Preek zondag 26 maart 2023

Preek zondag 26 maart 2023 avonddienst
1 Korinthe 1:22-24 / Galaten 3:13-14
Heidelbergse Catechismus zondag 5 en 6

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Enige tijd geleden kreeg ik een verzoek van een gemeente
om in de dienst waarin ik zou voorgaan te preken over de Heidelberger Catechismus.
De gemeente was al een tijdje zonder predikant
En de kerkenraad had besloten om gastpredikanten te vragen
of zij over een zondag uit de Heidelberger Catechismus wilden preken.
Daarom belde de preekvoorziener mij op.
Ik had nooit eerder over de catechismus gepreekt,
maar ik houd wel van een uitdaging en zei dat ik dat wel wilde doen.
Het bleek om zondag 6 te gaan.
Later werd ik gebeld of ik ook zondag 5 erbij wilde nemen,
want de gastpredikant van de week ervoor was ziek geweest
en had zich niet kunnen voorbereiden.
Het zijn de twee zondagen die we net hebben gelezen.

Laat het nu net de twee zondagen zijn waar ik altijd zo moeite mee heb gehad.
Dat is een van de redenen waarom ik nooit begonnen ben aan een serie hierover.
Dan zouden deze zondagen aan de orde moeten komen.
Het is alsof een soort zakelijke redenering gegeven wordt.
Er is zonde, er is iets mis tussen God en ons. Dat moet worden opgelost.
Hoe kon dat het beste gebeuren?
Waarom wordt er niet begonnen met Christus en dan uit de doeken gedaan
dat bij Zijn komst ons de redding gebracht werd die wij nodig hadden.
Waarom deze omweg van het aantonen dat Christus moest komen?

Totdat ik tijdens de voorbereiding dacht aan een vraag die onze dochter stelde.
Onze dochter kan tijdens het eten onverwachte vragen stellen,
vragen die zomaar opeens komen, waarbij je gedwongen wordt om een antwoord te geven.
Ze vroeg aan ons: Had je ook op een ander verliefd kunnen worden?
Ik weet niet hoe dat u vergaat als u zo’n vraag zou krijgen,
maar mij kost het altijd even tijd om op zo’n vraag te antwoorden.

Aan die vraag moest ik denken toen ik deze vragen las.
Ik weet niet welk antwoord ik had gegeven op die vraag
of ik op een ander verliefd had kunnen worden.
Ik zou nu zeggen: Ik moet er niet aan denken.
Wellicht had het anders kunnen lopen. Theoretisch had het gekund.
Ik vermoed dat onze dochter bedoelde met die vraag:
Vertel ook eens hoe het is gegaan en waarom jullie elkaar zagen, wat er gebeurde.
Wanneer werden jullie verliefd? Gelijk de eerste keer of duurde het een tijd?
En wat was nu de reden waarom je op elkaar verliefd werd? Vertel er eens over.
Het is een vraag naar hoeveel je van elkaar houdt.
Zou je ook je man of je vrouw kunnen inwisselen voor een ander?

Toen die vraag van onze dochter me te binnenschoot,
begreep ik gelijk ook deze vragen die de catechismus stelt.
Het zijn namelijk vragen die vragen naar de liefde van God.
Naar het hoe we als God en als zondaar bij elkaar gekomen zijn.
Hoe is dat nu eigenlijk gegaan? Kun je daar iets over vertellen?
Had het ook anders gekund? Nou, wellicht had het anders gekund,
maar God heeft déze weg gekozen en in déze weg toont Hij hoeveel Hij om ons geeft,
hoeveel Hij toen om ons gaf en hoeveel Hij nog steeds geeft.
Misschien had het wel op een andere manier gekund, een weg zonder kruis,
maar dat Hij er niet voor gekozen heeft, laat zien dat Hij niet anders wilde.
Als je hier over vertelt is het een verhaal over liefde, over hoe groot Gods liefde is.
Dat God dit wilde: dat wij weer van Hem zouden zijn.

Ik ging zondag 5 en 6 anders lezen.
De relatie is er: Christus en ik. Onze Heere en de gemeente.
Zondag 1 – ik las deze zondag niet voor niets ook in deze dienst.
We zijn geworden van Christus. Zijn eigendom. Niet zozeer bezit, maar eigen.
Zoals je als man en vrouw bij elkaar hoort. Niet meer van elkaar los te denken.
Ik mocht weer van de Heere worden. U mocht weer bij Hem horen. Van Hem zijn.
Kunnen wij weer in genade aangenomen worden?

Ho, maar wacht even, zegt de Catechismus hier.
Van Hem zijn? Was er dan niet zoiets ingrijpends voorgevallen
dat we weggestuurd waren bij God vandaan? Verbannen uit Gods gemeenschap?
Hadden we geen straf verdiend? En was die straf niet terecht?
Wat is er dan bij God gebeurd?
Is er dan toch een klein deurtje open gebleven om aan die straf te ontkomen
en sluipweggetje om toch weer bij God te komen?
Kunnen we dan toch in genade aangenomen worden?
Vertel eens over onze God? Is Hij van ons blijven houden? Is er toch nog liefde?

Ja, zegt de Catechismus. Die liefde is gebleven en God wil dat wij die liefde beamen.
Niets liever dan dat.
God wil dat wij op de vraag of wij van een ander zouden kunnen houden,
volmondig zouden zeggen: Nee, natuurlijk niet. Deze God ken ik en ik mag van Hem zijn!

Alleen er is wel iets voorgevallen.
Daarom spreekt de catechismus over straf en oordeel.
Over rechtvaardig oordeel en eeuwige straf. Zoals het was, kon het niet blijven.
Er was iets voorgevallen waardoor wij niet meer bij God konden leven.
Ellende noemt de catechismus dat. Uitlandig. Verbannen.
Iemand verbannen dat doe je niet als je goede vrienden bent, van elkaar houdt.
Verbannen / wegsturen – dat doe je als de relatie grondig is verstoord.
Zozeer verstoord dat je elkaar niet meer onder ogen kunt komen.
Als je bent ingeruild voor een ander. Als je bedrogen bent.
Als er niet van jou gehouden wordt, maar de liefde naar een ander gaat.
Rechtvaardig oordeel en eeuwige straf – het kan niet meer goed komen.
Het kan niet meer goed komen tussen God en ons.
en toch: We kunnen in genade aangenomen worden.
We kunnen onze eeuwige straf ontgaan.
Er gloort hoop in een donkere wereld.
Die straf is terecht. Zelfs als het eeuwig zou zijn. Dat oordeel is terecht.
Want wij zaten mis en niet God. We kunnen niet zeggen:
Het lag ook aan God. Als Hij nu eens anders was.
Meer Zijn liefde toonde, meer betrokkenheid. Als Hij zich nu niet steeds terugtrok.
Nee, God kan er niet zomaar overheen stappen. Daarvoor is er teveel gebeurd.
Als iemand ons bedrogen heeft, als iemand ons verraden heeft,
kunnen we ook iemand niet zomaar onder ogen komen. Er moet eerst iets gebeuren.
Niet bij ons, maar bij die ander.
Daarom, er moet iets rechtgezet worden aan onze kant.
Als het rechtgezet wordt, als de breuk wordt hersteld,
Als de schade die wij hebben aangericht door God in te ruilen voor de duivel en de zonde
ongedaan gemaakt kan worden – dan kan het weer goed komen.

Er is hoop.
Alleen wij krijgen het niet voor elkaar. Wij kunnen het niet goed maken.
De catechismus spreekt over genoegdoening. Die kunnen wij niet geven.
Daarvoor is onze schuld te groot.
Wij kunnen God niet iets aanbieden en dan zeggen: Nu kunt U er overheen stappen.
Nu moet het voor U wel klaar zijn.
We mogen er ook een ander niet voor laten opdraaien.
Dat is een belangrijke les uit deze zondag.
Een ander kan dit voor ons niet oplossen. Een ander kan onze schuld niet wegdragen.

Er is maar één weg waarop het kan:
Als er iemand is die ons met God kan samenbrengen.
Een middelaar. Latijn: mediator. Een mediator kennen we uit een conflictsituatie.
Als twee partijen er niet uit komen, kan een mediator hen bij elkaar brengen.
Deze mediator heeft wel iets bijzonders: Hij is én God én mens.
Hij staat aan de kant van de mens die het verbruid heeft, de relatie verbroken.
En Hij staat aan de kant van God.
Alleen zo kan Hij de twee partijen die verbroken zijn weer samenbrengen.
Het is God zelf die ons met Hem samenbrengt
en het is God zelf die zorgt dat het rechtgezet wordt, dat de straf gedragen wordt.
Het is God zelf die er voor zorgt dat we weer in genade aangenomen worden.
We weten natuurlijk wie het is:
Daar ruist langs de wolken een lieflijke naam, die hemel en aarde verenigd tezaam.
Geen naam is er zoeter en beter voor het hart
.
Mijn eerste moeite met de aanpak van de catechismus was
dat het bekendmaken van de naam van Jezus zo’n omslachtige manier vertellen is.
Eerst worden alle schepselen uitgesloten. Dan wordt er gekeken of er een mediator kan zijn.
En dan gedaan alsof die mediator en verlosser niet bekend is.
Alsof niet de hele Bijbel over hem spreekt: onze Heere Jezus Christus.
Het gaat hier niet om omslachtig te doen in een ingewikkelde redenering.
Om bij Jezus uit te komen als de enig overgebleven optie.
Nee, de catechismus start bij zondag 1: We zijn van Christus geworden.
En nu in deze twee zondagen kijken we terug: Had God een andere weg kunnen kiezen?
Een vraag die vraagt naar de liefde, naar wat God ervoor over gehad heeft,
naar wat het God gekost heeft.
Het is een vraag naar het verhaal hoe het begon.
Hoe is het nu tussen u en God weer goed gekomen?
Wanneer zagen jullie elkaar weer staan? Wanneer zag God u staan?
En wanneer voelde u weer liefde voor God.
Weet u wanneer er voor God weer begon?
Eigenlijk gelijk in het paradijs al.
De zondeval was koud realiteit geworden, nog maar net gebeurd,
de volledige strekking van de zondeval was nog niet eens duidelijk.
Adam en Eva waren nog niet eens weg uit het paradijs.
God had Zijn straf net bekend gemaakt.
Nog in hetzelfde gesprek waarin God Adam, Eva en de slang ter verantwoording riep
gaf Hij aan dat Hij zou zorgen voor verlossing.
Gaf Hij de belofte dat er weer een mogelijkheid zou komen om terug te komen.
Een mogelijkheid dat de zonde uit de wereld zou geraken, de breuk hersteld.
Ik had het me nog nooit eerder gerealiseerd,
maar voordat dat Adam en Eva weggestuurd werden
en er engelen aangesteld werden om de toegang te blokkeren
was er al de belofte dat God zou werken aan bevrijding en verlossing.
Ze waren verbannen bij God vandaan, maar in de ballingschap, in de ellende
hadden ze wel de zekerheid dat er door God iets gedaan zou worden aan hun ballingschap.
Dat er door God ooit weer een weg terug zou zijn, een weg terug naar Hem.

Op die heuvel daarginds stond een ruwhouten kruis, het symbool van vervloeking en schuld.
Symbool van vervloeking.
Dat gaf Paulus ook aan in Galaten 3: Christus is voor ons een vloek geworden.
Met vloek bedoelt Paulus wat er met Adam en Eva gebeurde, toen ze weggestuurd werden.
Een vloek betekent: je hoort niet meer bij. We sturen je bij ons weg.
We verbreken de gemeenschap.

Ik maakte het een keer mee dat ik een oude vader moest begraven.
Die vader hoorde niet bij onze kerk,
maar er was in de vakantietijd geen andere dominee beschikbaar.
De vader had twee zonen.
Een zoon woonde bij hem in de boerderij,
maar de andere zoon was weggestuurd en mocht nooit meer komen.
Voordat deze vader stierf eiste hij van zijn vrouw dat ze zou beloven
dat ze die zoon nooit op het erf zou toelaten, ook niet als hij er niet meer was.
Ook na de dood van vader, zelfs zo lang moeder zou leven,
was hem de toegang tot het erf ontzegd.
Dat is nu de vloek waar Paulus over spreekt:
je hoort er niet meer bij en terugkeer is onmogelijk.
Ik weet niet wat er tussen die vader en die ene zoon is voorgevallen,
of het een terechte eis van vader was of dat die vader ten onrechte onverzoenlijk bleef.
Maar voor ons was die vervloeking wel terecht: ons thuis was voortaan buiten het paradijs.
Maar daar hangt nu Jezus aan dat kruis.
Zoals het lied zingt: symbool van vervloeking en schuld.

Zo interpreteert Paulus het kruis: symbool van vervloeking.
En dan niet van Jezus’ vervloeking, maar van onze vervloeking.
Jezus is dat voor ons geworden.
Jezus hangt daar niet zomaar. Maar omdat dit van ons gezegd kan worden.
Zoals je bent in je zonde kun je niet bij God horen.
Je draagt je schuld mee dat je zelf de band met God verbroken hebt.
Maar daar op de plek waar onze schuld zichtbaar wordt, wordt Jezus zichtbaar.
Hij ruilt met ons.
Hij zegt: Ik ga op jullie plaats staan.
En alles wat God jullie heeft aan te rekenen, neem Ik op Mij.
Had het anders gekund? Had God een andere manier kunnen kiezen?
Wellicht wel.
Maar het kruis laat wel zien dat God alles er voor over had om ons te redden.
Liever dat Hij in de verlorenheid hing, dan dat wij voor eeuwig verloren zouden zijn.
Liever dat Hij de schuld op zich nam, dan dat wij voor eeuwig de straf moesten dragen.
Het was maar beter dat Hijzelf uit de hemel kwam om mens te worden,
om zo onze schuld te dragen.
Het kruis is een symbool van vervloeking en schuld.
Het laat zien dat de Heere bereid was om zo diep mogelijk te gaan.
Zelf tot een vervloeking te worden, zodat er voor ons zegen zou zijn.
Zodat wij weer zouden kunnen terugkomen, weer in genade aangenomen.
in Gods gemeenschap opgenomen zouden worden.

Als ik in gedachten sta
bij het kruis van Golgotha,
als ik hoor wat Jezus sprak,
voor zijn oog aan ’t kruishout brak,

Hoor ik, hoe Hij klaagde, dat
Hem zijn God verlaten had,
‘k weet dan, wat mij ook ontvall’,
God mij nooit verlaten zal!
Amen

De eschatologische gemeenschap

De eschatologische gemeenschap. Van de Beek over de eschatologische gemeenschap, doop en avondmaal
Van de Beek – Spreken over God § 3.4 (p. 122-141)

Introductie
Om dit gedeelte te kunnen begrijpen is het nodig om te weten tegen welk(e) front(en) Van de Beek zich keert: hij keert zich tegen (1) een individualistische cultuur waarbij alles om het individu draait, (2) tegen een bevindelijkheid waarin alles om het individu draait. Voor Van de Beek is dat trouwens hetzelfde front, want dat we met bevindelijkheid te maken hebben is een doorwerking van de individualistische cultuur in kerk en theologie.

Op zijn beurt legt Van de Beek alle nadruk erop dat het heil en onze redding ons door God gegeven wordt. Het heil van Christus gebeurt aan en met ons zonder dat wij daar invloed op hebben.

In iemands dogmatiek of systematische theologie is vaak te zien dat iemand iets wil vermijden. Het front bepaalt dan voor een groot deel iemands theologie. Daarbij is de vraag of het alternatief dat aangedragen wordt niet ook weer bepaalde schaduwzijden heeft. In het geval van Van de Beek ligt er zoveel nadruk op het collectieve dat je je kunt afvragen waar ieder van onszelf is. Je kunt je afvragen: Is het wel nodig om zo’n sterke tweedeling te maken tussen individu en collectief en wel of geen bevindelijkheid?

De titel: De eschatologische gemeenschap (3.4)
De titel is veelzeggend: de eschatologische gemeenschap. Van de Beek legt er alle nadruk op dat de gemeenschap die wij zijn ontstaan is door wat er aan het kruis gebeurde: aan het kruis kwam een nieuwe gemeenschap, waarbij de macht van satan gebroken werd, de zonden vergeven werden, een nieuw leven kregen, de Heilige Geest geschonken en de zekerheid van de lichamelijke opstanding. Daarin werden wij al meegenomen nog voor wij geboren werden: aan het kruis nam Christus ons mee.
Van de Beek kijkt dus naar het kruis en wat daar veranderde voor ons en onze werkelijkheid. Hij denkt niet vanuit het verbond, zoals dat wel vaak binnen de gereformeerde traditie gebeurde. Hij gaat niet terug naar Adam of Abraham. Geen discussies over werkverbond en genadeverbond (of een derde verbond: verbond van verlossing).
Veelzeggend is ook dat Van de Beek doop en avondmaal onder deze titel behandeld. Doop markeert de overgang naar deze gemeenschap. In het avondmaal wordt de nieuwe werkelijkheid die er met het kruis kwam gevierd. Die nieuwe werkelijkheid is niet alleen toekomstmuziek maar is er ook nu al.

De doop (3.4.1)
De doop markeert de overgang naar Gods nieuwe wereld van het koninkrijk van God en het koningschap van God. De keuze voor het woord markeren vind ik fascinerend. De doop bewerkstelligt die overgang dus niet, maar geeft alleen de overgang aan. De vraag is dan: gaan wij ten tijde van de doop over? Of geeft de doop aan dat die overgang reeds is gebeurd (bijvoorbeeld aan het kruis)? Als ik Van de Beek goed begrijp wil hij de beide kanten vasthouden: de overgang gebeurde aan het kruis en tegelijkertijd gebeurt er met ons tijdens de doop ook iets met onszelf. Misschien kun je het zo zeggen dat wat reeds waar werd aan het kruis en ook al gebeurde met ons aan het kruis nog eens extra toegepast en zichtbaar gemaakt in de doop die wij zelf ondergingen. Om nog eens duidelijk te maken dat het aan ons gebeurt, zonder dat wij daar zelf iets aan hebben kunnen doen.
Het valt mij op dat Van de Beek in de tegenwoordige en de voltooid tegenwoordige tijd spreekt: ‘Door de doop behoren we tot de eschatologische werkelijkheid waarin de zonden vergeven zijn en hebben we deel aan het leven van de toekomende eeuw.’ (p. 129 – door mij schuingedrukt)

Beelden van de doop:

  • Een bekend beeld voor de doop is de afwassing van de zonde. Van de Beek vindt dat te weinig. Dan zou de doop steeds herhaald moeten worden.
  • Een ander beeld is dat wij met Christus mee-sterven en mee-opstaan (Romeinen 6). We ondergaan het oordeel en sterven in de doop.
    Tegelijkertijd staan wij in de doop met Christus op. De machten van duivel, zonde en chaos hebben geen invloed meer op ons. We zijn daar uit weggetrokken, zoals het volk Israël uit Egypte mocht uitgaan.
    In dit beeld ligt de nadruk op de sterke verbondenheid met Christus. Zo sterk zelfs dat Paulus kan spreken dat we in Christus zijn geplaatst en wij met Christus ‘samenvallen’ (waarbij Christus meer is dan wij zijn). Onze identiteit is Christus. Ons leven is niet meer van onszelf, maar van Hem.

‘Door deel te hebben aan Hem hebben we deel aan het koninkrijk en staan we onder zijn heerschappij.’ (p. 124).

Relatie geloof en doop
Er zijn heel wat christenen die dit te weinig vinden. Als je spreekt over de doop die ons in dat koninkrijk brengt, moet er toch ook geloof bij komen?

  • In Pinksterkringen stelt men dat de doop met de Heilige Geest komt na de onderdompeling (zelfs als die gebeurt na belijdenis). Volgens Van de Beek wordt hier een verkeerd onderscheid gemaakt en kan de doop met water niet losgekoppeld worden van het ontvangen van de Heilige Geest: wie gedoopt wordt, ontvangt de Heilige Geest.
    (Het onderscheid dat men had moeten maken was het verschil tussen de doop van Johannes en de doop in de naam van Jezus Christus.)
  • Karl Barth was ook een voorstander van de volwassendoop: de doop is het vrije antwoord van de mens op Gods genade die verkondigd wordt.
    Er zijn 3 argumenten om de doop niet als antwoord te zien:
    – De redding wordt afhankelijk van het menselijk geloof. Aan de redding gaat dan een voorwaarde vooraf waaraan de mens moet voldoen. De redding is geen geschenk van God meer.
    – Gods redding is niet individualistisch, maar collectief. De doop benadrukt dan ook het collectieve van Gods redding. Van de Beek gaat zelfs zover dat hij zegt dat het denken in individuele mensen en de redding in Christus niet samen kan gaan. (p. 125) In de praktijk van de doop lijkt mij dat lastig vast te houden. De dopelingen ondergaan hun doop op een individueel tijdstip. Ze worden in de grotere gemeenschap van Christus ingebracht, maar ondergaan dat wel individueel. Dat een heel huisgezin gedoopt wordt gebeurt heden ten dage maar zelden.
    – De kerk heeft altijd jonge kinderen gedoopt. De kerk is nooit een kerk van alleen volwassenen geweest. Het is niet voor niets dat in de 16e eeuw de behoefte aan volwassendoop opkwam: het was de tijd waarin er meer aandacht kwam voor het individu en de individuele keuze.


Door tegenstanders van de kinderdoop is er vaak gewezen op Constantijn de Grote. Door hem werd het christendom de officiële godsdienst van de staat. De kinderdoop kwam voor die tijd al voor. Wel is het zo dat de doop een maatschappelijke betekenis kreeg: wie gedoopt was, was een goed burger. De kerkelijke betekenis van de doop schoot er bij in. 

Als reactie daarop kwam Augustinus met het onderscheid tussen de geldigheid van de doop en de effectiviteit van de doop: de doop bij een kind is wel geldig, maar de effectiviteit is pas later zichtbaar: in de levensstijl van de gelovige.
Bij Augustinus had dit onderscheid ook te maken met zijn strijd tegen de Donatisten. De Donatisten waren gelovigen die voor een zuivere kerk gingen. In de tijd van de vervolging waren zij trouw gebleven aan Christus. Zij keken argwanend naar de gelovigen die na de vervolging weer terug kwamen naar de kerk. Door hun ervaring waren de Donatisten scherp in het onderscheid tussen ware en onechte christenen. Wanneer er een discussie komt over wie echt gelovig is en wie niet, heeft dat altijd consequenties voor de betekenis van de kinderdoop: of de kinderdoop wordt afgeschaft of de kinderdoop krijgt een andere betekenis. ‘Dit kan zelfs zo sterk worden dat de waterdoop vrijwel nietszeggend wordt, eerder een oordeel omdat je niet bent wat deze suggereert: een ware gelovige.’ (p. 127)

Wedergeboorte
In beide tradities wordt de doop met wedergeboorte verbonden. In de gereformeerde traditie moet de wedergeboorte de doop effectief maken. In de pinkstertraditie wordt de wedergeboorte een voorwaarde om de doop te kunnen ontvangen (terwijl de doop met de Geest nog eens later komt). Volgens Van de Beek wordt in beide gevallen de wedergeboorte ten onrecht individueel gemaakt.

De gaven van de Geest (3.4.2)
De visie van Van de Beek op de gaven van de Geest vloeit in dit gedeelte voort uit zijn visie op de doop: de Geest komt met de doop mee. Daarom ontvangt iedere gelovige ook de gaven van de Geest. Omdat de doop niet individueel is, zijn ook de gaven van de Geest niet individueel. De gaven van de Geest mogen daarom niet gebruikt worden om een onderscheid te maken tussen gelovigen. Er zijn geen rangen.

Het koningschap van God onder het kruis (3.4.3)
Als de doop ons plaatst onder het koningschap van God is de vraag wat er te merken is van dat koningschap: als het kruis de meest ingrijpende verandering van onze geschiedenis is, waarom is daar dan niets van te merken in het dagelijks bestaan? Dat komt, aldus Van de Beek, dat het koningschap op aarde aanwezig is in de gestalte van het kruis. Dat betekent dat er lijden is en dat de christenen daar niet aan ontkomen. Lijden en vervolging geeft het besef dat we door het kruis hier vreemdelingen geworden zijn, op weg naar een hemels koninkrijk.
Het koningschap in de gestalte van het kruis betekent ook dat christenen nog steeds falen en zondigen. Dat is voor Van de Beek de vorm van lijden waar de gelovigen het meest aan lijden: ondanks dat ze in de nieuwe werkelijkheid van Christus gekomen zijn, onttrokken aan de macht van zonde en duivel, zondigen ze nog steeds. We moeten daar niet in berusten. Het veroorzaakt wel een intense vorm van lijden die dieper gaat dan lichamelijk lijden.

Dit lijden laat zien dat het leven op aarde slechts tijdelijk is. Hier beneden is het niet. Dat we onderweg zijn naar een ander leven wordt nogal eens uit het oog verloren. Er is in het protestantisme een sterke gerichtheid op het aardse bestaan gekomen. Mogelijk vanwege alle problemen van onze tijd, zoals klimaatverandering. Van de Beek vindt niet dat we niets moeten doen, maar het mag er niet voor zorgen dat we uit het oog verliezen dat we hier op aarde vreemdelingen zijn.

De eucharistie (3.4.4)
Van de Beek kiest bewust voor de benaming eucharistie. Dat laat meer dan de benaming avondmaal zien dat het een eschatologische maaltijd is. We vieren nu al wat straks zal zijn: ‘In de eucharistie viert de kerk dat haar thuis in de hemel is, bij Christus.’ (p. 132) Het is de maaltijd van het nieuwe verbond.Tegelijkertijd is het komen van Christus bij het avondmaal of de eucharistie niet alleen van later. Christus is tijdens het vieren aanwezig (Latijn: presentia realis – werkelijke aanwezigheid, presentie). Dat hebben de meeste protestantse theologen na de breuk met Rome in de 16e eeuw ook volgehouden. Een uitzondering is mogelijk Zwingli, die in het avondmaal een verwijzing naar Christus zag. Wel was er een stevige discussie tussen Rome en de protestanten en tussen protestanten onderling op welke manier Christus aanwezig is en welke relatie het brood met de aanwezigheid van Christus heeft.

In de eucharistie gedenken wij Christus. In de Schrift is gedenken nooit alleen een terugdenken aan vroeger. Als Joden Pesach vieren gaan zij op dat moment uit de slavernij. Gedenken is het verleden naar nu halen, actueel maken, jezelf in die werkelijkheid plaatsen. Gedenken is vieren.
Zo vierde Christus ook Zijn laatste avondmaal met de leerlingen: Hij vierde wat komen zou. Hij vierde dat Hijzelf het paaslam is dat geslacht zou worden. Daarmee was deze viering de laatste Pesachmaaltijd onder de oude bedeling. Jezus sloot de oude wereld af. (p. 134)

Welke betekenis Stille Zaterdag heeft, is nooit helemaal duidelijk. Is het een dag van treuren en gemis? Is het een dag van stil verheugen op het Pasen dat er de volgende dag is? Het is sabbat: de schepper rust. De schepper rust onder de aarde, in Zijn eigen schepping (waarbij Van de Beek zo sterk de eenheid van God benadrukt dat Christus ook de schepper is, zie p. 204vv).
Met Pasen is alles anders geworden: een nieuwe bedeling. De achtste dag: de 7 dagen van de oude schepping zijn voorbij gegaan, alles is nieuw geworden. Sindsdien viert de kerk elke dag Pasen: de nieuwe werkelijkheid in Christus is reeds gekomen. Eucharistie is de viering van die nieuwe werkelijkheid in Christus.

Vanaf de 4e eeuw wordt de kerk niet meer vervolgd en wordt het christelijk geloof de officiële staatsreligie. Van hogerhand moet de samenleving worden gekerstend. Dan wordt het ook ingewikkeld om vol te houden dat de christenen vreemdelingen zijn. In de tijd van vervolging was het duidelijk dat ze vreemdelingen waren, omdat ze niet werden geaccepteerd. In deze tijd van acceptatie van kerk en christelijk geloof komt er discussie over het avondmaal op gang: voor wie is het avondmaal bedoeld. Volgens Van de Beek werd toen al Gods werk en de menselijke overgave uit elkaar gehaald. (p. 138)
Volgens Van de Beek geeft de kerstening van de samenleving ook in de tijd na de Reformatie een probleem. Het wordt een gerichtheid op de aardse samenleving en de poging niet alleen de kerk zuiver te maken maar ook de samenleving. Je mag niet zomaar iemand uitsluiten van de maaltijd. Dat is een verschrikkelijke gebeurtenis. Een onvolmaakte christen moet je niet afwijzen, maar heeft het hardste nodig om de genadegaven te ontvangen. Tegelijkertijd is boete en berouw voor elke christen nodig.

N.a.v. dr. A. van de Beek, Spreken over God. Hoofdlijnen van de theologie (2020) 122-141.

Preek zondag 12 maart 2023

Preek zondag 12 maart 2023
Schriftlezing: Lukas 22: 28-46

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Kun je het aan als je geloof wordt uitgetest?
Kun je het aan als van alle kanten wordt uitgeprobeerd
of je relatie met Christus wel zo sterk is dat  dat je geloof het houdt,
dat je Hem niet kwijtraakt?

De leerlingen van Jezus zijn ervan overtuigd dat hun geloof sterk genoeg is
om Jezus te volgen op de weg die Hij moet gaan.
Zij kunnen het aan.
Al moeten ze mee de gevangenis in.
Ook al zullen ze het moeten betalen met hun leven,
Dan nog zullen ze Jezus niet in de steek laten
en Jezus als echte vrienden bij Hem blijven, Hem in alles steunen en in alles Zijn lot delen.
Wat er ook gebeurt, zij zullen Jezus niet in de steek laten, op geen enkel moment.
Hun geloof in Jezus is daarvoor te sterk.
Ze zijn daarvoor te zeer met Jezus verbonden.
Ze zijn Hem in alles loyaal, als echte volgelingen,
als echte vrienden die Hem nooit zullen verlaten.
Jezus zegt het ook: In alles wat Ik heb meegemaakt zijn jullie steeds bij Mij gebleven.
Sinds Jezus Zijn leerlingen geroepen heeft, was Hij nooit alleen.
Niet toen er tegenstand was en ook toen Jezus op de proef werd gesteld door de leiders.
Het was niet altijd gemakkelijk voor hen geweest.
Ze hebben best wat moeten opzeggen om Jezus te volgen: hun werk, hun gezin.
Ze hebben kritische vragen gekregen van anderen uit het volk.
Dat heeft hun geloof niet aan het wankelen gebracht.
Jezus is hun Meester. Geen denken aan dat ze Hem zullen verlaten.
Niemand die er over piekert om Jezus in de steek te laten en bij Hem weg te gaan.

Maar dat kunnen ze zelf wel denken,
dat ze het tot het einde toe volhouden om bij Jezus te blijven,
hun Meester denkt daar anders over.
Hij spreekt Petrus in het bijzonder aan, maar wat Hij tegen Petrus zegt,
geldt voor de andere leerlingen:
Simon, Simon, je denkt dat je geloof nu zo sterk is
dat het allerlei stormen zou kunnen doorstaan, dat je altijd bij Mij zult blijven,
maar je weet niet dat achter de schermen de satan bezig is om je geloof uit te testen.
Simon, Simon – als een naam twee keer genoemd wordt,
klinkt er betrokkenheid in door, genegenheid.
Simon, je bent er één van Mij, dat weet Ik en Ik geef echt om je.
Je bent met Mij verbonden en Ik voel die verbondenheid ook.
Je bent Me dierbaar en het doet me ook veel om dit je te moeten zeggen,
maar Simon: er komt een moeilijke tijd voor je aan.
Satan gelooft niet dat jouw geloof zo sterk is.
Hij gelooft niet dat jij aan Mij verbonden bent en dat je loyaliteit aan Mij diep zit.
Hij gelooft dat jij het kaf onder het koren bent,
Dat als Mijn leerlingen gezeefd worden jij als kaf omhoog gaat en wegwaait.
Satan vindt dat hij het recht heeft om jou zo uit te testen,
om na te gaan of je geloof echt wel zo sterk is als je zelf denkt.
Satan denkt dat jij een zwakke schakel bent tussen Mijn leerlingen,
dat als het spannend wordt, dat je dan breekt en bij Mij vandaan gaat.
Dat is zijn doel ook. Want hij zegt wel dat hij het recht heeft om je geloof te testen,
maar hij is er op uit om je geloof te breken.

Beangstigend, vindt u niet?
Je denkt bij jezelf dat je geloof sterk genoeg is
en Jezus zegt tegen Petrus: Als je geloof echt op de proef gesteld wordt, echt getest wordt,
dan blijkt je geloof het niet te houden.
Zou Hij dat ook over ons geloof zeggen?
We hebben vorige week avondmaal gevierd – tot versterking van ons geloof.
Om dicht bij Jezus te zijn en dicht bij Jezus te blijven.
We willen Hem niet kwijt, maar wat zou er gebeuren als satan ons zou testen,
net zoals hij dat bij Petrus deed.
Zouden wij wel overeind blijven staan, omdat ons geloof wel sterk genoeg is
om de test van ons geloof te wel goed te doorstaan?

Satan krijgt bij Petrus geen kans, maar dat is niet omdat zijn geloof zo sterk is.
Dat is omdat Jezus er ook nog is.
Simon, omdat je zo met Mij verbonden bent, wil Ik je niet kwijt.
Ik heb voor jou gebeden.
Ik heb Mijn Vader in de hemel gevraagd of Hij je vast wil houden als de satan je uittest,
zodat je niet als kaf wegwaait en bij Mij vandaan geblazen wordt.
Ik heb gevraagd of je je geloof niet kwijtraakt. Of je geloof niet afgebroken wordt,
niet onder de druk van satan bezwijkt.

Een machtige tekst vind ik altijd:
Het gebed van Jezus als een muur om ons heen,
waardoor het uittesten van satan niet zoveel kans van slagen heeft
en je merkt dat je, hoe diep je ook gaat, toch vastgehouden wordt.
Het is zelfs een ervaring waarbij je je medegelovigen mag steunen.
Simon, Simon, het lijkt erop dat je geloof zal gaan breken, dat satan gelijk krijgt.
Maar toch is dat niet zo.
Je gaat wel hard onderuit, maar je komt weer bij Mij terug
en die ervaring moet je inzetten om de anderen te steunen als zij het moeilijk krijgen,
als zij op de proef gesteld worden:
Als je onderuit gaat, als je geloof het toch niet blijkt te houden,
dan moet je niet opgeven, dan moet je niet wanhopen dat je Christus voor altijd kwijt bent,
maar dan kun je tot inkeer komen en kun je zelfs anderen steunen om het vol te houden.

Petrus kan het niet geloven.
Het lijkt er wel op dat hoe meer hij gewaarschuwd wordt, hoe overtuigder hij wordt:
Hij zal niet breken. Wat denkt Jezus wel van hem.
Dan kent Jezus hem nog niet. Dat overkomt anderen misschien, maar hem niet.
Zelfs als satan hem zal testen, zal hij die test glansrijk doorstaan.
Jezus denkt er anders over en waarschuwt Petrus nog maar eens een keer:
Jij denkt van jezelf dat je geloof sterk genoeg is, dat jij wel loyaal bent,
maar als deze nacht voorbij is, als het morgen is, een nieuwe dag, ben jij Mij kwijt.
Die test komt al op korte termijn en je zult het niet volhouden, je zult breken.
Als de haan kraait ten teken dat er een nieuwe dag gekomen is,
heb je al drie keer gezegd dat je Mij niet kent,
dat je totaal geen bemoeienis met Mij hebt, dat er geen band is tussen jou en Mij,
dat je Mij niet kent, dat je niet van Mij bent, niet bij Mij hoort.

Dat is een onderdeel van de lijdensweg van Jezus: dat Hij Zijn weg alleen moet gaan,
omdat al Zijn leerlingen stuk voor stuk afhaken en niet in staat zijn
bij Hem te blijven, in Hem te blijven geloven, Hem loyaal te blijven,
ook al hadden ze voorgenomen dat wel te zijn op het kritieke moment.
Vanaf het moment dat Jezus Petrus waarschuwt,
wordt het geloof van de leerlingen voortdurend uitgetest
en in die tests falen ze steeds meer en meer,
totdat het moment komt dat ze allemaal Jezus in de steek laten
en bij hun Meester vandaan vluchten.

De eerste test is van Jezus zelf.
Ons geloof kan ook door de Heere worden getest.
Dat is dan niet om ons te laten breken, om ons bij Hem vandaan te duwen,
maar meer een check om te zien waar ons geloof versterking nodig heeft.
Als satan ons geloof uittest is dat omdat hij wil dat we breken
en de band met Jezus kwijtraken.
Als de Heere ons test, is dat om ons dichter bij Hem te krijgen,
om ons geloof sterker te maken – om ons te doen beseffen dat we alert moeten zijn,
om ons het besef te geven dat we zonder Zijn steun en kracht het niet volhouden.

Je kunt dat soms ervaren na een moeilijke periode, dat je geloof erdoor sterker is geworden.
Dat ervaar je niet gelijk als je in zo’n moeilijke periode zit.
Als je thuis zit omdat het je allemaal teveel is geworden.
Als je door een pittige periode heengaat, die je veel kost.
Dan kun je soms, als je die doorstaan hebt en je terugkijkt,
merken dat je daardoor, zonder dat je het verwacht hebt, dichter bij Christus bent gekomen.
Dat had je niet verwacht toen je er middenin zat,
Want toen was je Hem kwijt, was je op zoek en klopte je bij Hem aan,
maar nu je terugkijkt, mag je ontdekken dat Hij er toen toch was.
Voordat Petrus ontdekte dat zijn geloof sterker geworden was,
was er wel heel wat gebeurd:
Had hij gezegd dat hij Jezus niet kende, was Jezus gestorven
en had hij er zo’n intense spijt van dat hij het niet kon volhouden.
Al die keren dat zijn geloof getest werd, had hij niet door dat hij in de gevarenzone zat.
Hij dacht dat hij het wel aankon, dat het wel goed zat, dat hem niets kon gebeuren.

Ook als zijn Meester hem op de proef stelt, mist hij het signaal
dat er in zijn geloof een aantal zaken niet op orde zijn.
Hij negeert die signalen en is zo verrast als hij moet ontdekken
dat ook hij Jezus kan verloochenen – nog diezelfde nacht nog.

Jezus vraagt aan Zijn leerlingen: Ik heb jullie een tijdje geleden op pad gestuurd.
Toen ik jullie wegzond, gaf ik aan dat jullie niets mochten meenemen.
Je moest erop rekenen dat je overal gastvrij werd onthaald.
Toen ik jullie wegstuurde, ben je toen onderweg tekort gekomen?
De vraag moet de leerlingen vast verrast hebben. Waarom begint Jezus daar nu over?
‘Nee’, zeggen ze, ‘We zijn onderweg niets tekort gekomen.’
Het antwoord van Jezus moet nog verrassender zijn:
‘Nu moet je je anders voorbereiden.
Toen ik jullie op pad stuurde, zei Ik dat je niets mee moest nemen.
Nu moet je wel wat meenemen: je geldbuidel, je reistas.
Je moet zorgen dat je een zwaard hebt en als je er geen hebt,
dan moet je er zorgen dat je er een krijgt, verkoop desnoods je mantel.
Wat zouden de leerlingen van Jezus nu met een zwaard moeten?
Ze blijken er ook zelfs twee bij zich te hebben,
maar als ze bij Jezus komen, zegt hij: laten we het er maar niet meer over hebben.
Je kunt het opvatten als: met twee zwaarden zullen jullie je wel redden,
maar het kan ook een verzuchting zijn: jullie hebben er niets van begrepen.
Jullie zullen dan ook helemaal niets begrijpen van de weg die Ik moet gaan.
Jezus testte hun geloof uit en dan met name of ze iets van Zijn weg begrepen.
Die zwaarden waren niet nodig om zichzelf te beschermen
– hoe kun je je nu met twee zwaarden beschermen tegen een overmacht.
Die zwaarden zijn voor iets anders nodig.
Die zijn niet nodig voor Jezus zelf, niet nodig voor de leerlingen.
Die zijn nodig voor degenen die vannacht zullen komen om Jezus aan te houden.
Dan kunnen ze zeggen: Die Jezus is gevaarlijk, want zijn leerlingen zijn gewapend.
Het hoofd van een criminele bende, die zijn eigen regels maakt.
Zo was het in de profetie aangekondigd: Ze hebben Hem behandeld als een misdadiger.
En dan ging het over de Knecht die door God was gestuurd
om de zonde van het volk weg te dragen.
Na al die jaren dat ze met Jezus optrekken, hebben ze nog niet door wat Zijn missie is.
Niet een missie met een zwaard, niet een missie met geweld.
Ook niet een missie met een zwaarbevochten triomf, maar een kruis:
Jezus tussen de misdadigers, niet omdat Hij een misdadiger was,
maar omdat Hij zo de profetie kon vervullen en zo de zonde kon wegdragen.

Terwijl de leerlingen gealarmeerd zijn en zich gaan voorbereiden op een slag,
weet Jezus dat het anders zal zijn: geen hevige strijd, geen heftig gevecht,
Waarbij de leerlingen boven zichzelf uitstijgen en iedereen versteld doen staan
En hun leven wagen voor Jezus.
Jezus weet dat het anders zal zijn: Hij zal Zijn leerlingen kwijtraken.
Ze zullen niet bij Hem blijven.
In Gethsemané hebben ze geen oog voor de worsteling die Jezus moet doormaken.
Voor een laatste keer waarschuwt Hij Zijn leerlingen:
Ga in gebed. Als je je wilt voorbereiden op wat komen gaat,
moet je niet op die twee zwaarden richten,
maar moet je je richten op de hemelse Vader, moet je in gebed gaan
en aan Hem vragen of je staande mag blijven.
Maar de leerlingen vallen in slaap.
Terwijl Jezus hevig verscheurd wordt, een innerlijke aanvechting
– door het avondmaalsformulier verwoord als:
Daar in de hof werd Hij gebonden, opdat Hij ons zou ontbinden.
Ondanks dat Hij voelt hoe intens de weg zal zijn, wat het Hem zal kosten,
zet Hij door: Laat Uw wil geschieden.
Als dit de weg is die Ik moet gaan, dan zal Ik die gaan.
Het zal een zware weg zijn. Het zal Mij alles kosten.
Wat een verschil: de leerlingen slapen, zij hebben niets door,
maar de Vader stuurt een engel om Zijn Zoon moed in te spreken:
Al hebben je leerlingen je verlaten, je staat er niet alleen voor.
Terwijl de leerlingen in de gevarenzone komen en losraken van Jezus,
zonder dat ze het zelf doorhebben,
bindt Jezus zich nog meer vast aan Zijn leerlingen.
Ze zijn van Mij en voor hen doe Ik het.
Als satan ze zeeft, zijn ze weg. Maar dat is niet wat Ik wil.
Dan moet Ik maar gaan, zodat ze van Mij blijven, zodat Ik hen niet kwijtraak.
Dat we geloven, is omdat Hij ons vasthoudt.
Dat we van Hem zijn, is omdat Hij die weg ging, niet opgaf.
Amen


Preek biddag 2023 avonddienst

Preek biddag 2023 avonddienst
Schriftlezing: Psalm 121 / Jesaja 40:21-31

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Zij zullen hun vleugels uitslaan als arenden.
Misschien hebt u dat wel meegemaakt met een roofvogelshow, in de Alpen bijvoorbeeld:
Een arend die de vleugels uitsloeg en wegvloog en hoog in de lucht zweefde
en dat u bij uzelf dacht: zo zou ik ook wel willen wegvliegen.
Alle sores achterlaten, de sores op je werk, het gedoe in de familie.

Om zo vrij te zweven als een vogel, boven alles uitgetild.
Alles wat je terneerdrukt, ligt ver onder je. Je zweeft er boven uit.
Zij zullen hun vleugels uitslaan als arenden.
Als je in een situatie zit, waarin alles je benauwt, kun je daarnaar verlangen
om zo als zo´n arend boven alles uit te zweven:
Dan zweef ik op de wind, gedragen door uw Geest en de kracht van uw liefde.
Vaak kun je er maar even aan ontstijgen: door een weekend weg, een week vakantie.
Maar dan ben je weer als die arend, die uit de vlucht over dat dal en langs de bergen
weer terugkeert naar de valkenier en op de arm van die valkenier neerdaalt.
Je keert toch weer terug in de sores, al hoopte dat je er los van zou zijn.
Je keert in de hectiek van het leven van alledag, wat je amper kon volhouden,
maar je hebt geen keus, omdat je je leven niet helemaal om kunt gooien.

In Jesaja belooft God om nieuwe kracht, kracht die je leven zo verandert
Dat je net als een arend je vleugels uitslaat en boven alles uitvliegt.
Dat je niet meer terneergedrukt wordt, dat je niet meer gevangen zit in de situatie,
maar dat je het achter je kunt laten en de vrijheid mag voelen die de Heere je geeft.
Ik dacht bij mijzelf: het is een ervaring van Pasen.
Je bent door je kracht heen, je weet niet hoe je verder moet, je zit klem,
maar je wordt er bovenuit getild, je krijgt nieuwe kracht van God en je kunt weer verder.

Jesaja 40 is gericht aan het volk Israël dat daar niet meer in gelooft.
Het volk gelooft niet meer dat God hen zal helpen.
Het gelooft niet meer dat het zin heeft om op Gods hulp te wachten.
Het heeft voor hen geen zin meer om te bidden,
Want God is hen vergeten. Hij kijkt niet meer naar hen om.
Ze kunnen beter overstappen op de goden van Babylon. Dat is de toekomst.
Van die goden moeten ze het maar verwachten.
Voor de God van Israël hebben ze afgedaan.
Als je niet meer gelooft dat God naar je omkijkt, dan heeft het geen zin meer om te bidden.
Als je het idee hebt dat God je in de steek heeft gelaten,
dan heeft het geen zin om naar omhoog te kijken,
Want de Heere ziet je toch niet en zal je ook niet horen.

Dan komt er een profeet die door God wordt gestuurd.
De profeet wordt gestuurd naar het volk dat geen geloof meer heeft,
Geen vertrouwen meer heeft dat het ooit nog geholpen kan worden door de Heere.
Het volk dat zich in de steek gelaten voelt.
De profeet heeft een lang betoog dat je kunt samenvatten in één zin:
Waar is nu jullie geloof?
Jullie hebben steeds over God gehoord.
Je hebt als volk een hele geschiedenis met deze God gehad.
Ben je dat opeens vergeten? Heb je dat niet meegekregen van je ouders?
Heb je nooit over je God gehoord?
Je doet alsof je nog nooit iets van de Heere gemerkt hebt,
alsof Hij zich in de hemel heeft teruggetrokken en Hij niets van zich heeft laten horen.
Hier confronteert de profeet zijn medegelovigen met hun ongeloof,
ongeloof dat volgens hem gebaseerd is op niet willen zien dat God er is
en dat Hij wel degelijk van zich laat horen, dat Hij wel degelijk leidt en beschermt en zegent.
Je bent teveel onder de indruk geraakt van de goden in Babylon.
Je bent gaan geloven dat zij hier op aarde alles bepalen.
Daardoor ben je zelf God uit het oog verloren.
Kijk eens om je heen: dit komt niet uit de hand van die goden van Babylon.
Er is maar één God. En dat is jullie God, onze God: de Heere.
Hij heeft hemel en aarde gemaakt.
Dat heb je toch meegekregen van je ouders en grootouders?
Zij hebben de verhalen over God horen vertellen en hebben ze weer aan jullie doorverteld.
Is het u vanaf het begin niet bekend gemaakt?
Als het volk niet weet wie God is, moet Jesaja maar uit de doeken doen wie God is.
Als hij spreekt over God, is dat de taal van de lofprijzing.
Je kunt niet neutraal over God spreken, maar als je over God vertelt,
dan doe je dat om Hem te prijzen, om Zijn grootheid te eren,
om met dankbaarheid te vertellen wat Hij heeft gedaan:
Hij is het Die zetelt boven de omtrek van de aarde
Er is er maar Eén die regeert.
Al zul je dat nu niet kunnen geloven, omdat je het idee hebt
dat de Heere niet meer naar je omkijkt en je in de steek gelaten heeft.
Moet je eens bedenken hoe God vanaf zijn troon naar deze wereld kijkt.
Wij denken dat we heel wat mans zijn, heel wat kunnen.
Of je kijkt misschien naar anderen die veel macht hebben,
die veel voor elkaar gekregen hebben, die het in deze wereld voor elkaar lijken te hebben.
Weet je hoe de Heere naar ons kijkt? We zijn sprinkhanen, wriemelende beestjes.
Of je nu een president bent, een dictator, een generaal, een politicus, een directeur
– voor de Heere stellen we allemaal niets voor.
Een president kan een in zijn eentje besluiten een land binnen te vallen,
een generaal kan denken een heel leger naar de overwinning te leiden,
een directeur kan denken een heel bedrijf uit de grond te stampen,
onze aardse grootheid, onze reputatie hier op aarde – het stelt niets voor bij God.
Hoe machtig we ook denken te zijn, hoeveel macht we ook denken te hebben,
welke reputatie we ook hebben opgebouwd:
Als God over ons blaast, dan zijn we net bomen die niet stevig in de grond geworteld zijn
En omvallen en niet meer overeind kunnen komen.
Dat geldt ook voor de koning van Babylon, die een heel wereldrijk veroverd heeft
en de Israëlieten meevoerde in ballingschap naar Babel.
Dat geldt ook voor vandaag de dag voor welke leider of welke machthebber ook.
De macht hier op aarde kan soms groot lijken,
maar als God van zich laat horen – één ademteug van God en ze worden omvergeblazen.
Dat is nou onze God.
Je moet je niet verkijken op de goden van Babylon. Die zijn niets waard.
Dat zijn beelden zonder leven. Goden die door mensen zijn gemaakt.
Je moet je niet verkijken op wie het hier op aarde het voor het zeggen heeft.
Er is maar Eén die over alles gaat, die alles leidt en bestuurt.
De profeet wil zijn volksgenoten meekrijgen in de lof op God.
Hij wil dat wij weer het vertrouwen hebben in deze God.
Dat we alleen naar Hem opkijken, onze hulp alleen van Hem verwachten.
Je kunt onze God nergens mee vergelijken.
Met geen enkele andere god, met niemand hier op aarde.
Er is er maar Eén die je gebeden kan horen.
Er is er maar Eén die je kan laten opstijgen als een arend,
Waarbij je al je zorgen mag ontstijgen en vrij kunt vliegen.
Er is er maar Eén bij wie je kunt aankloppen, tot Wie je je gebeden kunt opzenden:
De Heere, de God van Israël.

Voor de Israëlieten was er een geduchte concurrent: de godsdienst van Babylon.
De goden die door de Babyloniërs werden vereerd.
De Babyloniërs hadden succes, hadden de macht,
dus hun goden moesten wel de machtigste zijn.
De Babyloniërs geloofden dat het in de sterren geschreven stond.
Dat de goden zich elke nacht lieten zien in de sterren die aan de lucht stonden.
Sinds ze in Babylon zaten, meegenomen als balling, konden ze
Als ze omhoog keken alleen nog maar Babylonische goden zien,
die vanuit de sterren heel het leven op aarde bepaalden.
Hoe ze ook keken: ze zagen geen enkel spoor van hun eigen God, de Heere.
Ze hadden het idee dat God hen ook niet zag.
Dat Hij geen enkel benul had van wat ze door moesten maken, daar in Babel.
Daarom zegt de profeet: Als je omhoog kijkt en je ziet de sterren,
Dan denken jullie dat het goden zijn, dat zij het bestaan op aarde bepalen.
Maar het zijn slechts schepselen die door God plek hebben gekregen.
Als de Heere hen roept om aan te treden, in het gelid te staan,
op de juiste positie – dan kunnen ze alleen maar gehoorzamen.
Als ze op het appèl moeten verschijnen, omdat de Heere dat beveelt,
Blijft er niet een weg. Ze kunnen alleen maar gehoorzamen.
Dat is nu onze God. Dat is nu de Heere, die alles heeft geschapen,
die nog steeds alles leidt en bestuurt.
Die jullie leven in de hand heeft.
De heilige God die nergens mee te vergelijken is.

Dan gaat de profeet nog eens in op het verwijt van het volk.
Het verwijt dat de Heere hen vergeten is, hen niet meer ziet staan.
Zijn ogen sluit voor de weg die ze moeten gaan.
Dat het Hem niets interesseert dat het volk zo’n moeilijke weg moet gaan.
Wat ik heb nu aan God? Hij ziet me niet eens en doet niets voor mij.
Hier heeft de profeet naartoe gewerkt.
Heel zijn betoog heeft hij zo opgebouwd dat hij op dit verwijt kan ingaan.
Hoe kun je dat nu over onze God zeggen?
Heb je dan geen ogen waarmee je kunt zien hoe God bezig is?
Ben je er dan blind voor dat God wel degelijk van zich laat horen.
Dat Hij bezorgd om je is, dat Hij voor je opkomt, dat Hij bezig is om je te redden?
Nu gaat Jesaja uitleggen hoe God werkt.
Aan de ene kant is God de God van grootse daden:
De schepper die hemel en aarde gemaakt heeft.
Alles wat er is, komt uit Zijn hand.
Je kunt die grootse daden ook in het klein zien:
Dat de lente er doorbreekt, ondanks de sneeuw van deze dagen.
De krokussen bloeien al een tijdje, de narcissen komen uit,
De rozenstruik begint te bloeien.
Nog even en de bomen beginnen weer uit te lopen en groene bladeren te krijgen.
Het is de tijd van de lammeren, straks de tijd van de jonge eendjes.
De eerste vogelzang was onlangs ‘s morgens vroeg al weer te horen.
Zie je daarin niet de hand van de Schepper?
De Schepper van hemel en aarde? Van jouw Schepper?
De Schepper die jouw God is?
Dat de natuur weer in bloei komt te staan, dat er jonge dieren komen,
dat alles uitloopt, de lente in aantocht is, nieuw leven er komt, laat iets van Pasen zien:
de dood heeft niet het laatste woord.
De tijd van donkerheid en kou raakt weer voorbij, een tijd om op te leven.
Om te voelen dat je weer leeft.
Net of je vleugels krijgt van een arend en boven alles uit mag stijgen,
mag genieten – mag genieten van de nieuwe kracht die God je geeft.
God geeft die kracht niet zozeer aan mensen die in hun kracht staan,
die voelen dat ze alles aankunnen, dat ze de hele wereld aankunnen,
Maar juist aan degenen die tegen hun grenzen aanlopen.
Die hun vermoeidheid voelen, die thuis zijn komen te zitten omdat het teveel werd,
die als een dag aanbreekt maar moeten hopen dat ze genoeg energie hebben voor die dag.
Die hun krachten moeten verdelen en het wellicht de volgende dagen moeten bezuren,
omdat ze toch over een grens zijn gegaan.
Zij krijgen Gods hulp.
Er zijn er die zich onkwetsbaar wanen, die zich jong en sterk voelen,
van wie de maatschappij zegt: op jou bouwen we.
Van wie het leger zegt: jou hebben we nodig.
Die voelen: wij zijn de toekomst, we hebben nog een heel leger voor zich.
Ook wie zich vitaal voelt, wie het leven door zich heen voelt stromen,
ook diegene loopt een keer tegen de grens aan
en gaat onderuit en voelt dat hoe hij teveel van zichzelf heeft gevraagd.
Maar als je op God rekent,
Als je weet: ik heb het niet van mijzelf,
Ik moet elke dag bidden om kracht, het elke dag van God verwachten,
dan ben je als die arend die zijn vleugels uitslaat en boven alles uitstijgt.
God lost vaak niet zomaar je problemen op.
Als je klem zit, dan is de situatie niet zomaar veranderd.
Als je vastloopt, wil dat niet zeggen dat het je opeens voor de wind gaat.
De kracht die God geeft, is eenvoudigweg dat je het volhoudt,
dat je er niet aan onderdoor gaat.
Dat je merkt dat als je geloof aangevochten wordt,
je ergens ook voelt dat je vastgehouden wordt.
Maar God kan het wel: dat je situatie verandert,
Dat je merkt dat je je vleugels mag uitslaan en boven alles mag uitstijgen.
Dat je een nieuwe start mag maken, een nieuwe toekomst krijgt,
dat je merkt: ik word gedragen. Het is God die mij optilt boven alles uit.
Daarom heeft het zin om te bidden en alles aan de Heere voor te leggen.
Om te bidden om eten en drinken, om werk, om gezondheid, een goede toekomst,
om een nieuw leven, een nieuw hart.
De Heere kan soms iets anders geven dan wij vragen.
Maar Hij hoort en ziet ons wel.
De Schepper is onze Herder. Hij leidt en bestuurt alles.
Ons leven is in Zijn hand.
Amen

Preek biddag 2023 morgendienst

Preek biddag 2023 morgendienst
Schriftlezing: 2 Koningen 6:8-23 (Bijbel in Gewone Taal)
School&kerkdienst

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het is oorlog in Israël.
Een gevaarlijke tijd.
Er kan zo een leger van de vijand komen, die je stad aanvalt,
of die op je boerderij komt en alle dieren komt roven
en soms ook mensen gevangenneemt om in eigen land te kunnen verkopen als slaaf.
Je moet goed opletten, want er kan zo een leger van de vijand komen,
die je aanvalt en je dieren meeneemt en je huis in brand steekt.

Die vijand die steeds aanvalt is de koning van Aram, de koning van Syrië.
De koning van Aram bedenkt steeds plannen om Israël aan te vallen.
Hij roept al zijn belangrijke generaals bij elkaar in zijn paleis.
Als alle generaals gekomen zijn en om zijn troon staan, kijkt hij hen een voor een aan.
De koning zegt: “Kan ik jullie vertrouwen?
Want ik heb een geheim plan om Israël aan te vallen. Ik moet jullie wel kunnen vertrouwen!”
Streng kijkt de koning alle generaals in de ogen.
Kan hij het plan aan hen toevertrouwen?
Hij moet er zeker van zijn dat niemand het plan zal doorvertellen aan de vijanden in Israël.
Dan vertelt hij het plan aan zijn generaals.
Hij wil in het geheim een leger sturen naar een plaats in Israël.
Daar moet het leger zich verstoppen, in een hinderlaag.
Als het leger van Israël dan langs komt, kunnen ze het bij verrassing aanvallen.
Maar het plan moet geheim blijven.
Zo wordt het leger klaargemaakt voor een aanval.
Eten wordt ingeslagen. Wapens worden gecontroleerd.
Als alles in gereedheid is, kan het leger afmarcheren.
De koning kijkt hen gespannen na: zal zijn plan lukken?
De soldaten zijn ook gespannen: een geheime missie, om Israël eens stevig aan te pakken.
Ze trekken op naar de plek die de koning heeft aangewezen.
Als ze daar aankomen en zich daar willen verstoppen, klinkt er opeens geschreeuw.
De Arameeërs zien hoe er een flink leger van de Israëlieten op hen afkomt en hen aanvalt.
Daar hebben ze niet op gerekend en ze kunnen zich niet goed verdedigen.
De soldaten vluchtten weg en komen zo bij de koning aan.
‘Koning, u had een geheim plan uitgedacht. Maar het was geen geheim.
Toen we in Israël aankwamen, werden we opgewacht door de soldaten van Israël.
Het plan om hen te verrassen, kon niet doorgaan, want we werden zelf verrast.’
Boos ontvangt de koning de leiders van het leger: Hoe kon dit geheime plan mislukken?

Later roept de koning nog eens zijn generaals bij elkaar.
Hij wil overleggen voor een nieuw plan. Weer een geheime missie voor zijn leger.
Deze keer moet het op rooftocht uitgaan en veel vee en ook mensen meenemen.
De koning wijst op de kaart de plek aan waar het moet gebeuren.
Opnieuw bereidt het leger zich voor: de wapens worden klaargemaakt, voedsel ingeslagen,
de soldaten worden getraind en krijgen instructies.
Als het leger klaar is voor deze opdracht, trekken ze er op uit.
De koning kijkt hen opnieuw gespannen na: Zal dit plan deze keer lukken?
De vorige keer ging het gruwelijk mis.
Maar nu heeft hij er nog beter over nagedacht en nog beter voorbereid.
Weer gaat het leger op pad, voor een geheime missie.
Als ze komen op de plek die de koning aangewezen heeft, is het stil.
Ze zien geen mensen, horen geen koeien loeien en schapen blaten.
Ze kijken alle boerderijen door: elke boerderij is leeg.
Af en toe komen ze nog een kip tegen, maar verder zijn de stallen leeg.
Geen schapen of koeien in de weilanden.
In de huizen is niets te vinden. Er zijn geen mensen, de huizen zijn leeg.
Het leger trekt een tijdje rond, maar nergens kunnen ze iets vinden.
Er is geen buit. Ze kunnen geen slaven meenemen.
Als ze naar huis gaan, hebben ze haast niets bij zich.
Het leek wel alsof er gerekend was op hun komst
En dat alle inwoners op tijd konden wegkomen
en zelfs hun bezittingen en hun vee nog konden meenemen.
Ze komen weer bij de koning aan. Met lege handen.
De koning is nog bozer dan de eerste keer.
Het lijkt wel of iemand steeds zijn plannen doorverteld.
Dat er iemand is die alle plannen doorverteld aan de koning van Israël,
zodat hij zich kan voorbereiden op de slag, die hij – de koning van Aram – wil slaan.
Iemand die misschien familie in Israël heeft.
Of iemand die veel geld kan verdienen door zijn plannen door te verkopen.
Hij dacht al dat hij niet al zijn generaals zou kunnen vertrouwen. 

De koning roept zijn generaals weer bij elkaar.
Als ze bij hem in het paleis zijn, staat hij boos op van zijn troon.
Hij schreeuwt tegen hen: “Ik dacht dat ik jullie kon vertrouwen.
Dat jullie mijn geheime plannen geheim zouden houden.
Dat ik met mijn plannen Israël kon verrassen.
Maar steeds als mijn leger eropuit trekt, is het plan al bekend.
Dan wordt mijn leger overvallen door de Israëlieten.
Of dan is Israël voorbereid en heeft men het hele gebied ontruimd,
zodat er voor ons niets te halen zou zijn.”
Angstig kijken de generaals naar hun koning. Wat gaat hij doen?
Gaat hij hen allemaal ontslaan? Zal hij hen doden?
Dan stapt een generaal naar voren: “Koning, wij zijn het niet die uw plannen doorvertellen.”
De koning kijkt hem verbaasd aan: “Hoe weet je dat zo zeker?”
“Koning, daar in Israël is een man die dicht bij God leeft.
Die man krijgt alle kennis van God door. God helpt deze Elisa.
Zelfs als u iets diep in het geheim vertelt, achter gesloten deuren,
waar niemand anders bij is, komt deze man van God het te weten.”
Ongerust kijkt de koning deze generaal aan en vraagt:
“Hij vertelt het aan zijn koning, zodat zijn koning zich kan voorbereiden?”
“Ja, koning, zo is het maar net.”
“Zo kan ik nooit van de koning van Israël winnen. Ik moet hem uitschakelen.”
Wanhopig loopt de koning door de kamer.
“Weten jullie waar hij is?”  roept hij, “Want ik moet hem tegenhouden.
Anders kan ik nooit de koning van Israël verslaan.”

Een van de generaals weet het: “Hij is nu in de stad Dothan.”
“Dan moet het leger daarnaartoe. Maar wel in het geheim. Om hem te verrassen.”
Een dwaas idee eigenlijk: Elisa weet steeds wat de koning van Aram wil,
omdat God hem dat duidelijk maakt.
Zou de koning hem nu kunnen verrassen?
De koning probeert het. Hij stuurt het leger op pad.
‘s Nachts moet het de stad Dothan omsingelen.

Aan het begin van de nacht komt het leger bij de stad aan.
Zo stil mogelijk maakt het zich klaar om de stad die nacht te omsingelen,
zodat als het dag wordt er niemand meer in of uit kan.

De volgende morgen wordt de knecht van de profeet Elisa wakker
en gaat naar buiten om iets voor de profeet te doen.
Hij kijkt in de verte. Ziet hij dat nu goed? Daar buiten de stadsmuur.
Ziet hij daar nu soldaten staan?
Soldaten die op wacht staan en ervoor zorgen dat er niemand in of uit kan?
Hij kijkt nog eens goed. Ja, dat ziet er niet goed uit voor de stad.
Hij schrikt er van. Ze komen niet zo maar. Ze komen voor zijn meester, de profeet.
Waarom heeft zijn meester er niets van gezegd?
Andere keren werd hij er door zijn profeet op uit gestuurd om de koning te waarschuwen.
Waarom nu niet?
Is de profeet er nu door verrast? Heeft God hem niets laten weten?
Is de koning van Aram Elisa nu te slim af geweest?
Hij rent naar binnen: “Meester, meester, wakker worden. Er is iets verschrikkelijks.
U moet wakker worden, er is groot gevaar!”
De profeet wordt wakker en kijkt zijn knecht aan: “Wat is er aan de hand?”
“Dan moet u meekomen. Moet u kijken!” Bezorgd wijst de knecht naar buiten de stad,
Waar de soldaten staan, met paarden en strijdwagens: een heel groot leger,
klaar om de stad aan te vallen.
De profeet lacht om zijn bezorgdheid.
De knecht begrijpt er niets van. Er is toch een grote dreiging? Hij ziet toch een leger?
Dat leger is toch echt? Hij ziet het zelf!
Hoe kan de profeet nu zo lachen om deze dreiging?
Elisa zegt tegen zijn knecht: “Je bent onder de indruk van dat leger, he?
Dat hoeft niet, hoor! Wees maar niet bang!”
De knecht begrijpt er helemaal niets van?
Hoe kun je nou niet bang zijn als je zo’n leger ziet?
“Wij zijn met meer,” zegt zijn meester.
De knecht begrijpt er nog steeds niets van? Met meer?
Dothan is een kleine stad. Er zijn niet zoveel soldaten in de stad als de vijand heeft.
Als de vijand aanvalt, moeten ze gemakkelijk winnen.
Dan richt de profeet zich tot God: “Heer, mijn knecht begrijpt er niets van.
Wilt U zijn ogen open doen, zodat hij ziet hoe U ons helpt.”
Opeens gaan de ogen van de knecht open. Hij kijkt.
Zijn mond valt open van verbazing. Nu begrijpt hij waarom zijn meester zo rustig is.
Hij kijkt nog eens en nog eens.
Hij ziet iets heel bijzonders: Er is nog een leger aanwezig.
Geen gewoon leger. Maar een leger van engelen.
Die engelen zijn door God gestuurd om de profeet te beschermen.
De vijand kan zijn meester nooit aanvallen,
want ze zullen nooit winnen van dat leger van engelen.
Ze zijn beschermd door dat leger. Elisa heeft persoonlijke bescherming gekregen, van God.
Hij wordt helemaal rustig.

De soldaten van de vijand worden juist heel actief.
Ze beginnen driftig te zoeken.
Zo komen ze ook bij Elisa: “Mogen wij u iets vragen? Wij zijn op zoek naar Elisa.”
“Dan ben je hier verkeerd,” zegt Elisa.
Ondertussen doet Elisa weer een gebed. Nu bidt hij om het tegenovergestelde.
“Heer, zorg ervoor dat ze mij niet herkennen. Maak hun ogen blind.”
Elisa zegt tegen de soldaten: “Jullie zijn hier verkeerd. Je moet naar een andere stad.”
De commandant komt erbij staan en hoort wat Elisa zegt.
“De verkeerde stad? Wat is dan de goede stad? Kunt u ons de weg dan wijzen?”
Elisa gaat voor de groep uit.
“We moeten nog wel een eind verder op.”
De soldaten gaan achter Elisa aan.
Ze gaan naar een andere stad. Ze hebben niet door welke stad het is.
Het is de hoofdstad, de stad waar de koning zijn paleis heeft.
Als ze bij de poort van de stad aankomen, zegt de profeet tegen de wachters:
“Doe de poorten van de stad open. Let maar op wat God gaat doen.”
Verbaasd doen ze de stadspoort open en zien hoe het leger van de vijand binnenkomt.
Ongerust kijken ze de soldaten van de vijand na.
Ze zijn nu binnen. Wat gaat er gebeuren?
“Blijf maar rustig,”  zegt Elisa, “Alles is in Gods hand.”
Als de soldaten allemaal in de stad zijn, gaan de poorten van de stad binnen.
Opnieuw bidt Elisa: “Heer, maak nu hun ogen weer open.”
En dan zien de soldaten waar ze zijn. Ze schrikken enorm.
Dit is de stad van de koning. Ze zitten als ratten in de val. Ze zitten opgesloten.
Ze zijn in de val gelopen. Ze kunnen geen kant meer op.
Nu zijn ze gevangenen van de koning.
De koning heeft gemerkt dat er onrust in de stad is en komt zelf kijken wat er aan de hand is.
Als hij ziet dat al die soldaten zo gevangen zitten in de stad, begint hij te glunderen.
Een buitenkansje. Hij kan die soldaten gemakkelijk hier verslaan. Ze zitten in de val.
“Profeet, mag ik ze aanpakken? Mag ik ze allemaal doden? Brengt u ze daarom hier?”
“Nee,” zegt de profeet, “Koning, u moet ze allemaal laten leven.
U moet ze allemaal te eten geven. Ze moeten ontdekken hoe gastvrij wij zijn.
We zijn niet op hun dood uit. Maar willen aan hen hun leven teruggeven.
Onze God is de God van het leven, niet van de dood.”
Op zijn beurt is de koning verbaasd. Maar hij doet wat de profeet zegt.
Hij laat zijn koks komen. En zijn bedienden.
Er wordt een groot feestmaal georganiseerd. Niet voor zijn eigen soldaten.
Maar voor de soldaten van de vijand.
Als het feest voorbij is, mogen de soldaten van Aram weer gaan.
Ze zijn in de val gelopen. En toch kunnen ze blijven leven.
Ze begrijpen allemaal de les: de profeet kun je niet oppakken, want God beschermt hen.
Dat ze kunnen blijven leven, hebben ze aan God te danken.
Zolang zij leven, durven ze op geen enkele manier Israël meer aan te vallen.
Ze schamen zich voor wat ze hebben gedaan.
Zo spaart God Zijn volk voor een lange tijd.

Dit verhaal gaat over zien. Zie jij het ook? Zie jij ook dat God aan het werk is?
Soms moet je daar op een speciale manier voor zien.
De knecht van Elisa zag het eerst niet. Zijn ogen moesten eerst open gaan, voor hij het zag.
Als we gaan bidden, dan sluiten we onze ogen.
Maar juist als we onze ogen sluiten om te bidden, kunnen we beter zien waar God is.
Waar Hij werkt.
Dat Hij je helpt op een manier die je niet verwacht.
amen



Preek zondag 5 maart 2023 avonddienst

Preek zondag 5 maart 2023 avonddienst
Schriftlezing: Mattheüs 18:1-14

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het avondmaal is door de Heere Jezus ingesteld om ons geloof te versterken.
Onze Heere kent ons, ook in onze zwakheden.
Hij weet dat ons geloof, als het aan ons ligt, zwak en kwetsbaar is.
In de afgelopen week, bij het overdenken van uw band met de Heere,
Hebt u dat wellicht ook weer ondervonden: mijn geloof is niet zo sterk als ik zou willen.
Ik ben toch weer vatbaar voor verleidingen.
Als de Heere mij niet zou vasthouden, zou ik zo weer onderuitgaan, zou ik zo struikelen.
Dat kun je ook met je meedragen als je aan het avondmaal gaat.
Je voelde dat je niet weg kon blijven,
maar je voelde ook dat er van alles was dat je aanklaagde:
mijn geloof is niet volmaakt, ik ben er nog lang niet.
Ik twijfel zo snel, ik raak God zo kwijt, ik ga niet Zijn weg.
Zo was je er wel, vanmorgen of vanavond,
maar je voelde ook dat er nog van alles schort aan je geloof. Je zou het anders willen.
Je nam het bij de avondmaalstafel ook weer voor om te werken aan je geloof.
Alleen daarom al kan het avondmaal je geloof versterken,
omdat je voor jezelf de balans weer opmaakt en nagaat hoe je er nu voorstaat
En als je merkt dat er van alles mis is, dat je weet wat je te doen staat.
Maar het avondmaal is er vooral om ons geloof te versterken
door ons te wijzen op Christus die ons geloof kan vernieuwen.
Elke keer als je dan zo worstelt met de zwakheid van je geloof,
mag je weten dat je een Heer hebt die in je werkt, om je geloof te versterken.
Die het avondmaal gebruikt om de band aan te halen
En je dichter naar Hem toe te laten groeien.
Als we het gedeelte uit Mattheüs 18 weer lezen,
dan kunnen we daaruit opmaken dat de Heere een speciale zorg heeft
voor degenen die in hun geloof zo kwetsbaar zijn,
die op de weg achter onze Heiland zo makkelijk struikelen.
In Mattheüs 18 draagt Jezus die zorg over aan Zijn leerlingen:
Er zijn gemeenteleden die kwetsbaar zijn in geloof,
die niet zo vast staan in hun geloof als ze zouden moeten.
Ze twijfelen zo gemakkelijk. Ze gaan zo gemakkelijk op verleidingen in
en kunnen niet zo gemakkelijk los komen van de zonde.
Ze moeten jullie speciale zorg hebben, want ze hebben Mijn speciale zorg.
Je moet hen niet alleen laten in deze wereld,
Want dan raken ze zo van Mijn weg en ben je ze kwijt aan de wereld.
Je moet ze in het oog houden, zoals een herder zijn schapen in het oog houdt.
En je moet er al helemaal niet zelf de reden zijn, waarom ze struikelen.

Hoe zou je nu binnen de gemeente de leden met een zwak geloof kunnen laten struikelen?
Hoe kun je nu binnen de gemeente ervan de oorzaak zijn
dat gemeenteleden de verkeerde weg inslaan: niet de weg van Christus gaan,
maar een weg kiezen die bij Hem vandaan gaat?
Dat kan door bijvoorbeeld een blokkade op te werpen:
Je moet wel aan heel wat eisen voldoen, wil je aan het avondmaal kunnen aangaan.
Dat is niet voor iedereen weggelegd.
Voor je het weet, eet en drink je jezelf een oordeel.
In het verleden is de ruif voor bepaalde schapen wel heel hoog gehangen,
waardoor er nog steeds zijn die ervaren dat het voor hen niet is weggelegd
om tot Christus te komen, aan Zijn tafel te zitten
en de tekenen van brood en wijn te ontvangen.
Zo missen zij de mogelijkheid om op die manier hun geloof te versterken.
Door niet alleen te zien hoe Christus verbroken werd, maar ook te proeven
en te ervaren aan Zijn tafel te zitten.

Het kan ook op aan de andere kant:
als er te makkelijk over het leven in de zonde gedacht wordt.
Als de indruk gewekt wordt, dat het niet zo uitmaakt dat je je leven verandert.
Je hoeft er geen ernst mee te maken, je hoeft er niet zwaar aan te tillen.
Er is toch vergeving? Het komt wel goed.

Jezus zegt: je moet niet neerkijken op iemand met een zwak geloof.
Iemand die nog niet zo ver is als jij, niet zo ruimdenkend, of niet zo principieel.
Want als je zorg besteedt voor iemand die niet zo sterk in het geloof staat,
als je daar oog voor hebt, als je diegene opvangt, dan heb je oog voor Mij.
Je moet niet naar degenen kijken die sterk in hun geloof staan,
die redden zich wel.
Ik ben juist gekomen voor degenen die zo worstelen,
die voelen dat ze het uit zichzelf niet volhouden.
Als zij afdwalen, zoek Ik heb op – en jullie moeten datzelfde doen.
Je moet ze niet een laatste zetje geven, richting de uitgang
en als ze weg zijn, moet je niet de deur goed dichtdoen voor hen,
maar je moet naar ze op zoek gaan.
Het wordt de leerlingen zwaar aangerekend, als ze de oorzaak zouden zijn
dat ze iemand van de weg van Jezus afhelpen.
Ik zal u zeggen dat het makkelijker is om iemand bij de kerk weg te stoten
Dan om iemand op te zoeken en er weer bij te halen.
Ik heb de verhalen wel gehoord van mensen,
die soms om een kleinigheid niet meer naar de kerk gingen
En voor wie dat ook een struikelblok was om de weg van Christus te gaan.
Iemand die bij het uitdelen van de psalmboeken door de dominee werd overgeslagen
en zo voelde dat hij er niet bij hoorde en daarna ook niet meer kwam.
Het zal zijn eigen gevoeligheid zijn geweest om ergens bij te horen
en als er dan zoiets kleins gebeurde, raakte dat aan een oude pijn van er niet bij horen.
Als iemand zo’n gevoeligheid met zich meedraagt,
kan het pastoraat soms best wat extra werk opleveren.
Maar ik hoor hier de Heiland zeggen: doe dat extra werk maar,
want Ik ben ook naar jou op zoek gegaan.
En als je Mij nooit kwijt geraakt was, wees dan blij met Mij
als Ik iemand weer terugvindt die de weg was kwijt geraakt.

Jezus heeft een bijzonder zwak voor de mensen die kwetsbaar staan in het geloof.
Niet alleen Jezus, maar ook Zijn hemelse Vader.
Jezus zegt doet daarbij een bijzondere uitspraak:
De kwetsbaren in het geloof, zij die zo gemakkelijk onderuit gaan,
zij die zoveel zorg in de gemeente nodig hebben, die er nog lang niet zijn,
zij hebben een eigen engel in de hemel
en die engel staat dicht bij God.
Het is niet helemaal duidelijk hoe we dat moeten zien.
Heeft iedereen een eigen engel in de hemel?
Of hebben die gelovigen die niet zo sterk in hun geloof staan,
een speciale engel die hen moet begeleiden op de weg door dit aardse bestaan?
En dat dicht bij God staan, zo dicht dat ze Gods aangezicht kunnen zien?
Het geeft in ieder geval aan dat ze dicht bij God staan.
Ze hebben maar een wenk nodig van God of ze gaan naar de aarde
om de gelovigen die zo zwak staan, die zo vatbaar zijn voor afdwalen, bij te staan.
Er klinkt een bijzondere zorg van God in door.
Hij wil niet dat ze verloren gaan en heeft daarom Zijn dienaren dicht bij Zich,
zodat Hij ze er op uit kan sturen om die gelovigen te bewaren,
Te bewaren op de weg van Christus, te bewaren bij de gemeente.
Zo moeten ze ook jullie zorg hebben, zegt Jezus tegen de leerlingen.
Dat is wat we proberen met het bezoekwerk in de gemeente.
En natuurlijk, het kan altijd beter – maar het is een poging om Christus gehoorzaam te zijn
en ook die zwakken in het geloof in het oog te houden,
net als de engelen in de hemel dat doen.
Zodat ze weten dat ze een onderdeel van de gemeente zijn
en zo ervaren dat ze er in het geloof niet alleen voor staan,
maar dat ze begeleid en gedragen worden door een gemeente.
En al hebben die andere gemeenteleden het idee dat ze in hun geloof niet veel sterker staan
en dat hun eigen geloof misschien wel net zo zwak en kwetsbaar is,
we dragen zorg voor elkaar en we nemen elkaar mee op de weg van Christus.

Op die weg, de weg van Christus, de weg naar de eeuwigheid,
kunnen we versterking gebruiken: de steun van elkaar,
en ook het avondmaal als de voedsel voor onderweg waar we op kunnen teren.
Het avondmaal wil ons zeker maken van Christus.
Onze gereformeerde belijdenis heeft een bijzondere visie op het volhouden in geloof.
Wie eens van Christus is geworden, kan dat nooit meer kwijt raken.
Er kunnen stormen over je leven heen gaan, er kan flink aan je geschud worden,
je kunt in zonde vallen, je kunt een verkeerde kant op gaan,
maar je hebt Christus die je vasthoudt en je nooit meer loslaat.
Het is geen geloof dat wij het vanuit ons zelf zo goed kunnen doen,
maar het is het geloof in Christus – dat als we eenmaal in Zijn hand zijn,
dat niets ons uit Zijn hand kan rukken,
dat als we struikelen, weer mogen opstaan en doorgaan.
Dat heeft altijd veel discussie opgeroepen of je het wel zo stellig kunt zeggen
en het heeft ook vragen opgeroepen: Wat moet je dan met iemand
die een poos heel overtuigd geloofd heeft, maar dat later weer is kwijtgeraakt?
Die vragen zijn niet makkelijk te beantwoorden,
maar het gaat vooral om het geloof dat als je van Christus bent Hij je vasthoudt.
Dat Hij je niet laat gaan, hoe zwak ook je geloof is.
Dat Hij Zijn engelen zal sturen om je onderweg te beschermen en te bewaren,
zodat je over geen enkele steen zult struikelen.
Dat je de hulp van de Heere mag verwachten, dat je omhoog mag zien
en mag bidden: Heere, houd U mij vast, want als ik alleen moet gaan, struikel ik.
Raak ik de weg kwijt.
Geef mij anderen om mij heen, die mij kunnen bijstaan, die mij kunnen steunen.
Stuur uw engelen erop uit om mij te begeleiden.
Houd U mij zelf in het oog, zodat ik op mijn weg hier voorgoed beschermd mag zijn
en zo veilig bij U mag aankomen.
Amen

Preek zondag 5 maart 2023 morgendienst

Preek zondag 5 maart 2023 morgendienst
Viering Heilig Avondmaal
Schriftlezing: Mattheüs 18:1-14

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als er één moment is waarop we God in het hart kunnen kijken, dan is dat Golgotha:
het kruis dat opgericht werd met Christus eraan, lijdend en stervend voor onze zonde.
In het avondmaal worden we meegenomen, het brood dat gebroken wordt,
wijst op Christus die zich aan het kruis liet verbreken.
De wijn die we drinken toont ons hoe Christus bereid was om alles te geven,
zelfs Zijn leven, zelfs de kruisdood.
Daar, op Golgotha, kijken we God in het hart:
Liever dat Zijn Zoon daar aan het kruis hing, voor ons dan dat wij zonder God zouden zijn.
Liever dat Zijn Zoon de godverlatenheid onderging en de vloek droeg
dan dat wij verloren zouden gaan.
Zo zegt Christus het ook tegen Zijn leerlingen:
Het is niet de wil van uw hemelse Vader dat een van deze kleinen verloren gaat.
Dat is wat het brood en de wijn ons zeggen: God wil niet dat u verloren gaat.
Daarom dat kruis op Golgotha, dat onze zonde heeft weggenomen.
Dat is Gods wil: dat Hij in Christus onze schuld op zich nam, onze verlorenheid
om ons leven te geven: eeuwig leven, in gemeenschap met God.

Om uit te leggen wat Gods wil is, vertelt Jezus een verhaal over een herder.
Het is een rijke herder met een grote kudde: de herder heeft 100 schapen.
Je kunt het voor je zien hoe deze herder er elke dag op uit trekt met deze 100 schapen.
Elke keer als hij er met zijn kudde op uittrekt, houdt deze herder zijn kudde goed in het oog.
Geregeld telt hij de kudde na of hij alle schapen nog heeft.
Als een schaap er niet is, wordt een schaap gemist.
De herder haalt daar niet zijn schouders over op.
Het gemis van een schaap is niet ingecalculeerd als bedrijfsrisico:
jammer van dat ene schaap, maar er zijn nog 99 over.
Nee, dat ene schaap dat van de kudde is afgedwaald, wordt gemist.
De kudde is niet meer compleet als er een schaap ontbreekt.
Dat ene schaap moet gezocht worden. Dat ene schaap mag niet wegblijven.
Dat hoort bij de kudde.
Hoe kan hij nog herder zijn van deze kudde als dat ene schaap er niet meer is?
Dat ene schaap alleen houdt het niet alleen uit,
want het is dan een makkelijke prooi voor een roofdier of een rover.
Dat ene schaap moet gezocht worden, want alleen als het bij de kudde blijft,
kan het in leven blijven, want dan heeft het een herder die beschermt en die leidt.
Wat zouden wij zonder God zijn?

Als de leerlingen van Jezus thuis waren in de Bijbel, zullen ze hebben begrepen
dat het hier niet alleen om een voorbeeld uit het dagelijks leven ging,
maar ook om een voorbeeld dat uit de bijbel komt, uit een van de profeten.
Jezus verwijst met dit verhaal ook naar Ezechiël, die een beeld schetst
dat er voor Israël geen goede geestelijke leiding is
en dat de schapen afdwalen en zo een makkelijke prooi zijn.
Ezechiël vertelt hoe God zelf als herder komt om zijn kudde bij elkaar te brengen,
als herder zelf Zijn kudde te leiden en te beschermen,
zodat er geen schaap meer verloren gaat. 

Dat is de wil van God: dat er uit het volk niemand bij Hem vandaan gaat,

niemand afdwaalt en de weg kwijtraakt  en zo verloren raakt.


Als je afdwaalt, ben je als gelovige een makkelijke prooi: voor de duivel, voor de zonde.

Je dwaalt bij God vandaan en je bent ook de band met Hem kwijt,
de band die bescherming biedt, die je bewaart bij Hem.

Jezus vertelt over Zijn Vader als een herder  die geen van Zijn schapen kan missen.

Als er iemand afdwaalt, dan wordt hij gemist door de Vader.
God laat het er niet bij. Hij haalt Zijn schouders er niet over op.
God heeft het niet ingecalculeerd dat er gelovigen zijn die afdwalen en Hem kwijtraken
en zo het leven missen dat alleen God kan geven.
God gaat op zoek, naar het verlorene. Al is het de eigen schuld van dat schaap.

Al heeft iemand het er zelf naar gemaakt. Al heeft iemand zich van God los gemaakt.
Als er iemand gemist wordt, gaat God op zoek. God zegt dat tegen jou, tegen u: 

Ik ben naar je op zoek gegaan.
Ik ben voor je uit de hemel gekomen, omdat Ik je miste. Je was niet meer bij mij.

Al moest God zoeken tot op Golgotha,  al moest Hij alles geven wat Hij had,
al moest Zijn eigen Zoon afdalen in de verlorenheid: God is op zoek gegaan.

Als je ziet hoe het brood gebroken wordt, bedenk dan dat dit laat zien
hoe God je op alle manieren gezocht heeft, omdat Hij je miste,
omdat Zijn gemeenschap niet compleet zou zijn als je er niet zou zijn.
Jezus vertelt over de vreugde die God heeft
wanneer iemand die afgedwaald was, weer gevonden is en er weer bij is.
De vreugde is zelfs groter dan die 99 anderen die gebleven zijn.


Als op de zondag van de voorbereiding in het formulier klinkt,
dat je breken moet met een leven in zonde en dat er geen plaats voor je is als je dat niet wilt,

dan is dat geen definitieve afwijzing, maar dan mag je er zeker van zijn
dat God begonnen is om je te zoeken en dat als Hij je gevonden heeft de vreugde groot is.

Daarom kan avondmaal iets vreugdevols hebben,
ondanks dat we stil staan bij het lijden van Christus,
ondanks dat we beseffen dat Christus verbroken moest worden.
Misschien heeft het je in de afgelopen week ook weer aangegrepen:
dat Christus moest lijden, omdat wij niet van de zonde loskomen.
Dat Christus naar je op zoek moest gaan, omdat je Hem kwijt was.
En zit je hier met berouw: Heere, ik was U kwijt. U miste mij en daarom zit ik hier.
Avondmaal kan daarom ook iets vreugdevols hebben.
Want God zegt: Ik heb je gevonden en Ik heb je thuis gebracht.
Je was afgedwaald, maar nu hoor je weer bij Mij.
Dat is Mijn wil: dat je weer van Mij bent en bij Mij hoort.
Als je herder zorg Ik dat je te eten hebt, dat je te drinken krijgt. 

Onze honger naar God is voorbij, onze dorst naar God gelest,

Door de gaven die Hij zelf geeft: brood en wijn – tekenen van Zijn genade.
Tekenen die ons meenemen naar Golgotha, waar we God in het hart mogen kijken.

Dat is Gods wil: dat Zijn Zoon daar hing, voor ons.Voor Hem de dood, voor ons het leven.

Voor Hem de verlorenheid, voor ons thuiskomen bij God,
de gemeenschap met Hem, voor altijd en eeuwig.
Voor Hem de straf en het oordeel, voor ons de vergeving en verzoening.

Omdat God niet wil dat een van dezen verloren gaat. 

Zo is onze Hemelse Vader.

Kom bij deze herder proeven van het brood van genade, drink van de wijn.
Amen