Preek zondag 13 oktober 2019
Bediening Heilige Doop
Schriftlezing: Genesis 28:10-22
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Als je vader of moeder wordt, verandert er veel in je leven.
Je ontvangt iets moois uit Gods hand: een zoon of een dochter,
Waar je gelijk al van houdt, waar je zo mee verbonden bent.
Net of je zoon of dochter er altijd is geweest. Niet meer weg te denken.
Dat je het bijzonder zou vinden om een zoon of dochter te ontvangen
had je van te voren wel kunnen bedenken, maar dat je zó gelukkig zou worden?
Als je een kind mag ontvangen, maakt je dat niet alleen heel gelukkig,
maar ook heel verantwoordelijk.
Dit kind, dat je van de Heere hebt gekregen, is van jou afhankelijk.
En jij als vader of moeder hebt de taak om je kind op te voeden.
Kun je dat wel?
Er komt een moment, waarop je zoon of dochter het huis uit zal gaan.
Je wilt er nu vast nog niet aan denken, zo klein als hij of zij is.
Je wilt eerst van je kind genieten, je kind zien opgroeien.
Dat is voor later pas.
Als je vader of moeder wordt, ga je wel over later nadenken is mijn ervaring.
Hoe zal het leven van je kind zijn? In welke tijd groeit het op?
Wat zul je er zelf als vader of moeder van meemaken?
Als je aan ouders vraagt, wat ze van hun kind willen meemaken,
is het antwoord meestal: Ik wil mijn zoon of dochter zien opgroeien.
Totdat hij of zij volwassen is.
Als ik maar kan meemaken dat hij of zij tot haar bestemming komt.
Niet dat je de tijd daarna niet wilt meemaken,
maar dan kunnen ze in ieder geval op eigen benen staan
En zijn ze niet meer van je afhankelijk
En weet je wat er van je kind terecht komt.
Weten wat er van je kind terecht komt: dat is er voor Izaäk en Rebekka niet bij.
Want ze sturen Jakob weg naar het gebied, aar zijn moeder Rebekka vandaan kwam.
Hij gaat terug over de weg die Abram gegaan was naar Kanaän toe,
op het bevel van de Heere.
Jakob gaat de weg, die Eliëzer de knecht eerder was gegaan,
om voor de vader van Jakob een vrouw te zoeken in het land waar Abram vandaan kwam.
Waarom gaat Jakob weg?
Het is niet zijn eigen idee. Zijn vader en moeder sturen hem op pad.
Rebekka stuurt haar zoon, de zoon van wie ze zoveel houdt, naar haar eigen familie,
omdat ze bang is dat Ezau Jakob zou doden.
Izaäk stuurt Jakob niet weg, omdat hij bang is dat Ezau hem zou doden
zodra Izaäk overleden zou zijn.
Izaäk stuurt Jakob weg, omdat hij bang is dat Jakob net als Ezau
een vrouw zou kiezen hier uit de buurt, een vrouw uit de Kanaänieten.
Blijkbaar zijn de ogen van Izaäk opengegaan voor dat de keuze die Ezau maakte,
geen goede keuze is geweest.
(Het hoofdstuk waarin Izaäk Jakob zegent, terwijl hij Ezau had willen zegenen,
heb ik overgeslagen, omdat ik het niet voor elkaar zou krijgen
een preek te maken in een doopdienst.
Ik ben wel met dat hoofdstuk bezig geweest.
Ik ontdekte de Joodse uitleg, die aangaf dat Izaäk blind geworden was,
omdat hij zo graag keek naar zijn zoon Ezau die steeds verkeerde keuzes maakte,
blindgeworden door de zonde van zijn zoon Ezau door de vingers te zien.)
Nu zijn Izaäk en Rebekka samen in hun besluit om Jakob weg te sturen,
Ze konden het nooit eens worden in de voorkeur voor hun zonen
en konden elkaar tegenwerken, maar nu zijn ze een.
Daar gaat Jakob.
Nu moet hij zijn eigen weg gaan, zonder dat hij weet of hij ooit nog bij zijn ouders terugkomt.
Hij heeft de zegen ontvangen en daarmee de belofte van God dat dit land van hem is.
Nu Jakob gaat, is daar weinig van over.
Veel heeft hij niet bij zich. Alleen gaat hij op pad.
Een eenzame reiziger, die zijn eigen weg moet gaan, zijn eigen bestemming moet vinden.
Een vluchteling misschien zelfs, die er gauw vandoor moet gaan, om zijn leven te redden.
Zo moeten zijn ouders hem laten gaan, zonder dat ze weten of ze hem nog eens zullen zien.
Daar gaat Jakob, een reis vol onzekerheid, zonder te weten wat hem brengt.
De eindbestemming weet hij wel, maar de weg is vol gevaren.
Zal hij komen op de plaats waar zijn ouders hem naar toe gestuurd hebben?
Gaat hij wel alleen? Als gelovigen zullen we toch zeggen dat de Heere meegaat
op de reis die hij gaat afleggen?
Zijn vader heeft hem toch gezegend voor hij weg ging.
De Heer zij voor u om u de juiste weg te wijzen.
De Heer zij achter u om u in de armen te sluiten en om u te beschermen tegen gevaar.
De Heer zij onder u om u op te vangen wanneer u dreigt te vallen.
de Heer zij in u om u te troosten als u verdriet hebt.
Hij omgeve u als een beschermende muur wanneer anderen over u heen vallen.
De Heer zij boven u om u te zegenen.
Zo zegene u God vandaag morgen en in eeuwigheid.
De zegen is in het Oude Testament altijd meer dan een goede wens,
zo’n wens die je als ouders ook kunt hebben voor je kind:
Ik hoop dat mijn zoon of dochter gelukkig wordt, een goed, fijn leven heeft.
De zegen is meer dan zo’n wens.
Met de zegen vertrouw je iemand toe in Gods handen.
Je brengt iemand voor de Heere en zegt: neemt U de zorg voor Uw rekening!
Dat zullen jullie vanmorgen ook tegen de Heere zeggen als het om je kind gaat.
Alleen als we in die verhalen over Jakob lezen tot nu toe,
horen we niet zoveel over wat de Heere doet.
We denken vaak dat de mensen in de Bijbel elke dag Gods stem hoorden,
maar in het leven van Jakob was God aanwezig zoals bij ons.
Je weet dat Hij er is, er zijn momenten dat je Hem ervaart
op momenten van geluk, zoals wanneer je kind geboren wordt, of gedoopt wordt,
of op moeilijke momenten, wanneer je ervaart dat je gedragen wordt.
Jakob moet dat in geloof aannemen, zoals wij dat ook moeten doen,
omdat we over Hem gehoord, omdat je bij anderen en bij jezelf gezien hebt
dat God werkt, maar zonder God gezien te hebben.
Zo moet Jakob gaan, in het geloof dat God meegaat,
door de zegen van zijn vader aan de bescherming van God is opgedragen.
Na een dag reizen gaat de zon onder.
Dat is meer dan alleen een aanduiding van tijd, dat de dag bijna voorbij is.
Het zegt ook iets over hoe het leven van Jakob gaat verlopen.
Dat de zon in zijn leven ontbreekt, dat de tijd dat hij weg is uit het land,
doorbrengt in één lange nacht.
Want pas bij terugkeer in het door God beloofde land wordt verteld dat de zon weer opkomt.
Het is een grote, onzekere tijd voor Jakob, waarbij hij niet weet of God er zal zijn.
Zo legt Jakob zich te slapen als eenzame reiziger in het open veld,
waarbij hij zomaar overvallen kan worden door rovers of wilde dieren.
Misschien heeft hij toen hij daar in slaap viel, met een steen onder zijn hoofd,
wel gedacht aan de tijd dat hij een klein kind was en door zijn moeder ingestopt werd,
waarbij zijn moeder een gebedje voor hem zong:
Ik ga slapen, ik ben moe, ‘k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht, over mij getrouw de wacht.
Op bepaalde kritieke momenten in je leven kan zo boven komen
wat je als kind van je ouders hebt geleerd, zoals je in de nacht toevertrouwen aan God.
Ook dat weten we trouwens niet of hij gebeden heeft.
Het kan ook zijn dat hij te moe was van het reizen om te bidden en gelijk in slaap viel.
Het wordt wel een bijzondere nacht,
een nacht die hij nooit meer vergeten zal en een nacht die hij nooit meer wil vergeten.
In de Bijbel is geloof vaak niet iets dat je komt aanwaaien als het je voor de wind gaat,
maar dat je vindt als je op een dieptepunt bent aangekomen, op een nulpunt,
Als je zelf niet verder kunt.
Dat je dan geloof vindt, onverwachts. Of nog beter: dat God jou vindt.
Zo is het ook met Jakob.
Als hij daar slaapt in het open veld, als hij op zijn kwetsbaarst is, gaat de hemel open.
Deze plaats is een poort naar de hemel, zal Jakob later zeggen.
Het gebeurt in een droom, maar voor Jakob zo echt dat hij God zelf ontmoet in die droom.
Hij ziet een ladder, of een grote brede trap die uit de hemel naar de aarde wordt geschoven
En op die ladder gaan de engelen van boven naar beneden.
Het moet wel een heel bijzonder moment voor Jakob zijn geweest,
Een intens, een heilig moment,
waarop je alleen maar verbaasd kunt zijn dat je dit mag meemaken.
Of sterker nog, zoals Jakob dat overkomt, dat hij bevreesd is.
Een heilige plek, waar Jakob God zelf krijgt te zien.
Niet helemaal duidelijk waar God staat: of boven aan de trap of op aarde bij Jakob.
Maar wel dat Jakob, die alleen op reis is en al slapend heel kwetsbaar is,
geborgen is in Gods aanwezigheid, veilig in Gods heilige nabijheid.
Dat is ook wat je als ouders in de doop voor je kind op hoopt,
dat je kind zo geborgen is in de aanwezigheid van Vader, Zoon en Heilige Geest
En zo heel het leven door in Gods aanwezigheid mag leven,
Die in de hemel is, maar ook op aarde.
Dat Hij zo over je waakt.
In de afgelopen week hebben we weer hier in ons dorp kunnen merken,
dat hoe nodig we de bescherming van de Heere hebben.
Ik denk dat de ouders hier voor in de kerk en alle ouders in de kerk
een gebed in hun hart hebben, altijd weer, maar in deze weken helemaal:
Heere, bescherm mijn kind en verlies mijn kind nooit uit het oog.
Wij kunnen ons kind maar tot op zekere hoogte beschermen,
maar de geborgenheid die U biedt, de bescherming die U in de doop belooft:
Om als Vader te zorgen, het kwade te weren
en als dat kwade toch komt, dat doen meewerken ten goede.
Geborgen ook in de genade van Christus, die aan het kruis ging.
Geborgen in het werk van de Heilige Geest, die ervoor kan zorgen
Dat we zo in de nabijheid van God zijn, zoals Jakob daar ligt te slapen en zijn droom krijgt.
Je kunt van alles bedenken over de engelen, die op de ladder op en neer gaan.
Hemelse gezanten van God, die uitgezonden worden om Gods kinderen te begeleiden
op de weg die ze door het leven gaan.
In de uitleg wordt ook wel geopperd dat de engelen die in Kanaän zijn
Jakob overdragen aan de engelen die in Mesopotamië werken
En dat die engelen, die als het morgen wordt over Jakob moeten waken
kennis komen maken met het mensenkind dat aan hun hoede is toevertrouwd.
Ik leerde vroeger als kind dat er aan mijn bed een engel stond om over mij te waken.
Soms was dat een wat griezelige gedachte, als er iemand in je kamer staat die je niet ziet.
Soms was het juist ook een hele geruststellende gedachte,
dat er iemand is die je namens de Heere bewaakt
En als ik ‘s nachts wakker was als mijn ouders sliepen hoefde ik dan niet bang te zijn.
De engelen die bij Jakob zijn, zijn alleen maar een bevestiging dat God zelf
zich over Jakob ontfermt,
Jakob die met zijn moeder zelf ervoor zorgde
dat de zegen van God over hem werd uitgesproken.
Jakob die op weg is naar een ander land, waar hij de weg niet weet; de taal wellicht ook niet.
Waar hij maar moet afwachten hoe hij, vreemdeling, zal worden ontvangen.
En of er een weg naar huis voor hem zal zijn, weet hij niet.
Zoals hij ook niet weet of er wel een vrouw zal zijn en kinderen om de zegen door te geven.
Wat Jakob wel mag weten, is dat God meegaat op Zijn weg.
Ik ben met U – dat is nu het kenmerk van onze God,
zoals Hij zich aan Jakob bekend maakte en ook aan ons bekend maakt
en tegen de kinderen zegt die vanmorgen zijn gedoopt: Ik ben met U.
Het is de naam die Jezus ook moet krijgen: Immanuël – God is met jullie.
Je bent niet zonder God. Nooit, op geen enkel moment.
Als je net als Jakob een onbekende toekomst tegemoet gaat
en je niet weet wat je te wachten staat.
We hebben ons leven niet in de hand.
We kunnen onze plannen maken maar hoe ons leven verloopt, dat kan zo heel anders gaan.
Je kunt zo maar door een heel diep dal moeten gaan,
Waarbij je niet weet waarom het je overkomt.
Waarom jij deze weg moet gaan en je niet weet waar je uitkomt.
Eigenlijk zijn we maar heel kwetsbare mensen,
maar wel met een machtig God.
En het bijzondere is dat die machtige God, die hemel en aarde maakte,
Die aan ons en aan de kinderen die geboren zijn het leven gaf, hun leven wilde,
dat die God heel dicht bij ons komt, meegaat op onze weg.
Hoe die ook verloopt.
Dat mogen we geloven, dat hebben we te geloven.
Soms mag je een bijzondere ervaring hebben, zoals Jakob die had,
dat de hemel boven je open ging, juist als je niets meer hebt, als je alles kwijt bent.
En wanneer je zo’n ervaring niet hebt, heb je de verhalen over God,
die vertellen dat Hij er toch is.
Gisteren zag ik een theoloog, iemand die voor zijn beroep veel met de Bijbel bezig is
een kinderboek had geschreven met als titel De maan is rond.
Hij had dat boek geschreven, omdat hij met zijn zoon in het ziekenhuis was geweest
op bezoek bij zijn pas geboren zusje en bij zijn moeder.
Dat pasgeboren zusje overleed echter op dezelfde dag als het geboren werd
en het zoontje vroeg zich af, waarom dat zusje niet mee naar huis ging.
Je zusje is naar de Heere Jezus gegaan, legde zijn vader uit.
Wil mijn zusje dan niet bij ons zijn?
Jawel, zei zijn vader, ze wil heel graag bij ons zijn, maar nog veel liever bij de Heere Jezus.
Het was een heel gesprek dat deze vader had op de weg van het ziekenhuis naar huis.
Opeens vertelde de vader iets over de maan: de maan is altijd rond.
Je ziet niet altijd de ronde maan: soms is de maan een sikkel, dan weer half vol
en een enkele nacht helemaal rond.
Zo, vertelde de vader, is het ook met God.
God is altijd goed, maar je kunt de goedheid van God niet altijd zien.
Al zie je de goedheid van God niet, toch is God wel goed.
Er kunnen nachten zijn, waarin het heel donker is en toch is God goed
en zullen er weer momenten komen, waarop je die goedheid van God weer kunt zien.
Vanmorgen zijn er ook namen voorgelezen van degenen die verkozen zijn
als ouderling, als kerkrentmeester, diaken of jeugdouderling.
De meesten zullen er vast tegen opzien, dat is niet niks.
Ik zou vanmorgen willen zeggen: kijk er niet teveel tegen op.
Je hoeft als ouderling God niet te brengen in een huis,
Want de Heere is er al, zoals Hij bij Jakob stond, die daar in het open veld sliep.
Je hoeft alleen maar als een engel te zijn: te wijzen naar God die er is.
Of misschien helemaal niets zeggen, maar gewoon geloven en uitstralen
dat Hij er is,
al heb je de woorden niet als er iets ergs gebeurd is en kun je alleen maar zwijgen.
Of zoals de vader die steeds met zijn zoontje naar de maan keek,
zo steeds kijken of je de goedheid van God weer ziet.
Niet door het donker weg te praten, maar door te wachten tot God zich weer laat zien.
En samen geloven, dat als het donker is,
de zon als het ware is ondergegaan over iemands leven
dat je weet: er is een open hemel, een ladder naar God, wij zien die ladder nu niet,
maar de hemel is open en in die open hemel kijkt God naar beneden en ziet Hij ons
en zegt Hij, net zoals Hij tegen Jakob zei: Ik ga met je mee.
Ik breng je thuis, zegt God tegen Jakob.
Daar zongen we eerder in de dienst ook over.
Maar dan nog dieper: brengt Hij mij thuis, hoe heerlijk zal dat zijn.
Thuis gebracht worden heeft ook de diepe betekenis
van iemand die de weg met God kwijt was, God uit het oog verloren is,
door God weer gevonden wordt.
De doop geeft aan, dat God zo steeds op zoek is naar iedereen die Hem kwijtgeraakt is.
En zo onverwacht kan komen, dat een plek die heel gewoon lijkt,
een poort naar de hemel kan zijn.
Dat is ons gebed dat het ook met de kinderen die gedoopt zijn mag gebeuren
En met ons allemaal:
Herder, neem uw schaapje aan,
Hoofd, maak het één van uw leden.
Wees zijn weg, wijs het zijn baan.
Gij alleen kunt het behouden.
Schrijf de naam door ons gegeven
in het levensboek ten leven.
Amen