Dordtse Leerregels (8) Worsteling

Dordtse Leerregels (8) Worsteling
De vraag waarom de Heere ervoor zorgt dat de een wel gaat geloven en de ander niet, kan een vraag zijn die heel dichtbij komt. Als één van de kinderen afgehaakt is. Of als je man of vrouw niet meer mee naar de kerk wil en niet meer over de Heere wil praten. De Heere is de enige die ervoor kan zorgen dat mensen gaan geloven in Hem. Als de Heere ervoor kan zorgen, dat mensen gaan geloven, waarom doet Hij dat niet bij mensen, die ons zo dierbaar zijn? Wie zich dit afvraagt, kan soms behoorlijk worstelen met de wegen die de Heere wijst.
De Dordtse Leerregels wijzen op de raadsbesluiten van God. De Heere maakt de keuze, wie een ommekeer in zijn of haar leven meemaakt en Hij maakt de keuze aan wie Hij deze ommekeer niet laat gebeuren. Het is alsof we op een afstand worden gemaand: we kunnen als mensen niet alles doorgronden van wat God besluit.
Aan de ene kant kan ons dat troost geven. En dat is ook de bedoeling ook van de Dordtse Leerregels: dat wij in tijden van aanvechting onze steun en troost bij de Heere vinden. Hij laat Zijn werk immers niet uit Zijn handen glippen. Hij weet wat Hij doet. Hij overziet alles. Ook wat wij als mensen niet kunnen overzien. Een voor onze tijd spannend gegeven is dat de Dordtse Leerregels uitgaat van de volharding van de gelovigen: wie door God het geloof ontvangen heeft, kan dat geloof niet meer kwijtraken. De Heere geeft niet prijs wat Zijn hand begon. Dat is een geruststelling en een troost voor ouders, die hun kinderen andere wegen zien gaan. Hij laat hen niet (zomaar) gaan.
Aan de andere kant kunnen we er ook mee worstelen. Zoals we als mensen vaak de wegen van de Heere niet kunnen begrijpen. Als mensen kunnen we met die onbegrijpelijke wegen die wij gaan mee worstelen, we kunnen het geloof kwijtraken of we kunnen ons vertrouwen in de Heere vinden. Is het wel zo, dat wij als mensen het geloof, dat we van de Heere ontvangen hebben, niet kunnen kwijtraken? In de praktijk lijkt dat toch te gebeuren? Jongeren die van geloof niets meer willen weten, maar in hun kindertijd vol enthousiasme en kinderlijk geloof de psalmen en de liederen konden meezingen? Voor ouders is dat niet gemakkelijk om te zien, dat kinderen andere wegen gaan. Die keuze van de kinderen kan ook de vreugde van het geloof wegnemen, terwijl zij hun kinderen zelf niet willen afstoten. Voor wie deze ervaring heeft, kan het antwoord van de Dordtse Leerregels ook heel scherp zijn. Er wordt namelijk onderscheid gemaakt tussen gelovigen die uitverkozen zijn en ongelovigen die verworpen worden. Is de scheiding die door gezinnen loopt, dan terug te voeren op het onderscheid dat God maakt?
De Dordtse Leerregels manen ons om niet te ver te gaan met onze conclusies over verkiezing en verwerping. We moeten niet teveel willen weten hoe de raadsbesluiten van God werken. Bovendien suggereren de Dordtse Leerregls, dat onze vraagstelling niet goed is: het zou niet moeten gaan om de vraag waarom God bepaalde mensen niet het geloof schenkt, maar we moeten ons meer afvragen waarom God wel geloof schenkt. Dat had Hij niet hoeven doen en deed dat in Zijn oneindige barmhartigheid toch. Helpt deze correctie ons verder?

ds. M.J. Schuurman

Dordtse Leerregels (7) Afwijzen van Gods aanbod

Dordtse Leerregels (7) Afwijzen van Gods aanbod
In de vorige bijdrage stond ik stil bij de prediking van het evangelie. God wil ons het geloof schenken door ons te roepen uit onze verlorenheid en uit ons wantrouwen. Zoals Lazarus uit het graf werd geroepen, zo worden uit door het evangelie uit de dood geroepen tot het leven. De Heiland zelf roept ons. En hoe zouden wij Zijn stem kunnen negeren?
Toch gebeurt het dat Gods stem wordt genegeerd of wordt afgewezen. We kunnen dat zien om ons heen en misschien ook wel in ons eigen leven. Dat roept ook weer vragen op: Hoe komt het dat mensen niet ingaan op Zijn roep tot het leven? Ligt dat aan God of ligt dat aan ons? Als ik de Dordtse Leerregels lees, krijg ik de indruk dat deze vraag ongepast vindt. De vraag is wezenlijk, want het kan onszelf betreffen of mensen die ons dierbaar zijn. In de Dordtse Leerregels wordt het uitgangspunt genomen in Gods barmhartigheid. God had in Zijn recht gestaan om de gehele mensheid te veroordelen. Toch heeft Hij in Zijn goedheid anders besloten. Hij wilde dat er mensen gered werden. God biedt de mogelijkheid aan om gered te worden: door te luisteren naar het evangelie.
Het negeren van Gods roep tot het leven is het voorbijgaan aan Gods barmhartigheid. Het negeren van Gods uitgestoken hand. Dat is minder onschuldig dan het lijkt. Want het afwijzen gebeurt uit ongeloof en wantrouwen naar God toe.
Het is goed om op te merken dat God hier niet handelt vanuit gekrenkte trots. God wijst ons niet af, omdat Zijn eer is aangetast. Daarmee leggen wij de schuld bij God neer. Degenen die in ongeloof en wantrouwen volharden, willen niet gered worden en wijzen Gods aanbod tot redding af en daarmee God zelf.
De Dordtse Leerregels houden ons voor dat wij God niet ter verantwoording moeten roepen voor ons ongeloof, maar dat God ons ter verantwoording roept. Indien wij blijven volharden in ons ongeloof. Er is eigenlijk sprake van een dubbele schuld naar God toe: eerst werd God afgewezen als Heer, als Schepper. Nu wordt Hij ook afgewezen als Redder. Als mensen verloren gaan, is dat niet de schuld van God, maar van henzelf. Dat maakt de keuze tegen God des te tragischer.
Als er gesproken wordt over oordeel, denken wij vaak aan straf. Dat klopt aan de ene kant wel, maar in de Bijbel wordt altijd genuanceerder gesproken over het oordeel. De straf is vaak dat God de ongelovigen laat voortgaan op de gekozen weg bij God vandaan. De ongelovigen kiezen uit eigen beweging voor deze weg. En de Heere weerhoudt hen tenslotte niet van deze weg. Hoe hard dit in eerste instantie ook klinkt, ook hierin klinkt Gods bewogenheid in door. De Heere laat de ongelovigen op hun gekozen weg verder gaan. In de hoop dat zij vastlopen in hun ongeloof en merken dat zij niet zonder God kunnen leven. Als zowel de barmhartigheid en het oordeel de ongelovigen niet tot inkeer brengt en hen ertoe dwingt om Gods reddende hand te grijpen, wat kan hen dan redden? De Dordtse Leerregels geven aan: het heeft niet aan God gelegen. Daarom: Die dit Evangelie niet geloven, op die blijft de toorn van God. (artikel I,4). Zolang wij nog in leven zijn, geldt nog de mogelijkheid van ommekeer, het goddelijke maar: Maar die het aannemen, en de zaligmaker Jezus met een waarachtig en levend geloof omhelzen, die worden door Hem van de toorn van God en het verderf verlost en ontvangen als geschenk het eeuwige leven (eveneens artikel I,4). Zolang wij nog in leven zijn, gaat de verkondiging van Gods oordeel gepaard met de verkondiging van Gods redding en barmhartigheid.

ds. M.J. Schuurman

Dordtse Leerregels (6): Gods Woord door middel van mensen

Dordtse Leerregels (6): Gods Woord door middel van mensen
Het wantrouwen naar God toe moet overwonnen worden. Vanuit onszelf kunnen wij dat niet. Hoe kunnen wij het diepgewortelde wantrouwen, waardoor de zonde wordt gekenmerkt, overwinnen? Dat kan God alleen. Hij gebruikt daarvoor mensen. Mensen die net zo zondig en wantrouwend naar God toe zijn als wij. Hij gebruikt hen als instrumenten in Zijn dienst. Zij mogen namens  God tot ons spreken. Door met ons in gesprek te gaan en door ons aan te spreken wil de Heere dat wantrouwen in ons overwinnen. Dat aanspreken gebeurt door middel van mensen. De Dordtse Leerregels zien hierin Gods bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid. Het is een verleiding om te denken dat God tot ons spreekt door een innerlijke ervaring, of door een beleving van een indrukwekkende natuurverschijnsel. Ook van deze middelen kan God gebruik maken. Maar God spreekt vooral door mensen tot ons. Deze mensen hebben deze taak niet voor zichzelf gekozen. Zij voelden zich geroepen door de Heere zelf om deze taak op zich te nemen. Die roeping is door de kerk erkent. Velen van hen zijn predikant geworden. Anderen evangelist of kerkelijk werker. Of ouderling. Ook zonder ambt kunnen gelovigen deze taak vervullen.
Waarom gebruikt de Heere mensen om ons tot geloof en tot vertrouwen op Hem te brengen? Omdat Hij ons hart kent. Als Hij alleen maar in ons hart spreekt, zouden we nog twijfelen. Dan zouden we in ons wantrouwen de boodschap van God vervormen. Het woord dat door een ander wordt gezegd, heeft meer gezag dan wij zelf iets zouden bedenken. Een vrouw kan weten dat haar man van haar houdt. Ze gelooft hem nog meer als hij het ook tegen haar zegt. De boodschap, die de Heere naar ons laat toekomen, is zo overweldigend en rijk. Dat kunnen wij in ons wantrouwen niet geloven. Wij zouden er een kwade bedoeling achter zoeken. Wordt de boodschap van God door anderen tegen ons gesproken, dan heeft die boodschap gezag. Het is een ander die het tegen ons zegt, die tegen ons in kan gaan of die ons durft te bemoedigen als wij het niet durven te geloven. Dat de Heere God predikanten, ambtsdragers en vrijmoedige gelovigen geeft, laat Zijn bewogenheid zien: Zijn bewogenheid om ons te redden van onze hoogmoed, ons wantrouwen en onze traagheid.
Als we het bovenstaande op ons laten inwerken, krijgt ook de prediking en de woorden de de ambtsdrager vanuit zijn ambt tegen ons zegt meer gewicht. In de prediking en in de woorden van de ambtsdragers klinkt Gods stem zelf door. Dat betekent overigens dat de ambtsdrager en de vrijmoedige gelovige zelf ook eerst gehoorzaam is en luistert naar de stem van God. Gemeenteleden merken vaak op als de predikant of de ambtsdrager de stap om zelf eerst ootmoedig te worden voor God is vergeten.
God werkt door middel van mensen. Het evangelie is een boodschap die mensen niet koud laat. Het evangelie van Jezus Christus raakt mensen, neemt mensen mee, verandert en bekeert mensen. Daardoor kunnen anderen zien hoe het evangelie ‘werkt’: onbewust zijn degenen die zich gewonnen hebben gegeven aan Gods Woord een voorbeeld voor anderen.

ds. M.J. Schuurman

Dordtse Leerregels (5) Zonde en vloek: woorden die misverstanden op kunnen roepen

Dordtse Leerregels (5) Zonde en vloek: woorden die misverstanden op kunnen roepen

Het begin van de Dordtse Leerregels kan tot misverstanden leiden. Artikel I,1 begint: ‘Aangezien alle mensen in Adam gezondigd hebben en des vloeks en eeuwigen doods zijn schuldig geworden (…).’ In deze zin worden enkele zaken bekend niet uitgelegd. Men ging er dus vanuit dat deze zaken bekend waren: (1) Wat de zonde van Adam inhield. (2) Hoe het komt dat wij medeschuldig zijn aan de misstap van Adam. (3) Waarom deze straf op de misstap van Adam volgde. Blijkbaar was er over deze punten geen discussie. Mijn vermoeden is dat over deze drie zaken in de loop van de tijd onduidelijkheid is gekomen.
Uit dit begin kunnen twee woorden voor misverstand zorgen: het woord zonde en het woord vloek. Het woord vloek kan onwillekeurig doen denken aan God als een boze tovenaar, die zich beledigd voelt en in zijn grote woede de mensen straft met een noodlot dat oneindig veel groter is dan het menselijk vergrijp. Met dit beeld zitten we echter ver vandaan bij hoe de Schrift over God spreekt. De Dordtse Leerregels verwijzen in deze paragraaf naar de brief aan de Romeinen. Daar komt de gedachte van de vloek vandaan. Als we deze brief aan de Romeinen lezen, ontdekken we dat de vloek te maken heeft met een gerechtelijk oordeel dat God uitspreekt. God is geen boze, beledigde tovenaar, maar Rechter die alleen maar een rechtvaardig vonnis kan vellen. In God is geen onrecht. Een onrechtvaardig vonnis kán Hij gewoonweg niet vellen. Dat gaat tegen Zijn natuur in. Dat betekent dat het vonnis dat over ons rechtvaardig is. Een terecht oordeel.
Om dat te achterhalen, moeten we de juiste betekenis van het woord zonde weten. Bij zonde denken we vaak aan een overtreding van Gods gebod, een misstap. Dat klopt wel, maar wat er in het paradijs gebeurde was meer dan het overtreden van Gods gebod. Zonde is namelijk niet alleen het overtreden van Gods gebod, maar vooral een wantrouwen ten opzichte van de goedheid van God. God had de wereld goed geschapen, maar de slang deed de mens twijfelen aan die goedheid: had God er geen bijbedoeling mee? Was God niet bang dat de mensen aan Hem gelijk zouden worden en wilde Hij daarom dat de mensen klein gehouden werd? Adam en Eva gingen er in mee, in dat wantrouwen. Wanneer de Dordtse Leerregels spreken over de vloek, die we als mensen dragen, gaat het dus niet zozeer om een misstap van onze verre voorvader waarvoor wij nog steeds gestraft worden, maar wordt daarmee aangegeven dat het wantrouwen van Adam nog steeds in ons huis. Wij zijn niet minder wantrouwig naar God toe. Dat wantrouwen kan zich op verschillende manieren uiten. Soms in een vroom jasje. Je gaat altijd naar de kerk, je leeft goed om daarmee de gunst  van God af te dwingen. In het wantrouwen wordt dan over het hoofd gezien dat God geen prestaties van onze kant verwacht, maar het geeft in Zijn oneindige goedheid. Het wantrouwen naar God toe kan zich ook uiten in een verlangen om te handelen in Gods plaats. Om een voorbeeld te geven: We geloven dat de Heere zelf Zijn gemeente bouwt. Alleen zien we er vaak weinig van. Omdat we er niets van zien, gaan we geloven dat het voortbestaan van onze activiteiten afhankelijk is. (En soms denken we er bij: God doet niets.) Zonde is opstand tegen God; verzet tegen Zijn genade. Alleen moeten we bedenken dat deze opstand, dit verzet op een veel geraffineerdere manier gebeurt dan we vaak denken. Ook wij hebben nog te maken met dat wantrouwen: als we aan God als rechter denken, denken we aan een strenge rechter die ons zal veroordelen. We kunnen uit onszelf niet geloven dat onze Rechter genadig is, dat Christus kwam om ons oordeel weg te dragen.
Dat wantrouwen kunnen wij uit onszelf niet overwinnen. Er moet iets aan ons gebeuren? Hoe wordt ons wantrouwen omgezet in vertrouwen? Dat kan alleen God zelf doen: Opdat mensen tot geloof (dus tot dat vertrouwen!) gebracht worden, zendt God in Zijn grote barmhartigheid verkondigers van deze blijde boodschap. (Volgende keer meer over die verkondigers.)

ds. M.J. Schuurman

Dordtse Leerregels 3 en 4

Dordtse Leerregels (3): De Heere in de hemel en de kerk op aarde
Christus is naar de hemel gegaan. Al ging Hij zegenend naar de hemel, Hij liet de kerk wel achter op aarde. De kerk is achtergebleven op de aarde, die nog niet verlost is. De kerk is er nog niet, in de hemel. De kerk is nog onderweg. Voor de kerk is dat niet altijd gemakkelijk. Was Christus nog in lichamelijke gestalte bij Zijn kerk, dan kon Hij ingrijpen als de kerk afdwaalde. Of kon Hij de kerk bemoedigen als de moed in de schoenen zinkt. Of kon de kerk zich optrekken haar Heer. Als de kerk zich in een crisis terechtkomt, kan die aanwezigheid nog meer gemist worden en die afstand nog groter lijken. De kerk lijdt en strijdt en gaat een moeizame weg.
Wie zegt dat de Dordtse Leerregels te stellig zijn, moet eens kijken naar de situatie waar de kerk zich in bevond, toen de Dordtse Leerregels waren opgesteld. Er was oorlog en de vrede was nog ver weg. Bepaalde gebieden, zoals het Land van Heusden en Altena, waren nog geen 10 à 20 jaar geleden overgegaan naar de Reformatie. In veel gebieden waren de reformatorisch gezinden veruit in de minderheid. Wat in de Dordtse Leerregels overkomt als een robuuste, fiere kerk, was in werkelijkheid een kleine, kwetsbare en verdeelde kerk. Spreken over de kerk, die streed, was geen mooi bedachte theorie, maar een belijdenis die opkwam uit de dagelijkse werkelijkheid. Met de kerk kon het binnen enkele jaren voorbij zijn. In 1621 (drie jaar na de start van de Synode van Dordrecht) werd de strijd met de Spanjaarden weer opgepakt en de vrede en veiligheid was nog lang niet zeker. Wie weet stonden na 1621 de Spanjaarden weer in Utrecht of in Alkmaar.
De kerk heeft maar één houvast: dat Christus in de hemel is, is niet een gemis, maar onze houvast hier op aarde. Hij regeert vanuit de hemel. We worden daarom opgeroepen om niet alleen op de aarde op zoek te gaan naar de Heere of naar sporen van Hem. We worden vooral opgeroepen om onze ogen en onze harten op te heffen in de hemel. Net zoals Avondmaalsformulier, als de nodiging klinkt: we moeten niet naar het brood en de wijn, die hier op aarde is kijken, maar onze harten opwaarts heffen naar de hemel. Daar is Hij, onze voorspraak. Dat Hij in de hemel is, is onze houvast. Want van daaruit regeert Hij en van daaruit verwachten wij Hem. En toch, afwezig is Hij niet. Dat Hij in de hemel troont, betekent niet dat Hij van ons is verwijderd. We mogen vasthouden aan de belangrijkste belofte die Hij gegeven heeft: Ik ben met U, tot aande voleinding van de wereld. Dat is, volgens de Dordtse Leerrgels, de belangrijkste belofte die de kerk op aarde heeft ontvangen. Dat geeft ons zekerheid en houvast: de kerk strijdt en lijdt, maar het is wel de kerk van ChristusZijn kerk.

Dordtse Leerregels (4): Zondige wereld én Gods liefde
We hebben enkele keren stil gestaan bij de inleiding van de Dordtse Leerregels. Deze inleiding (voorrede) staat niet in alle psalmboeken. In dat geval beginnen de Dordtse Leerregels met de schuld die wij tegenover God hebben. Wij zijn schuldig naar God toe, omdat wij net als alle andere mensen in Adam hebben gezondigd. In dit eerste gedeelte worden twee opmerkingen gemaakt over God: (1) de Heere is niet de veroorzaker van de zonde, (2) de Heere had in Zijn recht gestaan als Hij ons in dat zondige bestaan had gelaten. Deze opmerkingen worden niet zelf bedacht, maar worden ontleend aan de Schrift. Met andere woorden: het is de Heere zelf die dit oordeel over ons en onze wereld velt.
Daarbij zouden wij het kunnen laten. De Dordtse Leerregels laten het daar echter niet bij. Na deze inzet, wordt er twee andere Bijbelteksten geciteerd: Maar hierin in de liefde Gods geopenbaard, dat Hij zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft (1 Joh, 4:9, Joh.3:16). Het is ook God zelf, die bekend maakt dat er een ommekeer heeft plaatsgevonden. Vanuit artikel I,1 lijkt alles afgesloten en voorbij. De Heere had Zijn handen van ons af kunnen trekken. Maar dat heeft Hij niet gedaan. In dat maar van 1 Joh 4:9 zit het evangelie. God heeft dat niet gewild. In Zijn grote barmhartigheid heeft de Heere ons niet losgelaten.
Het valt mij op, dat dat maar op veel plaatsen terugkomt. In de Catechismus, in het avondmaalsformulier, in de vragen die bij de doop gesteld worden. We hebben niet alleen te rekenen met het oordeel, waarin de Heere ons de zonde laat zien. We hebben ook te geloven in de ommekeer, die God zelf gegeven heeft in Zijn Zoon Jezus Christus. Dat hebben wij niet zelf bedacht, maar dat zegt Gods Woord. En omdat Gods Woord dat zegt, komt het bij de Heere zelf vandaan. De barmhartigheid van de Heere is niet door ons mensen bedacht, maar onthuld door God Zelf. We hebben dat alleen maar te geloven.

Ds. M.J. Schuurman

Geschreven voor de Veluwse Kerkbode

Gedachten over de Dordtse Leerregels: waar het om gaat

Gedachten over de Dordtse Leerregels

(1): Introductie
De Dordtse Leerregels hebben geen goede naam. Dit belijdenisgeschrift zou star en rechtlijnig zijn. Scherpslijperij. Zo dacht ik er eerst ook over. Tot ik in mijn vorige gemeente gevraagd werd om eens op kerkenraad te vertellen wat er in de Dordtse Leerregels staat.

Want de kerkenraad had in het beleidsplan opgenomen dat de gemeente in haar beleid zich aansloot bij de gereformeerde belijdenisgeschriften. Op papier klinkt dat mooi, maar wat staat er eigenlijk in de Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels? En wat betekent dat voor de praktijk om deze belijdenisgeschriften op te nemen in het beleid? Toen moest ik deze belijdenisgeschriften doorlezen. Bij het lezen  raakte ik onder de indruk van de Dordtse Leerregels. Het is een boek vol troost. Het is de moeite waard om dit belijdenisgeschrift te lezen met het oog op onze eigen tijd. Hoe kunnen wij de troost en de kracht van het evangelie in onze eigen tijd ontdekken? Wat kunnen de Dordtse Leerregels ons leren?
Ik heb overwogen om een prekenserie te wijden aan dit boek vol troost. Het nadeel is dat de leerdiensten in de avonddienst vaak te weinig op elkaar aansluiten. De serie zou te verbrokkeld raken. Daarom probeer ik – als vervanging – in de Veluwse Kerkbode telkens enkele gedachten over dit geschrift op te nemen.

(2) Waar het om gaat

De Dordtse Leerregels zijn voor veel mensen onbekend. Hooguit weet men de jaartallen, waarin de Synode van Dordrecht werden gehouden (1618-1619). En als het om de inhoud gaat, weet men vaak één woord te noemen: uitverkiezing. Dit woord uitverkiezing roept vaak nogal wat onrust op. ‘Ik ben vast niet uitverkoren. Dat is voor mij niet weggelegd. Dat is alleen voor een select groepje weggelegd. Daar hoor ik niet bij!’. De onzekerheid, die het woord uitverkiezing oproept, zou wel eens een van de redenen zijn, waarom de Dordtse Leerregels niet gelezen worden. Dit geschrift roept zoveel op, je kunt het dan beter ongelezen laten.
Maar gaat het daar in de Dordtse Leerregels wel om? Wie de inleiding op de Dordtse Leerregels leest, komt iets anders tegen. Daar wordt begonnen met Mattheüs 28:20: En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Dit is volgens de Dordtse Leerregels de belangrijkste belofte die de Heere aan Zijn kerk heeft gegeven. De kerk heeft het op aarde vaak niet gemakkelijk. Soms heeft de kerk te maken met vervolging. Een andere keer wordt de kerk op een verkeerd spoor gebracht doordat er in de verkondiging een verkeerd beeld van God wordt doorgegeven. De kerk kan van buitenaf aangevallen worden en van binnenuit verdeeld raken. Daardoor lijkt het alsof de kerk alle zekerheid verliest.
Toch is dat niet zo. De kerk heeft één zekerheid: Christus woont niet alleen in de hemel, maar is tot aan de Wederkomst ook aanwezig bij Zijn kerk. Ook al kan het vaak lijken, alsof onze Heer er niet meer is – Hij is er toch! Aanwezig in de eredienst. Aanwezig in de kerk, Zijn lichaam. En Zijn aanwezigheid is onze houvast. De Dordtse Leerregels hebben maar één doel: het geloof in deze belofte sterken. Want als de kerk niet meer gelooft in de aanwezigheid van haar Heer, is zij alle zekerheid kwijt en is zij zelfs alle geloof kwijt. De kerk gelooft de belofte dat Christus aanwezig is, omdat ze gelooft dat God betrouwbaar is.
Deze zekerheid wordt vaak aangevochten. In het leven van de gelovige, die er niets van ziet. In de kerkelijke praktijk, als de eenheid onder druk staat of als de christenen worden vervolgd. Verliest de kerk het geloof in de belofte van Christus’ aanwezigheid, is zij dus alle geloof verloren en is zij geen kerk meer. Wat de Dordtse Leerregels verdedigen,vinden we ook terug in het avondmaalsformulier en in de Heidelberger Catechismus: onze zekerheid vinden we niet in ons zelf, maar in Christus.
Het gaat hierbij niet om scherpzinnige futiliteiten. Het gaat om alle houvast, die wij na dit leven en in dit leven kunnen vinden. Het gaat erom, dat de kerk kerk is en dat de gelovige vertrouwt op en gelooft in Christus. Stelt de kerk haar zekerheid niet meer op Christus (maar op iets anders), dan is zij geen kerk meer. Ook al heeft zij nog zo’n orthodoxe uitstraling.
Waar gaat het in de Dordtse Leerregels om? Om de aanwezigheid van Christus bij Zijn kerk. Om de betrouwbaarheid van deze belofte en om de betrouwbaarheid van Godzelf. En om de zekerheid die er in en na dit leven is te verkrijgen, de zekerheid die alleen God kan schenken.

ds.M.J. Schuurman

Gepubliceerd in de Veluwse Kerkbode van 17 en 24 sept 2011

Een mooie vertaling van de Dordtse Leerregels is te vinden in Belijdenisgeschriften van de Protestantse Kerk in Nederland.
Helaas zijn op de website van de PKN en achterin de Herziene Statenvertaling ouderwetse vertalingen van de Dordtse Leerregels opgenomen.

Zie voor uitverkiezing ook: https://mjschuurman.wordpress.com/2010/12/14/uitverkiezing-gods-bewogenheid-met-zijn-schepselen/