Advent -1

Advent -1
Komende zondag begint de Adventstijd: 4 weken voorafgaande aan Kerst. In deze periode wordt er stil gestaan bij de verschillende manieren waarop Christus kwam, nog steeds komt en eens zal komen:
* We vieren met Kerst dat Hij gekomen is: God de Zoon was bereid om mens te worden.
* We staan er bij stil dat Christus elke keer wil komen, bijvoorbeeld elke kerkdienst.
* We staan er bij stil dat Christus nog eens zal komen.
Het bijzondere van de adventstijd is dat de ons richten op de Wederkomst: We geloven dat Christus nog eens zal komen uit de hemel. Om dan voorgoed bij Zijn gemeente op aarde te zijn. Zijn laatste komst gaat gepaard met het laatste oordeel.
De tijd van advent is daarom een tijd van wachten en uitzien. Terwijl in de wereld om ons heen het accent kan liggen op het aanschaffen van producten en cadeau’s (Black Friday, Sinterklaas, Kerst), ziet de kerk uit naar een heel ander leven: de toekomst die komt als Christus voorgoed terugkomt.

Thema’s
In haar boekje Advent. The Season of Hope (Advent. Het seizoen van hoop) geeft Tish Harrison Warren aan dat bij Advent meerdere thema’s horen:
* Advent is een tijd van wachten en hopen. Wachten is niet eenvoudig. Zeker niet in een tijd waarin we gewend zijn dat een bestelling de volgende dag geleverd kan worden of hulp snel kan worden ingeroepen. Wachten betekent de regie uit handen geven, zoals een vrouw in verwachting niet kan plannen wanneer haar kind geboren zal worden. Dit wachten van advent gaat gepaard met hoop: We wachten op de komst van onze Heer en Redder. Het kerkelijk jaar begint met de adventstijd en begint dus met dit wachten.
* Advent is een tijd van donker en licht. In de Schrift is het donker onze zondigheid en onze gebrokenheid. Het donker dat in de adventstijd buiten is, kan er ook in onze ziel en geest zijn. In de adventstijd wordt de nood van onszelf en van de wereld bij God gebracht. Advent is daarom vaak een ingetogen tijd, van smeken en roepen om redding. Tegelijkertijd weten we in de Adventstijd ook van Christus als het licht van de wereld. We zingen er ook over in gezangen en liederen: Nu daagt het in het oosten, het Licht schijnt overal. Het licht verdrijft het donker. Zo zal Christus al het duister in ons leven verdrijven: de duisternis van zonde en dood en ook de duisternis van falen en pijn.
* Advent is een tijd van tot inkeer komen en rusten
De tijd vooraf aan grote feesten (Kerst, Pasen) is in de traditie van de kerk altijd vooraf gegaan door een tijd van soberheid, schuld belijden en tot inkeer komen. Ook in de tijd van advent is dat een stap die niet overgeslagen mag worden. Verrassend genoeg gaat in Jesaja 30:15 de terugkeer tot de Heere gepaard met rust. Het vertrouwen is weer terug. We kunnen het daarom in Gods handen (terug)geven.
* Advent is een tijd van leegte en gevuld worden. In de tijd van advent beseffen we de leegte die we hebben, omdat we God missen. We kijken uit naar Zijn komst en daarmee ook naar het moment dat we helemaal vervuld zijn van God.
(Ik begreep dat er gewerkt wordt aan een Nederlandse vertaling van het boekje Advent van Tish Harrison Warren.)

Preek zondag 26 november 2023 morgendienst

Preek zondag 26 november 2023 morgendienst
Schriftlezing: Hebreeën 4:1-13

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

We zijn hier niet voor altijd op aarde.
Er komt een moment dat we het leven hier op aarde moeten verlaten
En dat we alles wat we hier op aarde hebben, moeten achterlaten:
de mensen van wie we houden, met wie we verbonden zijn.
Je moet alles achterlaten wat je op aarde hebt opgebouwd,
aan je bezit, je huis, je spullen, je carrière.
De brief van de Hebreeën geeft aan: Wij zijn net als het volk Israël nog onderweg.
We zijn in het leven hier op aarde nog niet aangekomen,
in ieder geval nog niet aangekomen in de rust die de Heere heeft beloofd.
Die rust is nog toekomstmuziek.
Vandaag de dag zijn wij als het volk Israël dat nog onderweg is.
We mogen hier onze vaste plek hebben, hier in Oldebroek, op ‘t Loo, Oosterwolde.
Het kan zijn dat u nog nooit bent verhuisd
en nog steeds woont op de plek waar u geboren bent.
Het kan zijn dat je tevreden bent met de plek waar je nu woont
en dat je er niet aan moet denken om er ooit weg te gaan.
Toch blijft staan: we zijn op doorreis naar een ander land,
een land hier weliswaar niet op aarde te vinden is,
maar hoe vast geworteld je ook bent in het bestaan hier: we moeten eens van hier gaan.
Misschien ben jij juist iemand die droomt om van alles te ondernemen,
om op wereldreis te gaan, van alles te onderzoeken en te beleven
of straks op een heel andere plek te gaan wonen, in een grote stad of in een ander land,
je hebt het idee dat Oldebroek niet je eindbestemming is.
Toen ik hier net was, vroeg ik aan stellen of ze graag in Oldebroek wilden blijven wonen
of dat ze blij zouden zijn om Oldebroek te kunnen verlaten.
De een gaf aan blij te zijn Oldebroek te kunnen verlaten,
De ander zou voor geen goud uit Oldebroek weg willen.
Maar of je nu het zo naar je zin hebt dat je hier nooit meer weg zou willen
of dat je op een heel andere plek op de wereld zou willen wonen:
hier is onze eindbestemming niet.
Geen enkele plek op deze aarde is onze eindbestemming.
Eens komt het moment om de aarde te verlaten
en af te reizen naar een andere bestemming, naar een leven na dit leven.
De vraag is of we dan wel op de juiste bestemming aankomen, als we het leven verlaten.
Want het is de bedoeling dat we aankomen bij de Heere in de hemel,
het land waar we kunnen uitrusten van onze aarde zorgen.
De zorg van de schrijver van de Hebreeën is, dat niet iedereen daar aankomt.
Dat er in de gemeente zijn, die niet meer beseffen dat ze nog onderweg zijn
en dat ze daarom maar afhaken en zo niet aankomen, bij de Heere in Zijn hemel.
Dat geeft aan zijn brief een indringende oproep: zorg dat het niet zover komt,
dat je halverwege afhaakt en daarmee aan het einde van je leven niet binnengaat.
Hij denkt daarbij aan het volk Israël.
Toen het volk uit Egypte mocht gaan, eindelijk na al die jaren van slavernij,
ging iedereen van het volk mee, op weg naar de vrijheid, op weg naar het beloofde land.
Maar niet iedereen, die toen in vrijheid meeging, kwam aan in het land Kanaän.
Ze wisten waar ze naar toe gingen:
op weg naar de berg van God, om de Heere daar te dienen
en dat ze niet in Egypte thuis hoorden,
maar een land hadden aan de andere kant van de woestijn
en dat ze daar door de Heere gebracht konden worden – dat wisten ze.
Maar toch zag niet iedereen het zitten om het vol te houden.
Er waren er die er niet op vertrouwden dat de Heere hen zou brengen in dat land.
Ze zagen zich dwalen door de woestijn.
Ze wisten dat God een belofte gegeven had om hen in een vrij land te brengen,
om hen te begeleiden op de weg en ervoor te zorgen dat ze zouden komen.
Ze hoefden maar te vertrouwen dat het goed kwam.
Maar ze zagen alleen de woestijn en vonden het moeilijk om te geloven
dat de Heere hen daadwerkelijk zou brengen in dat land dat Hij beloofd had.
Ze protesteerden tegen de Heere: Wij zien niets van Uw leiding.
We geloven niet dat U ons eens nog een keer in dat land zal brengen.
Er waren er die mopperden op de omstandigheden.
We zijn dan wel geen slaven meer, we worden niet meer opgejut en afgebeuld,
maar dit leven hier in de woestijn, die onzekerheid of je nog een keer aankomt
en steeds maar moeten geloven dat de volgende dag weer manna zou komen.
Het was in Egypte ook niet alles, geen pretje, geen makkelijk leven,
maar daar hadden we tenminste eten, soms ook nog lekker eten ook.
Als we eens zouden mogen kiezen om hier in de woestijn rond te moeten hangen
en steeds weer opnieuw te moeten eten van dat manna
– of terugkeren naar Egypte, nou dan zou ik het wel weten: ik ging gelijk naar Egypte terug.
Steeds weer dat gebrek aan vertrouwen: God gaat ons er niet brengen,
We blijven halverwege steken. Steeds dat ongeloof: we komen er niet.
Ook al had God het beloofd
– Hij kan nog meer beloven, maar als we er niet komen, hebben we niets aan die belofte.
Toen besloot de Heere: dan moeten ze ook maar niet aankomen in dat land.
Toen jaren later het volk aankwam bij de Jordaan
en via een pad, dat er kwam, door deze rivier mocht gaan, waren zij er niet meer bij.
Zij waren onderweg gestorven.
Ze hadden wel van de belofte gehoord, ze waren wel onderweg geweest,
maar hadden het niet kunnen opbrengen om te blijven vertrouwen op die gelofte
en waren onderweg gestorven.
God had het hen wel beloofd. Hij had hen er wel voor bestemd.
Maar het geloof dat nodig was om daar te komen, in het land van de belofte, misten ze.

De schrijver van de Hebreeën maakt zich zorgen over de gelovigen die hij kent.
Lopen ze niet het gevaar om, net als die Israëlieten die niet konden geloven in de belofte
dat ze onderweg naar die eeuwige bestemming blijven steken en niet bij God aankomen?
Hij kaart het dan ook bij de gemeente aan:
Zorg ervoor dat je niet achterop raakt, dat je de aansluiting kwijtraakt, dat je afhaakt.
We zijn er nog niet, we zijn nog onderweg, we zijn nog niet aangekomen.
Die rust ligt nog voor ons.
We moeten niet doen alsof we er al zijn.
Doen alsof je nu al, hier in het aardse leven dat we hebben, aangekomen bent
wordt ook wel: gearriveerd christendom genoemd.
Het is een negatieve benaming voor gelovigen die denken:
Het leven hier is zo mooi, ik heb hier alles wat ik wil hebben.
Ik heb helemaal geen leven hierna nodig.
Dat ik nog niet bij de Heere ben aangekomen, is voor mij geen punt, ik heb nu al genoeg.
Je hebt hier niet alleen je familie en je vrienden,
maar je hebt hier ook je geluk, je weet niet hoe je het nog beter kunt krijgen dan je al hebt.
Nadenken over een leven dat hierna komt, maakt je alleen maar onrustig.
Straks moet je nog allerlei keuzes maken, iets laten vallen dat je graag doet
omdat dat niet past bij een leven waarbij je onderweg bent naar een eeuwig bestaan.
Je hebt het goed hier, je geniet, je hebt hier eigenlijk alles om een mooi leven te hebben.
Dat is niet verkeerd, dat mag zeker,
maar het is wel verkeerd als het verlangen naar dat andere land uitdooft,
dat je het besef kwijt bent dat je onderweg bent, dat je hier niet voor altijd blijft.
Dat je hier niet voor altijd blijft – dat je kun je volgens mij alleen gaan denken
als je hier een leven zonder zorgen hebt,
als je nog nooit afscheid hebt moeten nemen van iemand van wie je veel hield,
als er geen heimwee is naar een leven met diegene van wie je zoveel hebt gehouden,
als je er niet naar uitkijkt om aan te komen, om diegene van wie je zoveel hield
weer te mogen ontmoeten, om samen gelukkig te zijn, omdat je bij de Heere bent.
Als je ooit afscheid hebt moeten nemen, dan heb je geleerd
dat het leven hier eens ten einde komt
en weet je dat je zelf ook onderweg bent naar die eindbestemming.
Na afloop van een afscheidsdienst kwam een keer iemand naar me toe
en vroeg of hij me iets mocht vragen.
Hij vroeg: “Waarom waarschuwt u eigenlijk nooit dat iemand kan sterven?”
Dat doe ik inderdaad niet en het klonk alsof hij vond dat ik dat beter wel zou kunnen doen.
Ik stelde hem een vraag terug: “U hebt in de kerk een kist zien staan, met iemand er in
en diegene hebt u gekend, anders was u niet hier in de kerk.
Als u dan de overledene binnengebracht zie worden,
gaat er dan niet door u heen: zo had ik ook binnengedragen kunnen worden?
Als u dan de familie achter de kist de kerk uit ziet lopen,
denkt u dan er nooit over na dat uw familie zo achter u aan kan lopen?
Wanneer gaat u, wanneer ga jij nadenken over het einde
en dan over de plek waar je naar dit leven terecht kan komen?
Ga je dat doen, omdat ik dat zeg? Is dat nodig? Dan moet ik dat vaker doen.
Of is dat wanneer je zelf ziet hoe iemand binnengedragen en uitgedragen wordt?
Wanneer ga je realiseren dat je ook verloren zou kunnen gaan?
Is dat omdat ik dat zeg?
Als ik je daar bij stil laat staan, ga je dan ook serieus aan de slag
om alles in het werk te stellen, zodat je alles gedaan hebt om binnen te mogen gaan?
Hier in Hebreeën is de waarschuwing net geweest. Je proeft de ernst nog wel,
maar vooral de mogelijkheid, het appèl om binnen te gaan.
Om niet te blijven steken, om die uitgestoken hand van de Heere aan te nemen.
Nu – zegt de brief – heden.
Je moet dat niet uitstellen, je moet niet aarzelen, je moet niet denken: Mijn tijd komt nog.
Laten we ons beijveren, laten we onze best doen, doen wat wij kunnen doen.

Zorg dat je het vertrouwen hebt, zorg dat je vooruit blijft kijken,
Zorg dat je het verlangen blijft voeden om eens aan te komen, om bij de Heere te zijn.
De Heere heeft Zijn belofte gegeven.
Die belofte heeft Hij echt gegeven. God sprak.
Dat is een belangrijk thema in deze brief aan de Hebreeën: God spreekt.
God laat Zijn stem horen.
Nu luister je naar mijn woorden, maar door mijn woorden heen klinkt Gods stem.
En toen we uit de Bijbel lazen, lazen we niet uit een boek
maar luisterden we naar de stem van God die sprak,
op dezelfde manier als Hij tegen het volk Israël sprak bij de berg Horeb,
op dezelfde manier als Hij tegen de profeten sprak.
God spreekt ons aan: Ik heb je Mijn belofte gegeven.
Ook voor jou is de mogelijkheid om binnen te gaan in Mijn heerlijkheid.
Je hoeft niet verloren te gaan, want Ik wil anders.
Maar wil jij wel? Wil jij wel bij Mij binnenkomen? Wil jij Mijn hulp wel aanpakken?
Ik zeg dit niet om je onzeker te maken, om ervoor te zorgen dat je gaat afvragen:
Is het wel voor mij?
Ik zeg het om je aan te sporen: Ga door op deze weg van Mij en je zult aankomen.
Het leven zal niet altijd makkelijk zijn. Dat hoef Ik je niet uit te leggen,
Want je ervaart dat zelf: je weg gaat over bergen en door dalen.
Er zijn momenten dat je het niet meer overziet
en dat je twijfelt of Ik Mijn belofte nog wel waar zal maken.
Er zijn momenten waarop je denkt: God zal Mij daar nooit brengen. De weg is nog lang.
Ik weet het, Mijn kind, het is een hele strijd voor je.
De weg is niet altijd eenvoudig en kost je veel.
Maar straks als je aankomt, mag je uitrusten, dan heb je je strijd gestreden.
Dan heb je alles gegeven om aan te komen.
Die rust is er straks, echt waar, geloof Mij maar op Mijn woord!

Hier wordt voor het eerst gesproken over belofte.
We leven van een belofte – van Gods belofte:
de belofte dat Hij er steeds voor ons zal zijn,
maar ook de belofte dat, als wij het volhouden op Zijn weg, we mogen aankomen,
mogen binnengaan, in die rust.
Leven uit een belofte betekent: we hebben het nog niet. We zijn nog niet aangekomen.
We zijn nog onderweg, we moeten nog door.
We zijn op weg om voor altijd bij God te zijn.
Om aan te komen in Gods rust.

Denkt u er wel eens aan hoe dat zal zijn: om straks voor altijd bij de Heere te zijn?
Om samen met al diegenen die er nu al zijn, nu al in Gods heerlijkheid mochten aankomen
de rust mogen hebben die God ons dan geeft.
Geen zonde meer die ons bij de Heere wegdrijft.
Geen gebrek aan vertrouwen mee, dat ons nu parten kan spelen,
omdat we dan bij Hem mogen zijn en Hem mogen zien.
Niet meer onderweg struikelen of afdwalen, maar zijn bij Hem, voor altijd voorgoed.
Droom jij er wel eens van?
Natuurlijk, ik hoop dat de Heere je hier nog een heel leven geeft,
een leven vol mooie dingen, vol geluk,
maar ondertussen kun je er over nadenken hoe dat zal zijn,
als je later eens voorgoed bij de Heere mag zijn.
Denk je er wel eens over na dat je dat leven zou kunnen mislopen,
omdat je er te weinig mee bezig bent en teveel gericht bent op het hier en nu?
Hoe mooi het hier ook lijkt – het gaat eens voorbij.
Ons leven, mijn leven, jouw leven – en dan?
God zegt: Ik zet de deur voor jou open. Ik wil dat je aankomt, voorgoed.
Maar ik wil wel dat je beseft dat je onderweg bent,
en dat je gelooft dat Ik je daar kan brengen en dat dat het mooiste is wat je kan overkomen.

We gaan ervan zingen: we zijn pelgrim.
Wat een pelgrim is weten we eigenlijk niet.
Er zullen er maar weinigen zijn die op pelgrimstocht gaan.
Als je op reis bent in Europa kun je tegenwoordig van die kleine bordjes aantreffen:
kleine blauwe bordjes, met een schep erop.
Ik kan er eigenlijk altijd blij van worden als ik zo’n bordje zie.
Want het is een bordje dat de weg wijst naar een Spaanse stad:
Santiago de Compostella.
Lang geleden konden mensen lopend die route gaan, op weg naar die stad.
Daar in die stad zou een van de apostelen begraven liggen: Jakobus.
Het is niet altijd even makkelijk om die hele weg te wandelen.
Maar het brengt je wel wat. Als het goed is, brengt het je dichter bij God.
Daar is een pelgrimstocht voor bedoeld.
Ik las ooit bij Margriet van der Kooi het verschil tussen een pelgrim en een zwerver.
Ze vertelt hoe ze in de trein zit.
Het is verkiezingstijd of er zijn net verkiezingen geweest.
Om haar heen ontspint een discussie over wat er allemaal wel niet mis is met ons land.
Een van de mensen gelooft heilig in een politicus die al die problemen kan oplossen.
Die reiziger probeert de anderen ertoe te bewegen zich ook uit te spreken.
Maar een andere reiziger schuift wat ongemakkelijk:
‘Ik weet het allemaal niet zo precies. Maar ik verwacht het meer van God dan van mensen.’
Hier had die andere reiziger niet op gerekend en de teleurstelling staat op zijn gezicht.
De reiziger moet er trouwens ook uit en stapt op.
Margriet van der Kooi raakt in gesprek met die ander die is achtergebleven,
die diegene die het liever bij God zoekt dan bij mensen.
Ze geeft toe: er is veel aan de hand, in de wereld, in ons eigen land.
Zelf heeft ze ook de nodige zorgen: een man die al jaren depressief is.
Vandaag is ze er op uit,
om straks met een goede vriendin een stukje van het Pieterpad te lopen.
Dan zegt ze: ‘Dat is voor mij een soort pelgrimstocht.
We vertellen onderweg wat ons bezighoudt.
En we bespreken ook waar we Gods hand kunnen zien.
Ik wil een pelgrim zijn, zegt ze, en geen zwerver.
Ze legt niet uit wat het verschil is, want ook zij moet de trein verlaten.
Margriet van der Kooi, die thuis geraakt is in de Bijbel, begrijpt het verschil:
Een zwerver heeft geen doel, een pelgrim wel.
Een pelgrim gaat zijn of haar leven – met als doel bij God aan te komen.
In wat de Hebreeënbrief noemt: Gods rust.
Om die weg met God te gaan en met God aan te komen.
Ze weet zich een onderdeel van die grote groep, die er al eeuwen gaat,
door de nacht van strijd en zorgen.
Ze hadden kunnen opgeven, maar ze gaan door, omdat ze dat doel hebben.
Ondertussen zingen ze elkaar moed in en nemen ze elkaar mee,
zodat niemand achterblijft.
En kijk, God gaat zelf mee, Hij gaat vooraan.
En geeft de garantie: Ik zorg dat jullie aankomen.
Zo zijn we geen zwervers, maar pelgrims, op weg naar onze bestemming, op weg naar huis.
Amen

Preek zondag 19 november 2023 avonddienst

Preek zondag 19 november 2023 avonddienst
Schriftlezing: 1 Korinthe 3:16-23
Heidelberger Catechismus zondag 1 – vraag en antwoord 1

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

De Heidelberger Catechismus begint met te vragen naar onze troost.
Dat is niet voor niets.
Het belangrijkste van het geloof is dat je troost vindt,
troost op de manier zoals de Heidelberger Catechismus het verwoordt.
Alles wat in de Heidelberger Catechismus verder nog aan de orde komt
En wat de catechisant moet leren over het geloof is om deze troost te hebben, te vinden.

Nu heeft troost vandaag de dag een wat andere betekenis
dan in de tijd dat de Heidelberger Catechismus werd opgesteld en vertaald.
Vandaag de dag is er vooral troost nodig, als er sprake is van verdriet, van gemis, heimwee.
In de tijd dat deze catechismus werd opgesteld, had troost een bredere betekenis:
het woord betekende ‘houvast’.
Wat is je enige houvast, zowel in leven en sterven? Wat houd je op de been?
Wat zorgt ervoor dat je niet onderuit gaat, maar op je beide voeten blijft staan?
Is er iets of iemand die je vasthoudt, die zorgt dat je niet omver slaat,
als er een storm over je leven gaat en de stormwind aan je levenshuis rukt?

Want als er zo’n storm over je leven gaat, dan moet je daar op kunnen terugvallen.
Dan heb je die houvast acuut nodig.
Dan heb je geen tijd meer om uit te zoeken, wie of wat je houvast kan bieden,
wie er voor zorgt, dat je niet ten onder gaat maar overeind blijft.
De wetenschap wie of wat je op de been houdt, moet voorradig zijn,
je moet er direct een beroep op kunnen doen, direct op kunnen terugvallen
als de nood aan de man is, als je leven van het ene op het andere moment verandert.
Wie of wat geeft je houvast, de steun als het anders gaat dan je verwachtte?
Waar kun je terecht als te horen krijgt, dat je ernstig ziek bent en je niet lang meer hebt?

Het antwoord ligt voor de gelovige voor de hand: dat is Christus, mijn Heer, mijn Heiland.
Als ik van Hem ben, dan heb ik die houvast gevonden.
Hij houdt me op de been. Hij is dan wat ik nodig heb.

Al ligt het antwoord voor de hand, het is geen vanzelfsprekendheid.
Dat je je vertrouwen zo in Christus kunt vinden, zoals de Catechismus het stelt,
moet geleerd worden. Dat komt niet aanwaaien. Dat heb je niet zomaar.
Dat leer je door van andere gelovigen,
als ze vertellen over hoe er houvast was in een moeilijke tijd in hun leven.
Als iemand vertelt van tevoren tegen een operatie op te zien,
maar wanneer het bed naar de operatiekamer wordt gereden er een rust komt,
een rust waarvan ervaren wordt: die komt niet uit mijzelf, maar die wordt mij gegeven.
In die rust die over mij komt, laat Christus weten: Ik ben bij jou.

Dat deze vraag en dit antwoord niet zomaar theorie zijn,
dat kunnen we zien als we de tijd erbij nemen.
Deze Catechismus is opgesteld in 1563.
Nu zal er niet bij iedereen gelijk een belletje rinkelen.
Het is 5 jaar voor de Tachtigjarige Oorlog begint.
In Heidelberg wonen diverse inwoners van uit de Nederlanden,
die vanwege hun geloof moesten vluchten, omdat ze hun leven niet zeker waren.
Deze Nederlanders wisten op dat moment niet of ze nog terug konden keren.
Hun bezittingen waren ze kwijtgeraakt, in beslag genomen
en ze moesten in een vreemd land een bestaan opbouwen.
Wat houd je op de been, wat geeft je moed om door te gaan als je alles kwijt bent geraakt?

Het antwoord is dan: ik mag alles aan aardse goederen en aardse toekomst zijn kwijtgeraakt
maar ik heb iets dat van veel meer waarde is: dat ik van Christus mag zijn.
Die wetenschap, dat ik van Christus ben, dat zorgt ervoor dat ik kan leven,
ook al is het leven onzeker geworden en weet ik niet wat er komen gaat.
Met die wetenschap, dat ik van Christus ben, hoef ik ook niet bang te zijn
als het einde van mijn leven komt – ik ben van Hem, dat is genoeg!
Om te kunnen leven en om te kunnen is dezelfde troost nodig,
dezelfde geborgenheid dat je van Christus bent geworden.
Eigendom van Hem.

Dat moet je leren.
Dat kun je eigenlijk niet leren, want dit wordt door de Heilige Geest gegeven,
maar het helpt wel als je iets hebt om op terug te vallen als je iets overkomt.

Wij waren nog niet zo lang getrouwd, onze oudste dochter was nog geen twee,
toen mijn vrouw tijdens een vakantie in Spanje een miskraam kreeg.
We waren al naar een Spaanse dokter geweest
en we hadden eigenlijk al uit zijn woorden kunnen opmaken dat er iets aan de hand was,
maar we spraken elkaars taal niet en konden elkaar niet begrijpen.
En wellicht wilde hij ons, toeristen, niet ongerust maken.
Op een morgen ging het mis, goed mis
en gelukkig zaten we bij een Nederlander, die ons naar een polikliniek kon brengen.
Vanuit de polikliniek werd ze met spoed met een ambulance naar een ziekenhuis gebracht.
Zelf ging ik er met eigen vervoer achter de ambulance aan
en het duurde een paar uur voor ik het ziekenhuis gevonden had.
Terwijl ik op een lange rechte weg door het Spaanse landschap reed
en ik de ambulance niet meer voor me kon zien, was er een bepaalde rust.
Als het zo moet gaan, dan is het goed.
Natuurlijk ben ik nog altijd dankbaar dat het anders afliep, goed afliep,
Maar er was wel een rust, dat als het niet goed zou aflopen, de Heere er ook zou zijn.
Had je dat een tijd eerder tegen mij gezegd, dan had ik het niet geloofd.
Het was een vertrouwen dat gegeven werd – genoeg voor dat moment,
een vertrouwen dat vaak ook wel weg was.
Want dit vertrouwen wordt vaak aangevochten, raak je geregeld kwijt,
moet geleerd worden en als je het geleerd hebt moet het onderhouden worden.

Ik kan ook van momenten vertellen dat ik het kwijt was:
Op een oud kerkhof in Monnickendam, waar we iemand begroeven die lid was van de kerk
maar nooit in de kerk kwam. Zijn levensmotto was: I did it my way.
Ik had de indruk dat ik als jonge predikant de enige was die nog geloofde.
We stonden daar bij zoveel graven, met mensen die het allemaal wel geloofden
en het flitste door mij heen: Wat als het allemaal niet waar zou zijn?

Daarom moet dit antwoord steeds geleerd worden en vooral voorgeleefd worden:
Ik ben van Christus geworden. Ik ben van Hem! Hij is mijn alles, Hij is mijn houvast.
Door Hem kan ik leven en door Hem kan ik sterven.

Ik ben zijn eigendom geworden.
Na afloop van een kerkdienst kwam ooit iemand naar mij toe,
die zich stoorde aan dit woord: Ik ben Zijn eigendom geworden.
Hoe kun je als mens nu eigendom van iemand worden.
Ik liet haar vertellen en ze vertelde de reden waarom dit woord eigendom haar irriteerde.
Ze was net nieuw in deze gemeente, ze was hier naartoe verhuisd,
omdat haar vorige relatie verbroken was.
Ze had samengewoond, maar de relatie was verstikkend geweest voor haar.
Ze was blij dat ze weg was en opnieuw kon beginnen.
Ik heb haar proberen uit te leggen dat het woord eigendom hier juist betekend,
dat we ook uit een verstikkende relatie kwamen maar dat we nu onze vrijheid terug hebben.
Het woord eigendom verwoordt die vrijheid: we zijn van Christus geworden.
Niet meer in de macht van de zonde, van de dood, van de duivel.
Ons houvast is dat we bevrijd zijn, dat we weer kunnen ademen en leven.

We zijn ook niet meer in de macht van onszelf.
In deze tijd is dat iets dat je goed moet uitleggen,
Want onze tijd hecht er veel waarde aan dat je jezelf bent
en dat je van jezelf bent en van niemand anders,
Dat je je eigen keuzes kunt maken en je eigen weg kunt volgen.
Dat alleen jijzelf bepaalt wie je bent – en niemand anders.
Hier in dit antwoord is de gedachte dat als je alleen aan jezelf toebehoort,
Dat je dan van alles en iedereen geïsoleerd raakt, omdat je dan van God bent losgeraakt.
Dan heb je niet dat houvast dat je nodig hebt.
Daarmee kun je niet leven. Daarmee kun je niet sterven.
Ja, je kunt aan het einde van je leven zeggen: I did it my way,
Ik heb het op mijn eigen manier gedaan.
Niks tegen eigenzinnigheid. Je mag het op je eigen manier doen.
Als het maar niet een manier zonder God,
want dan heb je niet die ervaring dat je bevrijd bent,
de vrijheid die je door Christus hebt gekregen.
Dan ga je er aan voorbij dat je een Vader in de hemel hebt, die met zorg over je waakt.
Dan heb je geen Heilige Geest die je verzekert van het eeuwige leven.
Dan heb je het hier op je eigen manier gedaan,
De moeite waard wellicht om door te vertellen, omdat die manier zo karakteristiek was,
maar dan mis je het allerbelangrijkste,
dat je ook houvast moet hebben als het einde van je leven komt,
houvast waarmee je door de dood heen kunt gaan,
houvast waarmee je voor God kunt verschijnen.
Dat heb je alleen als je helemaal aan Christus toebehoort.
Met lichaam en ziel – voor zowel het leven hier op aarde als het leven dat hierna volgt.
Zowel met mijn alledaagse bezigheden als alles wat mijn band met God uitmaakt:
lichaam en ziel – eigendom van Christus.

Wat zou het bijzonder zijn als dat in uw in memoriam gezegd kan worden:
Hij, zij was eigendom van Christus. Dat wist ze en dat kon je aan haar leven merken.
Misschien hebt u bij uzelf wel eens gedacht:
Wat zullen ze straks in mijn afscheidsdienst van mij zeggen?
Welke herinneringen zullen gedeeld worden?
Welke anekdotes zullen verteld worden, waarin duidelijk wordt wie ik was?
Hoe zullen ze mijn karakter beschrijven, mijn houding?
Hoe zullen ze de relatie die we samen hadden typeren?
Zou dit er ook een plek in krijgen?
Hij was eigendom van Christus, vrijgekocht uit de macht van de duivel.
Ze wist dat ze een hemelse Vader had, die voor haar zorgde.
Het leven voor haar was niet altijd makkelijk, maar dit wist ze wel:
Als ik omhoog kijk, dan mag ik daar mijn Heer weten,
Mijn hulp is van Hem, die hemel en aarde gemaakt heeft.

In het antwoord wordt ons houvast verbonden aan God die drie-enig is:
Vader, Zoon en Heilige Geest.
Onlangs kwam op catechisatie de drie-eenheid aan de orde.
Ik heb het op dezelfde manier proberen uit te leggen als hier gebeurt:
Dat Christus naar de aarde kwam
– de Catechismus vertelt hier vooral wat Hij ervoor over had:
met Zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald.
Hij heeft Zijn leven gegeven.
In de afgelopen dagen heb ik diverse foto’s van Israëlische soldaten gezien
Die gesneuveld zijn in de strijd voor Gaza.
Er wordt dan erbij gezegd dat deze soldaat de hoogste prijs betaalde voor de vrijheid:
de prijs van zijn eigen leven.
Je ziet dat ook bij oorlogsmonumenten: hij gaf zijn leven voor het Vaderland.
Dat wij in vrijheid kunnen leven, in de vrijheid van God,
dat hebben we te danken aan Christus, die bereid was te betalen met Zijn leven,
bereid was om te sterven, omdat Hij wist dat Hij ons zo zou vrijkopen.
Door ons vrij te kopen, kregen we onze hemelse Vader weer terug.
We mogen Zijn vaderlijke zorg weer ervaren
– al zegt Gods Woord ook dat Hij die zorg heeft, ook als wij niet geloven:
want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen,
en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Die Vaderlijke zorg betekent overigens niet dat je stormen bespaard blijven.
Daar kunnen velen over meepraten – dat je heel wat hebt moeten doorstaan.
Houvast hebben, is weten dat God sterker is dan die stormen:

In mijn twijfels, mijn verdriet In mijn falen ontbreekt U niet

In Uw liefde reist U mee. U bent de rust als het stormt op zee

In mijn onrust neemt U mijn hand In mijn vragen houdt Uw Woord stand

In uw liefde reist U mee U bent de rust als het stormt op zee.

Het antwoord spreekt van de zorg van God:
Hij waakt met zoveel zorg over mij, dat zonder de wil van mijn hemelse vader
geen haar van mijn hoofd vallen kan,
ja dat zelfs alle dingen mij tot mijn heil moeten geschieden.
We weten niet waarom de dingen gebeuren, waarom het zo gaat.
Maar er is wel een diep geloof, dat de Heere er de hand in heeft
en dat zoals Hij het leidt het goed is.

Nogmaals, dat is geen geloof dat we zomaar even hebben,
dat moet ons gegeven worden – door de Heilige Geest
en we moeten zelf dat geloof ook steeds weer voeden, versterken voorzover wij zelf kunnen.
Dit antwoord is een hulpmiddel, om dit vertrouwen te voeden.
We zeggen het tegen elkaar, als leden van de gemeente, die weten van elkaar:
ons geloof kan onder druk staan.
We hebben elkaar nodig om het vol te houden.
We hebben elkaars verhalen nodig om te weten: hoe doe jij dat nou.
Hoe heb jij houvast? Hoe kun jij je zo overgeven aan Christus.
We hebben het nodig om dit tegen onszelf te zeggen,
net als gebeurt in Psalm 42:
Wat ben je onrustig in mij? Hoop op God, Hij is mijn hulp.
Hij helpt mij er elke keer weer bovenop.

Wat is je trooost? Wat geeft je houvast? Wat houd je op de been?
Dat ik van Christus ben – Hij heeft mij gekocht.
Dat ik van de Vader ben – Hij zorgt en gaat mee.
Dat ik van de Geest ben – de Geest werkt in mij.
Zo kan ik sterven en zo kan ik leven.
Amen.

Preek zondag 19 november 2023 morgendienst

Preek zondag 19 november 2023 morgendienst
Schriftlezing: Jakobus 2:1-20

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

We kunnen de situatie die Jakobus beschrijft zo voor ons zien:
iemand die bij binnenkomst in de gemeente gelijk wordt opgemerkt.
Je hebt bepaalde mensen die, als ze binnenkomen, gelijk de aandacht krijgen.
Ze doen dat misschien niet expres,
maar ze vallen op als ze binnenkomen, omdat je ziet dat het geen gewone mensen zijn.
Je kunt het al aan de kleding zien dat ze niet doorsnee zijn:
De man heeft een duur pak aan, op maat gemaakt,
de jurk die de vrouw aan heeft, is ook niet goedkoop. Je ziet het gelijk.
De manier waarop ze binnenkomen, trekt gelijk de aandacht.
Ze komen zo anders binnen dan de gewone gemeenteleden.
Je ziet de koster op hen afschieten om hen mee te nemen naar de beste plaats die er is,
zodat ze zelf niet hoeven te zoeken naar een plaats.
Een ander komt een bijbel en de liedbundels die hier gebruikt worden brengen.
Je merkt dat tijdens de dienst er steeds gemeenteleden hun kant op kijken
om te zien of zij de psalmen en liederen wel kunnen waarderen die er gezongen worden.
Tijdens de preek zijn er diverse gemeenteleden die naar dit echtpaar kijken,
om te zien of de preek wel in goede aarde valt.
Je ziet een aantal gemeenteleden denken: Als zij nu eens lid worden van onze gemeente
Dan zou dat een hele aanwinst zijn.
Ze zullen niet onbemiddeld zijn en zullen met hun geld de gemeente kunnen steunen.
Ze zullen heel wat ervaring hebben in bestuurlijk opzicht
en zijn, als ze eenmaal ingeburgerd zijn, geschikt om mee te helpen de gemeente te leiden.
Als ze eenmaal ingeburgerd zijn, dan nemen ze misschien wel vrienden mee naar de dienst
en kan het zo zijn dat de gemeente gaat groeien, doordat zij lid geworden.

Ondertussen kwam er nog iemand anders binnen.
Hij werd eigenlijk niet gezien.
Hij viel alleen op,
omdat hij rondliep om te kijken of er ergens een plek vrij was om te gaan zitten.
Hier krijgt een plek achterin aangewezen, waar geen stoelen meer staan,
Waar je kunt staan, om zo de dienst bij te wonen.
Deze man ziet er anders uit: heel sjofel.
De kleren die hij aanheeft, zijn heel lang geleden gekocht,
misschien zelfs een keer tweedehands gekregen van iemand die ze niet meer nodig had
en zo te zien is het ook al even geleden dat deze kleren gewassen zijn.
Onopvallend komt hij binnen.
Als hij de aandacht trekt, is dat alleen omdat hij wat schichtig rondkijkt en zoekt,
maar niet ergens durft te gaan zitten,
bang dat hij op de plek van iemand anders zou gaan zitten.
Iemand tikt hem aan: hier bij mijn voeten zou je nog kunnen zitten.
Het gaat haast onbewust.
De man die de arme man, misschien zelfs een zwerver, een plek biedt
denkt er niet eens aan dat hij zou opstaan als dat rijke echtpaar zou moeten zitten.
Aan hen zou hij zijn eigen plek aanbieden en zelf maar achterin gaan staan.
Voorname gasten moet je voornaam behandelen.
Zij kunnen heel wat bijdragen aan de gemeente.
Die arme man gaat de gemeente veel tijd en geld kosten,
want hij heeft zijn leven niet op orde.
Armoede komt vaak met meer problemen:
je moet af en toe helpen om eten te geven en kleding.
Het zal iemand zijn die zijn eigen leven niet zo op orde heeft.
Zo’n arme man is geen reclame voor de gemeente.
Waar dat rijke stel de mensen kan aantrekken, zal die arme man nieuwkomers afschrikken:
is het zo’n armoedig zooitje hier? Dan weet ik niet of ik me hier wel thuis ga voelen.

Dan komt de brief van Jakobus, de leider van de gemeente van Jeruzalem,
De broer van Jezus, onze Heere,
die in Christus als de opgestane ging geloven,
nadat Jezus na de opstanding aan hem verscheen.
Beste gemeente, die praktijk die u hebt, die past niet bij uw geloof in Christus.
Je kunt niet in Jezus geloven en dan tegelijkertijd zo’n onderscheid maken
tussen degenen die in uw gemeente binnenkomen.
Er is er namelijk maar Eén van Wie je onder de indruk mag raken
Als Hij de gemeente binnenkomt: dat is de Heer van de kerk zelf, Christus.
Als je Hem, Christus, de Koning van de kerk, met alle eer en waardigheid binnenhaalt,
dan ben je goed bezig.
Als je de NBV bij je hebt, dan zie je dat vers 1 spreekt over onze glorierijke Heer.
Hij is de enige tegen wie mag opkijken vanwege alle glans en glorie die ons omringt.
Dat je onze Heer anders behandelt dan mensen die hier in de gemeente binnenkomen,
is goed, want Hij is alle eer en aanbidding waardig.
Maar dat je op die manier mensen behandelt, met zulke eer en waardigheid, is niet goed.
Ook al doe je het als gemeenteleden misschien onbewust,
omdat het zo werkt als mensen ergens nieuw binnenkomen,
dat de een als vanzelf meer aandacht krijgt dan de ander,
Dat de een groots wordt onthaald
en de ander maar ergens achterin een plekje toegewezen krijgt.
Het botst met het geloof, het botst met hoe het evangelie is en hoe het evangelie werkt.

Allereerst gaat er iets mis, omdat alleen God in staat is om mensen werkelijk te beoordelen.
Wij beoordelen niet, maar God oordeelt over wie wij als mensen zijn.
Natuurlijk, als iemand binnenkomt, kun je een eerste indruk hebben:
Die vrouw die nu binnenkomt, zal vast een interessante persoon zijn.
Als ik met hem in contact kom, kan ik vast boeiende gesprekken voeren,
Waar ik ook veel van kan leren.
De man die nu binnenkomt, oogt wat onzeker.
Dat is misschien wel iemand die heel wat heeft meegemaakt.
Eerst maar even zien of ik wel een praatje moet aanknopen,
want straks kan ik zijn hele levensverhaal aanhoren
en dan kan ik niet meer de anderen uit onze gemeente spreken, die ik graag even ontmoet.
De jongen die nu binnenkomt, is dat uit het gezin waarvan er pas een is opgepakt?
Hoe zou hij ermee omgaan? Of zou hij van hetzelfde soort zijn als zijn broer?
Dat meisje – waar zou ze gisteravond zijn geweest en hoe laat kwam ze thuis?
Zo’n eerste indruk, dat gaat als vanzelf.

Jakobus zegt: je kijkt dan alleen naar de buitenkant.
Aan de buitenkant kun je niet zien hoe gelovig iemand is
en je kunt ook niet zien of iemand een goed gemeentelid is of niet.
Want je kunt niet in het hart kijken.
U kent het verhaal van de farizeeër en de tollenaar vast wel:
die vrome man die geregeld in de tempel te vinden is,
aan de buitenkant, aan zijn kleding,
aan zijn manier van doen kun je merken dat hij hier vaak is,
kind aan huis in het huis van God.
En dan die tollenaar – misschien wel voor het eerst van zijn leven.
Schichtig, alsof hij hier niet hoort, alsof er allerlei stemmen zijn die in hem zeggen:
je hoort hier niet, jij met jouw verleden, met wat jij allemaal gedaan hebt,
Al die mensen die je bedrogen hebt en opgelicht,
Van wie je teveel geld afhandig hebt gemaakt, om jezelf rijker te maken.
Je kunt je snel vergissen.
Wie zegt er dat dat rijke echtpaar echt een aanwinst is voor de gemeente
en dat die arme zwerver die komt binnenstappen je veel werk gaat opleveren?

Jakobus heeft een vraag voor de gemeente:
Wordt uw oordeel dan niet door de verkeerde overwegingen bepaald?
Het is een vraag waarop de gemeente niet anders kan antwoorden dan:
Ja, Jakobus, nu je ons zo schrijft, kunnen we geen andere conclusie trekken
dan dat ons oordeel op de verkeerde dingen baseren.
Wij kunnen niet in het hart kijken – wij zijn God niet.
Dat is een belangrijk inzicht voor Jakobus en een van de redenen waarom hij aankaart
Dat we in een gemeente niet zo verschillend mogen reageren op iemand die binnenkomt.
Wij zijn God niet.
Alleen de Heere kan over mensen oordelen.
Wij kennen het hart niet. Wij kennen de beweegredenen niet.
Wij kunnen niet bij iemand van binnen kijken.
Dat is, denk ik, niet onze eerste gedachte als we zo een eerste indruk hebben van iemand,
dat je dan het idee hebt dat je op Gods stoel gaat zitten
om een oordeel over iemand te vellen, en dan of iemand op een goede manier leeft.
Jakobus wil aan het denken zetten:
Dat je met je oordeel je niet afhankelijk maakt van die rijke man, van dat welgestelde stel.
Want dan ga je hen pleasen, naar de zin maken.
Dan gaat het in de gemeente, zonder dat je er erg in hebt, om mensen draaien,
om mensen bij de gemeente te behouden.
Je gaat je afhankelijk van hen maken.
Je bent niet meer vrij om naar Gods Woord te luisteren,
of te bedenken wat er voor de gemeente nu nodig is,
want je kijkt bij alle besluiten hoe diegenen die de activiteiten zullen gaan betalen.
Maar kun je ze het echt naar de zin maken?
En wat krijg je ervoor terug als je het hen steeds naar de zin maakt.
Jakobus zegt hier: dit zijn mensen die, als het hen niet aanstaat je voor de rechter slepen.
Je bent op hen gericht, maar zij niet op jullie. 

Er is nog een reden waarom Jakobus dit aankaart en dat heeft te maken met hoe God kiest.
God kiest anders dan wij.
Je kunt dat in veel Bijbelverhalen terugvinden:
De Heere kiest niet de oudste: niet Ezau wordt uitgekozen, maar Jakob.
Van de week, op de contactmiddag, vertelde de spreekster dat Jakob de kleinere was,
de kwetsbaarste van de tweeling, die veel extra zorg nodig had
en die door moeder Rachel vast vaak bij zich gedragen is, het zorgenkindje,
om hem zo extra warmte en liefde te geven.
Deze Jakob werd door God uitgekozen. Niet de stoere Ezau, de jager,
De sterke jongen die niet bang voor de wereld was en er op uit durfde te gaan.
Toen er een nieuwe koning moest komen, als opvolger voor Saul,
ging de profeet Samuël naar Isaï.
Maar niet zijn drie oudste zonen werden gekozen,
maar degene die over het hoofd werd gezien, die nog bij de schapen was, niet in tel.
God kiest niet degene die heel wat in zijn mars heeft,
die het uit zichzelf ver gaat schoppen in de wereld,
die het nodige aan prestaties kan laten zien, die mogelijk de verkiezing waarmaken.
Als God kiest, is dat wat door mensen niet gezien wordt, niet meegeteld wordt,
waar je als mensen gemakkelijk aan voorbij kijkt,
omdat ze niet bijzonder zijn en niet iets bijzonders kunnen laten zien.
Geregeld wordt er door de profeten gezegd dat de Heere Israël niet heeft uitgekozen,
omdat het nu zo kan bogen op geweldige prestaties, een groot wereldrijk is,
maar eerder een klein volk, kwetsbaar tussen al die grootmachten,
een volk dat ook niet zo makkelijk gelooft, maar eerder bij God weggaat.
Dat volk wordt door de Heere uitgekozen, om Zijn volk te zijn.

Dat u bent uitgekozen om de liefde van de Heere te mogen horen,
is niet omdat de Heere ervan uit ging dat u het als gelovige zou geweldig zou doen,
Of dat u reeds zou kunnen bogen op een indrukwekkende lijst aan prestaties,
zodat de Heere niet om u heen zou kunnen.
Zo gaat het met sollicitaties: de beste kandidaat wordt uitgekozen.
Zo gaat het met sportteams: je wordt geselecteerd omdat je de beste bent.
Zo gaat het niet bij de Heere: Heeft de Heere de armen niet uitverkoren,
om door het geloof een rijkdom te ontvangen, die je nergens anders kunt vinden?
Dat is geen reden om iemand die er maar sjofel uitziet,
aan wie je duidelijk ziet dat hij weinig heeft, maar achterin neer te zetten,
een plek die overschiet, omdat niemand anders daar wil zitten of staan.
Jakobus zegt: zoals God zorg heeft voor de armen,
zo hoort ook de gemeente die door de Heere gekozen is met zorg om te gaan met de armen
en hen niet anders te behandelen dan diegenen die geld genoeg hebben.
Het is zonde tegen de naastenliefde om het wel te doen.
Je kunt alle andere geboden nog zo stipt houden, maar als je hier tekort schiet,
dan houd je de wet alsnog niet,
dan is het geen geloof, al denk je zelf dat het wel geloof is.
Het is geen geloof, want er ontbreekt iets dat wel bij het geloof hoort:
de liefde die de Heere heeft voor degenen die niets hebben.
Een paar weken las ik een autobiografie van iemand die in armoede was opgegroeid.
Esau McCaulley – de naam zegt u waarschijnlijk niets,
een jonge theoloog, van Afro-Amerikaanse afkomst.
Omdat hij van Afro-Amerikaanse afkomst is, wordt hij nogal eens gevraagd
om te spreken over, of eigenlijk tegen racisme – en dan vanuit eigen ervaringen.
Toen hij een keer gevraagd werd, wat nu met meest racistische was,
wat hij was tegengekomen, had hij daar geen antwoord op.
Hij realiseerde dat hij zijn levensverhaal moet vertellen,
om te laten zien dat het niet alleen racisme is, wat zijn bevolkingsgroep meemaakte,
maar een ingewikkelde combinatie, waarin armoede ook een rol speelt.
Als je weinig geld hebt, ga je naar een school die minder goed is.
En je gaat eigenlijk al helemaal niet meer naar school,
omdat je niet gelooft dat je ooit uit deze wereld kunt ontsnappen.
De enige manier om aan de armoede te ontsnappen, is niet een opleiding via school,
maar een keuze voor criminaliteit,
door bij een van de bendes van de wijk te gaan, door drugs te gaan verkopen,
Door je aan te bieden om iemand te vermoorden en daarvoor betaald te krijgen.
Dat is de enige toekomst die je hebt,
je hebt niet het geloof dat je een andere toekomst hebt.
Op een gegeven moment constateert hij dat van alle jongeren waarmee hij opgroeide
Alleen hij en zijn broer aan de armoede konden ontsnappen.
De rest was óf vermoord tijdens een criminele ruzie, of door een verdwaalde kogel,
of was was op het criminele pad terechtgekomen.
Hij vertelt in zijn levensverhaal hoe voor hem de weg om te ontsnappen extra moeilijk was.
Toen hij met sparen geld bij elkaar gelegd had om te kunnen trouwen en een huis te kopen
bleek dat er geen geld meer op zijn rekening stond.
Zijn vader had zijn naam veranderd en de naam van zijn zoon aangenomen.
Zijn vader, met wie hij nauwelijks contact had, omdat zijn vader steeds verslaafd was,
had de rekening van zijn zoon leeggehaald om aan drugs te komen.
De enige manier om van de bank het geld terug te krijgen
– want zijn vader had het vast en zeker op gemaakt –
was om zijn vader aan te geven bij de politie.
Zijn vader had al een aantal keer in de gevangenis gezeten
en zou met deze aanklacht voor een hele lange tijd in de gevangenis komen.
Hoewel hij boos was op zijn vader, kon hij het niet over zijn hart verkrijgen
om zijn vader bij de politie aan te geven. Gelukkig stond zijn vrouw achter zijn keuze.

Wij hadden het ook niet breed thuis, toen ik opgroeide – maar arm waren we zeker niet.
Wat ik uit zijn levensverhaal opmaakte is hoe kwetsbaar je bent als je arm bent.
Je krijgt eerder met de tegenslagen te maken van het leven
en je kunt die tegenslagen, als die komen, zeker de financiële, minder goed opvangen
Dan wanneer je iets meer geld hebt,
tegenslagen die een rijkere niet zal ondervinden,
omdat hij, als hij geen kennis van zaken heeft,
wel iemand kan betalen die het voor hem regelt,
een boekhouder, een financiële adviseur, een deskundige.
God heeft oog voor degenen die deze tegenslagen niet kunnen opvangen
en wakker liggen, omdat ze niet weten hoe ze morgen de boodschappen moeten betalen
En niet weten of ze deze winter wel kleren kunnen kopen voor de kinderen.
Zij hebben bij God een speciaal plekje in Zijn hart.
En Hij wil, dat zij ook bij ons een speciale plek in ons hart hebben.
Dat in onze zorg voor de mensen, die niet rond kunnen komen,
zichtbaar wordt hoe God niet diegenen kiest die het voor elkaar hebben, die geslaagd zijn,
die succesvol in het leven zijn geweest.
Zij worden niet afgewezen, ook zij mogen bij de Heere horen.
Maar dan vanuit het besef dat we voor God gelijk zijn.
Vanuit onszelf hebben wij bij God niets in te brengen.
Wij zijn voor God nietige mensen, uit het stof verrezen, in zonde ontvangen en geboren,
maar wel Zijn schepselen, die Hij nooit wil prijsgeven, die Hij nooit opgeeft, nooit inruilt.
Voor hen is Christus gekomen, om hen rijk te maken in het geloof,
Een rijkdom die met geen aardse rijkdom te vergelijken is.
Amen

Preek zondag 12 november 2023

Preek zondag 12 november 2023
zendingszondag.
Schriftlezing: Psalm 87 en Markus 10:13-16

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

In de afgelopen jaren is onze gemeente betrokken geraakt bij de bouw van een school
in een klein dorp in een afgelegen gebied in Malawi.
Het begon in 2015. Voor die tijd zal niemand hebben gehoord van het dorp Misolo
en misschien zelfs nooit van het land Malawi
en misschien ook nooit hebben gerealiseerd dat er aan de overzijde van een groot meer
er ook een gedeelte van Malawi is, waar moslims wonen.
De islam kwam daar ooit vanuit Mozambique, daar ooit door handelaars gebracht.
In 2015 werden we gevraagd om mee te bouwen met een school
En dat project heeft onze harten gestolen.
Toen al, in 2015. Er zijn toen enkele gemeenteleden gegaan om te helpen bij de bouw.
Enige tijd geleden kregen we als gemeente de vraag of we weer wilden helpen.
De school moest uitgebreid worden en daarbij was onze hulp nodig geweest.
Afgelopen zomer zijn er heel wat gemeenteleden daar geweest, om te helpen bij de bouw.
Nog nooit heeft de diaconale winteractie zoveel opgebracht als afgelopen keer.

Afgelopen week vroeg ik aan ds. Schaafsma, die bij de opening van de school was,
over welk gedeelte uit de Bijbel hij toen de preek hield.
Hij deed mij het bericht terug: over de kinderen die bij de Heere Jezus komen.
Ik kan het goed begrijpen dat hij voor dit gedeelte gekozen heeft
en ik denk als er een reden is waarom wij als gemeente zoveel hebben opgehaald
voor deze school is dat om op deze manier deze kinderen bij de Heere Jezus te brengen.
Markus vertelt niet wie het waren, die deze kinderen bij Jezus brachten
om door Hem aangeraakt te worden.
Het kunnen moeders zijn geweest, zoals een heel oud zondagsschoollied dat zingt:

Eens brachten de moeders, hun kinderen tot Jezus
Toen spraken de discipelen: “Ga weg van de Heer!”
Maar Jezus zag ze henen gaan, en Hij sprak ze o zo vriendelijk aan:
“Laat toch de kinderen komen tot Mij!”

Daar klinkt toch iets door dat het brengen van de kinderen bij Christus
meer iets voor moeders dan voor vaders is: Aan moeders hand tot Jezus.
Het kunnen vaders geweest zijn.
Het kunnen zelfs omstanders geweest zijn, die kinderen van de straat bij Jezus brachten.
In de afgelopen jaren hebben wij als gemeente met onze actie
Ook op die manier de kinderen daar in Malawi bij de Heere Jezus willen brengen,
door ze de mogelijkheid te bieden om naar school te gaan
en op die school ook de verhalen uit de Bijbel te laten horen,
zodat de kinderen daar in dat afgelegen gebied ontdekken dat de Heere ook hen wil zien
en dat ook zij erbij geteld mogen worden, zoals Psalm 87 dat zegt.
In Psalm 87 komen ze uit alle windstreken:
uit het noorden en het zuiden, het oosten en westen.
Ze zullen komen uit Oldebroek en ‘t Loo, Elburg en ‘t Harde,
maar ook uit Misolo, een klein dorp in Malawi waar niet eens een weg naartoe ligt.
Met onze actie mogen we een middel in Gods hand zijn.
We kunnen dan niet zelf die kinderen bij Jezus brengen,
zodat ze met Hem in aanraking komen,
Maar we kunnen ze wel laten brengen: door de leerkrachten van die school.

Dan zijn er mensen die zeggen, dat het niet kan.
En niet zomaar mensen, maar de leerlingen van Jezus.
De leerlingen die dag in dag uit met Hem optrekken, met Hem zijn meegegaan,
alles voor Hem over hebben,
misschien ook wel hun eigen kinderen hebben thuis gelaten, zodat zij konden volgen.
Zij houden die kinderen tegen.
Zij zeggen, dat ze niet bij Jezus kunnen komen.
Wat zou daar eigenlijk de reden voor zijn? Markus vertelt het niet.
We moeten dat invullen.
Als we dat eens proberen te bedenken:
Wat zou de reden zijn om kinderen tegen te houden om naar Jezus te gaan?
Wat zou een reden zijn om Jezus hen niet te laten aanraken?
Zeker in onze tijd kunnen we ons dat niet voorstellen.
De ouderen in onze kerk kunnen zich dat vast nog wel voorstellen.
Toen zij klein waren, hingen ze er maar een beetje bij. De volwassenen waren belangrijk.
Een kind telde niet mee.
Of je de preken en de psalmen begreep, deed er niet zo toe:
Zo hoorde het er aan toe te gaan.
(niet gedoopt als kind + gevolgen in het leven)

Werden de kinderen tegengehouden omdat Jezus te druk zou zijn
En Zijn kostbare tijd beter zou kunnen besteden dan aan het aanraken van enkele kinderen?
In ieder geval houden de leerlingen van Jezus deze kinderen tegen.

Maar als Jezus dat merkt, dat Zijn eigen leerlingen die kinderen tegenhouden,
gebeurt er bij Jezus wat: er komt een boosheid in Hem op,
Verontwaardiging over wat Zijn leerlingen doen – wat zij in Zijn naam denken te doen.
Ze begrijpen op deze manier helemaal niet, waar het Jezus om te doen is.
Markus vertelt wel vaker, dat er hindernissen zijn om bij Jezus te komen.
Hier zijn Zijn eigen leerlingen een hindernis voor die kinderen om bij Hem te komen.
De leerlingen zouden juist een brug moeten zijn tussen de mensen en Jezus.
Zij zouden juist de mensen bij Jezus moeten brengen, in plaats van hen tegen te houden.
Zoals Markus het vertelt merk je dat het Jezus echt raakt,
Dat Zijn leerlingen niet begrijpen dat deze kinderen juist bij Hem moeten komen.
Zijn leerlingen moeten deze kinderen helemaal niet tegenhouden.
Al denk je dat Ik te druk ben, al denk je dat voor jou die kinderen niet meetellen,
dat ze geen plek bij Mij hoeven te hebben,
Dat zijzelf willen komen, of degenen die hen bij Mij brengen,
hebben meer van Mijn koninkrijk begrepen, dan jullie die Mijn leerlingen zijn.
Zie je niet in hen dat verlangen om bij Mij te zijn?
Zie je niet dat verlangen om van Mij te krijgen wat ze nodig hebben?
Nog niet zo lang geleden hebben ze ook iemand tegen willen houden.
Dat was iemand die wel in naam van Jezus demonen uitdreef,
maar zich niet bij hen als leerlingen van Jezus wilde aansluiten.
De leerlingen waren toen naar Hem toe gegaan en hadden gezegd:
Of je stopt met je praktijken, of je sluit je bij ons aan.
Nu is het omgekeerd: jullie kunnen niet bij Jezus horen.
Te klein, te onbetekenend, te weinig echte kennis over God, niet in staat om Jezus te volgen.
Je proeft hier de echte liefde van Jezus voor mensen,
zelfs voor mensen in het klein.
Dit is de liefde van God
en als christenen zijn wij geroepen om deze liefde door te geven, om daarover te vertellen,
Om niet bij de ingang te staan en te zeggen: Gods liefde is niet voor jou.
Dat is onze roeping om overal op deze wereld die liefde van God te laten merken,
waarbij we middel zijn in Gods hand.
Dat is de reden waarom we mee zijn gaan doen met de bouw van die school in Malawi.
Dat is de reden van al die acties en dat opgehaalde bedrag:
Dat daar in dat dorp in Malawi de liefde van God gehoord mag worden,
en ook zichtbaar mag worden door mee te bouwen aan die school.

Jezus heeft een reden om Zijn discipelen tot de orde te roepen:
Die kinderen die komen hebben meer van het koninkrijk van God begrepen
dan die leerlingen die al die tijd mee zijn gegaan.
Voor hen is het koninkrijk van God.
Zou Jezus daarmee bedoelen: beste leerlingen, voor jullie is het koninkrijk nu niet.
Zoals jullie nu zijn, kunnen jullie niet binnengaan en blijven jullie buiten staan?
Wat Jezus hier zegt, past bij Psalm 87:
De mensen die van buiten zijn, de heidenen, die krijgen hun plek in Jeruzalem.
Zij mogen tot Gods volk behoren. Als die volken erbij mogen horen,
waarom zou je dan de kinderen tegenhouden om bij Jezus te komen.
De heidenen worden erbij geteld – en Jezus zegt: de kinderen ook.
De Heere rekent ze erbij.

Jezus draait het om: Als je niet wordt, als die kinderen zul je niet binnengaan.
Je kunt zelf wel denken: Zij horen er niet bij, maar als je dat denkt
zou het wel eens voor jezelf kunnen gelden dat je er buiten staat.
Wat hebben die kinderen nu, dat de leerlingen van Jezus niet hebben?
Wat zorgt ervoor dat die kinderen bij Jezus mogen komen
en dat Jezus Zijn eigen leerlingen streng toespreekt en juist hen waarschuwt?
Die kinderen die bij Jezus komen, die willen van Jezus iets ontvangen.
Het kan zijn dat de leerlingen denken dat ze het al hebben
en dat ze daardoor vergeten zijn dat het binnengaan in Gods koninkrijk genade is,
ook voor hen, die al zo lang met Jezus meegaan.
Als gelovigen hier in Nederland met een lange traditie van de kerk,
Wij zijn niet meer dan de mensen in Malawi die net gaan geloven,
waar de kerk pas net gebouwd is en niet iedereen alles van de Bijbel begrijpt.

Gisteren las ik over het verhaal van Ayaan Hirschi Ali.
Ze was als moslim opgevoed, brak met dat geloof en werd atheïst.
Het artikel dat ik las ging erover dat zij vond dat het atheïsme tekortschoot.
Ze omschreef zichzelf liever als christen.
Ik zag reacties op het verhaal, waarbij mensen het te mager vonden
Want ze noemde zich niet zozeer christen omdat ze nu geloofde,
maar omdat ze ontdekt heeft dat het christendom een antwoord is op vragen
die vandaag de dag belangrijk zijn, als wapen om de Europese cultuur te verdedigen.
Als kerkmens kun je denken dat het te weinig is.
Iemand die gericht is op evangelisatie en zending zou hier blij van kunnen worden:
je ziet dat het geloof toch iets doet en je hoopt, dat als het te weinig is,
het uitgroeit tot een geloof, tot een leren kennen van Christus.

Dat voor de kinderen en hun ouders en begeleiders het kennen van Christus
vooral betekent dat ze Zijn kracht willen ontvangen, een aanraking willen,
is voor Jezus genoeg om hen te laten komen, om bij Hem te komen,
onderdeel te laten zijn van Zijn gemeenschap.
Houd ze niet tegen, want het is juist voor degenen die bij Mij komen
en iets van Mij willen, al weten zij zelf niet helemaal wat ze van Mij kunnen krijgen.
Ze komen om aangeraakt te worden, maar ze krijgen meer: de zegen.
Het lijkt mij, tenminste dat ze meer krijgen dan waar ze voor kwamen.

Later zijn de christenen in deze gebeurtenis de doop gaan zien:
Kinderen die mogen komen bij Jezus om in Zijn nabijheid te zijn
en die te horen krijgen dat het koninkrijk van God voor hen is.
Zonder dat ze in de positie zijn om zelf voor het geloof te kiezen
en zelf te beslissen, mogen ze de zegen van Christus ontvangen,
nadat Jezus gezegd heeft: Mijn koninkrijk is voor hen. Zij mogen binnenkomen.
Het heeft iets royaals: Jezus wil dat ook deze kleinen, die er in die tijd niet bij hoorden
ook mogen binnen komen in Gods koninkrijk.

Dat zou toch mooi zijn, als de kinderen op de school in Malawi over Christus horen
en in wat ze over Hem horen Zijn liefde opmerken,
en zich door die liefde getrokken weten en mogen komen
en gaan geloven en zich laten dopen.
Dan kun je als gemeente alleen maar dankbaar zijn, dat dit die school heeft opgebracht.

Nu gaat zending niet een kant op.
De GZB heeft een aantal jaar geleden de slogan verandert: Zending verbindt.
Zending is niet dat wij in als christenen hier het alleen maar daar brengen.
In zending zit gelijkwaardigheid.
Wij kunnen daar iets brengen, maar degenen die daar geweest zijn
kunnen vandaar ook iets meenemen voor ons als kerk hier.

Wat zou dat dan kunnen zijn?
Ik denk aan het slot van Psalm 87, de mensen die dansend door Jeruzalem gaan.
De mensen in Misolo zullen, minder dan bij ons het geval is,
de kerkdienst alleen maar in een bank doorbrengen.
Ze zullen staan en klappen, vast ook wel dansen tijdens de kerkdienst.
Dat past wellicht minder bij ons, hier in Oldebroek.
Maar is las een aantekening bij Psalm 87,
Van een keer dat ik eerder met deze psalm bezig was:
Dansen is totaal door God gegrepen zijn.
Je hele lichaam, niets is uitgezonderd, helemaal vervuld, in extase,
omdat je bij God mag horen, dat je door God er bij gerekend wordt.
We hebben ooit als gemeente meegedaan met een tv-serie.
Die tv-serie riep achteraf nogal wat op,
omdat de serie anders verliep dan wij hadden gedacht en ook vanwege de titel.
De aanleiding om in te stemmen, om toch mee te doen,
was een gebeurtenis wat mijn voorganger vertelde.
Iemand had op tv The Passion gevolgd
en dat had haar zo geraakt dat ze de volgende zondag in de kerk zat
en is blijven gaan en na verloop van tijd er ook bij wilde horen,
door de Heere erbij geteld wilde worden: ze deed belijdenis.
En tijdens de belijdeniscatechisatie zei ze steeds tegen de anderen:
Voor jullie is dit heel gewoon, maar besef je hoe bijzonder het is.
Iemand die wel zou kunnen dansen, omdat de liefde van God voor haar zo verrassend was,
zo onverwacht, zo bijzonder dat die liefde er ook voor haar was.
Dan kunnen we daar de school meebouwen, omdat we daar Gods liefde willen laten zien
en tegelijkertijd zelf verrast worden als de vonk overspringt,
De liefde van God in een mensenleven gaat opvlammen
en je helemaal in beslag neemt en dat je kunt zien dat het kennen van God
een werkelijke vreugde geeft die je nergens anders vindt.
amen