Preek 30 oktober 2011 (Reformatieherdenking)

Preek 30 oktober 2011 (Reformatieherdenking)
Markus 2:1-12

Tekst: En toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: Zoon, uw zonden zijn u vergeven.  (Vers 5)

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

Wat het is om verlamd te zijn, weet ik niet uit eigen ervaring. Wat het is om verlamd te zijn, ik heb dat alleen gezien bij anderen. Bij een vrouw, die al eens getroffen was door een herseninfarct waarbij de ene helft van het lichaam gedeeltelijk uitviel. ‘Haar slechte helft’, zo noemde ze dat. Deze vrouw werd enkele jaren later nogmaals getroffen door een herseninfarct waarbij ‘de goede helft’ nog meer uitviel dan haar slechte helft.
Wat ik mij uit deze ontmoetingen herinner was de worsteling met haar lichaam. Haar lichaam dat niet meer deed wat zij graag wilde. Dat gevecht met haar lichaam zag ik als ik bij haar op bezoek was
en soms liet ze ook iets van haar machteloosheid blijken en wat die machteloosheid met haar deed. Moedeloos werd ze van haar lichaam, dat niet meer deed wat zij wilde en niet meer kon wat zij wilde. Ze wist niet meer of ze moest vechten om weer terug te komen of dat ze zich gewonnen moest geven. Zij die altijd behulpzaam was en klaar stond om voor anderen te zorgen, was nu afhankelijk van de zorg van anderen. Gedwongen tot afhankelijkheid was ze en daardoor voelde ze zich nutteloos. Ze kon zich niet voorstellen dat ze hier nog iets kon betekenen. Overbodige ballast – zo zag ze zichzelf.
Wat ik mij uit deze ontmoetingen ook herinnerde, was hoe confronterend deze ontmoetingen voor mijzelf waren. Ik werd me ervan bewust hoe vrij ik mijzelf kon bewegen. Dat ik gaan en staan kon waar ik wilde. Een beklemmende ervaring.
En dan preken over de genezing van een verlamde man. Met deze ervaring in het achterhoofd merk ik pas hoe vreemd deze gebeurtenis is. In de ontmoetingen met deze vrouw kon ik vaak geen woorden vinden. Ook geen woorden vinden om deze vrouw te troosten. Zo merk ik dat ik niet op de woorden kan komen om deze preek te maken. Deze gebeurtenis rondom Jezus en met de verlamde man maakt mij sprakeloos.
Ik hoop dat u mij goed begrijpt: Het is geen twijfel aan de macht van God. Het is niet het wonder dat hier gebeurt, maar het wonder dat in onze tijd vaak uitblijft voor degenen die zo naar verlangen dat zij weer zich kunnen bewegen zoals voorheen. Verlangen om bevrijd te worden uit de machteloosheid waarin zij gevangen zijn.
Vanmorgen ben ik geroepen – niet om deze machteloosheid met u te delen, maar om het evangelie te verkondigen. Om midden in de machteloosheid, die ons bevangt en die verlamde mensen nog meer bevangt dan ons, de stem van Christus te laten horen die ons bevrijd van alle banden die ons gevangen houden. Om te laten zien wat er gebeurt als Christus in ons leven komt, juist ook als we gevangen zitten in de machteloosheid. Zijn komst, Zijn Woord, Zijn optreden bevrijdt uit machteloosheid en gevangenheid.
Dat het om machteloosheid gaat en om niet meer kunnen, is op voorhand niet duidelijk. Er is nogal wat activiteit. Je kunt het alleen maar beschrijven in dynamische woorden: er gebeurt wat, mensen komen. Dat moet een rep en roer gegeven hebben, toen al die mensen dat huis binnen wilden gaan. De komst van Jezus in de stad brengt de mensen in beweging.
Allemaal mensen met hun eigen leven, hun eigen verhalen, hun eigen zorgen en vreugden. Mensen die elkaar wellicht niet eens kenden of van elkaar het verhaal niet wisten, zij worden bij elkaar gebracht in een gemeenschap rondom Jezus. Dat is het mooie van Jezus’ komst. Dat is al evangelie vóórdat Jezus Zijn mond opendoet en met woorden spreekt. Dat er een gemeenschap ontstaat rondom Hem. Mensen die elkaar niet hadden uitgezocht, die van elkaars bestaan niet op de hoogte waren, worden in de Here Jezus aan elkaar verbonden.
In een verdeelde samenleving, we kunnen er in de Bijbel over lezen, al die verschillende groeperingen: Schriftgeleerden, farizeeërs, priesters, aanhangers van Herodes, mensen uit Jeruzalem en Judea die neerkeken op dat volk daar in Galilea. In hedendaagse woorden: mensen die elkaar de maat nemen, die twijfels hebben bij de politieke keuze van de ander. Eén gemeenschap rondom Jezus.  Jezus brengt mensen bij elkaar die wij niet bij elkaar zouden uitzoeken. En dat is het koninkrijk van God, waar Jezus over spreekt. Gemeenschap rondom Christus. Sinds de eenheid met God verbroken was, was ook de eenheid onderling verbroken. Door het wantrouwen naar God toe was er ook onderling wantrouwen gekomen.
Jezus spreekt het woord tot hen. Hij zal hebben gesproken over degenen die bij God vandaan zijn, die ver bij God vandaan leven, geroepen worden om naar Hem toe te gaan. Getrokken worden om te leven met God.
Wellicht heeft hij een voorbeeld gebruikt dat kinderen ook begrijpen. De tafel, misschien weet je het nog, de tafel van God die zo vol stond, zo boordevol dat er vanaf viel.  De honden konden het van de grond opeten, zonder dat iemand er iets van de rijkdom miste. Genoeg voor iedereen. Teveel zelfs, want er zal overblijven. De Here Jezus had vast verteld dat Hij gekomen was om ook anderen uit te nodigen diegenen die voor zichzelf dachten dat ze er niet bij hoorden. Niet bij God, niet bij Zijn koninkrijk, misschien een beetje door te luisteren naar de Here Jezus. De Here Jezus zal verteld hebben, dat Hij gekomen is om ook degenen uit te nodigen die niet naar deze tafel, naar deze overvloedige maaltijd, dit grandioze feest durfden te komen. Ze durfden niet, omdat zij hier op aarde er ook niet bij hoorden. Ze werden uit de weg gegaan, ze werden genegeerd, bewust of onbewust bemerkten zij dat zij er niet bij hoorden en niet welkom waren. Voor hen is de Here Jezus gekomen.
Dat zal Hij vast hebben verteld. En deze boodschap maakte indruk op de mensen. Ze geloofden het of ze wilden het geloven.
Het is ook deze boodschap, die vier mensen in beweging brengt. Let maar eens op, hoe Markus vertelt dat deze vier mensen aankomen, nadat Jezus Zijn woorden sprak. Markus vertelt het zo, dat de woorden van de Here Jezus direct effect hebben, direct in vervulling gaan. Vier mannen komen eraan met een verlamde man. Of ze aanwezig waren bij wat Jezus vertelde of niet, ze merken dat deze verlamde man er ook bij hoort. Want er zijn veel mensen te bedenken die vanuit zichzelf niet bij Jezus kunnen komen, die buiten de gemeenschap hier op aarde vallen, bewust of onbewust buitengesloten worden. Dan zijn het ook de verlamden, de blinden, de zieken. De verlamde man, die voortdurend afhankelijk is van anderen. Zonder de hulp van anderen niet van bed afkomt, niet naar de wc kan gaan, niet op de hoeken van de straat neergelegd kan worden om te bedelen. Zonder de hulp van anderen niet meer thuis kunnen komen.
Hoe vaak gebeurt het niet, dat juist zij vergeten worden als er een grote groep aanwezig is. Waar mensen bij elkaar komen, die dat uit zichzelf kunnen. Het is de verkondiging van Jezus dief effect heeft,  die deze vier mannen –  Het woord van God keert niet leeg terug…
In de verhalen wordt gedaan of zij vrienden van de man waren, maar dat is nog maar de vraag. Het zou ook nog zo kunnen zijn dat hij tegen zijn zin bij Jezus werd gebracht. Maar dat deze vier mannen gegrepen werden door de verhalen over Jezus. Want wat waren de verhalen die over Jezus de ronde deden? Mensen die er niet meer bij hoorden, die zich niet meer onder de mensen konden begeven, met de duivel bezeten, melaats, zij kwamen bij Jezus en nadat ze door Jezus waren genezen, konden ze weer worden opgenomen in de gemeenschap. Door die verhalen gegrepen, geraakt, komen ze in beweging. Dan hoort hij, die verlamde man, er ook bij. En ze brengen hem, met bed en al, bij die Jezus die over die Gods barmhartigheid, Gods ontferming vertelt als een overvolle tafel, zoveel uitgestald. Hij hoort er ook bij. Als hij niet uit eigen beweging kan komen, dan brengen ze hem. Zo brengen deze vier mannen op hun manier wat God had aangekondigd: van alle einden der aarde zullen ze komen, van alle uithoeken om het heil te ontvangen.
Zij brengen de man, die dat uit zichzelf niet kan, tot de gemeenschap met Christus. Ze kunnen hem gewoonweg niet laten liggen. Door deze man bij Jezus te brengen, maken zij de naam van het dorp waar. Kapernaüm: dorp van de troost. Dorp waar God zich ontfermt over mensen, en waar mensen door die ontferming bewogen anderen bij God brengen. Een dorp dat wordt gestempeld door Gods ontferming, de bewogenheid waardoor mensen geraakt zijn en hun ogen opengaan voor degenen die erbuiten vallen.
Een huis vol – een volle kerk rondom de woorden van Jezus. Dat klinkt mooi en dat is het ook. Tegelijkertijd zien we hier ook dat een grote menigte,  een volle kerk ook wel eens een belemmering kan zijn om binnen te komen. Om in aanraking te komen met de woorden van Jezus. Maar deze vier mannen laten zich niet weerhouden. Ze haken niet teleurgesteld af, ze vragen zich niet af of wat ze doen correct is. Ze zijn maar met één ding bezig: deze man bij Jezus brengen. Dat is het geloof van deze vier mensen en Jezus ziet het geloof van deze vier mensen. Ze laten zich door niets weerhouden
Ze geloven dat deze man bij Jezus moet zijn.  Voor wat…? Om wat te ontvangen…? Wat hoopten deze mannen aan de verlamde te geven door hem bij de Here Jezus te brengen? Jezus ziet hun geloof. Wat Jezus ook doet met deze verlamde man, hij doet dat vanwege die vier vrienden. Vanwege het geloof van deze vier vrienden. Ik denk dat we dat ook wel herkennen. Hoe vaak gebeurt het niet dat wij meegenomen worden door anderen, door het geloof van anderen? Op momenten dat wij het niet meer zien zitten, dat er dan anderen zijn die er ons er door heen helpen en houden bij het geloof.
De verlamde man krijgt niet direct wat wij zouden verwachten. Hij krijgt geen genezing. Nog niet. Hij krijgt iets anders. Jezus spreekt hem aan en in de woorden klinkt de bewogenheid door en gaan de deuren van Gods koninkrijk open en stroomt het licht hem tegemoet. ‘Kind, je zonden zijn vergeven.’
Zonden?  Ik merk dat bij die poort die voor deze man wagenwijd open gaat, mijn bedenkingen heb: Waarom de zonden van deze man? Wat heeft deze man verkeerd gedaan? Want alleen concrete zonden kunnen toch vergeven worden? Waarom niet de zonde van de Schriftgeleerden, de farizeeën, de anderen die alleen voor zichzelf naar Jezus toegekomen zijn? Die geen anderen hebben meegenomen. Maar is er wel sprake van veroordeling in dit gedeelte? Of ben ik het die de Schriftgeleerden, de farizeeën, de menigte veroordeelt? Sluit ik de Schriftgeleerden, de farizeeën, de menigte uit, omdat ik niet kan geloven dat ook voor hen vergeving van zonden is.
De vergeving van zonden heeft altijd iets wat ons irriteert. De vergeving is ook voor degenen voor wie wij het niet bestemd hadden. Ook voor de ander. De mogelijkheid die de verlamde man krijgt, de open poort, die mogelijkheid wordt ook de farizeeën, de Schriftgeleerden voorgehouden. De verlamde man wordt genezen om te laten zien dat de woorden van Jezus macht hebben.
Dat Jezus niet zo maar wat spreekt, maar dat het woord dat Hij spreekt, effect hebben. Wat Jezus spreekt is waar. Wat Jezus belooft, dat doet hij. Elke keer als de Schriftgeleerden deze man zien lopen, worden zij er aan herinnerd dat ook voor hen de poort van Gods koninkrijk kan open gaan.
Van de kerkenraad heb ik voor mijn verjaardag een bon gekregen van de fietsenmaker. Hoe weet ik dat deze handgeschreven bon echt is? Hoe weet ik dat ik deze bon kan inleveren om mijn fiets te laten maken? Door het logo, door de handtekening. Zo is deze man de garantie voor de Schriftgeleerden dat Jezus ook hun zonden kan en wil vergeven.
Wat is gemakkelijker?Wij kunnen geen van beiden. Door deze vraag wijst Jezus erop dat wij niet zonder het handelen van God kunnen. Alleen Hij kan dat doen.  Hij kan genezen en vergeven.

Blijf ik nog zitten met de vraag waarom vandaag de dag vaak niet genezen wordt. Ook niet na aanhoudend gebed. Ik heb hier geen antwoord op. Tot de gemeenschap van Christus behoren, betekent ook dat we met elkaar delen in het lijden. Dat we degene die ziek, verlamd of machteloos is niet uit de weg gaan, maar hem of haar bij Christus brengen.
Deze gebeurtenis, die Markus vertelt, wekt in ons wel het verlangen naar een wereld van heelheid en eenheid, verlangen om rond die tafel van het koninkrijk van God verzameld te worden. Naar dat koninkrijk en naar de komst van Christus zien wij uit.
Amen

Het koninkrijk van God bestaat niet alleen uit woorden

Het koninkrijk van God bestaat niet alleen uit woorden
Over de hedendaagse moeite om over genezingswonderen te preken

Het Oude en Nieuwe Testament staan vol genezingswonderen. Maar juist deze verhalen roepen veel vragen op. In de preek kan men niet, zoals op zondagschool, volstaan met het navertellen van het verhaal. Hoe kan men vandaag de dag over genezingswonderen preken? Ik vat hier een artikel van Werner Thiede samen. Deze samenvatting bevat niet mijn eigen standpunt, maar helpt mij wel om na te denken over dit verschijnsel.

Verlegenheid in het verleden
De hedendaagse moeite met (preken over) genezingswonderen is niet nieuw. Reeds in de Vroege Kerk had men hier moeite mee. De vroege Augustinus was van mening dat het charisma van de genezing met de apostelen was uitgestorven, omdat sinds die tijd het evangelie duidelijk genoeg geklonken heeft. Na zijn pastorale ervaring als bisschop was hij een andere mening toegedaan. In de Middeleeuwen werden de kloosters een plaats waar genezing en heil kon worden gevonden. Met het afschaffen van de kloosters keerden de reformatoren terug tot de vroege Augustinus. In polemiek met Rome werd door de protestantse scholastiek nadrukkelijk de noodzaak van actuele wonderen ontkend.
Dat de Verlichting moeite had met de wonderverhalen zal niet verrassen. In de Verlichting kon met niet overweg met gebeurtenissen die de natuurwetten buiten werking stelden. Schleiermacher gaf aan dat wonderen niet kunnen, omdat wonderen een verandering van de vastgestelde loop van de natuur betekende. Deze verandering zou een duiden op de onvolkomenheid van de schepping en de almacht van God in twijfel trekken. De argumentatie van Schleiermacher werkt door in de theologische doordenking in de 20e eeuw (Rudolf Bultmann, Wolfgang Trillhaas). Zelfs Karl Barth, die in contact gekomen was met Christoph Blumhardt, gaf aan dat wonderen tot de uitzonderingen behoorden.

Genezingswonderen zijn er ook vandaag de dag
De theologie heeft het verlangen en de drive om mee te doen met de actuele discussie. De theoloog moet zich dan op de hoogte stellen van de discussie binnen de medische wetenschap. De wereldwijd befaamde kankeronderzoeker en hoogleraar Walter Gallmeier schrijft: ‘Wie niet in wonderen gelooft, is geen realist. (…) Wie niet waarneemt wat iedereen kan zien, kan niet meer volhouden dat hij een wetenschapper is, want hij wil de realiteit niet onder ogen zien.’
Daarnaast zijn er duizenden genezers actief die bij elkaar miljoenen patiënten hebben. Deze genezers zijn in twee groepen te verdelen: (1) degenen die uitgaan van kosmische energie en (2) zij die uitgaan van media, zoals geesten of engelen, die genezing doorgeven.
Mogen deze genezers zich ophouden in de esoterische hoek, dat geldt niet voor alle wonderen die gebeuren. Als moderne theologie claimt dat zij zich bezighoudt met hedendaagse ervaring, moet zij ook de ervaring van wonderen serieus nemen. Veel kerkelijk betrokkenen interesseren zich steeds meer voor wonderen. . Uit een onderzoek van de Evangelische Kirche (EKD) bleek dat 3% van de ondervraagden ervaring had met concrete ervaring met genezers. Binnen en buiten de kerk is er aandacht voor (gebeds)genezing. Aan de ene kant kan dat de invloed zijn van esoterische interesse. Aan de andere kant kan het de opkomst zijn van evangelicale spiritualiteitIn de Rooms-Katholieke Kerk is de openheid voor genezingswonderen veelvuldig aan te treffen. Neem als voorbeelden het bedevaartsoord Lourdes en de heiligverklaring van Pater Pio in 2005.

Preken over genezingswonderen – een homiletische kans
Hoe kan in de preekvoorbereiding worden omgegaan met verhalen over wonderlijke genezingen?

(a) Exegese is belangrijk, want daardoor komen we in aanraking met ervaringen van wonderen. De exegese maakt ons ook bewust van het gevaar van individuele vooroordelen.

(b) Bijbelse verhalen over genezingswonderen hebben altijd een boodschap. In deze verhalen gaat het over God als schepper en verlosser. Deze theologische boodschap is gebaseerd op een concrete gebeurtenis, een feit. De verkondiging van deze boodschap mag er niet toe leiden dat het feit of de gebeurtenis wordt ontkend.

(c) In de dogmatiek zijn veel ontoereikende verklaringen:
symbolische uitleg die men voorstaat, omdat wonderverhalen niet passen in de wereldbeschouwing van de uitlegger.
naturaliserende uitleg: Jezus was een soort sjamaan, hij bezat een natuurlijke kracht waardoor hij mensen kon genezen. (Gerd Theissen, Eugen Drewermann) Deze natuurlijke kracht is niet direct voorhanden en is gegeven aan bepaalde charismatische personen.
spiritualiserende uitleg: kracht om te genezen is een kracht die in de schepping aanwezig is (Paul Tillich). Bij Tillich gaat deze spiritualiserende uitleg gepaard met kritiek op de bijbelse wonderverhalen. Hij heeft moeite met de bijbelse wonderverhalen, omdat hier geloofsuitspraken worden gebaseerd op natuurwetenschappelijke absurditeiten.
Ekklesiologische uitleg: de wonderen worden verbonden met de sacramenten die de kerk toedient. Vooral binnen de Rooms-Katholiek Kerk wordt deze weg gekozen. Gevolg van deze traditie is dat de leer over de kerk het summum wordt van het nadenken over de Heilige Geest. Voor protestanten een onbegaanbare weg.

(d) Noodzakelijke systematisch-theologische oriëntatie:

– Op welke manier is het handelen van God te verbinden met de hoop op het voltooide Koninkrijk van God? Jürgen Moltmann: in de herschepping van alles gaat het niet om wonderen, maar om het natuurlijke. In het lijden en sterven van Jezus heeft God het zieke, kwetsbare, zwakke en beperkte menselijke leven aangenomen. De Gekruisigde is zowel een bron van genezing als een bron van troost (Geist des Lebens, 1991, p. 203).

– Op welke manier kan de passiviteit van God worden verbonden met Zijn voltooide Koninkrijk? Jezus kon in zijn geboorteplaats geen wonderen doen. Hij was dus een magiër. Waarom worden veel gebeden om genezing niet verhoord? Waarom laat God alle ziekte toe? Het antwoord op deze theodicee-vraag kan niet beantwoord worden zonder het spreken over het kruis van Christus. Jezus is de gekruisigde genezer. Hij identificeerde zich niet alleen met ons lijden, maar ook met onze schuld. Genezingswonderen zijn vaak gericht op lichamelijke genezing, terwijl Jezus ook kwam om innerlijke genezing te brengen.

– De eenheid van heil en genezing wordt alleen duidelijk vanuit Pasen: in de opwekking van Christus wordt de dood overwonnen en het leven dat in de dood gevangen was bevrijd. Het kruis staat in het teken van Gods koninkrijk en de daarmee gegeven heerlijkheid van God. Genezingswonderen zijn afkomstig van dezelfde Geest die Jezus op weg hielp door Zijn lijden. Het is de Geest van de gekruisigde en opgestane Christus die ook vandaag de dag werkzaam is. Zelfs Paulus, de grote theoloog van de kruistheologie, kon als genezer werkzaam zijn. Volgens Paulus kan een theologie van het kruis niet beperkt worden tot een theologie van alleen het woord: ‘Want het koninkrijk van God bestaat niet uit woorden, maar uit kracht.’ (1 Korinthe 4:20) Deze uitdaging kan men in de verkondiging niet uit de weg gaan.

(e) Naar de gemeente toe:
Een prediker heeft te maken met een gemengd publiek. De een staat open voor elk wonderverhaal, de ander is rationeel ingesteld, een derde weet niet wat hij er van moet denken. Een zorgvuldig voorbereide preek met juiste informatie kan heel behulpzaam zijn.
In de verkondiging kan de prediker niet alleen voldoen aan wat mensen verwachten te horen. De verkondiging gaat ook verder dan wij kunnen verwachten en hopen. Tot die mogelijkheid en werkelijkheid die onze verwachting te boven gaat, behoren ook de genezingswonderen. Tegelijkertijd is de wereld om ons heen vol verwachting van wonderen, die hun heil niet van Christus verwachten, maar op een andere manier hopen te bereiken. De preek over genezingsverhalen bevat genoeg uitdagingen en kansen, maar heeft ook met moeilijkheden te maken. Beide kanten zijn nodig om te bedenken. Thiede hoopt dat zijn artikel ertoe aanzet om in theorie en praktijk open te staan voor wonderen die gebeuren.

[Ik ben er zelf niet helemaal uit. Tot nog toe ben ik terughoudender en zou ik wat meer aandacht willen voor degenen voor wie genezing uitbleef. Ik zou daarbij de vraag willen stellen: op welke manier is dat verbonden  met het komende koninkrijk van God?]

N.a.v. Werner Thiede, ‘Gottes Reich steht nicht nur in Worten. Zur Schwierigkeit heutiger Predigt über Heilungswunder’, Göttinger Predigtmeditationen 63 (2009) 295-305.

Werner Thiede is predikant en hoogleraar Systematische Theologie aan de Universiteit van Erlangen-Nürnberg. Zie zijn persoonlijke website: www.werner-thiede.de

Dordtse Leerregels (7) Afwijzen van Gods aanbod

Dordtse Leerregels (7) Afwijzen van Gods aanbod
In de vorige bijdrage stond ik stil bij de prediking van het evangelie. God wil ons het geloof schenken door ons te roepen uit onze verlorenheid en uit ons wantrouwen. Zoals Lazarus uit het graf werd geroepen, zo worden uit door het evangelie uit de dood geroepen tot het leven. De Heiland zelf roept ons. En hoe zouden wij Zijn stem kunnen negeren?
Toch gebeurt het dat Gods stem wordt genegeerd of wordt afgewezen. We kunnen dat zien om ons heen en misschien ook wel in ons eigen leven. Dat roept ook weer vragen op: Hoe komt het dat mensen niet ingaan op Zijn roep tot het leven? Ligt dat aan God of ligt dat aan ons? Als ik de Dordtse Leerregels lees, krijg ik de indruk dat deze vraag ongepast vindt. De vraag is wezenlijk, want het kan onszelf betreffen of mensen die ons dierbaar zijn. In de Dordtse Leerregels wordt het uitgangspunt genomen in Gods barmhartigheid. God had in Zijn recht gestaan om de gehele mensheid te veroordelen. Toch heeft Hij in Zijn goedheid anders besloten. Hij wilde dat er mensen gered werden. God biedt de mogelijkheid aan om gered te worden: door te luisteren naar het evangelie.
Het negeren van Gods roep tot het leven is het voorbijgaan aan Gods barmhartigheid. Het negeren van Gods uitgestoken hand. Dat is minder onschuldig dan het lijkt. Want het afwijzen gebeurt uit ongeloof en wantrouwen naar God toe.
Het is goed om op te merken dat God hier niet handelt vanuit gekrenkte trots. God wijst ons niet af, omdat Zijn eer is aangetast. Daarmee leggen wij de schuld bij God neer. Degenen die in ongeloof en wantrouwen volharden, willen niet gered worden en wijzen Gods aanbod tot redding af en daarmee God zelf.
De Dordtse Leerregels houden ons voor dat wij God niet ter verantwoording moeten roepen voor ons ongeloof, maar dat God ons ter verantwoording roept. Indien wij blijven volharden in ons ongeloof. Er is eigenlijk sprake van een dubbele schuld naar God toe: eerst werd God afgewezen als Heer, als Schepper. Nu wordt Hij ook afgewezen als Redder. Als mensen verloren gaan, is dat niet de schuld van God, maar van henzelf. Dat maakt de keuze tegen God des te tragischer.
Als er gesproken wordt over oordeel, denken wij vaak aan straf. Dat klopt aan de ene kant wel, maar in de Bijbel wordt altijd genuanceerder gesproken over het oordeel. De straf is vaak dat God de ongelovigen laat voortgaan op de gekozen weg bij God vandaan. De ongelovigen kiezen uit eigen beweging voor deze weg. En de Heere weerhoudt hen tenslotte niet van deze weg. Hoe hard dit in eerste instantie ook klinkt, ook hierin klinkt Gods bewogenheid in door. De Heere laat de ongelovigen op hun gekozen weg verder gaan. In de hoop dat zij vastlopen in hun ongeloof en merken dat zij niet zonder God kunnen leven. Als zowel de barmhartigheid en het oordeel de ongelovigen niet tot inkeer brengt en hen ertoe dwingt om Gods reddende hand te grijpen, wat kan hen dan redden? De Dordtse Leerregels geven aan: het heeft niet aan God gelegen. Daarom: Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn van God. (artikel I,4). Zolang wij nog in leven zijn, geldt nog de mogelijkheid van ommekeer, het goddelijke maar: Maar die het aannemen, en de zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van de toorn van God en het verderf verlost en ontvangen als geschenk het eeuwige leven (eveneens artikel I,4). Zolang wij nog in leven zijn, gaat de verkondiging van Gods oordeel gepaard met de verkondiging van Gods redding en barmhartigheid.

ds. M.J. Schuurman

Dordtse Leerregels (6): Gods Woord door middel van mensen

Dordtse Leerregels (6): Gods Woord door middel van mensen
Het wantrouwen naar God toe moet overwonnen worden. Vanuit onszelf kunnen wij dat niet. Hoe kunnen wij het diepgewortelde wantrouwen, waardoor de zonde wordt gekenmerkt, overwinnen? Dat kan God alleen. Hij gebruikt daarvoor mensen. Mensen die net zo zondig en wantrouwend naar God toe zijn als wij. Hij gebruikt hen als instrumenten in Zijn dienst. Zij mogen namens  God tot ons spreken. Door met ons in gesprek te gaan en door ons aan te spreken wil de Heere dat wantrouwen in ons overwinnen. Dat aanspreken gebeurt door middel van mensen. De Dordtse Leerregels zien hierin Gods bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid. Het is een verleiding om te denken dat God tot ons spreekt door een innerlijke ervaring, of door een beleving van een indrukwekkende natuurverschijnsel. Ook van deze middelen kan God gebruik maken. Maar God spreekt vooral door mensen tot ons. Deze mensen hebben deze taak niet voor zichzelf gekozen. Zij voelden zich geroepen door de Heere zelf om deze taak op zich te nemen. Die roeping is door de kerk erkent. Velen van hen zijn predikant geworden. Anderen evangelist of kerkelijk werker. Of ouderling. Ook zonder ambt kunnen gelovigen deze taak vervullen.
Waarom gebruikt de Heere mensen om ons tot geloof en tot vertrouwen op Hem te brengen? Omdat Hij ons hart kent. Als Hij alleen maar in ons hart spreekt, zouden we nog twijfelen. Dan zouden we in ons wantrouwen de boodschap van God vervormen. Het woord dat door een ander wordt gezegd, heeft meer gezag dan wij zelf iets zouden bedenken. Een vrouw kan weten dat haar man van haar houdt. Ze gelooft hem nog meer als hij het ook tegen haar zegt. De boodschap, die de Heere naar ons laat toekomen, is zo overweldigend en rijk. Dat kunnen wij in ons wantrouwen niet geloven. Wij zouden er een kwade bedoeling achter zoeken. Wordt de boodschap van God door anderen tegen ons gesproken, dan heeft die boodschap gezag. Het is een ander die het tegen ons zegt, die tegen ons in kan gaan of die ons durft te bemoedigen als wij het niet durven te geloven. Dat de Heere God predikanten, ambtsdragers en vrijmoedige gelovigen geeft, laat Zijn bewogenheid zien: Zijn bewogenheid om ons te redden van onze hoogmoed, ons wantrouwen en onze traagheid.
Als we het bovenstaande op ons laten inwerken, krijgt ook de prediking en de woorden de de ambtsdrager vanuit zijn ambt tegen ons zegt meer gewicht. In de prediking en in de woorden van de ambtsdragers klinkt Gods stem zelf door. Dat betekent overigens dat de ambtsdrager en de vrijmoedige gelovige zelf ook eerst gehoorzaam is en luistert naar de stem van God. Gemeenteleden merken vaak op als de predikant of de ambtsdrager de stap om zelf eerst ootmoedig te worden voor God is vergeten.
God werkt door middel van mensen. Het evangelie is een boodschap die mensen niet koud laat. Het evangelie van Jezus Christus raakt mensen, neemt mensen mee, verandert en bekeert mensen. Daardoor kunnen anderen zien hoe het evangelie ‘werkt’: onbewust zijn degenen die zich gewonnen hebben gegeven aan Gods Woord een voorbeeld voor anderen.

ds. M.J. Schuurman

Over het zwijgen van God

Over het zwijgen van God
Ervaring van aanvechting en aanwezigheid van God in verborgenheid

Het woord “God” is in onze tijd omstreden. Dat komt omdat het geloof in God en het nadenken over God in de moderniteit behoorlijk bekritiseerd is. Vooral de vraag waarom de almachtige God het kwaad kan toelaten (theodicee) is een reden om het geloof in God te bekritiseren. In de moderne filosofie wordt ook over gezwegen. Niet zozeer omdat het christelijk geloof bekritiseerd wordt, maar omdat de woorden om over God te spreken ontbreken.

Nihilisme
In de 20e eeuw zijn filosofie en literatuur voor een belangrijk deel gestempeld door het nihilisme. Het is te gemakkelijk om dit nihilisme af te wijzen als antichristelijk. Dit nihilisme kan in bepaalde opzichten ook gezien worden als een manier om het derde gebod (de naam van God niet zinloos gebruiken) serieus te nemen. Vooral de filosofie van de late Heidegger kan als een belangrijke aansporing vanuit het nihilisme om dit gebod serieus te nemen.

Godsdienst zonder God
Aan de andere kant ontwikkelde zich deels binnen en deels buiten de kerk een postchristelijke, syncretistische en pluralistische religiositeit. Deze religiositeit kan worden getypeerd als godsdienst zonder God.
Nieuw is deze ontwikkeling niet. Ook aan het begin van de 20e eeuw tendeerde de ontwikkeling van de christelijke theologie bij sommigen naar een godsdienst waarbij God als persoon verdwenen was. Bij Schleiermacher zijn hiervoor reeds de eerste aanzetten te vinden. Net voor de WO I ontstond een discussie over de vraag of de moderne theologie nog wel een christelijke inhoud had.

Existentieel antwoord
Deze discussie werd verhevigd door de gebeurtenissen in WO I en vroeg om een existentieel antwoord van de generatie die de Grote Oorlog had meegemaakt.
Door de vertegenwoordigers van de dialectische theologie werd deze vraag zo radicaal gesteld, dat het leidde tot een paradigmawisseling. Het uiteenvallen van het verbond tussen troon en altaar (scheiding van kerk en staat in 1918), van christendom en cultuur werd door velen ervaren als een goddelijk oordeel over het heden. Het heden was voor hen een eschatologisch ogenblik waarin een keuze tussen geloof en ongeloof viel.

Dialectische theologie
De dialectische theologie verwachtte de vernieuwing van de theologie en de kerk door zich met het Woord van God bezig te houden.
Het beroemde commentaar van Karl Barth op de Romeinenbrief ontstond doordat hij vastliep in zijn preken. Het Woord van God werd als zelfopenbaring van God de beslissende instantie van de theologie. De dialectische theologie vroeg om het Woord van God, omdat de eigen woorden krachteloos waren geworden of gebleken. Uit het goddelijk Woord moest een nieuwe taal, de taal van de verkondiging en de theologie, opnieuw geboren worden.
De dialectische theologie past goed in het tijdsbeeld van culturele onrust en verandering. De Romeinenbrief van Barth kan ook worden beschouwd als een literair document van het toenmalige Expressionisme.[1]
De theologie van Karl Barth was een kritiek op de taal. Ook wat betreft de kritiek op de taal past Barth in die tijd.[2]

De menselijke macht te boven
In zijn beginperiode verwoordde Barth dat het een onmogelijke mogelijkheid is om over God te moeten spreken. Als prediker was hij daartoe opgeroepen, maar als zondig mens was hij daartoe niet in staat. Het spreken over God is niet iets wat de mens in de vingers heeft als een feit, maar is een gebeurtenis dat steeds weer opnieuw plaatsvindt en plaats moet vinden. Het spreken van God gaat de menselijke macht te boven: het spreken van God is een geheimenis.
Hét Woord van God, Jezus Christus, is alleen beschikbaar door bemiddeling de heilige Schrift en door middel van de verkondiging die op de Schrift is gebaseerd. De enige zekerheid die de prediker heeft is de belofte van God en de verwachting dat God Zijn belofte (dat Hij komt door middel van Zijn Woord) zal vervullen.

Worsteling
Alleen is dat de grootste aanvechting uit de moderniteit: komt God wel? De moderniteit is te beschouwen als een worsteling met het uitblijven van Gods komst. Barth verwijst – ondanks zijn benadrukken van de zelfopenbaring – voortdurend op het omstredene en het uitblijven van Gods komst.

Zwijgen van God als ervaring
Ulrich Körtner, die zichzelf positioneert binnen de Wort-Gottes-Theologie, wil deze theologie verder aanscherpen: spreken over Gods openbaring kan niet zonder het spreken over Gods verborgenheid. Blijft het spreken over Gods verborgenheid achterwege, dan loopt de theologie, die zegt dat God door middel van Zijn Woord tot ons komt, uit op positivistische opvatting van de openbaring.[3]
De dialectische theologie, die nadruk legde op het spreken van God door middel van Zijn Woord, kan niet begrepen worden zonder oog te hebben voor de ervaring van het zwijgen van God. De ervaring van zwijgen van God is een onderdeel van het nadenken over het spreken van God.

Sprakeloosheid
De nadruk op het spreken van God door Zijn Woord kan niet los gezien van de taalverlies. De taalverlies is een essentieel onderdeel. Dietrich Bonhoeffer dat door op deze lijn: in de toekomst zou er een niet-religieuze taal nodig zijn om te spreken over God. De radicaliteit van deze uitspraak was, dat Bonhoeffer niet alleen uitging van de menselijke sprakeloosheid, maar dat het verstommen van de overleverde woorden een verstommen van God zelf inhield. De God die met ons is, is de God die ons verlaat. Deze God laat ons achter zonder god als werkhypothese (als gaatjesopvuller).

De gedachte van Bonhoeffer is een aanleiding om af te vragen hoe de ervaringen van het zwijgen van God in de 20e eeuw[4] in verband gebracht kunnen worden met een theologie van het Woord van God. Kunnen deze ervaringen van dit zwijgen doordacht worden binnen het kader van de christelijke theologie? Of stappen we met deze ervaringen en vragen buiten de christelijke theologie?

Zwijgen van God
Volgens Körtner kunnen deze vragen binnen de christelijke theologie doordacht worden. Het zwijgen van God kan doordacht worden vanuit de christologie. Vanuit dat perspectief kan het zwijgen van God worden geduid als een manier waarop God tot ons spreekt. God spreekt ook tot ons door te zwijgen. Hij openbaart zich ook door zich te verbergen.
Overigens is de gedachte dat God zwijgt niet een ervaring die beperkt is tot de 20e eeuw. Al is in deze eeuw het zwijgen van God op een radicale wijze aan de orde gesteld. Over het zwijgen van God is in de gehele kerkgeschiedenis nagedacht.
Het zwijgen van God is een ervaring van aanvechting, omdat God niet antwoordt op menselijke vragen en klachten. Het zwijgen van God heeft dus te maken met de kwestie van de theodicee.

Equivalent in de poëzie
In onze tijd is de theodicee verscherpt door Auschwitz. Volgens de filosoof P. Strasser is God vandaag de dag niet meer in staat om de menselijke taal te spreken. Het zwijgen is een voorwaarde voor Zijn bestaan. Wil God zich niet verontreinigen, moet Hij zich terugtrekken uit de menselijke taal. Ons alternatief is de zwijgende God of de sprekende duivel.[5]
Het antitheïsme in de filosofie correspondeert met de poëzie, waarin sprake was van een emigratie uit de taal, een terugtocht uit het woord (George Steiner). Sinds de Shoah is er in Duitsland een retoriek van het zwijgen. Het gewone spreken was al niet meer mogelijk. Laat staan het spreken van en over God.

Zwijgt God?
Het spreken over zwijgen van God met betrekking tot de Shoah is dubbelzinnig. Het maakt wel uit vanuit welk perspectief gesproken wordt over het zwijgen van God: vanuit de daders, de slachtoffers of de nakomelingen van de daders, de nakomelingen van de slachtoffers. Wiens ervaring was het dat God zweeg? Van de daders? In dat geval wordt de (schuld)last van de Shoah als nog op de schouders van de slachtoffers gelegd.

Zwijgen als protest
In de Bijbel is het zwijgen van God niet een terugtrekken uit het zijn, zoals Heidegger het verwoordt (Fehl Gottes), maar een protest van God tegen het geweld en de onrechtvaardigheid, die hoogtij viert.
Volgens de Bijbel is het ook niet de metafysica die bepaalt of God zwijgt of kan spreken. In de Schrift wordt de mogelijkheid opengehouden dat God nog gaat spreken d.m.v. een nieuwe openbaring. Wordt op basis van metafysica bepaalt of God zwijgt of spreekt, maken we ons schuldig aan menselijke hybris (Walter Mostert[6]).
Als er in de bijbel sprake is van het zwijgen van God gaat het om een resultaat van menselijke schuld: God is tot zwijgen gebracht.

Jezus als het spreken van God in persoon
Volgens het Nieuwe Testament komt Jezus als het Woord / het Spreken van God in persoon. God zelf spreekt zelden in de evangeliën. Wat Jezus te zeggen heeft, komt vaak niet overeen met wat mensen van God verwachten. Hij zegt degenen die volgens de godsdienstige kaders van die tijd buiten de boot vielen de vergeving van zonden toe.
Na verloop van tijd zwijgt Jezus: wanneer Hij geconfronteerd wordt met de machthebbers, die ook nog eens corrupt en onrechtvaardig zijn. Door die corrupte macht wordt Jezus ter dood gebracht. Waar is God? In de dood van Jezus, in de gekruisigde Christus wordt God zelf door de mens het zwijgen opgelegd. God is niet afwezig, maar omdat Hij aanwezig is in het gebeuren van het kruis, zwijgt Hij.

Daders
Het zwijgen van God en het aan Jezus opgelegde zwijgen is een aanklacht aan ons. Wij zijn geen slachtoffers van het gebeuren aan het kruis, maar daders.
Wat gebeurt er als vandaag de dag ervaren wordt dat God zwijgt? Staan wij soms op één lijn met de daders, bijvoorbeeld rondom de Shoah? Als wij ons afvragen, waarom God gezwegen heeft in Auschwitz, spreken wij dan geen oordeel uit over onze voorouders (namelijk dat zij schuldig waren)?
Het kruis was niet het einde. Gods zwijgen was niet definitief. In de opstanding van Christus schiep God een nieuwe werkelijkheid. Hij riep tot nieuw leven. Midden in de dood kwam Zijn herscheppend Woord.

Doorbreken van het zwijgen
Het zwijgen van God wordt doorbroken bij het kruis, waar uitgerekend een van de daders tot het inzicht komt: waarlijk, deze Mens was Gods Zoon. God voert Zijn gerechtigheid door – ook onder de schijn van het tegendeel. En dat is niet alleen een troost voor de slachtoffers, maar ook voor de daders. Alleen gebeurt dat wel ten koste van een radicale verandering van de daders. God laat niet toe dat de daders voor de tweede keer winnen van hun slachtoffers.

Geen goedkope genade
Dat is geen goedkope genade die het onderscheid tussen daders en slachtoffers uitwist, maar een dure genade. De ommekeer is zeer pijnlijk, een vernieuwing die met oprecht schuldbesef en berouw gepaard gaat. De oude mens die in deze wereld God het zwijgen op wil leggen en zich aan medemensen vergrijpt (of door zich aan medemensen te vergrijpen!) en zich alleen ten koste van anderen kan handhaven wordt zelf het zwijgen opgelegd. De oude mens sterft en een nieuwe mens staat op.

Verlossend
We kunnen alleen over God spreken, omdat Hij op een (ver)nieuw(d)e manier heeft gesproken. Dat God opnieuw zal spreken (verlossend en vernieuwend) is de belofte die de Bijbel ons geeft. Zijn stem zal opnieuw klinken: Oordelend en redden tegelijk.
Met dat doel, dat God opnieuw en oordelend en reddend kan spreken, verliezen wij onze mogelijkheid om te spreken over God. Opdat wij niet voortdurend God het zwijgen opleggen.

N.a.v. Ulrich H.J. Körtner, ‘Vom Schweigen Gottes. Ein Kapitel negativer Theologie’, in: Ulrich H.J. Körtner, Der verborgene Gott. Zur Gotteslehre (Neukirchen-Vluyn, 2000) 83-97.


[1] Parallellen zijn er in het toenmalige marxisme en de voorvechters van een conservatieve revolutie. Barth past in het rijtje van Oswald Spengler, Ernst Jünger, Franz Rosenzweig (Stern der Erlösung), Ernst Bloch (Geist der Utopie) en Martin Heidegger (Sein und Zeit).

[2] In de beroemde Brief van de Lord Chandos (1906) verwoordde Hugo von Hofmannsthal zijn persoonlijke crisis als dichter en het verval van de taal.

[3] Oftewel: openbaringspositivisme. Dit was de kritiek van Dietrich Bonhoeffer op de theologie van Karl Barth. Zie voor positivisme: http://nl.wikipedia.org/wiki/Positivisme

[4] Dit zwijgen van God kan met verschillende termen worden aangeduid: als Godsverduistering (Martin Buber) of als dood van God (Nietzsche).

[5] P. Strasser, Journal der letzten Dinge (Frankfurt a.M., 1998) 22-23.

[6] Walter Mostert, ‘Glaube – der christliche Begriff für Religion’, in: Idem, Glaube und Hermeneutik. Gesammelte Aufsätze (Tübingen, 1998) 186-198.

Preek van zondag 9 oktober 2011 (Kinderdienst)

Preek van zondag 9 oktober 2011 (Kinderdienst)
N.a.v. 1 Petrus 4:10

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

De kerk is net als een lichaam. Alle mensen van de kerk horen bij dat lichaam. En dan niet alleen de mensen die hier in de kerk zitten, maar ook de mensen die hier niet bij zijn. Bijvoorbeeld de oudere mensen, die te oud zijn om naar de kerk te gaan. Of degenen die ziek zijn en niet meer naar de kerk toe kunnen gaan. Met zijn allen zijn we één lichaam. Wat een lichaam is, dat weten jullie. Een lichaam heeft twee armen, twee benen, een hoofd, een nek, twee ogen. Noem maar op. Iedereen van ons is een onderdeel van dat lichaam dat de kerk is. De een is een voet, de ander een been, een knie. Ga zo maar door. Weet je wat er nou zal gebeuren als iedereen van ons hier in de kerk zelf mag aanwijzen wat hij is? De een zal zeggen: ‘Ik ben een voet. Ik ben heel belangrijk. Het is maar goed dat ik veel voor de kerk doe. Als ik er niet was, dan stortte de hele kerk in. Het is maar goed dat wij veel voor de kerk organiseren.’ En misschien denkt hij er wel achteraan: Ze moesten eens zien wat ik allemaal voor de kerk doe. Er zijn veel mensen die lang niet zo veel doe als ik. Maar er zullen ook mensen zijn, die denken: ‘Ik ben helemaal niet belangrijk. Hoor ik echt bij dat lichaam? Dan ben ik iets dat je nooit ziet. Of iets dat nooit opvalt.’ Wat is iets wat je nooit ziet of wat nooit opvalt? Er zijn ook delen van in je lichaam die je nooit ziet of voelt. Die voel je alleen als je er pijn in hebt: bijvoorbeeld een blinde darm. Dat zijn mensen die denken: andere mensen in de kerk moeten maar niet merken dat ik er ben. Anders hebben zij alleen maar last van mij. Dat zijn mensen die het liefst wegkruipen. Bijvoorbeeld in de peerdenstal of achter de pilaar (als we die zouden hebben). En ze kijken op tegen de mensen die voor in de kerk zitten als ouderling of diaken. Zo belangrijk als zij zijn, kunnen wij nooit zijn. Stel je voor dat wij mensen hier in de kerk zelf zouden moeten bedenken welk deel wij van dat lichaam zijn. De een zou zich heel belangrijk vinden en wellicht ruzie erover maken: ‘Ik wil de baas zijn, want ik ben belangrijk.’ De ander zou denken: ‘Eigenlijk doe ik helemaal niet mee. Ik ben helemaal niet belangrijk.’ Wij bedenken ook niet welk onderdeel wij van dat lichaam zijn. Anders gaat de een de baas spelen en de ander denkt: ik mag niet meedoen. Wij bedenken niet of wij een oor, een oog, een voet of een hand. Een oor is heel belangrijk voor het lichaam. Want zonder oren zouden wij niet kunnen horen. En stel je voor dat wij niet zouden horen. Dan moeten we best veel missen: Muziek, de verhalen die iemand vertelt over zichzelf. Stel je voor dat de kerk een lichaam is, waar geen oor aan zit. Mensen die doof zijn vinden dat heel vervelend. Als ze bij een verjaardag zitten, moeten ze steeds vragen: Waar gaat het over? Wat zijn ze aan het vertellen. Je mist alle verhalen die worden verteld. Je wordt overgeslagen. Als we als kerk niet iemand zou hebben die kan luisteren zoals het oor dat kan, zijn we doof voor wat de Here God tegen ons zou zeggen. Maar dan kunnen we ook niet de verhalen horen die mensen tegen ons vertellen. En iedereen kan wel een verhaal vertellen. Dat zul je op school ook wel meemaken. Ik weet niet of je wel eens klassengesprek. Dat kan bijvoorbeeld op maandagmorgen, als de meester of juffrouw vraagt: “Wat heb je gedaan in het weekend?” Ik denk dat je dan best zou willen vertellen wat je gedaan hebt. Zeker als je iets beleefd hebt. Heel veel mensen vinden het fijn om tegen anderen te vertellen wat zij hebben meegemaakt of willen graag vertellen waar ze aan denken. Straks worden er namen genoemd van mensen die in het ziekenhuis liggen of naar het ziekenhuis toe moeten. Dat kan heel spannend zijn. Een ziekenhuis is een groot gebouw, waar je de weg vaak niet weet. Je moet goed kijken hoe je moet lopen in dat gebouw. J moet naar de dokter en je denkt bij jezelf: Wat zal de dokter zeggen? Ben ik weer gezond? Of ben ik nog steeds ziek? Ben ik nog zieker geworden? Moet ik geopereerd worden? Moet ik weer de medicijnen gebruiken waar ik zo misselijk van werd? Met een oor kunnen we luisteren. Maar wie is het oor van onze kerk? Wie luistert er naar wat iemand graag wil vertellen? Als ik aan hier in de kerk zou vragen: Wie wil het oor zijn, zouden er mensen zijn die dat best willen doen. Een van de ouderlingen zou dat oor misschien wel willen zijn. We hebben de ouderlingen ten slotte gekozen om bij gezinnen op bezoek te gaan en te horen wat er aan de hand is. Maar wij kiezen niet uit welk deel wij van het lichaam zijn. Waarom niet? Omdat we óf de baas willen spelen óf we denken: dat kunnen wij toch niet. In het verhaal dat we gehoord hebben, waren de Nerflanders blij met de cadeau’s die ze kregen. Maar als het gaat om wat wij voor de kerk kunnen betekenen, zullen heel veel mensen zeggen van de gaven die ze van de Here Jezus hebben gekregen: maar dat kan ik helemaal niet. Het gaat om wat de Here Jezus aan ons geeft. Iemand die van zichzelf zegt: ik kan goed luisteren, hoeft in de kerk nog niet het oor te zijn. Iemand die van zichzelf denkt: ik kan goed de baas spelen, is in de kerk nog niet het hoofd van het lichaam dat tegen iedereen zegt wat er moet gebeuren. De Here Jezus is de baas, het hoofd van het lichaam. We horen niet alleen maar bij elkaar, maar ook bij de Here Jezus. Voor heel veel mensen zijn we een gek lichaam, een lichaam waarvan het hoofd niet zichtbaar is, want Hij is in de hemel. Hij is in de hemel en toch zijn we met hem verbonden. Net zoals ons arm kan luisteren naar ons hoofd, en onze voet kan luisteren naar ons hoofd. Onze voet en arm zijn niet los van het lichaam. Zo zijn we als kerk niet los van de Here Jezus. Ons lichaam hoort helemaal bij elkaar. Het zijn allemaal wel verschillende delen, maar ons lichaam kan niet zonder voet en zonder hand, zonder hoofd. Stel je voor dat je op school zit in je bank en je voet gaat opeens luisteren naar het hoofd van je buurman. Dat zou heel gek zijn. Zo is het ook heel raar als wij in de kerk niet luisteren naar de Here Jezus. We horen bij Hem. Van het lichaam is Hij het hoofd. Het gaat erom dat iedereen in de kerk op de Here Jezus gaat lijken. Hij woonde eerst in de hemel bij God. Hij was God. Zo mooi en zo heerlijk als God was, was de Here Jezus ook. Machtiger en sterker dan welke koning ook. Maar Hij zei: Alles wat mooi is, alle pracht en praal, dat doe ik aan de kant. Ik woon in de hemel waar alles mooi en schitterend is, maar de mensen op aarde hebben mij nodig. Hij werd een arm kindje dat bijna niets had. Hij werd in een kribbe gelegd. Hij had geen huis om in te wonen. Hij moest sterven aan het kruis. Terwijl Hij in de mooie en schitterende hemel had kunnen blijven. Toch kwam Hij naar de aarde. Voor ons. De Here Jezus kwam om ons te dienen. Wij hadden er niet om gevraagd dat Hij naar de aarde zou komen. En toch kwam Hij naar ons toe. Toen ik een jaar of tien was, kwam het nog al eens voor dat ik ruzie had. Met mijn broers die ouder waren dan ik. Ik kon slecht tegen mijn verlies bij spelletjes. Of ik maakte ruzie met mijn ouders. Het gebeurde geregeld dat ik boos naar boven liep, naar mijn kamer. Ik kroop daar weg onder mijn bed. Boos op alles en iedereen. Ik wilde niet meer naar beneden. Ik ging ook nooit zelf naar beneden. Ik ging alleen naar beneden als mijn vader naar boven kwam, naar mijn kamer, zich bukte en tegen mij onder het bed zei: ‘Kom, nu is het afgelopen. Ga mee naar beneden.’ De Here Jezus kwam naar de aarde om te dienen. Om naar ons toe te komen en ons te roepen: ‘Kom weer naar Mijn Vader toe. Wees nou niet langer boos op God en verstop je niet.’ De Here Jezus had er voor kunnen kiezen om niet te komen. Toch kwam Hij. Hij die God zelf was – en wat is er groter dan God? Hij werd een kindje. Zo kwam Hij naar ons toe. Hij maakte zich klein. Zodat wij weer in God konden, wilden geloven. Hij kwam naar ons toe. Dat deed Hij uit liefde. Niet mopperend, zo van: die mensen ook altijd die bij God weglopen. Nou moet ik ze steeds weer terugbrengen. Nee, uit liefde. Ik wil niet dat de mensen bij God weglopen, boos zijn op God, of leven zonder God. De kerk is een lichaam met de Here Jezus als ons hoofd. De Here Jezus diende ons. Zo moeten wij elkaar dienen. Liefde – in ons werkt. Is het moeilijk om te dienen? Dat dacht ik wel, als ik steeds de voetstappen van mijn vader hoorde op de trap als hij mij weer kwam halen. Eigenlijk wilde ik liever niet dat hij kwam. Ik wilde liever dat ik boos kon blijven en niet bij de anderen was. toch heb ik van Hem geleerd om te dienen. Als een van onze kinderen boos weg loopt naar de kamer, om dan niet te denken: bekijk het maar, eigen schuld dikke bult, maar om te denken: ik ga naar boven en ga haar weer halen. Ik vertel dit verhaal over mezelf niet om over mezelf te vertellen, maar om over de Here Jezus te vertellen en om te laten zien, dat we van Hem kunnen leren. Hij diende ons en daarom kunnen wij dienen. Omdat we dat van Hem geleerd hebben. Dat dienen gebeurt bij iedereen op een verschillende manier. De een is heel geduldig, de ander kan goed luisteren, de ander kan goed zingen. De Here Jezus kwam om ons te dienen. Door Hem leren we om elkaar te dienen. Soms kan het heel praktisch. Door te helpen. Als je iemand helpt met boodschappen die dat zelf niet meer kan doen. Soms door aan iemand te denken. Je weet dat iemand naar het ziekenhuis moet en je stuurt een kaartje om iemand sterkte te wensen. Je weet dat iemand ziek is in je klas en je zet een krabbel op zn hyvespagina: wordt maar weer snel beter. Je doet dit, omdat de Here Jezus jou diende en jou ophaalde om bij het lichaam te horen. Ik heb een oom, die heel veel last had van zijn kleine teen. Hij werd daar steeds weer aan geopereerd. Op een keer zei hij tegen de dokter: Kunt u die teen niet eraf halen? Nee, zei de dokter, die teen is heel belangrijk. Als u die kleine teen niet meer hebt kunt u niet meer uw evenwicht bewaren. Ik kom heel vaak mensen tegen, die denken dat zij niet belangrijk zijn. Alleen maar tot last. Een oude vrouw kon niet meer naar de kerk. Ze voelde zich te oud. Ook al drongen kennissen aan, dat zij met hen mee zou rijden, ze deed het niet. Te oud. Wie zat nog op haar te wachten? Niets kon ze meer, ze mankeerde van alles. Toen vertelde hoe ze geregeld bad met God. Ze worstelde in dat gebed en ze kreeg er rust door. Op een keer vroeg ik voor wie ze bad. Ze noemde alle zieken op van de gemeente en alle mensen van wie ze wist dat ze het moeilijk hadden. Toen begreep ik ook waarom ze steeds aan mij vroeg bij de bezoeken die ik bij haar aflegde hoe het met bepaalde zieken ging. Dan wist ze hoe ze moest bidden. Ik werd er stil van en zei tegen haar: Mevrouw, nu weet ik waarom u er nog bent. Omdat u veel betekent voor de kerk. U bidt. Als je denkt: ik kan niets voor iemand anders doen. Dan kun je altijd nog voor iemand bidden. Dat is het belangrijkste wat je voor iemand kunt doen. De grootste dienst: bidden: Here Jezus wilt u voor hem zorgen, voor haar. Dan heb je begrepen wat geloven betekent: De Here Jezus kwam om ons bij God te brengen. Hij haalde ons op en bracht ons bij God. Zo brengen wij door te bidden iemand anders bij God. En als we voor iemand anders bidden, denken we eraan hoe moeilijk diegene het heeft en geloven we ook dat God onze gebeden hoort. Door aan iemand te denken én door voor iemand te bidden, help je iemand. Amen

Dordtse Leerregels (5) Zonde en vloek: woorden die misverstanden op kunnen roepen

Dordtse Leerregels (5) Zonde en vloek: woorden die misverstanden op kunnen roepen

Het begin van de Dordtse Leerregels kan tot misverstanden leiden. Artikel I,1 begint: ‘Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden (…).’ In deze zin worden enkele zaken bekend niet uitgelegd. Men ging er dus vanuit dat deze zaken bekend waren: (1) Wat de zonde van Adam inhield. (2) Hoe het komt dat wij medeschuldig zijn aan de misstap van Adam. (3) Waarom deze straf op de misstap van Adam volgde. Blijkbaar was er over deze punten geen discussie. Mijn vermoeden is dat over deze drie zaken in de loop van de tijd onduidelijkheid is gekomen.
Uit dit begin kunnen twee woorden voor misverstand zorgen: het woord zonde en het woord vloek. Het woord vloek kan onwillekeurig doen denken aan God als een boze tovenaar, die zich beledigd voelt en in zijn grote woede de mensen straft met een noodlot dat oneindig veel groter is dan het menselijk vergrijp. Met dit beeld zitten we echter ver vandaan bij hoe de Schrift over God spreekt. De Dordtse Leerregels verwijzen in deze paragraaf naar de brief aan de Romeinen. Daar komt de gedachte van de vloek vandaan. Als we deze brief aan de Romeinen lezen, ontdekken we dat de vloek te maken heeft met een gerechtelijk oordeel dat God uitspreekt. God is geen boze, beledigde tovenaar, maar Rechter die alleen maar een rechtvaardig vonnis kan vellen. In God is geen onrecht. Een onrechtvaardig vonnis kán Hij gewoonweg niet vellen. Dat gaat tegen Zijn natuur in. Dat betekent dat het vonnis dat over ons rechtvaardig is. Een terecht oordeel.
Om dat te achterhalen, moeten we de juiste betekenis van het woord zonde weten. Bij zonde denken we vaak aan een overtreding van Gods gebod, een misstap. Dat klopt wel, maar wat er in het paradijs gebeurde was meer dan het overtreden van Gods gebod. Zonde is namelijk niet alleen het overtreden van Gods gebod, maar vooral een wantrouwen ten opzichte van de goedheid van God. God had de wereld goed geschapen, maar de slang deed de mens twijfelen aan die goedheid: had God er geen bijbedoeling mee? Was God niet bang dat de mensen aan Hem gelijk zouden worden en wilde Hij daarom dat de mensen klein gehouden werd? Adam en Eva gingen er in mee, in dat wantrouwen. Wanneer de Dordtse Leerregels spreken over de vloek, die we als mensen dragen, gaat het dus niet zozeer om een misstap van onze verre voorvader waarvoor wij nog steeds gestraft worden, maar wordt daarmee aangegeven dat het wantrouwen van Adam nog steeds in ons huis. Wij zijn niet minder wantrouwig naar God toe. Dat wantrouwen kan zich op verschillende manieren uiten. Soms in een vroom jasje. Je gaat altijd naar de kerk, je leeft goed om daarmee de gunst  van God af te dwingen. In het wantrouwen wordt dan over het hoofd gezien dat God geen prestaties van onze kant verwacht, maar het geeft in Zijn oneindige goedheid. Het wantrouwen naar God toe kan zich ook uiten in een verlangen om te handelen in Gods plaats. Om een voorbeeld te geven: We geloven dat de Heere zelf Zijn gemeente bouwt. Alleen zien we er vaak weinig van. Omdat we er niets van zien, gaan we geloven dat het voortbestaan van onze activiteiten afhankelijk is. (En soms denken we er bij: God doet niets.) Zonde is opstand tegen God; verzet tegen Zijn genade. Alleen moeten we bedenken dat deze opstand, dit verzet op een veel geraffineerdere manier gebeurt dan we vaak denken. Ook wij hebben nog te maken met dat wantrouwen: als we aan God als rechter denken, denken we aan een strenge rechter die ons zal veroordelen. We kunnen uit onszelf niet geloven dat onze Rechter genadig is, dat Christus kwam om ons oordeel weg te dragen.
Dat wantrouwen kunnen wij uit onszelf niet overwinnen. Er moet iets aan ons gebeuren? Hoe wordt ons wantrouwen omgezet in vertrouwen? Dat kan alleen God zelf doen: Opdat mensen tot geloof (dus tot dat vertrouwen!) gebracht worden, zendt God in Zijn grote barmhartigheid verkondigers van deze blijde boodschap. (Volgende keer meer over die verkondigers.)

ds. M.J. Schuurman

Alledaagse diakonie

Alledaagse diakonie

 Hoe kan de christelijke gemeente opgebouwd worden tot een diakonale gemeente? Om hier een antwoord op te kunnen geven, moeten we volgens Christian Möller, emeritus-hoogleraar Praktische theologie terug naar de bronnen.

Wanneer we naar de bijbelse bron gaan, worden we bepaald bij de (avondmaals)tafel. Diakonein betekent: ‘bij de tafel opwachten’. In de bijbel heeft diakonaat steeds te maken met de (avondmaals)tafel: de plaats van gemeenschap van Christus met de gemeente en van de gemeente onderling. Niet alleen de kwestie van armoede in de gemeente (Hand. 6:1) en de voetwassing (Johannes 13), maar ook de kwestie van rangorde in de gemeente heeft te maken de avondmaalstafel: wie mag er in het koninkrijk van God tijdens het feestmaal naast Christus aan de tafel zitten (Mk. 10:35-40). De maaltijd (eucharistie, avondmaal) was de kern van het leven en de opbouw van de gemeente.
De gemeenschappelijke viering vloeide over in het gemeenschappelijk delen van de goederen. In 150 na Christus beschrijft Justinus hoe gemeenteleden ten tijde van de viering van het heilig avondmaal goederen, die over waren, bij de leiding van de gemeente werden gebracht. De leiding van de kerk zorgde ervoor dat deze goederen onder armen, de weduwen, de gevangenen en de vreemdelingen werden verdeeld.
Het geven van goederen was een goed werk. Dat wil zeggen: degenen die deze goederen gaven, voelden zich niet verplicht of gedwongen dit te doen, maar brachten het vrijwillig. Ze waren dankbaar voor de overvloed van de genade. Deze vrolijke uitwisseling van goederen vindt haar oorsprong in wat de gelovigen zelf weer van Christus hebben ontvangen: Tenslotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden (2 Korinthe 8:9).

Niet aan onszelf denken
Het avondmaal is door deze wisseling gestempeld. Deze wisseling vormt ook de gemeente tot lichaam van Christus. Iedereen in dit lichaam heeft iets te ontvangen en te geven: de sterken en de zwakken, degenen die treuren en degenen die lachen, degenen die beperkt zijn en degenen die niet met beperkingen te maken hebben. De vorming van dit lichaam is het werk van de Heilige Geest (1 Korinthe 12:11), de Geest van Christus die zijn lichaam en bloed gegeven heeft voor de gemeente. Wie in dit lichaam wordt ingelijfd, behoort niet meer aan zichzelf toe, maar wordt door de Geest van Christus in beslag genomen. Daardoor denkt hij niet meer aan zichzelf (zelfvergetelheid), maar vanzelfsprekend aan zijn naaste en kan met zijn naaste delen in het geven en ontvangen.
Een voorbeeld van het niet meer aan zichzelf denken is een moeder die zich tot het uiterste wegcijfert voor haar kind. Zij zal heftig protesteren als iemand zegt dat zij een offer brengt. Het is voor haar vanzelfsprekend dat zij zichzelf wegcijfert. Zij komt pas in de knoei met zichzelf als anderen haar opoffering problematiseert. Voor Möller is dit een voorbeeld hoe de Geest van Christus’ liefde, die voortkomt uit Zijn offerdood, ervoor zorgt dat wij vanzelfsprekend niet meer aan onszelf denken. Doordat de Geest deze liefde in de gemeente brengt, is er diakonaat vanuit de verborgen overvloed van deze liefde. Waar de gemeente door de Geest van Christus gebouwd wordt, is deze overvloed aanwezig in de gemeente.

On-geest
Deze sfeer binnen de gemeente, die door de Geest wordt binnengebracht, kan ook geperverteerd raken. Bijvoorbeeld als de kwestie van taal of nationaliteit in de diakonie sluipt, waardoor de eenheid van de tafelgemeenschap verbroken dreigt te worden. Vandaag de dag kunnen er vele on-geesten zijn, die de tafelgemeenschap kunnen bedreigen. Bijvoorbeeld in het helperssyndroom of messascomplex: op een geraffineerde wijze wordt macht verkregen over hulpelozen. Of een houding waarmee men alleen voor mensen met een beperking wil zorgen – zonder in te zien dat ook deze mensen zelf veel te geven hebben.
Wat moet een gemeente doen als zo’n on-geest in de diakonie binnensluipt en veel schade berokkent? Een appèl doen op de gemeente werkt averechts. Een appèl kan het vuur slechts voor korte tijd doen opvlammen. Maar een appèl zorgt er niet voor dat de liefde, die nodig is om diakonaal te zijn zonder aan onszelf te denken, in ons komt.
De moedergemeente in Jeruzalem gaat, als de onderlinge hulp in gevaar komt, het diakonaat organiseren. Zodat de apostelen zich weer kunnen richten op Woord en gebed. Na de organisatie van de diakonie en het herstel van gebed en Woordverkondiging, breidt het Woord van God zich uit (Handelingen 6:7). Dat Woord van God is een niet alleen woord, maar ook daad. De apostelen moesten in gebed blijven, omdat er door het mopperen van de gemeenteleden een on-geest binnen de gemeente op kwam. Die on-geest kon niet bestreden worden door de organisatie van de diakonie, maar door het vasthouden aan gebed en het Woord. De georganiseerde diakonie zorgt ervoor dat de Woordverkondiging niet bij woorden blijft. De Woordverkondiging bewaart de diakonie ervoor dat zij alleen maar daad is.

Linkerhand
Maar als je aalmoezen geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet (Mattheüs 6:3). Maar hoeveel gebeurt het niet dat onze linkerhand wèl  weet wat onze rechterhand doet en dat we onszelf heel wat vinden, omdat we dat doen. Hoe kunnen we deze opdracht uit de Bergrede volbrengen? Het wordt spannend als we bedenken, dat we dit vanuit onszelf niet kunnen. Dan gaat Degene die ons de Bergrede gaf in ons werken met de diakonie van Zijn woord. Diakonaat van het woord kan niet slagen zonder diakonaat van de daad. Het gaat erom dat Christus in ons werkzaam is en met Zijn woord ons doordringt en het goede in ons tot stand brengt. Zijn komst en werkzaamheid in ons overweldigt ons op zo’n manier dat onze linkerhand niet weet wat onze rechterhand doet. Om ervoor te zorgen dat Christus met Zijn Geest in ons werkzaam blijft, is het niet genoeg dat in de moedergemeente te Jeruzalem het diakonaat georganiseerd wordt, maar is het nodig dat de apostelen in gebed blijven. God zelf werkt in het verborgen de goede daden in ons.

Praktische mogelijkheden
Om de gemeente diakonale bewustzijn bij te brengen, is het goed om te starten bij de (avondmaals)tafel. Aan de avondmaalstafel is de opgestane Heer present met zijn lichaam en bloed in de gestalte van brood en wijn. Als Diaken van alle diakenen roept hij alle vermoeiden en belasten tot zich. Wat is de belemmering om het startpunt te nemen in dit diakonaat van Christus aan ons? Bij diakonaat denken wij vaak vooral aan wat gedaan moet worden, aan naastenliefde als activiteit aan / voor de ander. Diakonie begint ermee dat onze Heer aan ons schenkt. Zijn liefde vermenigvuldigt zichzelf steeds meer. Het uitdelen aan ons werkt in ons door. In de collecte bijvoorbeeld, die in de dienst wordt ingezameld en op de avondmaalstafel wordt gelegd. In de voorbeden waarin de nood van de wereld bij God gebracht wordt.
Dit diakonaat aan de avondmaalstafel kan overvloeien in ons dagelijks leven. Waarom zou dit delen stoppen bij de kerkdeur? Het delen kan voortgezet worden in een gezamenlijke maaltijd, in gesprekken over de heg, in het bezoeken van zieken en rouwdragenden.

Vrijheid om goed te doen
Christus zat bij zondaars en tollenaars aan tafel. Om uit te leggen, waarom hij dat deed vertelde hij een gelijkenis: In een tijd van grote werkloosheid haalde een eigenaar van een wijnboerderij steeds weer werklozen op om aan de slag te gaan in zijn wijngaard. Aan het einde van de dag, ging hij nog eens op pad om werklozen te halen, die zich de hele dag zorgen hadden gemaakt of zij hun vrouw en kinderen de volgende dag wel te eten konden geven. De clou van deze gelijkenis was niet, dat de eigenaar hen gelijk behandelde, maar de werklozen schonk vanuit zijn goedheid. Degenen die een volle dag hadden gewerkt, kregen een volwaardig dagloon. Degenen die zich de hele dag zorgen hadden gemaakt over het onderhoud van hun gezin kregen evenveel. Dat eigenaar deed dat op eigen kosten. Hij schonk uit de overvloed van zijn goedheid. Juist die uitdelende goedheid roept ergernis op (Mattheüs 20:15).
Diakonie is een vrijheid om goed te doen. Deze vrijheid om goed te doen gaat niet ten koste van gerechtigheid. Deze vrijheid om goed te doen heeft vaak van doen met individuen die toch door de mazen van het sociale vangnet vallen.
Vanuit de vrijheid om goed te doen is er ook geen verschil tussen professional en leek. Beiden zijn in staat om in vrijheid goed te doen. De reformatorische traditie werkt niet met het onderscheid tussen expert en leek, maar werkt vanuit het priesterschap van alle gelovigen. Deze (alledaagse) priesters vertrouwen op hun vrijheid om het goede te doen – juist ook op de momenten waar rechtvaardige wetten geen grip op hebben. Dat vraagt soms bereidheid om risico’s te nemen. Deze vrijheid is verrassend, onconventioneel en bij tijd en wijle ergerniswekkend.
De kerk is een ruimte waar de vrijheid om op deze manier goed te doen niet ten koste gaat van de gerechtigheid. De kerk opent de ruimte(n) van gerechtigheid voor de Heer die komt.

N.a.v. Christian Möller, ‘Alltägliche Diakonie’, in: Christian Möller, Leidenschaft für den Alltag. Impulse reformatorischer Spiritualität (Stuttgart: Calwer Verlag, 2006) 212-232.

Als geloven om je heen niet meer vanzelfsprekend is

Als geloven om je heen niet meer vanzelfsprekend is
Preek 2 oktober

Blijft u echter bij wat u geleerd hebt en waarvan u verzekerd bent (2 Timotheüs 3:14)

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

‘Gelooft u nog in de opstanding?’ De man had mij nauwelijks de koffie ingeschonken of hij stelde mij deze vraag. Voor mij onverwacht. Voor dat ik goed en wel een antwoord had kunnen geven, zei hij: ‘Ach, dat moet u natuurlijk van uw opleiding.’ Hij kon het echter niet meer geloven, dat mensen na de dood zouden opstaan. Zulke vragen zijn geen uitzondering meer. U zult deze vragen van collega’s krijgen. Als er weer een ingrijpende gebeurtenis geweest is, dat de ene collega op je afstapt met een serieuze vraag, hoe jij dat ziet, omdat jij gelooft in God. Hoe zit dat dan? En dat de andere collega duidelijk in discussie laat merken, dat hij niet meer in God gelooft. Voor hem hoeft het niet meer.
Zo’n opmerking kan lang met je meegaan. Je kan aan zo’n opmerking denken als je bidt of als je in de kerk zit en je luistert naar de preek. Hoe komt het dat hij niet meer gelooft? Als hij het niet meer gelooft, kan ik het dan nog wel geloven?
Vanmiddag willen wij kijken wat het betekent om in deze tijd te geloven. Onze tijd is een tijd van onzekerheid geworden. Zeker als het gaat om God of om geloven. ‘Ik geloof nog wel dat er iets is. Ik ben niet ongelovig geworden. Maar ik heb de kerk daar niet bij nodig. Mij niet gezien.’ Als zo’n opmerking gedaan wordt door één van je kinderen of tijdens huisbezoek door een van degenen die in je wijk wonen en van wie je het niet had verwacht, komt het dichtbij. Dan krijg je zelf ook te maken met die onzekerheid. Wellicht dat je zelf nog wel je houvast vindt in Christus, maar je gaat wel anders kijken naar wat er in de kerk gebeurt. Klopt het allemaal wel wat er in de kerk gebeurt? Klopt het allemaal wel wat de kerk leert over God, over Christus. Zullen we wel opstaan uit de dood?
Deze vragen zijn niet de makkelijkste vragen. ‘Ik heb er zelf nog nooit over deze vragen nagedacht. Je nam gewoon aan wat je geleerd werd,’ zei een moeder. Ze voelde zich overrompeld door de vragen, die haar kinderen stelden. Vragen waar ze haar kinderen geen overtuigend antwoord op wist te geven: Waarom geloof ik in Christus? Waarom ga ik naar de kerk? Omdat me dat geleerd is en ik deze goede gewoonte heb overgenomen. Deze moeder wist geen raad met de levensweg van haar kinderen. Waarom moesten uitgerekend haar kinderen zo kritisch worden en van de kerk afraken? Waarom juist zij? Zij met al dat verstand dat zij hebben gekregen? Juist zij die zo goed konden leren?
Als deze vragen nooit eens aan bod komen in de prediking, groeit er een afstand tussen wat er in uw leven gebeurt en wat er in de kerk voorgehouden wordt. In de kerk kan het geloof soms zo vanzelfsprekend verkondigd worden, dat u zich hier een vreemde voelt. Niet dat u de behoefte hebt aan een andere waarheid, een andere opvatting, maar u hebt het nodig om bemoedigd te worden. Aangemoedigd om vol te houden in de dienst aan God. Niet om nog eens de waarheid te horen, maar om te horen hoe u zelf niet van deze waarheid afwijkt. Hoe u zelf kunt vasthouden aan het geloof in de Here Jezus? U hebt er dan geen behoefte aan om nog eens te horen hoe het allemaal in elkaar steekt, maar behoefte om er bovenuit getild te worden, boven die onzekerheid. Om hier in de kerk de Here werkelijk te ontmoeten, tot rust te komen bij Hem. Om al uw vragen bij de Here te brengen voor u uw kinderen weer ontmoet. Soms kunnen gesprekken hierover, waarom uw kind eigenlijk niet meer geloven, zo beladen zijn, dat u er maar niet meer over begint. Het enige dat u nog voor hen kunt doen is bidden.
Paulus schrijft in zijn brief aan Timotheüs dat er een tijd zal komen dat de mensen de boodschap van de kerk niet meer willen horen. Zij willen niet meer horen dat Christus voor hen moest sterven aan het kruis, voor hun zonden, om hen te redden van de verlorenheid. Is dat aan de hand? Is deze tijd aangebroken? De tijd waarin de mensen om ons heen liever hun eigen waarheid horen? Is dat de reden waarom veel mensen van de kerk raken, langzaam wegglijden van het geloof, omdat ze op zoek zijn naar wat hen bevalt? Dat is zeker aan de hand, maar niet het enige wat er speelt.
Terug naar de man, waarmee ik deze preek begon. In de gesprekken die ik later met deze man had, ontdekte ik dat hij veel had meegemaakt, waardoor hij verbitterd was geraakt. Als ik hem zou hebben voorgehouden, dat hij op zoek was naar een waarheid, die hij graag wilde horen, had hij mij waarschijnlijk  de volgende keer niet meer willen ontvangen. Hij vond het niet erg om naar de kerk te gaan. Tot vlak voor zijn overlijden zat hij bij in de kerk. Als hij kon, zat hij er. Als het ging om de contacten met de andere kerkgangers hoorde hij er helemaal bij, maar als het ging om wat er in de preek gezegd werd, de verkondiging, de boodschap, was hij een buitenstaander. Hij kon het niet meer geloven. Hij had te veel meegemaakt in zijn leven, zei hij. Elke verkondiging waar teveel hoop en teveel geloof in zat, brak stuk op wat er in zijn leven was gebeurd. Waar deze man naar op zoek was, was niet een eigen geloof, een eigen manier om iets van God voor te stellen, maar een verkondiging waarin het antwoord en de hoop niet te snel kwam, maar waarin ik bereid was om het antwoord uit te stellen en alleen te eindigen met een vraag aan God. Uit de diepte roep ik tot U o God.
Als uw kinderen zijn afgehaakt, hoeft dat geen onwil te zijn. Het kan ook zijn dat zij niet meer kunnen geloven, dat zij er niet meer bij kunnen. Ook in deze omgeving hebben er ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden, heb ik gehoord. Jongeren die verongelukten in het verkeer. Als God er is, hoe heeft dat kunnen gebeuren? Het zou wel eens kunnen zijn dat bepaalde antwoorden ervoor kunnen zorgen
dat jongeren afgehaakt zijn. Antwoorden die op zichzelf genomen waar zijn, maar geen antwoord zijn op wat hier gebeurde, omdat er eigenlijk geen sprake was van luisteren naar wat er leefde. Omdat de vragen vroegtijdig aan de kant geschoven werden. Om met uw kinderen dan over het geloof te praten, hen te vertellen over de noodzaak van een eigen leven met God, gaat het er niet om dat u antwoorden paraat hebt, dat u hen kunt vertellen hoe het allemaal zit, dat u hen corrigeert en tot de orde roept. Maar dat u in staat bent om te luisteren, te luisteren naar het verdriet, omdat iemand met wie ze optrokken er niet meer is of te luisteren naar een gevoel, dat zij er ook niet meer hadden kunnen zijn. Is mijn leven werkelijk veilig in Gods hand? Kan mij dat ook niet overkomen? Dan zijn zij niet meer op zoek naar wat hun eigen gehoor streelt, maar op zoek naar de God bij wie hun leven werkelijk geborgen is. Veilig. En dat ze afhaken op het moment dat niemand het kan duidelijk maken
hoe de Here hun leven bewaard, dat de kerk voor hen niet meer hoeft, omdat er niemand is, die het hen voorleeft, hoe je werkelijk kan vertrouwen op de Here. Waarbij ook de vragen en de moeiten die je in leven tegenkomt ook hun plaats krijgen.
Dan gaat het erom, dat het antwoord van zondag 1 niet een uit het hoofd geleerd lesje is, maar dat het in mijn leven waar is, waar de Catechismus mee begint: Mijn enige troost in leven en sterven is Christus. En troost heeft hier de betekenis van houvast. Als alles in mijn leven onzeker wordt, als alles in mijn leven veranderd, als ik alles in mijn leven dreig te verliezen, heb ik één houvast: Jezus Christus. Op Hem heb ik mijn leven gebouwd. In Hem, in Christus wordt ons houvast geschonken.
Dit te geloven is niet vanzelfsprekend. Dat moet ons steeds weer verkondigd worden, omdat we Hem anders weer kwijt zijn als fundament waar ons leven op gebouwd is. Dit te geloven moet ons steeds weer geleerd worden, zoals we steeds weer moeten leren om lief te hebben, om te hopen. Liefhebben, hopen, dat leren we niet vanzelf, dat komt ons niet aanwaaien, dat kunnen we vaak als we van anderen hebben gezien, hoe wij kunnen liefhebben, hoe wij kunnen hopen dat er een  toekomst aanbreekt die beter voor ons zal zijn. Als wij het van anderen niet hebben gezien, hoe dat moet, geloven – hoe zouden wij dat dan kunnen. Geloven is niet vanzelfsprekend. In Oldebroek is het wellicht nog vanzelfsprekend om naar de kerk te gaan. Maar we hoeven alleen maar naar onze jongeren te kijken. Zij gingen toen ze jong waren naar een christelijke school, in ’t Loo, Oldebroek, Oosterwolde. Toen ging bijna iedereen wel naar de kerk. En nu gaan ze naar Elburg of naar een andere school, waar ze misschien wel een van de weinigen die nog naar de kerk gaan. Je hoeft maar een stap buiten Oldebroek te zetten – Elburg is niet zo ver weg om te ontdekken dat geloven niet vanzelfsprekend is.
Is geloven eigenlijk wel vanzelfsprekend? Geloven is niet dat wij af en toe denken aan God, en meer dan naar de kerk gaan. Al hoort naar de kerk gaan er helemaal bij. Geloven heeft te maken met de band die wij met Christus hebben, een relatie, een persoonlijke relatie met Christus die ons geschonken wordt. Die God ons wil schenken. Een relatie waarmee Hij in ons leven komt.
Daarmee komen niet alle antwoorden op alle vragen in ons leven, maar leren wij met Hem te leven en ons leven op Hem te bouwen. Wie dat niet wil, wie liever een ander houvast heeft, die is op zoek naar een verkondiging die beter bij hem of haar past, wat in zijn of haar gehoor ligt. Dat kan een reden zijn om de kerk en het geloof vaarwel te zeggen. Het gaat om de gemeenschap met Christus – daarin ligt ons houvast, ook in tijden waarin alles onzeker wordt.
Amen

In Ilpendam en Watergang ging ik alleen in morgendiensten voor. Ik heb in Oldebroek ook middagdiensten en avonddiensten. Voor mij een kans om ook vaker met bepaalde thema’s aan de slag te gaan.  Ik heb overwogen of ik bijvoorbeeld de Catechismus of de Dordtse Leerregels zou doen. Dat zou een mooi project geweest zijn. Maar volgens mij hebt u de Catechismus al geregeld gehad. Ik heb twee redenen om niet voor de Catechismus of een andere geloofsbelijdenis te kiezen:
(1) Ik ben er niet elke avonddienst. Een serie over een belijdenisgeschrift zou te veel in allerlei losse stukjes uiteen vallen. Te fragmentarisch.
(2) De geloofsbelijdenissen zijn heel belangrijk. Het nadeel is dat niet alle vragen uit onze tijd aan bod zouden komen.
In de middag- en avonddiensten gaat het daarom om het volgende thema: Wat betekent het om in deze tijd christen te zijn? Mbt inhoud van het geloof (Wat is ons geloof? In wie geloven wij?) en mbt de praktijk (wat betekent het voor ons dagelijks leven om christen te zijn?) Vanmiddag: de tijd waarin wij leven. Veel onzekerheid mbt geloof. ‘Ik weet het niet meer zo’.

Dordtse Leerregels 3 en 4

Dordtse Leerregels (3): De Heere in de hemel en de kerk op aarde
Christus is naar de hemel gegaan. Al ging Hij zegenend naar de hemel, Hij liet de kerk wel achter op aarde. De kerk is achtergebleven op de aarde, die nog niet verlost is. De kerk is er nog niet, in de hemel. De kerk is nog onderweg. Voor de kerk is dat niet altijd gemakkelijk. Was Christus nog in lichamelijke gestalte bij Zijn kerk, dan kon Hij ingrijpen als de kerk afdwaalde. Of kon Hij de kerk bemoedigen als de moed in de schoenen zinkt. Of kon de kerk zich optrekken haar Heer. Als de kerk zich in een crisis terechtkomt, kan die aanwezigheid nog meer gemist worden en die afstand nog groter lijken. De kerk lijdt en strijdt en gaat een moeizame weg.
Wie zegt dat de Dordtse Leerregels te stellig zijn, moet eens kijken naar de situatie waar de kerk zich in bevond, toen de Dordtse Leerregels waren opgesteld. Er was oorlog en de vrede was nog ver weg. Bepaalde gebieden, zoals het Land van Heusden en Altena, waren nog geen 10 à 20 jaar geleden overgegaan naar de Reformatie. In veel gebieden waren de reformatorisch gezinden veruit in de minderheid. Wat in de Dordtse Leerregels overkomt als een robuuste, fiere kerk, was in werkelijkheid een kleine, kwetsbare en verdeelde kerk. Spreken over de kerk, die streed, was geen mooi bedachte theorie, maar een belijdenis die opkwam uit de dagelijkse werkelijkheid. Met de kerk kon het binnen enkele jaren voorbij zijn. In 1621 (drie jaar na de start van de Synode van Dordrecht) werd de strijd met de Spanjaarden weer opgepakt en de vrede en veiligheid was nog lang niet zeker. Wie weet stonden na 1621 de Spanjaarden weer in Utrecht of in Alkmaar.
De kerk heeft maar één houvast: dat Christus in de hemel is, is niet een gemis, maar onze houvast hier op aarde. Hij regeert vanuit de hemel. We worden daarom opgeroepen om niet alleen op de aarde op zoek te gaan naar de Heere of naar sporen van Hem. We worden vooral opgeroepen om onze ogen en onze harten op te heffen in de hemel. Net zoals Avondmaalsformulier, als de nodiging klinkt: we moeten niet naar het brood en de wijn, die hier op aarde is kijken, maar onze harten opwaarts heffen naar de hemel. Daar is Hij, onze voorspraak. Dat Hij in de hemel is, is onze houvast. Want van daaruit regeert Hij en van daaruit verwachten wij Hem. En toch, afwezig is Hij niet. Dat Hij in de hemel troont, betekent niet dat Hij van ons is verwijderd. We mogen vasthouden aan de belangrijkste belofte die Hij gegeven heeft: Ik ben met U, tot aande voleinding van de wereld. Dat is, volgens de Dordtse Leerrgels, de belangrijkste belofte die de kerk op aarde heeft ontvangen. Dat geeft ons zekerheid en houvast: de kerk strijdt en lijdt, maar het is wel de kerk van ChristusZijn kerk.

Dordtse Leerregels (4): Zondige wereld én Gods liefde
We hebben enkele keren stil gestaan bij de inleiding van de Dordtse Leerregels. Deze inleiding (voorrede) staat niet in alle psalmboeken. In dat geval beginnen de Dordtse Leerregels met de schuld die wij tegenover God hebben. Wij zijn schuldig naar God toe, omdat wij net als alle andere mensen in Adam hebben gezondigd. In dit eerste gedeelte worden twee opmerkingen gemaakt over God: (1) de Heere is niet de veroorzaker van de zonde, (2) de Heere had in Zijn recht gestaan als Hij ons in dat zondige bestaan had gelaten. Deze opmerkingen worden niet zelf bedacht, maar worden ontleend aan de Schrift. Met andere woorden: het is de Heere zelf die dit oordeel over ons en onze wereld velt.
Daarbij zouden wij het kunnen laten. De Dordtse Leerregels laten het daar echter niet bij. Na deze inzet, wordt er twee andere Bijbelteksten geciteerd: Maar hierin in de liefde Gods geopenbaard, dat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (1 Joh, 4:9, Joh.3:16). Het is ook God zelf, die bekend maakt dat er een ommekeer heeft plaatsgevonden. Vanuit artikel I,1 lijkt alles afgesloten en voorbij. De Heere had Zijn handen van ons af kunnen trekken. Maar dat heeft Hij niet gedaan. In dat maar van 1 Joh 4:9 zit het evangelie. God heeft dat niet gewild. In Zijn grote barmhartigheid heeft de Heere ons niet losgelaten.
Het valt mij op, dat dat maar op veel plaatsen terugkomt. In de Catechismus, in het avondmaalsformulier, in de vragen die bij de doop gesteld worden. We hebben niet alleen te rekenen met het oordeel, waarin de Heere ons de zonde laat zien. We hebben ook te geloven in de ommekeer, die God zelf gegeven heeft in Zijn Zoon Jezus Christus. Dat hebben wij niet zelf bedacht, maar dat zegt Gods Woord. En omdat Gods Woord dat zegt, komt het bij de Heere zelf vandaan. De barmhartigheid van de Heere is niet door ons mensen bedacht, maar onthuld door God Zelf. We hebben dat alleen maar te geloven.

Ds. M.J. Schuurman

Geschreven voor de Veluwse Kerkbode