlingen dan een tijdje dicht bij Jezus mocht zitten
en een mooie vraag stelde, waar zo te merken goed over nagedacht was,
vlamde in de harten van de andere leerlingen een klein vlammetje van jaloezie op.
Waarom hadden zij dit niet bedacht. Dan hadden zij die aandacht van Jezus gehad.
Ze gaan van binnen een scorelijst bijhouden.
Dat ze allemaal hier zo mee bezig zijn, blijft niet verborgen
en al gauw bespreken ze met elkaar de stand van zaken:
Wie is nu de belangrijkste van Jezus leerlingen.
Het gaat er niet alleen om dat ze belangrijkste van Jezus’ leerlingen zijn,
maar ook de grootste in het koninkrijk der hemelen.
De grootste in het koninkrijk der hemelen, dat zal toch een uit hun kring zijn?
Ze kunnen het niet voor zich houden.
Ze moeten deze vraag wel aan Jezus voorleggen.
Ze hebben er eerst met elkaar over gehad. Ze hebben de score van elkaar vergeleken.
Maakt Petrus soms de meeste kans?
Of maken Johannes en Jakobus een kans, want zij waren toch ook mee de berg op?
Waren zij er ook niet bij toen dat dochtertje van Jaïrus uit de dood werd opgewekt?
Zo komen de leerlingen bij Jezus: Meester, u moet ons duidelijkheid verschaffen.
Wie is nu de grootste in het koninkrijk der hemelen.
Ze wachten gespannen af op wat Jezus zou zeggen.
Zou Hij nu eindelijk duidelijkheid verschaffen en iemand van hen aanwijzen?
Ze voelen een spanning in zich.
Er is een kleine kans om aangewezen te worden als de gelukkige, de uitverkorene.
Er is nog meer kans om niet die plek te hebben en dan zullen ze natuurlijk teleurgesteld zijn.

Jezus zegt niets. Hij kijkt hen alleen even aan en kijkt dan rond.
Hij loopt bij hen weg.
Ze kijken verbaasd op: wat gaat Jezus doen.
Was de vraag verkeerd gesteld. Wil Jezus nu nog geen open kaart spelen?
Dan zien ze hoe Jezus naar verderop loopt, waar een kind staat.
Jezus gaat even door de knieën om iets tegen dat kind te zeggen.
Ze zien hoe dat kind knikt en dan zich door Jezus laat meenemen.
Met dat kind bij zich komt Jezus teruglopen.
Hij plaatst het kind in het midden en gebaart
dat ze met z’n allen om dat kind heen moeten gaan staan.
Als iedereen zo verbaasd in een kring is gaan staan, kijkt Jezus de kring rond.
Hij kijkt hen allen indringend aan en de leerlingen voelen aan
dat er nu een belangrijke les gaat komen,
een les die ze heel hun leven niet zullen vergeten maar zich altijd zullen herinneren.
Jezus wijst op het kind dat in het midden staat en zegt:
‘Als jullie niet worden, zoals dat kind,
dan kunnen jullie het koninkrijk der hemelen niet eens binnengaan.
Jullie praten alsof jullie daar al binnen zijn en alsof het nu eens tijd wordt
om duidelijk te maken hoe de tafelschikking zal zijn en welke rangorde er zal zijn.
Maar dat is een houding waarmee je het koninkrijk der hemelen niet eens binnenkomt.
Als je van jezelf denkt dat je de grootste bent,
dan is er voor jou geen plaats gereserveerd. Dan sta je erbuiten en wordt je geweerd.’
De leerlingen kijken geschrokken naar Jezus.
Ze hadden wel verwacht dat Hij iets zou zeggen
en dat wat Hij zou zeggen kon best eens een verrassing zijn,
anders dan zij hadden gedacht, want Jezus had hen vaker wel verrassingen bezorgd.
Maar dit hadden ze niet verwacht. Ze schrikken: wat dan?
Dat ze niet allemaal de kans hadden om de eerste na Jezus te zijn,
dat hadden ze allemaal wel verwacht, maar dat de deur voor hen allemaal zo dicht gaat,
dat hadden ze niet verwacht. Ze dachten dat zij wel binnen zouden zijn.
Dat zij zich mochten zien als kinderen van het koninkrijk der hemelen.
Ze kijken naar dat kind dat in hun midden staat: Wat moeten ze dan?
Jezus legt Zijn hand op het hoofd van het kind dat Hij met zich meenam
en zegt tegen Zijn leerlingen: Alleen als je wordt als een kind, kun je binnengaan.
Ze kijken elkaar aan: Wat bedoelt Jezus daarmee? Hoe kunnen zij als een kind worden?
Ze kunnen zich toch niet meer zo klein maken als dat kind dat Jezus heeft meegenomen?
Als zij niet achterhalen wat Jezus hiermee bedoelt, hoe kunnen zij dan naar binnengaan?
Jezus zegt het nog een keer: ‘Als je niet wordt als een kind, zul je niet kunnen binnengaan.’
Ze kijken nog eens naar dat kind dat door Jezus is meegenomen.
Dat kind kan niet van zichzelf zeggen: ik ben de grootste, want het kijkt nog tegen hen op.
Zo’n kind moet ook nog veel leren. Hoe kan een kind dan een voorbeeld zijn?
Jezus zegt nog iets: Er moet bij jullie van binnen wat veranderen.
Je moet jezelf niet de belangrijkste vinden. Daar moet je niet mee bezig zijn.

Opeens begint het bij de discipelen te dagen. Ze beginnen te begrijpen wat Jezus bedoelde.
Dat kind werd door Jezus meegenomen.
Ze hadden gezien hoe Jezus door de knieën ging om met dat kind te praten
en ze hadden gezien hoe het had geknikt en was meegegaan.
Dat kind kon nauwelijks weigeren, want Jezus was een volwassene.
Als een volwassene een opdracht geeft aan een kind,
kan dat kind alleen maar gehoorzamen.
Zo’n kind heeft de positie niet om te zeggen: Ik wil niet meekomen. Het heeft maar te gaan.
Alleen als je zo wordt: Als je je door Jezus laat meenemen.
Ze hadden gehoord, de leerlingen, dat ze als kinderen van het koninkrijk werden aangeduid
en ze hadden er hele fantasieën bij gehad: ze zouden meer eer behandeld moeten worden.
Ze horen bij Jezus en Zijn waardigheid zou ook op hen af moeten stralen,
maar hier horen ze een andere betekenis van kind-zijn:
Geen erepositie, maar juist nederigheid.
Jullie moeten veranderen, zegt Jezus tegen de leerlingen, een innerlijke verandering.

Een innerlijke verandering:
Vanmorgen bereiden we ons voor op de viering van het avondmaal.
Ook bij het avondmaal wordt een innerlijke verandering van ons gevraagd.
In de komende week wordt in het onderzoek van onszelf gevraagd
of wie die verandering bij onszelf herkennen,
of in ieder geval begrijpen dat die verandering van binnen bij ons nodig is.
Dan hoeft het niet zo te zijn dat we net als de discipelen ons druk maken
over onze status voor God.
Misschien zit u ook helemaal niet zo in elkaar om uzelf met anderen te vergelijken.
U hoeft niet op de beste plek in het koninkrijk van God te komen,
want het is al bijzonder genoeg om binnen te mogen gaan
En niet bij de deur te hoeven afgewezen te worden, omdat het niet in orde is.
En misschien bent u ook niet aan het berekenen voor hoeveel punten het telt
wat je allemaal doet voor God, omdat het lang niet allemaal zo mooi en fraai is,
als het aan de buitenkant lijkt. Juist van binnen, wat hier gebeurt in ons hart,
Waarvan Jezus zegt: daar moet die verandering plaats vinden.

Een innerlijke verandering, een verandering van binnen,
waarbij je niet zegt: wat ik doe telt, dat moet wel door God gezien worden,
wat ik allemaal niet voor God doe, dat bezorgt mij wel een plek in Gods koninkrijk
en door wat ik allemaal niet voor God doe, dat geeft mij wel recht op een plek aan tafel.
Natuurlijk mag ik aangaan: moet je zien wat ik allemaal niet voor de Heere heb gedaan.
De Heere kan er niet omheen om mij aan Zijn tafel welkom te heten.
Nee, als je wordt als een kind begrijp je dat het je gegeven moet worden.
Dat je niet zomaar naar de tafel kunt lopen en kunt zeggen: hier ben ik, waar kan ik zitten?
Een kind moet wachten tot de plek wordt aangewezen.

Het moet voor de leerlingen iets paradoxaals gehad hebben:
Toen ze dachten dat ze als kind van het koninkrijk recht hadden op hun plek,
kregen ze te horen: als je zo denkt, dan kom je er niet eens in.
En toen ze dachten dat het voor hen dan onmogelijk was om binnen te gaan,
werd die mogelijkheid hen gegeven, werden ze meegenomen,
zoals dat kind werd meengenomen.

Die beweging zit er ook in het avondmaalsformulier.
Wanneer je zou kunnen gaan denken dat je wel zo maar aan tafel zou kunnen aan gaan,
zegt het formulier:
heb je er wel over nagedacht dat het ook wel eens helemaal mis zou kunnen zijn
tussen jou en God, vanwege jouw zonde en ellende.
Als je aan het avondmaal aan wilt gaan, omdat je bij Christus wilt zijn,
dan kun je daar niet om heen.
Niet om je daarbij elke mogelijkheid af te nemen om aan te gaan,
alsof er voor jou geen plek zou kunnen zijn aan de tafel,
maar om na te gaan of er bij jou van binnen een innerlijke verandering is gekomen.
Dat je weet: als ik nog niet uit de zonde los ben, dan ben ik zonder God.
Hoe kan ik dan bij Hem aan tafel komen?
Dat is geen vraag die de deur voor je op slot doet en de toegang vergrendelt,
maar die je moet brengen bij Christus.
Geloof je dat Christus ook voor jou gestorven is?
Er stond een kruis op Golgotha: dat weet je toch?
In deze Lijdenstijd overdenken we welke weg Hij ging naar Golgotha,
wat het Hem gekost heeft, hoeveel Hij moest lijden.
Je gelooft toch wel dat je Hij dat ook voor jou deed?
Dat je je zo naar Golgotha mag laten meevoeren, om te zien dat Hij daar ook voor jou stief.
Om te knielen bij het kruis: U gaf uw leven voor mij, mijn leven is voortaan van U.
Het gaat niet erom wie dat op de meest indrukwekkende manier kan doen,
wie het grootst gebaar kan maken, we hoeven er geen wedstrijd van te maken.
Als je het maar oprecht meent, van binnen.
Als je het doet om indruk te maken op de Heere, gaat het niet om de Heere,
maar om hoe Hij naar je kijkt, maar je mag toch weten en geloven
dat Hij voor jou gestorven is en dat je dat alleen maar hoeft aan te nemen
en te zeggen: Dank U wel, Heere, dat U dat ook voor mij wilde doen.
Worden als een kind is verwonderd worden – dat er voor jou ook een plek is,
dat ook jij mag komen, dat jij er niet buiten hoeft te staan,
maar dat je mag komen om die tekenen van genade aan te nemen: brood en wijn.
De waardigheid om aan tafel te zitten wordt geschonken,
net zoals Jezus dat kind meenam om in het midden te staan.
We komen niet om te laten zien dat we het zo goed doen.
Integendeel: er is nog zoveel dat ons aanklaagt.
Als je er eerlijk over bent, zou het best een ingewikkelde zaak zijn om zo aan tafel te zitten
met onze Heere zelf.
Dat we daar zitten is omdat Jezus ons meeneemt, zoals dat kind,
en bij Hem aan tafel plaastst en ons dat brood en die wijn voorhoudt:
Hier, neem, geloof dat Ik Mijn leven voor jou over had.
Amen


Preek zondag 19 februari 2023 avonddienst

Preek zondag 19 februari avonddienst Moordrecht
Zondag 5 en 6 van de Heidelberger Catechismus en dankzegging Heilig Avondmaal
Schriftlezing: Galaten 3:1-14

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Vanmorgen hebt u hier in de dienst het heilig avondmaal kunnen vieren.
Het brood dat gebroken werd, wees heen naar het lichaam van Christus
dat aan het kruis werd verbroken vanwege onze zonde.
De wijn die ingeschonken werd en rondgedeeld, waarvan u kon drinken,
laat zien dat door het sterven van Christus er volkomen verzoening is.

De vragen uit zondag 5 en 6 stellen daarbij de vraag:
Had dat ook op een andere manier gekund?
Hadden wij op een andere manier van onze zonde verlost kunnen worden
dan te kijken naar het kruis dat op Golgotha stond?
Had God een andere manier andere manier kunnen kiezen
om het met ons weer goed te maken, zonder dat er een kruis op Golgotha hoefde te staan,
zonder dat onze Heere Jezus Christus daar voor ons had gestorven?
Had het op een andere manier gekund?

Dat is zo’n vraag die een van mijn dochters had kunnen stellen als we aan het eten zijn.
Ze zou zo aan mijn vrouw of aan mij kunnen vragen:
Had je ook op een ander verliefd kunnen worden?
Niet dat ze dat zou willen dat ze een andere vader of moeder zou hebben.
Het is zo’n vraag om een bepaalde waarheid boven tafel te krijgen:
Was het echte liefde, echte verliefdheid of had het ook een ander kunnen zijn?
Vertel eens hoe het zit. Vertel eens hoe jullie bij elkaar gekomen zijn.
Laat nu eens zien waarom jullie van elkaar houden.
Had het ook anders kunnen zijn?

Had het anders kunnen zijn? Of moest Christus sterven aan een kruis?
Het antwoord van de catechismus is: zo moest het.
Het had niet op een andere manier gekund.
Christus moest Zijn dood sterven aan het kruis. Dat was hoe God het wilde.
Er wordt dan ook niet naar het kruis toe geredeneerd in deze vragen en antwoorden.
Dat is wel het verwijt dat vaak in de uitleg bij deze zondagen klinkt:
Teveel geredeneer, te rationalistisch, te weinig over Christus.
Ik denk niet dat die verwijten terecht zijn.
Er wordt niet naartoe geredeneerd.
Het is meer een manier om te achterhalen hoe het gegaan is.
Nu we die genade ontvangen hebben, nu we aan het avondmaal hebben mogen aanzitten
blikken we terug om te zien hoe die genade nu in ons leven is gekomen,
wat God in het werk heeft gesteld om het weer goed te maken met ons,
om ons met Hem te verzoenen, ons uit de zonde weg te nemen.
Dat kon alleen maar doordat Hij in Christus naar de aarde kwam
en dat Christus naar het kruis ging.
De catechismus probeert hier door te vragen naar het waarom boven te halen
hoe diep het gaat: hoe diep, hoe ernstig onze zonde is,
maar ook hoe diep Gods liefde en bewogenheid gaat.
De vragen zijn bedoeld om onze verwondering te wekken,
om ons te brengen tot geloof en tot dankbaarheid dat de Heere dit voor ons over had.

We kunnen weer tot genade komen.
Daar begint zondag 5 mee. Weliswaar in de vraag. Maar het is wel het vertrekpunt.
Ondanks onze zonde kon vanmorgen het avondmaal worden gevierd.
Ondanks onze vijandschap naar God toe mocht de blik op Christus worden gericht,
mocht gezien worden hoe Christus Zichzelf liet verbreken aan het kruis.
U mocht komen tot Christus, met uw zonde, om bij Hem aan tafel
te zien en te ervaren dat er een manier is om daarvan bevrijd te worden,
door God gegeven. Dat is Gods wil. U kunt weer tot genade komen.

Maar er moet ook iets gebeuren.
Er is iets gebeurd waardoor wij Gods oordeel verdienen.
Met wat wij gedaan hebben, kunnen wij God niet zomaar onder ogen komen,
met wat wij gedaan kunnen wij niet aan tafel bij de Heere,
geen onderdeel meer uitmaken van Zijn gemeenschap.
Als er een breuk in een relatie komt, dan is het niet meer makkelijk om bij elkaar te horen.
Je merkt dat al bijvoorbeeld van echtscheiding.
Stel dat je als ouders merkt dat het huwelijk van je zoon op een scheiding uitloopt,
omdat je schoondochter er een andere relatie op na houdt
en niet meer verder wil met je zoon,
dan wordt het ingewikkeld om die schoondochter nog onder ogen te komen.
De boosheid die er dan is, of schaamte, zorgt ervoor dat als je elkaar tegen komt,
het heel ongemakkelijk is.
Je nodigt haar dan niet meer uit om mee te komen eten, maar je ziet haar liever niet meer.

Of in het geval van landverraad.
Stel dat in de gebieden in Oekraïne die nu door de Russen bezet zijn
bepaalde Oekraïeners gaan samenwerken met de Russen.
Als die gebieden later weer bevrijd zijn en de Russen verdreven,
dan moet je nadenken wat er met die Oekraïners gebeuren gaat.
Kunnen ze blijven? Kunnen ze überhaupt blijven leven? Kun je met ze omgaan?

Als hier op aarde er al situaties zijn, waarbij het moeilijk wordt om nog samen te zijn,
hoe is het dan als dit in de relatie met onze Schepper gebeurt,
aan wie wij ons bestaan te danken hebben, die ons geschapen heeft?
Vanmorgen werd aan de tafel het brood gebroken als een heenwijzing
naar wat er op Golgotha gebeurde met onze Heere en Heiland.
Dat gebroken brood liet zien: het was nodig dat Hij zich liet verbreken.
Het was geen ongeluk, dat Hij aan het kruis ging.
Maar daar aan het kruis werd zichtbaar hoe wij ervoor zouden staan
als God niet had ingegrepen door Zijn Zoon te zenden.
Paulus schrijft aan de gemeente van Galaten: Christus hing daar als een vervloekte,
verbannen uit Gods gemeenschap.
Daar aan het kruis liet Christus onze plaats zien: verbannen uit Gods gemeenschap,
een leven in ellende, in zonde, onder veroordeling.

Hoe kan het dan goedkomen?
Het bijzondere is dat de Catechismus gaat nadenken over een manier
waarop dat oordeel aan ons voorbij gaat
en de deur naar God weer open gaat.
Niet een mogelijkheid die wij kunnen aandragen, maar die God geeft.
Vanmorgen hebt u dat ook mogen gedenken, dat die deur weer open ging,
dat er inderdaad een mogelijkheid is dat het oordeel niet over ons leven wordt uitgesproken.
Volkomen verzoening voor al onze zonden – klonk het vanmorgen aan de tafel.
Is er dan toch een manier? vraagt de Catechismus.
Want als je de ernst van de zonde overdenkt, dan besef je dat er geen ontkomen aan is.
Is er dan toch een manier, stelt de Catechismus, om eraan te ontkomen?
Niet in de zin dat we een ontsnappingsroute weten,
een clausule kunnen bedenken waarop we ons kunnen beroepen
om onszelf alsnog vrij te pleiten.
Want de Catechismus er al vrij snel duidelijk over.
Wij kunnen geen ontsnappingsroute bedenken, waardoor we kunnen ontkomen.
We kunnen het ook niet zelf herstellen, niet weer goed maken.
Dat de Catechismus erover nadenkt, daarnaar vraagt, is omdat God die weg biedt.
Daarom kon u vanmorgen naar de tafel komen
en de tekenen van genade ontvangen: brood en wijn.
Ook met dankbaarheid in uw hart voor het grote wonder van genade:
God biedt een weg om aan het oordeel te ontkomen.

Dat is wel een weg waarbij God niet over de zonde heen stapt
en Zijn schouders ophaalt over de breuk die er is gekomen.
God zegt niet: Jammer dan, helaas niets meer aan te doen.
Zand erover, we praten er niet meer over. We moeten samen weer verder.
Daarvoor is het te ernstig wat er is gebeurd.
Wij kunnen het niet herstellen, want onze schuld is daarvoor te groot
en die schuld wordt elke dag dat wij buiten die gemeenschap met God leven
alleen maar groter.
Dat kan voor u de reden geweest zijn om vanmorgen niet aan het avondmaal te gaan.
Het zit niet goed tussen mij en de Heere en ik zie er geen verbetering in.
Sterker nog, ik ervaar elke dag weer opnieuw dat mijn schuld alleen maar groter wordt.
Ik kan mijn schuld niet wegdoen.
Op geen enkele manier kan ik een bijdrage leveren aan het verdwijnen van mijn schuld.
Dat kan alleen bij God vandaan komen.

Had het ook op een andere manier gekund, vraagt de Catechismus?
Had het ook bij onszelf vandaan kunnen komen?
Hadden wij iemand anders kunnen vragen om die schuld voor ons weg te dragen.
Nee, ik kan mijn schuld niet wegdragen.
Ik kan ook niet een ander vragen voor mij die schuld weg te dragen.
Wij dragen allemaal onze zonde met ons mee.
Alleen iemand die niet buiten Gods gemeenschap staat, die niet onder het oordeel valt,
alleen iemand die zonder zonde is, is in staat om het weer goed te maken.
Alleen als God zichzelf inbrengt, zichzelf op het spel zet.
Alleen als God zelf komt om het weer goed te maken.
Alleen God Zelf kan God en mens weer bij elkaar brengen.
Met een wat ouder woord zegt de Catechismus: er is een Middelaar nodig.
Iemand, die hemel en aarde verenigt tezaam.
Als de Catechismus zo nadenkt over de vraag of het anders had gekund,
is dat een manier om te achterhalen waarom Christus het voor ons kon herstellen,
om dat wonder van genade te begrijpen dat Christus wel kon
wat wij niet kunnen: het weer goed maken met God, volkomen verzoening brengen,
zorgen dat wij uit de macht van de zonde konden komen
en dat de schuld die wij op ons hebben liggen weggenomen wordt
en het oordeel weggedragen.
Omdat Jezus en God en mens was, hemel en aarde tezamen verenigt.
Niet alleen een middelaar, een samenbrenger,
maar ook degene die betaald heeft.

Er is heel wat kritiek geweest op de gedachte dat er betaald zou moeten worden.
In nieuwere vertalingen van de Catechismus staat: genoegdoening, voldoen.
Het gaat erom dat er iets tegenover moet staan.
Het wegnemen van de zonde mag wat kosten.
Hoeveel het gekost heeft, kunnen we op Golgotha zien:
Jezus gaf Zijn leven – Hij betaalde met Zijn leven,
voor zover je dat kunt zeggen: dat je met je leven kunt betalen.
Het kostte Hem niet alleen Zijn leven, maar ook Zijn hemelse heerlijkheid.
Paulus schrijft aan de gemeente van Filippi dat Christus ook bereid was
om Zijn hemelse heerlijkheid, Zijn hemelse status op te geven
en bereid was om een dienaar, een slaaf te worden.
Bereid om zich zelfs te vernederen tot de dood aan het kruis.
Zo betaalde Jezus met Zijn eigen leven.
Aan het avondmaal werd die grote prijs zichtbaar:
het brood dat gebroken werd, wees heen naar het lichaam van Christus
dat aan het kruis verbroken werd.
Hij had het niet hoeven doen. Het was geen noodzaak voor Hemzelf,
maar gaf Hij zichzelf daar op Golgotha en betaalde met Zijn leven.
De beker die rondging, herinnerde aan de grote prijs die Jezus betaalde:
Hij moest lijden, niet alleen pijn maar ook de godverlatenheid
– onze godverlatenheid moest Hij lijden.
Hij riep het uit aan het kruis: Mijn God, Mijn God waarom hebt U mij verlaten.
Hij daalde neer in de hel, droeg de godverlatenheid,
liet Gods oordeel in alle hevigheid over Zich heen komen.
Dat heeft het Hem gekost.
Zo heeft Hij betaald, met Zijn eigen leven.

Wat Hij ontving door Zijn eigen leven te geven, hield Hij niet voor zichzelf.
Als er vorige week bij de voorbereiding uit het avondmaalsformulier is gelezen,
heeft dat zo geklonken:
Laat ieder zijn hart onderzoeken
of hij de betrouwbare belofte van God gelooft
dat hem al zijn zonden alleen
om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn

en dat de volkomen gerechtigheid van Christus hem als zijn eigendom
toegerekend en geschonken is,
alsof hijzelf, in eigen persoon voor al zijn zonden betaald
en alle gerechtigheid volbracht had.
Christus betaalt met Zijn leven en God kijkt naar ons
alsof wij die prijs van ons leven hebben betaald.
Christus geeft zichzelf en het wordt ons toegerekend.
De verzoening met God, dat het weer goed gemaakt is,
dat de zonde niet meer een belemmering is om bij God te horen,
wordt ons geschonken.
Wij brengen niets in, wij ontvangen alleen.
Dat is de weg die de Catechismus schetst, de weg om aan het oordeel te ontkomen.
Dat is de enige weg: dat we ontvangen wat Christus heeft verdiend,
dat het van ons wordt, waar Christus voor heeft betaald.
Vanmorgen keek u niet alleen naar het brood dat gebroken werd
en naar de wijn die ingeschonken werd.
U kreeg brood en wijn aangereikt, als een teken dat de genade aan u wordt aangereikt
aangereikt als een geschenk, van Godswege.
God wilde dat het zo zou gaan.
En als de Catechismus vraagt of het op een andere manier had gekund,
wil de Catechismus ons laten weten wat het God gekost heeft,
wat Christus voor ons over gehad heeft
en dat het Gods wil is, dat we weer tot genade kunnen komen.
Er moet betaald worden – maar dat deed Christus.
er moet goed gemaakt worden – maar dat deed God zelf.
Vanmorgen aan de tafel mocht u het ervaren dat het weer goedgemaakt is
– volkomen verzoening van al uw zonden.
En vanuit die ervaring vanmorgen, het zien van de verzoening, het proeven van de genade,
het welkom aan Gods tafel kijken we terug: God wilde het zo.
De Catechismus stelde deze vraag – had het ook anders gekund
om ons Gods hart te tonen, zodat ook God weer gaan liefhebben,
dat we durven en kunnen die genade aan te nemen.
Volkomen verlossing, door God geschonken.
Amen

Preek zondag 19 februari 2023

Preek zondag 19 februari 2023
Eerste Lijdenszondag
Schriftlezing: Mattheüs 16:21-28

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Vandaag is het de eerste Lijdenszondag,
de eerste van zeven zondagen waarop we stilstaan
bij het lijden en sterven van onze Heere Jezus Christus.
Zeven zondagen waarin we in de preken en de liederen Jezus volgen
op weg naar Jeruzalem, waar het eindpunt van Zijn weg is: het kruis op Golgotha.

In het evangelie van Mattheüs wordt duidelijk dat Jezus die weg is ingeslagen.
Nu is het zover om Zijn leerlingen duidelijk te maken welke kant het op zal gaan:
Jeruzalem!
Jeruzalem, niet alleen de stad van God, van de tempel, de heilige stad,
maar ook de stad waar Jezus veroordeeld zal worden, gedood zal worden.
In alle gebeurtenissen tot nu toe was het kruis meer op de achtergrond aanwezig.
Door de gebeurtenissen schemerde het kruis al weg,
maar nu maakt Jezus aan Zijn leerlingen helemaal duidelijk wat Zijn doel is:
Hij moet lijden en sterven. Daar in Jeruzalem staat de dood te wachten.

Dat is voor ons geen nieuws. Elk jaar horen we van deze weg die Jezus gaat.
Jezus op weg naar Jeruzalem, waar hij in de hof van Getsemané wordt gearresteerd
en met soldaten naar de hogepriester en naar Pilatus wordt gebracht.
Als je in Jeruzalem bent geweest, zie je misschien wel die weg voor je:
hoe Jezus door Galilea ging, op weg naar Jeruzalem.
Dan herinner je je nog dat je daar ook hebt gelopen: de weg die Jezus liep,
de Via Dolorosa, de weg van het lijden – door Jeruzalem op weg naar het kruis.

Voor Petrus is het wel nieuws, slecht nieuws waar hij van schrikt.
Hier had hij niet op gerekend.
Net had hij nog tegen Jezus gezegd: U bent de messias.
Ik geloof dat U door God gezonden bent, dat U hier een taak op aarde hebt.
Een bijzondere taak: Jezus zal handelen met de macht en majesteit van God.
Als een ware koning over Israël, die het volk voor zal gaan op weg om God te dienen.
Wellicht had hij daarbij ook aan zijn eigen plek gedacht,
dicht bij Jezus, en zo zicht op al die mensen die zich zouden laten meenemen door Jezus.
Er staat iets geweldigs te gebeuren en hij, Petrus, mag er getuige van zijn,
hij mag er bij zijn als Jezus optreedt namens God.
Hij had zich bevoorrecht gevoeld, bevoorrecht dat hij het plan van God mocht zien uitkomen.
Dit hadden de profeten uit het Oude Testament eens moeten zien.
Dit had koning David eens moeten zien en al die andere gelovigen uit het Oude Testament
en hij, Petrus, mag er getuige van zijn van dat bijzondere moment.
Geweldig dat hij dit mag meemaken.

Maar Jezus zet hem met beide benen op de grond
Nee, Petrus, het wordt geen groots onthaal, geen feestelijke binnenkomst in Jeruzalem.
In Jeruzalem staat Mij iets anders te wachten: een doornenkroon, een kruis en een graf.
Ze zullen me niet geloven, de leiders van Mijn volk, maar ze zullen we verdriet geven.
Ze zullen we aan de kant zetten, ze zullen me zelfs ter dood brengen.
Een groter contrast was er voor Petrus niet mogelijk.
Hij zal zich al voor Jezus uitrennen, om die feestelijke intocht te organiseren,
om aan het hoofd te staan van al diegenen die zouden zingen: Onze koning is in aantocht.
Hij dacht al een het feest dat er zal zijn, omdat Gods plan zal worden uitgevoerd.
Het gaat er bij Petrus niet in het voor Jezus anders zal zijn.
Hij kan het niet geloven dat daar in Jeruzalem geen troon zal zijn maar een kruis,
dat hij Jezus niet zal vereren als een koning, maar zal treuren bij een graf.
Dat kan het plan van God niet zijn.
Dat zou een mislukking zijn van Gods weg.
Dat mag zijn Jezus niet overkomen, want Jezus is de messias, door God gezonden.
Gods plan mag niet mislukken.
Hij moet Jezus tegenhouden. Jezus mag deze weg niet gaan!
Om Gods plan door te laten gaan, moet hij Jezus hier tegenhouden.
Verantwoordelijkheidsbesef van Petrus: het juiste plan van God moet doorgaan.
Dan maar Jezus in de weg staan.
Hij moet Jezus tegenhouden.
Nu is het even geen tijd om achter Jezus aan te gaan, maar voor Hem te staan,
te zeggen: ho stop, niet deze weg. Meester, U gaat verkeerd.

Petrus denkt Gods plan te kennen.
Petrus meent zelfs dat hij aan Jezus zal moeten uitleggen wat Gods plan is.
Petrus is hier even niet de leerling die net uitleg kreeg over Gods weg,
maar Petrus wordt hier even de leermeester van Jezus,
die aan Jezus gaat uitleggen wat hij moet gaan doen.
Moet je dat eens bedenken: dat wij aan Christus denken te moeten uitleggen
welke weg Hij moet gaan om Gods plan in vervulling te laten gaan.
Dat Jezus naar ons zou moeten luisteren,
omdat wij beter dan Jezus weten wat er zou moeten gebeuren.
Is dat niet een van onze tekortkomingen dat wij het soms beter dan Christus weten:
Als ik God was, dan had ik het wel geweten….
De weg achter Jezus aangaan is leren
om onze ideeën over hoe God het moet doen in te leveren.
Net als Petrus die moet leren wat zelfverloochening is:
dat Jezus niet de weg gaat die hij, Petrus, heeft uitgedacht,
maar omgekeerd dat Petrus achter Jezus aangaat.
Jezus voorop en niet Petrus, Petrus die volgt en niet Jezus.
Ook al is dat de weg van het kruis.

Daarom grijpt Jezus hard in.
Petrus moet niet voor Jezus uitlopen, want dan wijst hij de verkeerde weg aan.
Dan loopt hij Jezus voor de voeten.
Dat is zijn plek niet. Zijn plek is niet voor Jezus, maar achter Jezus.
Zijn plek is niet dat hij Jezus de weg wijst, maar dat Jezus voorop gaat.
Satan ga achter mij.
Zo heeft Jezus nooit eerder een van Zijn leerlingen aangesproken.
Petrus, je bent een stoorzender, je bent zelfs een verleider.
Je daagt Me uit om een andere weg te kiezen dan het kruis,
net zoals de satan zelf dat deed aan het begin van Mijn weg:
Ik heb voor u, Jezus, een weg waarbij u niet naar het kruis hoeft te gaan.
U hoeft niet te lijden en te sterven. U kunt zo wel alle macht krijgen.
U moet dan wel voor mij knielen, maar dan ontvangt u alles.
Als wij denken aan God te kunnen vertellen hoe Hij Zijn plan zou moeten uitvoeren,
dan dienen we Hem niet, maar lopen we Hem in de weg.
De enige manier is dan dat wij achter Jezus komen,
Hem volgen in plaats van voor de voeten lopen.
Onze plannen inleveren en zien welke weg Jezus gaat en Hem dan volgen.
Dat is zelfverloochening.
Zelfverloochening is niet dat je van allerlei slechte dingen over jezelf gaat denken,
dat je jezelf naar beneden gaat halen, dat je denkt dat je niets meer kunt.
Zelfverloochening is dat wij niet onze plannen aan God opdringen
en tegen Hem zeggen: Zo moet U het doen, want dat lijkt ons het beste.
Onze weg is achter Jezus aangaan en Hem niet vertellen hoe Hij moet doen,
maar kijken welke weg Hij gaat en dan achter Hem aangaan.
Ook als dat voor ons betekent dat er een kruis op onze weg zal zijn.
Misschien zeg je dan wel met Petrus: Maar dat kan niet Gods plan zijn.
U moet het anders aanpakken. Laat God ingrijpen,
want als wij het kruis moeten dragen komt er niets van Gods plan terecht,
dan wordt het plan van God een mislukking.
Stel dat we alles zouden moeten opgeven, dat de weg van Jezus ons alles zou kosten.
Dat kun je toch niet volhouden? Dat is een weg die wij toch niet kunnen gaan?
Dat Jezus die weg kon gaan – Hij was de Zoon van God.
Zijn weg was voorbestemd. Maar dat kan God van ons toch niet vragen?
Jezus zegt hier: zijn weg is er niet alleen van triomf en overwinning,
niet alleen een succesverhaal, waarbij zichtbaar wordt dat God werkt.
God kan de weg kiezen dat je alles moet inleveren, dat je niets meer overhoudt.
Dat is niet het eindpunt, zoals het kruis ook niet het eindpunt was.
Na het kruis en het graf kwam voor Jezus de opstanding uit de dood.

Toen kwam dat bijzondere moment waar Petrus op gerekend had
toen hij achter Jezus aan wilde gaan naar Jeruzalem.
Jezus kan ons vragen om alles in te leveren, zelfs onze eigen plannen op te geven
en God niet meer voorschrijven hoe Hij zou moeten handelen.
Maar dat is niet het einde.
Als je dat kwijtraakt omdat je in Jezus gelooft en dat opgeeft omdat je achter Jezus aangaat
dan krijg je wat Jezus kwam brengen: het eeuwige leven.
Je levert nu je leven in, maar je houdt voor eeuwig het leven dat Christus je geeft.
Stel dat je die keuze anders maakt: dat je het niet opgeeft, omdat het je teveel kost.
Als je bij jezelf denkt: die keuze kan ik nu niet maken, dat kan ik niet doen,
dat gaat mij teveel kosten. Het kan zelfs mijn leven kosten.
Dan kan het een goede keuze lijken, want je kunt doorgaan met je leven hier.
Je hoeft geen zorgen te maken, je hoeft niet wakker te liggen of je het wel redt,
je hoeft niet steeds na te gaan of je het wel volhoudt,
want je hebt het niet meer moeilijk, je hebt al je moeilijkheden opgegeven.
Maar je hebt ook de weg van Jezus verlaten, je gaat niet meer achter Hem aan.
Hij gaat je niet meer voor en je bent niet meer een volger van Jezus, geen discipel meer.
Jezus zegt hier tegen Petrus en de andere leerlingen: Wat heb je aan die keuze?
Is dat een echt een goede keuze? Is dat de keuze die je het meeste oplevert?
Als je aan het einde van je leven voor Christus verschijnt.
Of als Hij aan het einde van de tijden hier op aarde verschijnt, teruggekomen uit de hemel
en Hij roept je om voor Hem te verschijnen.
Wat zeg je dan tegen Hem: Ik kon die keuze niet maken, want het kostte mij teveel?
Het voelde niet goed om die keuze te maken. Dat kon nooit Gods plan zijn.
Als je zo diep moet gaan, kan dat nooit van God zijn,
want Hij is toch een herder die het beste met je voor heeft?

Dan sta je voor de Heere die de keuze wel gemaakt heeft om alles op te geven.
Dan sta je voor de Heere die wel dat kruis droeg
en dat lijden niet uit de weg ging, zichzelf helemaal wegcijferde,
omdat Hij aan ons dacht, omdat Hij niet wilde dat wij verloren zouden gaan
en omdat Hij wist als Hij die keuze niet zou maken, zou er voor ons geen redding zijn.
Jezus zegt hier tegen Petrus en de andere leerlingen:
Moet Ik je dan ten overstaan van de engelen verdedigen
door te zeggen: zij konden die keuze niet maken, dat was inderdaad teveel gevraagd?
Hij moest denken aan zijn carrière. Zij moest denken aan haar opleiding.
Dat kon ze toch niet opgeven?
Ze had zo’n goede positie, zo’n goede baan.
Het kruis dragen en je leven opgeven, dat is hier wel het uiterste wat gevraagd wordt.
Zo’n ingrijpende keuze wordt van de meesten van ons gelukkig niet gevraagd.
Ik zou eerlijk gezegd ook niet weten wat mijn keuze zal zijn.
Ik hoop en ik bid dat als die keuze van mij gevraagd zou worden,
dat ik dan bewaard blijf, dat ik wel bereid ben om trouw te blijven.
In onze situatie betekent zelfverloochening een minder ingrijpende stap,
al kan het ons nog veel kosten:
Dat we onze eigen plannen over wat God zou moeten doen opgeven.
Ik las de uitleg: kruisdragen is jezelf weggeven in liefde, in navolging van Jezus’ liefde.
Dat offer dat Hij bracht kunnen wij niet brengen,
maar wat Hij van ons vraagt, kan soms ons heel wat kosten.
Enkele hoofdstukken later houdt Jezus Zijn leerlingen voor
dat ze iemand moeten vergeven, niet 1x maar 7×70 maal.
Tegen een rijke jongeman die bij Hem komt zegt Jezus:
Verkoop je bezit en geef de opbrengst aan de armen.
In een gelijkenis zegt Jezus: geef een beker water aan wie dorst heeft,
geef een stukje brood aan wie honger heeft, zoek iemand op die ziek is of gevangen zit.
Als Jezus dat van ons vraagt, weet Hij dat Hij veel van ons vraagt,
dat er momenten zijn of we er wel goed aan doen om te vergeven,
Want wat er gebeurd is, is niet zo maar te vergeven,
dat we een deel van ons bezit en onze tijd zouden opgeven.
Jezus weet dat Hij van ons vraagt wat wij niet altijd kunnen volbrengen,
meestal niet kunnen volbrengen en misschien wel helemaal nooit.
Daarom zegt Hij dat we achter Hem aan moeten gaan, mee naar Jeruzalem.
Om te zien dat daar een kruis staat.
Petrus wilde er niet aan, maar we zingen er niet voor niets van,
want op al die keren dat het ons niet lukte om onze ideeën op te geven,
op al die momenten dat het ons niet lukte om onszelf te verloochenen,
mogen we kijken naar het kruis, en weten: Jezus maakte wel die keuze.
Hij maakte daar goed waar wij het lieten liggen.
Niet om ons er gemakkelijk vanaf te maken,
niet om te zeggen: het valt wel mee, maak je er niet druk om.
Nee, we beseffen dat we tekort schoten, en dat we zullen tekortschieten
Dat we het vaak niet kunnen opbrengen.
We weten dat Hij het wel opbracht, dat Hij zich niet liet tegenhouden,
door welke satan dan ook, door geen belemmering.
Het was Hem niet teveel gevraagd, al moest Hij alles geven.

Want Jezus droeg mijn zondelast
En tranen aan het kruis.
Hij houdt mij door genade vast
En brengt mij veilig thuis.

Daarom de Lijdenstijd:
Om te beseffen dat wij die weg vaak niet kunnen gaan.
Dat wij net als Petrus kunnen zijn, die eerder in de weg lopen,
maar ook te zien op Christus die voor ons die weg van lijden en sterven ging.

Amen


De eschatologie en de Heilige Geest

De eschatologie en de Heilige Geest
dr. A. van de Beek, Spreken over God, p. 103-122.

Wat in dit hoofdstuk staat heeft Van de Beek ook al eerder uitgewerkt in:

  • Hier beneden is het niet (2005)
  • God doet recht (2008)


Inzet
De eschatologie gaat over de laatste dingen: de wederkomst van Christus, het oordeel, hemel en hel (voor een aantal ook: de eindtijd, het duizendjarig rijk enz). In veel dogmatieken staat dit hoofdstuk meer aan het eind, omdat de volgorde wordt gevolgd van het handelen van God in de tijd. Van de Beek plaatst dit hoofdstuk echter in het midden. Bovendien combineert Van de Beek de eschatologie met het spreken over de Heilige Geest.

1. Gegroeid in Israël: Oudtestamentische oorsprong
God doet recht
Een belangrijk gegeven voor de theologie van Van de Beek is dat God recht doet. Dat is ook de titel van een van zijn boeken. Hij komt er steeds op terug in al zijn boeken. Dat God recht doet, is een gedachte die al in het Oude Testament te vinden is: met de rechtvaardigen zal het goed gaan en de goddelozen worden gestraft. In de praktijk gaat het er echter niet zo aan toe: vaak hebben de goddelozen een voorspoedig leven en hebben de rechtvaardigen het zwaar. Deze praktijk stelt vragen bij het handelen van God: trekt God de goddelozen niet voor en laat Hij de rechtvaardigen niet in de steek? (Ps. 73) Ook de geschiedenis van het volk van God is eerder een geschiedenis van tegenslag en lijden dan van voorspoed en geluk. In het Oude Testament wordt de worsteling tussen de belofte dat God recht zal doen en de praktijk dat er weinig van de te zien is geregeld verwoord.
Daarom is volgens Van de Beek de eschatologie niet het denken over de laatste dagen of het einde van de wereld, maar een vraag over God: Klopt het wel dat God recht doet? Kunnen we er op aan dat God recht zal doen.? (p. 105)

Gedragen door de hoop
Ondanks deze worsteling heeft Israël de hoop nooit verloren: God zal een betere toekomst brengen. Zoals bevrijding uit het slavenhuis. Die betere toekomst komt er vaak via omwegen. In die omwegen heeft Israël moeten leren dat het niet om een glorieuze toekomst gaat (zoals het koningschap), maar het geloof in de Heere. Dat geloof heeft Israël vaak niet gehad. Die omwegen waren er ook door het ongeloof van het volk en door de straf die de Heere.
Vanwege dat steeds weer opkomende ongeloof en die neiging om bij de Heere vandaan te gaan is er een radicale verandering van het volk nodig. Die radicale verandering zal er ook toe leiden dat elk conflict en elke spanning uit de wereld is en voormalige vijanden vriendschappelijk met elkaar omgaan. Deze radicale verandering zal daarom de hele kosmos aangaan. De verwachting van een nieuw koningschap groeide daarom uit tot een verwachting waarbij de gehele wereld zal worden vernieuwd: een nieuwe hemel zelfs en een nieuwe aarde. Dat nieuwe zit een een nieuwe relatie van God met de mensen.
Om die nieuwe hemel en aarde te laten komen, moet God ingrijpen. Een verandering door vergeving. Een verandering die meer is dan boetedoening en besef door de zonde tekortgeschoten te zijn: een vernieuwing van ons hart. Deze vernieuwing van het hart zal aan het einde van de tijden gebeuren.
Deze verwachting groeide uit tot het geloof dat God de doden zal laten opstaan en hen in de opstanding het recht zal geven dat hen op aarde ontbroken heeft. Na de opstanding zal God ook over de goddelozen recht spreken. Zonder opstanding geen laatste oordeel. Zonder laatste oordeel geen recht.
Is het afdwalen van het volk nu de schuld van de mensen of draagt God ook verantwoordelijkheid? Volgens Van de Beek kunnen we niet alleen naar de menselijke schuld kijken maar kunnen we er niet omheen om de vraag ook op God te betrekken: ‘Waarom doet U ons van uw wegen dwalen?;  (p. 110)

2. Vervuld in Jezus
Gods komen in Jezus
De komst van Jezus heeft te maken met het recht dat God komt brengen. God weet dat de mensen het niet meer goed kunnen maken. In Jezus neemt God Zelf de verantwoordelijkheid van onze zonde en onze schuld op Zich. De komst van Jezus is de beslissende omkeer. Met de komst van Jezus is de laatste der dagen aangebroken. Met de komst van Jezus op aarde is het koningschap van God gekomen, de radicale verandering waar in de tijd van het Oude Testament naar werd uitgekeken. In de verhalen die de evangeliën over Jezus vertellen is zichtbaar dat Jezus God is: ‘Hij heerst over de machten van het kwaad die de wereld tot een chaos maken.’ (p. 111)
Aan de radicale verandering die Jezus komt brengen, zijn een aantal aspecten verbonden:

  • Aan het einde wordt het laatste oordeel voltrokken.
  • Er zal vergeving van zonden zijn.
  • De doden zullen opstaan.

De komst van Jezus is het antwoord van God op de vragen: Klopt het wel dat God recht doet? Kunnen we er op aan dat God recht zal doen? Het kruis was het oordeel over de wereld en de zonde. De gekruisigde is opgestaan.

De kairos van Christus
Als God in Christus definitief ingreep, waarom gaat onze geschiedenis op dezelfde manier door als voorheen? Om die vraag te beantwoorden wordt er onderscheid gemaakt tussen twee vormen van tijd:

  • chronos: de kalendertijd, de tijd op de klok. (Denk aan chronologie)
  • kairos: een beslissend moment in de tijd waardoor de tijd daarna anders is. De gebeurtenissen die horen bij het komen van God in Christus zijn een groot moment van kairos. 

God handelt niet volgens de kalendertijd, niet volgens de chronos. Dat is wel de tijd die wij kunnen waarnemen. Voor God zijn duizend jaar als een dag en een dag als duizend jaar. Op die manier kunnen de gelovigen die overleden zijn na hun dood de heiligen die reeds voorgegaan zijn ontmoeten in Gods heerlijkheid. (p. 115)

3.3 De Geest als komen van God

De Geest en Christus
De komst van de Geest op het pinksterfeest staat niet los van het komen van Christus, maar is onderdeel van dezelfde beweging van Gods komen. (Op deze manier kan Van de Beek ook de eenheid van God in Zijn handelen in de geschiedenis bewaren, zie p. 118: God werken naar buiten toe zijn één. De leer van de drie-eenheid komt later aan bod.) Met de Geest komt God Zelf. God komt niet twee keer, maar de komst in Zoon en Geest zijn een beweging van Gods komen. De komsten worden wel onderscheiden, maar moeten ook als een eenheid worden gezien. Daarom moeten de Geest en de Zoon ook niet teveel uit elkaar gehaald worden: waar de Geest is, is de Zoon en waar de Zoon is, is de Geest. Daarom is er geen principiële volgorde waarop de Zoon en de Geest behandeld moeten worden. Belangrijker is dat de eenheid in het komen gehandhaafd blijft.
De Geest in mensen
De Geest neemt de mensen op in de gemeenschap met Christus. Dat de Geest mensen opneemt in die gemeenschap is geen toevallige samenloop van omstandigheden, maar verkiezing en verbond. Van de Beek wil verbond en verkiezing samen denken. Dat zal niet iedereen in de Nederlandse gereformeerde traditie hem nazeggen. Zowel verbond als verkiezing geven aan dat het Gods keuze is dat wij tot de gemeenschap van Christus zijn gekomen. Die keuze gaat met liefde gepaard.

Als de Geest mensen in de gemeenschap van Christus brengt krijgt hun leven ook wat van de gestalte van Christus. In die gemeenschap kunnen ze komen, omdat Christus de gekruisigde is. In gemeenschap met Christus komen, betekent dat we geconfronteerd worden met wat we zijn: zondaars en schuldigen die Gods bevrijding van zonde nodig hebben. Aan het kruis liet Jezus ook zien wat er van ons terechtgekomen was. Wij zijn de reden van zijn ontzaglijke lijden. De geloofsbeleving van een christen is er daarom een van schuldbesef en verwondering.
Wanneer we in de gemeenschap met Christus gekomen zijn, gaat de Geest ook in ons werken. We zijn niet meer van onszelf, maar Christus bepaalt ons handelen en denken (p. 121).
Kunnen we aan onze geloofservaring of aan ons veranderde levensstijl opmerken dat we van Christus geworden zijn? Van de Beek bestrijdt dat: niet onze ervaring of onze daden geven de bevestiging dat we van Christus zijn. Die bevestiging kan alleen van Christus komen. We kunnen onze daden en geloofservaring wel gebruiken als reflectie op hoe het in onze relatie met Christus gaat. Als we tot de conclusie komen dat we er niet aan voldoen, moeten we niet de conclusie trekken dat we geen christen zijn, maar moeten we onszelf trainen in het leven in geloof. Wat de kerk aan middelen aanreikt zijn medicijnen om ons geloof te verbeteren en beter te maken.

Preek zondag 12 februari 2023

Preek zondag 12 februari 2023
Kerkproeverij
Schriftlezing: Mattheüs 15:21-28

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als je voor de eerste keer in een kerkdienst komt, wat zou je dan moeten proeven?
Ik vroeg het wat na bij mensen die vaak in de kerk kwamen.
Wat je zou moeten proeven, is warmte, zei iemand stellig.
Dat je welkom bent, ook als je nooit eerder in de kerk bent
en dat je er bij mag horen, ook als je zelf niet weet of je wel gelovig bent.
Het kan best zijn dat als je hier voor het eerst bent, dat dat een hele stap was.
Dat je lang geaarzeld hebt of je wel moest gaan.
Als je dan toch komt, is het fijn als je je welkom voelt en niet raar wordt aangekeken,
dat je je op je gemak voelt, dat je voor je gevoel er zo tussen past.
Dat je die warmte voelt, is zeker belangrijk.
Maar ik hoop dat je, nu je hier bent, allereerst iets van God proeft.
Bijvoorbeeld in de liederen die we zongen.
Misschien kende je de liederen en de psalmen die we zingen,
ik heb geprobeerd om bekende psalmen uit te zoeken, zodat je wellicht er nog een van kent.
Als je er een van kent, dan hoop ik dat het niet alleen een gevoel van nostalgie geeft,
een lied dat je een keer hebt geleerd – misschien als kind,
maar dat je daarin iets van God merkte,
dat je merkte dat je in het zingen (of het luisteren ernaar)
merkte dat je iets van God ervaarde, dat je merkte dat Hij naar je toe kwam.
Het kan zijn dat je in je leven nooit gebeden hebt,
misschien wel omdat je niet wist hoe dat moest en heb je nu geprobeerd om mee te doen.
Ik hoop dat je dan ervaren mag dat je woorden bij God aankomen,
dat je merkt dat Hij je ziet in alle gedachten die je hebt, in alles wat je meemaakt.
Ik hoop dat je als je hier voor het eerst geweest bent – en ook als je hier geregeld komt –
dat je dan vooral iets van God ervaren hebt.
Dat je mocht merken: ook voor mij is de mogelijkheid er om in contact met God te komen.
Ook voor mij is er de mogelijkheid om iets met God te krijgen.

Er kunnen allerlei redenen zijn waarom je nog nooit eerder naar de kerk bent geweest.
Het kan best zijn dat je al wel met God bezig was.
Als je niet naar de kerk gaat, wil dat nog niet zeggen dat je niet gelovig bent.
Naar de kerk gaan is zeker belangrijk om je geloof te onderhouden.
Maar er kunnen redenen zijn waarom je wel met geloof bezig bent
maar de stap naar de kerk nog niet kon maken.
Er kunnen redenen zijn waarom je nooit met God bezig bent geweest.
Je kon Hem om bepaalde redenen niet in je leven toelaten.
Een van de redenen kan zijn, die ik wel tegenkom, is dat je er niet mee opgevoed bent.
Je hebt het niet van huis uit meegekregen. Bij jullie thuis werd er niet aangedaan.
Je hebt nooit geleerd, niet als kind, niet als tiener, niet als volwassene,
om contact met God te zoeken. Ook al zou je het misschien wel willen.
Of je ervoer een afstand tot de kerk.
En je dacht bij jezelf: omdat ik niet bij de kerk hoor, hoor ik blijkbaar ook niet bij God.
We lazen uit de Bijbel over een vrouw die er ook niet mee opgevoed was.
Zij was in een heel ander geloof grootgebracht.
Zij paste daarom niet bij de mensen die bij God hoorden.
Daarom zal ze vast raar aangekeken zijn.
Zij bij Jezus?
Je merkt dat Jezus ook niet heel erg toeschietelijk is.
Daar komt een vrouw bij Jezus om hulp te zoeken voor haar dochter.
Je zou zeggen dat ze bij Hem aan het goede adres is.
Als er ergens een goede plek is om hulp te zoeken, dan is dat wel bij Jezus.
Ze vraagt ook niet eens om een wonder, om genezing.
Ze vraagt of Jezus medelijden met haar dochter wil hebben.
Deze vrouw vraagt of Jezus het leed van haar dochter wil zien.
Dat Hij zich laat raken door de ellende van haar dochter.
Ze vraagt: Wilt U alstublieft niet wegkijken? Niet de andere kant opkijken?
Maar Jezus draait zich om en reageert niet op haar.
Stel je voor dat we aan de Heere zouden vragen om te zien naar al het leed
dat nu in Syrië en Turkije is gebeurd door die aardbeving,
Al die mensen die omgekomen zijn, al die mensen die gewond zijn,
de overlevenden die familie en vrienden kwijt zijn, hun huis weg
en dat God niet naar dat gebed zou willen luisteren omdat die mensen geen christen zijn.
Ze zijn niet van de kerk en ze zijn dus niet de mensen
die Hij zou moeten beschermen en helpen.
Alle mensen zijn toch door God geschapen?
Dan kan Hij toch geen onderscheid maken in Zijn zorg
tussen degenen die wel bij Hem horen en degenen die niet bij Hem horen?
Maar hier deze vrouw: ze dringt bij Jezus er op aan maar Jezus kijkt haar niet eens aan.
Hoe ze ook roept, hoe ze ook aandacht vraagt voor haar dochter:
Jezus negeert haar.

Dat kan ook de reden zijn waarom je God op een afstand hebt gehouden,
omdat je met je vragen bij God kwam, bij Jezus om hulp vroeg, zelfs in gebed,
Maar dat je het gevoel hebt dat je gebed niet gehoord werd,
Dat je het idee had dat God je negeerde, dat Hij je niet zag staan
en dat je bij jezelf dacht: dan hoeft het voor mij ook niet meer.
Als God mij niet wil zien, waarom zou ik me dan tot Hem richten?
Waarom zou ik Hem dan in mijn leven toelaten?
Ik heb toch niets aan God. Blijkbaar is het voor mij niet weggelegd.
Als je genegeerd wordt, kan het je diep raken.
Als je tegen iemand iets zegt, maar die ander negeert je dan kun je heel kwaad worden.
Als je wat gedaan moet krijgen van de overheid, bijvoorbeeld de WMO,
en je wordt maar niet geholpen, ze willen niet bij je komen om te zien hoe je er bij zit,
Ze willen niet eens naar je verhaal luisteren, ze schepen je af,
dan kun je daar boos over worden, een boosheid die niet zomaar weg gaat.
Ook naar God toe kan die boosheid, als je die hebt omdat je je door Hem genegeerd voelt,
niet zomaar weg gaan.

Soms heb je dan anderen nodig die voor je opkomen.
Die voor je bidden en in het gebed de teleurstelling die je hebt opgelopen verwoorden
omdat je zelf die teleurstellingen niet meer kunt verwoorden.
Zo doen de leerlingen van Jezus het ook.
Al is het bij hen wellicht niet eens een vorm van medelijden
waarom ze vragen aan Jezus om deze vrouw toch te helpen.
Ze vinden het vooral lastig dat ze nageroepen worden.
Ze vinden het gênant dat deze vrouw zo al roepend aandacht blijft vragen.
Als Jezus haar nou helpt, dan zijn ze ervan af.
Wat zij proberen, ook zij vangen bot: Ik ben niet voor deze vrouw gekomen.
Ik ben gestuurd naar degenen die bij God hoorden maar die zijn afgedwaald.
Deze vrouw staat erbuiten. Zij hoort er niet bij.
Dat klinkt alsof God alleen een bepaalde groep mensen heeft uitgekozen.
Zij horen bij God. De groep die bij de kerk hoort bijvoorbeeld.
En alle anderen die daar niet bij horen, horen niet bij God
en hebben dan ook geen recht op de aandacht van de Heere.
De Heer is mijn herder, zongen we aan het begin van de dienst.
Maar dan niet voor alle mensen, maar alleen voor degenen die bij Hem horen.
Zo lijkt Jezus zich op te stellen.

Daar heeft deze vrouw geen boodschap aan.
Zij laat zich niet wegsturen. Nu zegt ze het duidelijker dan de eerste keer:
Help mij.
Jezus mag dan vinden dat zij er niet bij hoort,
de vrouw gelooft wel in Hem.
Al vanaf het begin dat ze bij Hem kwam.
Als er iemand is die bewogen kan zijn, dan is Hij het.
Als iemand medelijden wil hebben, Zijn hart kan laten spreken, dan is Hij het.
Hij is het juiste adres waar ze moet zijn.
Het is maar een kort gebed. Bidden zit hem vaak niet in lange woorden.
“Heere, help mij!” Dat is al genoeg.
Dat is ook geloof. Dat als er tegen je gezegd wordt: je hoort er niet bij,
dat je dan niet opgeeft, maar blijft aankloppen.
Dat als je de indruk krijgt dat het niet voor jou is weggelegd, dat je niet opgeeft.
Jezus zei een keer zelf: Als je op zoek bent, dan zul je vinden.
Als je bij Mij aanklopt, zal Ik voor je open doen en je niet voor een dichte deur laten staan.
De vrouw blijft maar aankloppen.

Maar ook Jezus geeft zich niet zomaar gewonnen:
Het brood is alleen voor de kinderen.
Wat God geeft, is alleen bestemd voor degenen die God heeft uitgekozen.
Alleen die vanuit zichzelf kinderen zijn – omdat ze in een christelijk gezin geboren zijn,
omdat ze gedoopt zijn – tenminste, dat is wat Jezus hier lijkt te zeggen.
Jezus wil zeggen: de zegeningen die Ik geef, kan Ik niet weghalen
bij degenen die bij God horen, want anders komen zij tekort.
Zou God dan zo zuinig zijn, 

dat wat Hij geeft, net genoeg is voor degenen die bij Hem horen?
Dat als er gegeten is, er niets meer overblijft?
Het volgende verhaal dat Mattheüs hierna vertelt, is dat Jezus van zeven broden
zoveel brood maakt dat er zeven manden overblijven.
Als de kinderen hebben gegeten, is er nog genoeg over.
Dat is ook wat de vrouw denkt: Dat brood hoeft niet weggenomen te worden bij de kinderen.
Zij hoeven niet minder te krijgen.
Als er maar een beetje voor haar is, wat op de grond valt,
wat anders opgeveegd wordt en weggegooid wordt.
Een restje maar, dan mogen die anderen de overvloed hebben.
Zou God een restje over hebben voor degenen die er niet bij horen?
Mogen zij ook van Zijn goedheid proeven?
Kunnen zij desnoods datgene krijgen dat anders in de afvalbak verdwijnt?
Misschien kijk je thuis wel mee en heb je de stap niet durven zetten naar de kerk
En denk je: ik hoef niet alles wat God geeft,
Als er maar een klein beetje genade voor mij is.
Genoeg om van te leven, genoeg om straks te kunnen sterven.
Let er dan op hoe Jezus reageert.
Hij wil niet dat die vrouw met een restje afgescheept wordt.
Als God geeft, is er genoeg. Dan blijft er volop over.
Ook voor degenen die het van huis uit niet hebben meegekregen.
Als je niet gedoopt bent, als je het niet in je opvoeding hebt meegekregen,
mag je er toch van ontvangen, want de rest krijgt er echt niet van tekort.
Als God geeft, is dat niet een klein beetje.
Is Hij geen gastheer die maar net genoeg voorzet,
Waarbij je als je eet toch eigenlijk nog wel honger blijft houden.
Als God geeft, is dat zo overvloedig, zo royaal dat er vanzelf kruimels van de tafel vallen.
Ook deze vrouw mag bij Jezus komen met haar vragen
en ze wordt geholpen omdat ze gelooft dat ze bij Jezus aan het juiste adres is.

Vandaag kerkproeverij. Ik hoop vooral dat u deze gulheid van de Heere mag ervaren.
Dat je mag ontdekken: het kan ook voor mij zijn.
Ook als je jezelf niet als een kind ziet dat bij God aan tafel mag zitten.
Dat God zegt: Kom maar, dit brood is ook voor jou.
Ook voor jou is Jezus gekomen. Ook jij mag erbij gaan horen.
Ik wil ook met jouw medelijden hebben.
Ik draai jou niet de rug toe als je tot Mij komt.
Het zou mooi zijn als je net als deze vrouw zo kunt volhouden,
omdat je in Jezus gelooft.
Maar wellicht is dat voor nu teveel gevraagd.
Is het voor nu genoeg om te ervaren dat er een God is die ook jou wil zien en horen.
En later wellicht, als je verder bent, mag je dan zeggen: Vader.
Vader, ik hoor bij U, van U wil ik zijn. Amen




De weg van het verbond

De weg van het verbond

Het klinkt een beetje vreemd, wat ik nu ga vertellen, maar misschien mag ik het toch wel zeggen. Ik ben jaren lang in het bezit geweest van een jonge hond, een spaniel, een vlug en hartelijk dier. Hij kon je soms door en door weemoedig aankijken, alsof hij alle leed van de wereld op zijn jeugdige schouders torste, maar als hij eenmaal buiten was, in de bossen, dan was hij de vlugste van allen. Er was in de loop der tijden tussen ons een soort van vriendschapsverhouding gegroeid, schertsend noemde ik het wel eens: een verbond. We kenden elkaar, voorzover dat onder de gegeven verhoudingen mogelijk was, en we begrepen elkaar.
Elke keer als we met elkaar gingen wandelen was dat een feest, voor ons allebei. Hij kende het fluitje, waarmee ik hem tot de orde riep, en er bestond bij hem ook een hartelijke bereidheid om bij mij te blijven. Tenminste, voorzover allerlei verzoekingen, die nu eenmaal op onze weg onvermijdelijk waren, en voorzover ook de verkeerde begeerten hem niet op een dwaalspoor brachten. In zekere zin was elke gemeenschappelijke wandeling toch weer een waagstuk, want helemaal zeker kon ik toch nooit van hem wezen. Er konden van die dingen gebeuren die maakten dat hij volledig de kluts kwijt raakte en dat zelfs mijn vertrouwde fluitje hem niet meer tot inkeer kon brengen.
Maar dit nu daargelaten. Als alles goed was, en het was gelukkig meestal goed, dan ging alles op de wandeling vlot en prettig. Natuurlijk liep hij altijd ver voor mij uit, in het kreupelhout, maar elke keer kwam hij weer op het goede pad terug, en zo behoorde het ook. Ik dacht wel eens bij mijzelf: daar heb je nu een goed voorbeeld van vrijheid. Daar komen geen halsbanden bij te pas en geen zweepslagen, dat gaat met een merkwaardige vanzelfsprekendheid vanzelf voort. Als hij maar bleef in wat ik nu maar de “weg van het verbond”, dan was er in geen enkel opzicht een vuiltje aan de lucht.
Wat me het meeste trof in dat vriendelijke dier, was dat hij altijd weer, wanneer hij een heel eind vooruit gehold was, even omkeer of de baas er nog was. Ook als hij op zo’n zijpaadje was ingeslagen en na velerlei omzwervingen weer op het goede pad hij gezien had, dat ik dezelfde weg volgde als hij, waagde hij het vooruit te lopen. Die gespannen, vertrouwensvolle blik heeft me dikwijls getroffen. Hij was voor mij als het ware het bewijs van het verbond, het teken dat we bij elkaar hoorden en ook wilden horen.
Merkwaardig was het, hoe, als je met zo’n hond wandelde, je gedachten keer op keer terecht kwamen in de theologie. Het was alsof de elementaire beginselen van het omgangsleven met God in dat simpele samengaan aan de orde kwamen. Ik had het al over het begrip “vrijheid”, dat me ineens zo doorzichtig werd vanuit de weg van het verbond. Als ik maar dicht bij God blijf en werkelijk met Hem wandel, dan is dat vrijheid, natuurlijk is het dat.
Maar vooral die blik heeft me dikwijls tot denken gebracht. Dan was het alsof God tegen me zei: “Zo mag jij nu ook wandelen. Je mag wel eens iets vooruitlopen, je mag zo je eigen weg gaan, als je maar helemaal leeft vanuit het besef van je betrokkenheid op Mij en als dat besef je er maar telkens weer toe brengt even achterom te kijken, of Ik er nog ben, of je Mij niet kwijt bent.” Er moet altijd weer zijn het toetsen of de weg, die we gaan, werkelijk Gods weg is en of we niet alleen voorthollen. Er is, op de weg van verbond, het bestendig elkaar ontmoeten in het gebed.
Toen ik laatst in mijn Bijbel las, kwam dat alles me weer heel sterk voor de geest. Ik las die mooie geschiedenis van Hagar, die vluchtte uit het huis van Abram en toen ergens in de woestijn terecht kwam. Dat arme kind moet moeilijke dagen hebben doorgebracht, maar een engel des Heren kwam daar tot haar en wees haar weer op de weg die zij te gaan had. Toen heeft die eenvoudige Hagar deze opmerkelijke woorden gezegd: “Heb ik hier ook omgezien naar Hem, die mij ziet?” (Genesis 16:13). Is dat niet een ontroerend woord? Ze heeft het gevoel alsof zij alleen weggelopen is, weggelopen van haar meester, maar ook van GOd. En God bleef maar naar haar kijken, op haar neerzien. Ze had daar niets van gevoeld, ze was allang vooruitgelopen, ze was God allang kwijt. En nu ineens had ze even omgezien, zij, die vooruithollende mens, naar Hem, die haar zag. En toen heeft dat eenvoudige slavinnetje God een naam gegeven, de naam die op haar leven van toepassing was. Zij noemde Hem: “God des aanziens”. Toen zij achterom gekeken had, had ze gemerkt dat God haar aanzag, en toen was ze niet meer eenzaam en stond ze weer op de weg van het verbond en toen was alles weer mogelijk, want God kijkt naar haar! Ineens was het alsof God door het woord van Hagar plotseling vlak voor me stond en tegen me zei: “heb jij het ook begrepen?”
Uit: J.H.Bavinck, Flitsen en fragmenten (1959) 103-105.

Preek zondag 5 februari 2023 avonddienst

Preek zondag 5 februari 2023 avonddienst

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Met een klap valt de deur van de gevangenis dicht.
Johannes zit opgesloten.
Het ligt niet voor de hand dat hij zomaar vrij zal komen, omdat hij kritiek op Herodes had.
Hij had Herodes aangesproken op zijn manier van leven.
‘De vrouw die u nu hebt, is niet uw vrouw, maar van uw broer.’
Deze Herodes kan elke kritiek de mond snoeren door iemand in de gevangenis te gooien.
Ook als het iemand is die door God is gezonden.
Daar zit Johannes dan in de gevangenis.
Zijn werk is voorbij, want hij hoeft er niet op te rekenen dat hij nog vrij komt.
Hij moet nu maar afwachten wie zijn werk voortzet,
zijn werk om het volk terug te brengen bij God,
om het volk dat is afgedwaald, een verkeerde weg is ingeslagen
weer te laten omkeren, zodat het weer de weg van God zal gaan.
Nu hij het volk niet meer kan oproepen om te breken met het oude leven
en om een nieuw leven te beginnen, om om te keren van de verkeerde weg,
moet er een ander zijn die deze oproep tot bekering laat klinken.
Zijn stem mag dan nu zwijgen, maar zijn werk moet doorgaan.
Er zijn nog teveel die op die verkeerde weg zijn, zonder God leven,
Hem niet kunnen ontmoeten als Hij zou verschijnen.
Zou Jezus dit werk niet kunnen voortzetten?
Dat moment dat Jezus werd gedoopt kan hij zich nog goed voorstellen:
De stem die klonk bij de doop van deze Jezus,
de stem die zei: dit is Mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!
Als Jezus op dezelfde manier verder gaat, dan zwijgt de stem van Johannes weliswaar
maar gaat het werk van Johannes door.
Net zo lang tot het hele volk tot inkeer is gekomen en God weer dient.

Alleen als Johannes in de gevangenis zit, hoort hij hele andere berichten over Jezus.
Jezus roept niet op tot bekering.
Johannes had van Jezus verwacht dat Hij een vlammende prediking zou houden
en zou zeggen dat iedereen moest breken met het leven dat hij leidde
en opnieuw moest beginnen, berouwvol naar God toe gaan.
Johannes had verwacht dat Jezus op dezelfde manier als hij de mensen zou aanspreken,
zou aanspreken op hun verkeerde levensstijl, op hun zonde,
zoals hijzelf Herodes had aangesproken om zijn relatie met zijn schoonzus.
Jezus hoefde niet dezelfde woorden te gebruiken,
hoefde zich niet op dezelfde manier te kleden, zoals hij deed.
Jezus zou nog verder gaan, dan hij Johannes deed.
Johannes was met zijn ernstige prediking, met zijn waarschuwingen alleen voorbereider.
Straks als Jezus echt actief zou worden, zou Hij als rechter optreden.
Dan zal Hij over de goddelozen het oordeel vellen.
Dan is het met Herodes gedaan, met alle vijanden van Gods volk.
Dan is het met iedereen in het volk gedaan, die niet naar Gods wil leeft.
Johannes heeft hoge verwachtingen van Jezus gehad.

Wat hij over Jezus hoort, is echter iets anders.
Geen voorbereidingen voor het laatste oordeel over de goddelozen.
De zondaars in het volk krijgen niet een laatste waarschuwing om zich te bekeren.
De levensstijl van Jezus is er niet een van profetische ernst.
In zijn manier van leven klinkt niet door dat het nu de hoogste tijd is om tot inkeer te komen.
Dat het straks te laat is om je te bekeren en dat je dan voorgoed verloren gaat.
Jezus’ manier van leven is er niet een van soberheid en vasten, van ernst,
maar van feestmaaltijden, van plezier en vrolijkheid.
Degenen die bij die maaltijden aanwezig zijn, zijn niet altijd de vromen die strikt leven,
maar zondaars, tollenaars, mensen die het met Gods wet niet zo nauw nemen.
Is dit nu degene die verwacht werd, die orde op zaken kwam stellen,
het volk weer bij God zou brengen, diegene die zou komen in ‘s Heeren naam?
Johannes begint te twijfelen: heeft hij voor niets op Jezus gewezen?
Was hij voor deze Jezus een wegbereider?
Zijn werk ligt stil en Jezus zal dat niet voortzetten.
Als hij hoort wat Jezus doet, kan hij alleen maar de conclusie trekken
dat Jezus heel anders is. Heeft hij zich in Jezus vergist?
Is dit nu de verwachte messias, is dit de door God beloofde Christus?
Wat Johannes ook verwacht heeft, dit niet.

De aarzelingen van Johannes bij Jezus zijn dat Jezus te barmhartig is.
Johannes had iemand verwacht die eindelijk de boel op orde kwam brengen.
De zondaars zou aanpakken en straffen en zo een volk zou maken
dat alleen maar aan de Heere is toegewijd, een volk dat niet meer afdwaalt.
Maar in plaats van de zondaars te straffen en weg te sturen, nodigt Hij hen uit.
Mogen ze bij Hem komen, onderdeel zijn van Zijn beweging, Zijn groep,
mogen ze de maaltijd met Hem gebruiken.
Elke maaltijd bij Jezus wordt een feestmaaltijd, alsof het Koninkrijk van God al gekomen is,
alsof men er al is, het oordeel niet meer nodig is,
God onder Zijn volk kan wonen zonder dat er een zuivering van de zonde nodig is.
Dat is dus het vraagteken van Johannes bij Jezus:
Jezus is te vrolijk, te barmhartig, te laks misschien wel als het om de zonde gaat.
Niks geen aanpak, maar gewoon op zijn beloop laten en iedereen welkom heten.
Is dit nu de weg om het volk, dat is afgedwaald, weer bij de Heere terug te brengen?
Johannes betwijfelt dat.

Het enige dat Johannes nog kan doen is die twijfel bij Jezus brengen.
Hij kan zelf niet meer naar Jezus toe,
maar blijkbaar kan hij vanuit de gevangenis wel wat leerlingen naar Jezus sturen.
Ze komen met de vraag van Johannes bij Jezus:
Bent U nou degene die een plek in Gods plan heeft?
Bent U nou degene naar wie alle gelovigen uit het Oude Testament hebben uitgekeken?
Bent U nou van Godswege gestuurd?
Of gaat Gods weg met een ander dan U verder?
Het optreden van Jezus roept niet alleen vreugde en dankbaarheid op
bij degenen die met Jezus te maken krijgen,
omdat ze genezing ontvangen, of omdat ze weer bij de Heere mogen horen,
maar het roept ook een vraag op: is dit wel Gods weg?
Waar blijft het oordeel waar de profeten over gesproken hebben?
Het is niet zomaar een vraag van Johannes, maar een vraag naar wie Jezus is.
Moeten we nu in Jezus geloven, in deze Jezus? Of moeten we uitkijken naar een ander?
Je kunt deze vraag stellen, omdat je wel wilt geloven in Jezus,
maar het niet lukt omdat er zoveel is waar je nog je vragen hebt.
Dan is het een vraag om de twijfel in je te laten overwinnen door Gods kracht.
Je kunt deze vraag stellen vanuit kritiek op Jezus:
We moeten maar niet meer in Jezus geloven, want blijkbaar is Hij het niet.
We moeten een andere Heer dienen.
Jezus zei het zelf: We kunnen geen twee heren dienen.

Jezus geeft Johannes antwoord.
In het antwoord dat Hij aan Johannes geeft, laat Hij zien dat Hij wel de verwachte messias is
laat Hij zien op welke manier Hij de beloften vanuit het Oude Testament vervult.
Het gaat in het antwoord niet alleen om de wonderen die zichtbaar zijn,
maar om de manier waarop die wonderen de belofte uit het Oude Testament vervullen.
Want Jezus zegt eerst tegen de leerlingen van Jezus:
Vertel wat je hoort.
Dan gaat het niet over de verhalen die verteld worden over de wonderen,
niet om het gerucht dat over Jezus rondgaat.
Als Jezus zegt: “Vertel aan Johannes wat je gehoord hebt.” bedoelt Hij:
de wonderen die ik verricht, doe ik niet zomaar, maar omdat Ik daarmee
de verwachting over de Messias die er leefde in het Oude Testament vervul.
Het horen gaat voorop.
Leg maar een link tussen Mijn optreden en wat je weet uit Gods woord
en dat zie dat er een verband is, dat Ik deze wonderen niet zomaar doe.
Je kunt het bij de profeten nalezen.
De profeten spraken over een nieuwe tijd,
een tijd waarin de afstand tot God was overbrugd,
omdat God weer was teruggekeerd
en het volk Israël zich niet meer van God heeft afgekeerd.
De Heere en het volk hadden elkaar weer gevonden, omdat de Heere er weer was
en het volk tot inkeer was gekomen.
Met name Jesaja vertelt meerdere keren wat de tekenen zouden zijn van Gods terugkomst:
Blinden die weer konden zien, verlamden die konden lopen,
zelfs doden die weer tot leven zouden komen.
Dat waren niet zomaar wonderen. Deze wonderen hebben ook symbolische betekenis:
De ogen worden geopend, zodat Gods grootheid weer zichtbaar wordt,
de grote van God gezien kunnen worden, Gods aanwezigheid opgemerkt wordt.

Verlamden kunnen lopen, zodat ze weer kunnen wandelen op de weg van God.
Doden worden weer levend,
zodat duidelijk is dat het volk dat dood was door de zonde weer levend kan worden.
Jezus zegt tegen Johannes: Als je Jesaja had gelezen,
Dan had je geweten wie Ik was en had je geweten wat ik kwam doen.
Die nieuwe tijd waar Jesaja het over had is nu gekomen.
Die nieuwe tijd is gekomen omdat Jezus is gekomen.
De Heere is teruggekeerd tot het volk, omdat Jezus op aarde kwam,
de redder die geboren werd uit Maria, door de engel aan Jozef aangekondigd.
Hij zal Zijn volk redden van de zonde.
Wie het evangelie van Mattheüs doorleest,
zal ontdekken dat het oordeel niet aan de kant geschoven wordt.
Voordat Jezus definitief het oordeel zal uitspreken,
is er eerst een tijd van genade, is Jezus gekomen om te redden van de zonde,
is er eerst de mogelijkheid om terug te keren tot God.
Johannes liet de mensen terugkeren tot God
Door hen streng aan te spreken, hen dringend op te roepen tot bekering,
tot breken met deze manier van leven en tot God terug te keren.
Jezus doet dat op een andere manier: door juist de liefde van God te laten zien
degenen die afgedwaald zijn op te zoeken, door de zondaars niet uit het volk te zetten,
maar hen juist te roepen Hem te volgen, met hen te eten, bij hen te komen,
om hen op die manier bij God te brengen en te redden van de verlorenheid.
Voor Jezus is het optreden van Johannes alleen maar een andere stijl,
maar heeft Johannes wel hetzelfde doel als Jezus: dat het volk weer van God is.
Dat de Heere weer bij Zijn volk is en het volk van de Heere.
Alleen de stijl was anders: bij Johannes was het de stijl van een begrafenis,
van iemand die onverwacht op jonge leeftijd was overleden,
zo confronterend dat je over jezelf moest nadenken hoe jezelf ervoor staat,
hoe het met jezelf en de Heere is, als je het leven moet verlaten
en voor de rechterstoel van de Heere komt te staan, die een oordeel over je leven velt.
De stijl van Johannes was er een van berouw, van verdriet over de zonde.
De stijl van Jezus was er een van feest.
Niet omdat Jezus alleen maar van feesten hield, een oppervlakkige feestbeest was.
Zo stond Hij wel bekend: Jezus eet en drinkt met tollenaars.
Die Jezus houdt wel van een feestje en dan ook nog eens met foute mensen.
Nee, dit feesten had een betekenis:
Met Zijn komst was het Koninkrijk der hemelen al begonnen.
Zijn manier van feestvieren liet zien hoe het in de hemel zou gaan,
als alle verlosten samen mogen komen en feest mogen vieren in de hemel,
De Heere dankend voor de redding.
Waar Johannes de mensen door een confronterende manier tot inkeer wilde brengen,
door hen na te laten denken over de ernst van de zonde,
wilde Jezus de vreugde die er is als een zondaar tot inkeer komt,
welk feest er in de hemel gevierd wordt.
Jezus doet niet zomaar wat: zoals Johannes’ leven een indringende aansporing was,
zo is het leven van Jezus een ruimhartige uitnodiging.
In beide gevallen een aansporing om te komen:
om berouwvol te komen met de vraag of je opnieuw mag beginnen,
of om getrokken te worden door de mogelijkheid om door genade opnieuw te beginnen.
Roept hen op zich om te keren, roept hen tot het bruiloftsfeest.
Jezus zegt: je mag niet afzijdig staan.
Ook toen Johannes nog vrij was en daar aan de Jordaan stond,
kon je daar niet vrijblijvend staan als toeschouwer,
alsof je naar een bijzonder spektakel ging kijken, een attractie.
Zoals je kunt kijken naar een toneelspeler, zoals je kijkt naar een modeshow:
je kijkt en het doet je niets, je hoeft je leven niet te veranderen.
Nee, Johannes was wegbereider, om plaats te maken voor Jezus.
Je kunt niet op een veilige afstand blijven staan bij Johannes.
Hij is een profeet die gehoord wil worden, zodat er ruimte voor Jezus komt.
Je kunt niet op een veilige afstand van Jezus staan.
Hij wil dat je tot Hem komt en feestganger wordt van dat grote feest in de hemel,
waar de verlosten mogen zingen van hun redding
Wie oren heeft, die hore. Amen