Preek Tweede Paasdag 2024

Preek Tweede Paasdag 2024
Schriftlezing: 1 Korinthe 15:1-11

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Paulus moet het met de gemeente van Korinthe over de opstanding hebben.
Omdat er in de gemeente van Korinthe zijn,
die niet geloven dat degenen die overleden zijn ook eens zullen opstaan,
dat het na dit leven gedaan is.
Er is naar mijn idee nog een reden waarom Paulus het over de opstanding moet hebben.
Als je deze hele eerste brief van Paulus aan de gemeente leest,
dan zijn er allerlei groepen in de gemeente.
Het is misschien niet eens een grote gemeente,
een gemeente die een paar jaar eerder is ontstaan door het zendingswerk van Paulus.
Deze gemeente kent wel een diversiteit,
doordat ze allemaal hun eigen voorman hebben.
Ik stel me zo voor dat deze groepen tegen elkaar opbieden, haast opscheppen
over wie het meest bijzondere verhaal heeft te vertellen over Pasen.
Er zijn er die als het gaat om de ontmoeting met de opgestane Heer Petrus bewonderen.
Petrus was van alle apostelen de eerste die Jezus mocht ontmoeten.
Hij was naar het graf gegaan en was apart door Jezus opgezocht
en nadat Jezus hem apart opgezocht had was hij gaan geloven,
De eerste die – na de vrouwen bij het graf – was uitgekozen om Jezus te zien.
Je kunt wel merken dat Simon Petrus een bijzondere plek in de kerk mag hebben,
speciaal uitgekozen door Christus om Zijn kerk te dienen
en dan met name de kerk buiten Jeruzalem,
om daar als een soort reizende bisschop gemeenten te stichten en te blijven steunen.
Wij horen bij deze Petrus – hij is ons voorman!

Als die groep Petrus zo naar voren schuift, wordt er tijdens de Paasbijeenkomst gegniffeld.
De anderen zeggen tegen deze ene groep die de ervaring van Petrus zo roemt:
Vertel je ook wat ervoor gebeurd is? Hoe jullie Petrus Jezus heeft verloochend?
Hoe hij in het huis van de hogepriester tot 3 keer toe gezegd heeft
dat hij Jezus niet kende en niet bij Jezus hoorde?
Als je over de ervaringen van die Petrus van jullie spreekt,
moet je niet alleen die mooie ervaring van Pasen vertellen,
maar moet je ook eerlijk zijn en zeggen dat Petrus in de nacht vooraf aan Golgotha
zo gefaald heeft, zo gevallen is, ontrouw was aan onze Heer.

Je kunt beter Jakobus hebben, de broer van onze Heer.
Ook hij mocht de Opgestane ontmoeten.
De Heere Jezus kwam persoonlijk naar zijn eigen broer toe
om hem te laten zien dat Hij is opgestaan uit de dood,
dat Hij niet alleen zijn broer is, zijn halfbroer eigenlijk,
maar dat Hij ook de Zoon van God is, die uit de hemel is neergedaald om mens te worden,
geboren uit dezelfde moeder als Jakobus.
Na de ontmoeting is deze Jakobus gaan geloven
en bleek hij een stabiel figuur te zijn, iemand die de gemeente kon leiden en opbouwen,
een echte steunpilaar, een zuil waar het huis van de gemeente op kan rusten.
Als de groep die zich achter Jakobus schaart, zijn ervaring van Pasen vertelt,
klinkt er ook kritiek op deze Jakobus.
Jakobus wilde eerst niet in Jezus geloven.
Petrus geloofde al in Jezus voor Hij aan het kruis ging.
Petrus was een echte volgeling, die heel wat bijzondere momenten heeft meegemaakt
en kan vertellen over de wonderen waar hij ooggetuige van was,
kan vertellen over de verhalen die Jezus vertelde, de lessen die Jezus doorgaf.
Jakobus had dan een ontmoeting met Jezus die was opgestaan,
maar zonder die ontmoeting was hij nooit gaan geloven
en had hij nooit kunnen uitgroeien tot de betrouwbare figuur
waar de moedergemeente van Jeruzalem op rust.
Dat wisten degenen die achter Jakobus stonden ook wel,
maar toch bleven ze bij Jakobus, misschien ook wel omdat hij principiëler was
dan Petrus, meer stipt in het houden van de Joodse gebruiken.

Er was ook een kleine groep, die het liever over Paulus had.
Dat er een gemeente was ontstaan, een kleine gemeente in de grote wereldstad Korinthe
was het werk van Paulus geweest.
Hij had hier anderhalf jaar gewerkt en door zijn toedoen – met hulp van de Geest –
was deze gemeente er gekomen.
Misschien bestond de groep die zich achter Paulus schaarde,
uit degenen die door hem gedoopt waren.
Dat waren er niet veel.
Ik ben blij, zegt Paulus aan het begin van de brief, dat ik er niet veel heb gedoopt.
Alleen Crispus en Gajus – oha, ook nog Stefanas en zijn huisgenoten.
Deze mensen die zich achter Paulus schaarden, vertelden Paulus’ ervaring.
Hoe Paulus tot geloof gekomen was, op de weg naar Damaskus.
Paulus heeft een bijzondere ervaring.
Dat van Simon Petrus is een bijzonder verhaal
en ook van de ontmoeting van de Jezus met Jakobus valt een mooi verhaal te vertellen,
toen Jezus hem na Zijn opstanding opzicht
– maar het meest bijzondere is toch dat verhaal van Paulus.
Het is Paulus die er ook op uittrok om te gaan vertellen over Jezus,
als de gekruisigde en als de opgestane – en zo had hij dat ook in Korinthe gedaan.

Paulus hoorde op die manier over een gemeente van Korinthe die verdeeld was,
Groepen in de gemeente, met ieder een eigen voorman met een bijzonder verhaal.

Als we niet oppassen kunnen we vandaag de dag ook die verdeeldheid hebben.
Dat je bij de koffie het niet hebt over de boodschap van Pasen,
over het bijzondere van de opstanding van Christus uit de dood,
maar dat je tegen elkaar opbiedt hoe de dienst van Pasen was.
Bij ons kun je tenminste ook gezangen en liederen zingen.
Bij jullie zing je alleen maar Psalmen.
Die psalmen zijn mooi, maar in die psalmen wordt de naam van Christus niet genoemd.
Of omgekeerd: jullie zoeken het in de emotie en daarom zing je liederen en gezangen,
bij ons zijn het tenminste psalmen die uit de Bijbel komen – we zingen Gods Woord.
Je kunt je eigen kerk naar voren schuiven en dan op een ander wat neerkijken.
Zoals jullie het doen, dat kan niets zijn. Bij ons was het bijzonder.
Toen ik 12,5 jaar geleden in Oldebroek kwam hoorde ik geregeld:
Wij kunnen in de familie niet meer over de kerk praten, want dan heb je zo gedoe.
Nu is het niet altijd erg als je niet over de kerk en de kerkdienst en de vorm kunt spreken,
maar als je daarmee niet meer kunt spreken over onze Heer,
over wie je samen dient, al doe je dat op een verschillende manier, dan mis je veel.
Dan is de verdeeldheid een belemmering om samen Christus te dienen.

Dan schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente van Korinthe:
Mooi dat je allemaal voormannen hebt, die je naar voren schuift,
die allemaal een bijzondere ervaring hebben met de opgestane Heer,
maar je moet dat niet tegen elkaar uitspelen.
Ik heb de boodschap die ik jullie heb doorgegeven ook alleen maar van horen zeggen.
Ik was er niet bij toen Jezus rondliep op aarde, de wonderen deed en de verhalen vertelde.
Ik was er niet bij toen Jezus verscheen aan Petrus, aan de twaalf leerlingen, aan Jakobus.
Ik ben de laatste in de rij die Jezus mocht zien, de allerlaatste.
Zo bijzonder ben ik niet.
Maar wat we allemaal samen gemeen hebben, is dat we geloven in Jezus die is opgestaan,
dat Jezus de levende is en nu in de hemel is en dat we Hem verwachten.
Wat we samen geloven is dat Jezus aan het kruis is gegaan voor onze zonden.
Dat moet je bij alle discussies in de kerk niet uit het oog verliezen.
Dat bindt ons samen.
Als je dat kwijtraakt, dit geloof dat Jezus is opgestaan, dan raak je alles kwijt,
hoe principieel je ook bent, hoe ruimhartig je het evangelie ook wilt delen.
Ik moest het van horen zeggen hebben – en zo is het ook bij jullie gegaan.
Jullie kennen Christus, omdat je van mij over Hem hebt gehoord.
Maar de manier waarop je bent gaan geloven, is helemaal niet zo belangrijk.
Het gaat er om dat je gelooft en dat je blijft geloven.

Ja, Jezus is aan Petrus verschenen. En ja, Petrus heeft een belangrijke plek.
Hij was een van de allereersten die Jezus mocht ontmoeten na de opstanding.
Ik was niet bij de ontmoeting van Petrus met Jezus,
maar ik vermoed dat Jezus het ook gehad heeft
over dat moment in het huis van de hogepriester
en of dat moment waarop Petrus Jezus verloochende geen belemmering was
om later er op uit te gaan om te vertellen over de opgestane Heer.
Dat Jezus als eerste is aan Petrus is niet om van Petrus een uitzondering te maken,
iemand die het meer voor het zeggen heeft.
Het was wel een voorrecht om een van de eersten te zijn.
Maar Jezus zocht daarna de andere leerlingen ook op
en rekende Petrus als een gelijke aan de andere leerlingen. Hij maakte geen onderscheid.
Het gaat Christus om de gemeente, het geheel.
Daarbinnen mag iedereen zijn plek hebben, met zijn eigen ontmoeting met Jezus,
Zijn eigen plek, zijn eigen talenten en gaven.
Als het maar dienstbaar is aan het geheel van de gemeente
en het niet voor een verdeeldheid zorgt, waarbij je tegen elkaar gaat opbieden.
Want Jezus verscheen daarna aan een groep van 500 mensen, die bij elkaar waren.
Zo bijzonder is het dus ook weer niet om Jezus als de opgestane te zien.
Als je die ervaring met elkaar deelt, dan maakt het je tot een gemeenschap,
een gemeente – één lichaam van Christus, dat niet verdeeld mag zijn.
Ja, ook aan Jakobus is Jezus verschenen.
Jakobus heeft zijn eigen verhaal met Jezus.
Dat mag hij best vertellen en als Jakobus dat vertelt,
dan mag je daar ook je geloof door laten voeden,
maar die ervaring moet je niet gebruiken om aan jouw groep binnen de gemeente
een speciale plek toe te kennen, alleen maar omdat je Jakobus zo geweldig vindt.
Het is mooi dat Jezus Zijn eigen broer opzocht en dat Jakobus mocht geloven.
Bemoedigend.

Jullie weten dat ik ook mijn verhaal heb met de opgestane Heer.
Jullie weten van mijn ontmoeting met de levende Jezus.
Dat zal jullie bekend zijn.
Mijn verhaal is er niet een om over op te scheppen.
Het is meer een verhaal waar ik me voor schaam,
dat ik Jezus zo laat pas liefkreeg en dat ik de gemeente eerst vervolgde.
Je moet het ook niet doorvertellen als een spectaculair verhaal, vol dramatiek.
Als je het doorvertelt, moet je daarin laten doorschemeren dat het alleen maar genade is
en dat die genade er voor iedereen kan zijn.
Als zelfs ik geroepen kan worden, kan geloven,
een ervaring mag hebben van een ontmoeting met de levende Heer,
dan kan iedereen die ervaring hebben, want ik ben zo ongeveer de slechtste die er was.
Aan de buitenkant leek ik vroom
en mijn omgeving was waarschijnlijk erg onder de indruk van wat ik allemaal voor God deed.
Maar dat was het niet.
De Heer kwam pas laat in mijn leven en nog steeds ben ik als gelovige niet uitgegroeid.
Ook al trek ik rond en sticht ik overal gemeenten
en schrijf ik brieven die eeuwen later nog gelezen worden,
ik voel me een beginneling – iemand die te vroeg geboren is, nog niet gerijpt als gelovige.
Dan kun je beter Petrus hebben, of Jakobus.
Zij zullen verder in het geloof zijn dan ik. Echte steunpilaren waar de gemeente op steunt.
In die zin heb je aan mij niet zoveel.
Ik ben nog niet zoveel verder dan jullie
en net als jullie, die bekeerlingen zijn, die niet opgegroeid zijn met het geloof,
heb ik op latere leeftijd moeten ontdekken wie God werkelijk is.
Ik heb het willen goedmaken voor Christus, iets terugdoen voor die genade
door hard mijn best te doen, overal rond te gaan om te vertellen over Christus,
die aan het kruis de genade verwierf en die genade deelde aan mij en jullie.
Of we nu ver in het geloof staan, of beginneling zijn, een zuil, een steunpilaar, of onvolgroeid
wat we samen delen is dit geloof:Jezus is voor ons gestorven en met ons opgestaan.
Dat bindt ons samen.

Dan maakt het niet uit in welke kerk je zit: of het hervormd is, VEG of OGG.
De reactie zal misschien anders zijn.
Iemand uit de OGG zal wellicht reageren met een psalmregel:
Gij maakt eerlang mij ’t levenspad bekend,

Waarvan in druk ’t vooruitzicht mij verheugde.
Iemand van Vrij Evangelie zal misschien reageren met een lied van Sela:
God van leven, eeuwig leven,

in de nood bent U nabij.

Jezus, leven van mijn leven,

mijn verlosser leeft in mij.
Hoe verschillend de taal wellicht ook, de bron blijft dezelfde: de opgestane Heer.
wij verkondigen allemaal de boodschap die ik u verkondigd heb,
en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.
Door te geloven hebt u het leven gevonden – Christus gevonden. Daar gaat het om.
Amen

Preek Eerste Paasdag 2024

Preek Eerste Paasdag 2024

Schriftlezing: Johannes 20:1-18

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het is nog donker als Maria naar het graf gaat.
Het is donker, omdat de zon nog niet is opgegaan.
Ze gaat als het nog nacht is, als de dag nog niet is aangebroken naar het graf.
Donker is het ook in haar hart.
De zon van het geloof is nog niet in haar hart doorgebroken.
In haar hart heerst duisternis vanwege het verdriet
dat Jezus, haar Meester, aan het kruis gestorven is
en dat als ze Jezus wil opzoeken ze bij een graf moet zijn,
omdat ze een dode Jezus moet opzoeken.
Het is donker in haar hart vanwege het verdriet om de dood van Jezus,
vanwege de vertwijfeling wat ze nu moet als volgeling van Jezus
nu ze Hem niet meer kan navolgen, niet meer met Hem kan meegaan.

Ze kan, nu de dag nog niet is aangebroken, om haar heen niet en in haarzelf niet,
maar op één plek zijn: op de plek waar Jezus is en daarom moet ze wel bij het graf zijn.
Wanneer er iemand is overleden van wie je veel houdt,
kun je daar op verschillende manieren op reageren.
De een komt niet graag bij het graf, want je vindt er immers niets.
De ander is wordt elke dag naar het graf getrokken,
om zo toch op een bepaalde manier nog te zijn
bij degene van wie je zoveel gehouden hebt en nog steeds houdt.
Maria gaat, nog voordat het dag is, gaat ze naar het graf
om op een bepaalde manier nog bij Jezus te zijn
en bij het graf te denken aan de dode Jezus,
Die nu onbereikbaar geworden is doordat Hij is overleden
en in een graf is gelegd dat is afgesloten met een steen.

Maar als ze bij het graf komt, is het graf open.
Bij dit open graf wil ze zo snel mogelijk vandaan,
om de leerlingen van Jezus te waarschuwen dat het graf open is
en dat het lichaam van Jezus misschien wel uit het graf verdwenen is.
Maria bedenkt zich geen moment en gaat direct van het graf weg
om Simon Petrus te waarschuwen.
Ze waarschuwt nog een tweede leerling van Jezus,
een discipel van wie de naam niet wordt genoemd.
Er wordt alleen verteld dat Jezus veel van deze discipel gehouden heeft.
Jezus was met al Zijn leerlingen verbonden,
maar met deze leerling was een heel speciale band.

Deze twee leerlingen – Petrus en die andere leerling – gaan er direct op uit,
als Maria bij hen geweest is.
Zij moeten weten hoe het graf erbij staat, of het waar is wat Maria zegt,
dat het graf open is, omdat de steen is weggerold.
De ene discipel loopt harder – de liefde van Jezus trekt hem.
Net of hij de bruid uit Hooglied is – trek mij naar U toe.
Het zal toch niet zo zijn, dat ik de liefde van Jezus moet gaan missen.
Dat Hij er niet meer is, helemaal niet meer is,
niet alleen gestorven, maar ook helemaal verdwenen.
Een haast vol ongerustheid: het zal toch niet…
In zijn haast laat hij Petrus achter zich en komt hij als eerste bij het graf.
Inderdaad het graf is open. Hij kan in het graf kijken.
Wat ziet hij? Hij ziet de linnen doeken liggen.
Jezus is er niet, maar de linnen doeken liggen er wel.
Wat heeft dat te betekenen?

Wie het evangelie van Johannes kent, weet dat het om geloof gaat.
Kijk deze leerling die zich mag verheugen op de liefde van Jezus
met de ogen van het geloof?
Weet hij dat het niet zo maar is dat Jezus niet in het graf ligt?
Dat het geen grafroof is, maar een bijzonder ingrijpen van God,
waarmee de Vader Zijn Zoon uit het graf heeft geroepen,
de Zoon van God die door op te staan uit het graf de dood overwon?
Johannes, de schrijver van het evangelie, laat het in het midden.
Vertelt het niet – alsof hij tegen ons wil zeggen: denk er maar over na,
hoe het zit met deze discipel: heeft hij al het geloof of nog niet?
En zou je zelf er genoeg aan hebben, om alleen deze tekenen te hebben?
Of moet je Jezus zelf ook met je eigen ogen zien?
Moet je eerst Jezus persoonlijk ontmoeten voor je gaat geloven dat Hij is opgestaan?

Dan komt Petrus bij het graf aan.
Ook Petrus voelt de ongerustheid door zijn lichaam gaan. Ook hij ziet het open graf.
Wat is er gebeurd? Is het waar dat ze Jezus hebben weggenomen?
Petrus gaat wel het graf in.
Als hij het graf ingaat, ziet hij meer dan die andere leerling zag.
Als Petrus in het graf rondkijkt, ziet hij de linnen doeken.
De doeken waar Jezus mee ingewikkeld was, lagen in het graf.
De doeken waren van Jezus afgehaald.
Maar Petrus ziet nog iets extra’s, een verborgen aanwijzing.
Eén doek ligt op een andere plek:
het is het doek waarmee het gezicht van Jezus was ingewikkeld.
Dat lag op een andere plek.
Een verborgen aanwijzing.
Weet je nog Petrus? Je was er zelf bij.
Weet je nog wie er ook in doeken was gewikkeld. Ook zijn gezicht was in doeken.
Nadat hij was opgestaan, kwam hij met doeken en al het graf uit
en moesten degenen die getuige waren, de doeken van zijn lichaam en zijn gezicht afdoen.
Weet je nog hoe de zussen van Lazarus, Maria en Martha, hun broer uit de doeken hielpen
en hoe ze hem teruggekregen hadden uit de dood?
Begrijpt Petrus wat er is gebeurd?
Is het in zijn hart niet meer zo donker als toen Maria naar het graf kwam
en is de donkerheid die het hart van Maria zo gevangen hield uit zijn hart reeds weg?
Of is het meer dat er iets is gebeurd en dat hij de vinger er niet op kan leggen.
Dat hij het niet rond krijgt. Er is iets gebeurd, maar wat?

Dan komt die andere leerling ook het graf in.
Hij had de doeken die om het lichaam zaten gewikkeld al gezien
en nu hij in het graf komt, ziet hij ook die andere aanwijzing: van het gezichtsdoek.
Hij gelooft.
Maar wat voor een geloof is dat?
Is dat een geloof in Jezus, zoals hij had voordat Jezus aan het kruis ging?
Was het een geloof dat er iets bijzonders is gebeurd?
Was het al een volledig doorbreken van het geloof?
Want, zegt Johannes de evangelist,
zij kenden de Schrift nog niet dat Hij uit de doden moest opstaan.
Hadden ze allebei geen bijbelkennis?
Of waren ze niet in staat, ook die andere leerling die geloofde,
om wat ze zagen toe te passen op wat de Schrift zegt?
Dat de Messias moest lijden en sterven en zou opstaan?

Naar mijn idee wil Johannes laten zien, dat het geloof in de opstanding van Jezus
niet gelijk doorbrak, dat Zijn leerlingen een bepaalde weg door moesten maken,
een geloofsweg, waarop ze moesten leren dat Jezus werkelijk was opgestaan
en dat het vooral de ontmoeting met Jezus is waardoor ze weer konden geloven.
Maar als de ontmoeting met de levende Heer, de Opgestane zelf,
de basis voor het geloof zou zijn, dan zouden al diegenen die later zouden komen,
een probleem hebben, want zij zouden de Opgestane niet als hen kunnen zien.
Wij moeten het hebben van de verhalen die de gebeurtenissen doorvertellen,
van de liederen die we zingen, die ons raken en meenemen.
Dan kun je wel de Opgestane ervaren en kan Hij bij je komen,
maar toch anders dan bij deze leerling en Petrus.
Ook als je niet gezien hebt, als je Jezus niet op die manier hebt ontmoet,
kun je geloven – en dat is de manier waarop de meesten van ons zijn gaan geloven.

Wat moeten de leerlingen in het graf doen met deze tekenen?
Petrus die zijn hoofd breekt, de andere leerling die verder is op de weg van geloof,
maar waarvan we nog niet met zekerheid kunnen zeggen
dat het geloof is zoals Jezus dat zou zien.
Wat ze doen, is het graf uit gaan en naar huis gaan.
Jezus is opgestaan, de tekenen zijn zichtbaar – Hij is in ieder geval niet meer in het graf
en de leerlingen gaan naar huis.
Meer kunnen ze er niet van maken.
Bij de een daagt er iets – het is geloof, maar tegelijkertijd kun je afvragen
of dit geloof het wel gaat houden, of dit een geloof is in de levende Jezus.
De ander staat nog helemaal aan het begin: er is wel iets gebeurd.
Jezus is niet meer in het graf, maar wat zou het zijn.
In ieder geval blijven ze niet bij het graf.
Ik zou dat als een positief punt zien, een eerste stap in geloof.
Het heeft blijkbaar geen zin om bij het graf te wachten,
om te zien of iemand hier op duikt die meer weet,
om te zien of Jezus zelf hier zal opduiken en zich zal laten zien.
Dan kunnen ze maar beter naar huis gaan, afwachten – tot er verder wat gaat gebeuren.
Het is geen geloof, maar ook geen berusting.
Ze gaan naar huis.
Je zou haast denken dat alles weer gewoon is, tot de orde van de dag.
Ze zijn even bij het graf geweest. Ze zijn de ongerustheid kwijt. Dat wel.
Maar hoe nu verder?
Een tussenfase tussen alles kwijt zijn en nog het geloof niet hebben.
Voor de leerlingen op Pasen is dat maar een kort moment.
Binnen een paar uur was alles duidelijk en kon het geloof doorbreken.
Voor heel wat mensen, die niet opgegroeid zijn met geloof
of die er wel mee opgegroeid zijn, maar die het niets zei, kunnen zo’n fase gehad hebben.
Je kunt je nog niet gelovig noemen, maar ongelovig ben je ook niet meer.
Een soort tussenfase, van zoeken – naar wat. Afwachten – waarop.
Tot je verder komt, tot je de Heere zelf ontmoet, tot Hij zich aan je voordoet.

En toch, als ze thuiskomen, is het niet meer als voor Maria bij hen kwam aanstuiven.
Ze gaan naar huis, maar er is wel iets wakker geroepen, iets opgeschud.
Het is geen ongerustheid meer, en ook geen berusting.
Het kan nog alle kanten op.

Maria kan het graf nog niet loslaten.
Ze blijft daar hangen.
Het verdriet is voor haar te groot, te sterk.
Wie zelf weet hoe een graf kan trekken,
hoe je je geliefde die overleden is steeds weer moet opzoeken,
zal er misschien iets van begrijpen, dat je blijft rondhangen bij een graf.
De zon is al gaan schijnen, de engelen tonen zich bij het graf,
maar voor Maria blijft het donker.
Zij heeft niet door dat het een nieuwe dag geworden is,
de eerste dag van een nieuwe week, de eerste dag van een nieuwe tijd.
Zij ziet iets anders dan de twee leerlingen die zij is gaan halen.
Ze ziet niet de doeken liggen,
maar ze ziet twee mannen die in het graf zijn, mannen met witte kleren aan.
Deze mannen zitten in het graf.
Zij nemen de plek in waar het lichaam van Jezus heeft gelegen.
Ze markeren de plek: de een aan het hoofdeinde en de ander aan het voeteneinde.
Maria ziet hen wel, ziet wel waar ze zitten,
maar het dringt niet tot hen door wie ze zijn, waar ze vandaan komen
en ze kan niet goed horen wat ze te zeggen hebben.
Ze vragen naar de reden van haar tranen.
Hoe kunnen ze nou naar de reden van haar tranen vragen
als ze in een graf is waar haar Meester heeft gelegen,
maar het lichaam van haar overleden Meester verdwenen is.
Wie kan dat gedaan hebben? Wie kan mijn Heer hebben weggehaald?
Ik was zo aan Hem verbonden. Hij was alles voor mij.
Ik had zoveel vertrouwen in Hem en nu is Hij helemaal weg.
Nu kan ik helemaal niet meer bij Hem zijn.
Als ik Hem niet meer vindt, blijf ik voorgoed van Hem gescheiden.
Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar Hij is.
Het verlangen van Maria om bij haar Heer te zijn
en te voelen dat de afstand niet overbrugd kan worden, Jezus onvindbaar is
en als het zo doorgaat onvindbaar blijft, definitief van haar losgemaakt.
Ze vraagt nog net niet of deze twee engelen Jezus hebben weggehaald.
Als Maria dat gevraagd zou hebben, zouden de engelen de moeite gehad hebben
om het niet uit te lachen, vanwege het komische van de situatie.
Hoe zou Maria kunnen bedenken,
dat deze twee engelen de Heer der engelen zouden verplaatst hebben?
Zij staan in Zijn dienst. Ze gehoorzamen Zijn bevelen.
Ze zoekt rond en opnieuw ziet ze iemand staan.
Opnieuw hoort ze de vraag: Waarom huil je?

Ze herkent Jezus niet. Ze denkt dat hij de tuinman is.
Een glimlach moet wel om de mond van Jezus gekomen zijn.
Als hij een tuinman is, dan is Hij de tuinman die de Hof van Eden verzorgt,
het paradijs onderhoudt, de tuin van het Vaderhuis met de vele woningen.
Vertel me waar u Jezus hebt gelaten – vraagt ze aan Jezus zelf.
Want dan neem ik Hem mee. Ik wil nooit van Hem scheiden.
Er moet wel een lach op het gezicht van Jezus hebben gestaan.
Maria die niet ziet dat Hij verrezen is,
Maria die bij Jezus wil zijn, Jezus nooit meer wil kwijtraken,
Voor altijd bij zich houden, terwijl ze niet ziet dat Jezus voor haar staat.
Er is maar één manier waarop Maria gaat geloven.
Als ze haar naam hoort uitspreken door de Goede Herder,
de Goede Herder die haar bij name kent en haar bij haar naam noemt.
Er klinkt liefde in door, maar ook het verwijt vanwege haar ongeloof.
Maria.
Ook Jezus wil Maria niet meer kwijt.
Ze mag in Zijn gemeenschap zijn en blijven, voor altijd van Hem.
Maria mag op deze dag de eerste zijn die Jezus mag ontmoeten.
Ze roept het uit: Meester.
Ze wil Hem vastgrijpen om Hem nooit meer los te laten.
Maar ze mag dan wel van Jezus zijn geworden, Jezus is niet van haar.
Hij is haar Heer, met een andere weg te gaan: terug naar de Vader.

Opnieuw mag Maria Petrus opzoeken en die andere leerling.
Nu met een ander verhaal: Jezus is opgestaan en ik heb Hem gezien.
Ik heb Hem ontmoet.
Dat was de reden dat het graf open was. Het graf kon Hem niet houden.
Dat was de reden dat de doeken daar lagen.
De doeken waren van Hem afgenomen, omdat Hij de levende is.
Hij is niet meer in de dood, maar Hij leeft. Ik heb Hem gezien.
Ze is vol van wat er gebeurd is en ze vertelt het hele verhaal.

Het begon in donkerheid: het was buiten nog donker
en ook in haar hart was het licht nog niet doorgebroken.
Maar Jezus zelf kwam, om haar te roepen, terug te roepen.
Gij hebt mijn weeklacht en geschrei

Veranderd in een blijden rei;
Ik kan wel dansen en zingen, van vreugde, omdat Jezus leeft.

Wanneer gaan wij geloven in Jezus de opgestane Heer?
Pas als wij Hem gezien hebben? Pas als wij Hem zelf hebben ontmoet?
Of hebben we er genoeg aan om over Hem te horen
en geloven we het zonder dat we Hem met onze ogen hebben gezien?
Moet Hij ons roepen, zoals Hij Maria riep?
Zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.
Amen

Meditatie Stille Zaterdag 2024

Meditatie Stille Zaterdag 2024

N.a.v. Mattheüs 27:50-61

Vandaag is het Stille Zaterdag.
Wat is dat voor een dag deze dag tussen Stille Zaterdag en Pasen?
Is dat een dag om intens verdrietig te zijn, net als  de vrouwen bij het graf
die verdriet hebben om Jezus die gestorven is?
Of is het een dag van vooruitkijken naar morgen, naar Pasen?
Is dit een dag waarop de glans van Pasen al zichtbaar wordt,
een dag om alvast ons te verheugen op het feest morgen,
de wetenschap dat Jezus is opgestaan?
Of is het een dag om over te slaan,
na het intense van Goede Vrijdag, met het lijden en sterven van Christus
en het vreugdevolle van morgen, de opstanding van Jezus uit de dood?

Het biedt wel de mogelijkheid om even stil te staan bij een niet heel bekend gedeelte,
een fascinerend gedeelte, dat zich net afspeelt tussen het sterven en opstaan.
Mattheüs vertelt er over – als enige:
Als Jezus sterft aan het kruis, zijn er diverse bijzondere gebeurtenissen.
Dat het voorhangsel, het gordijn dat een bepaald gedeelte van de tempel afschermt, scheurt
wordt in meerdere evangeliën genoemd.
Mattheüs vertelt echter ook over een aardbeving, waarbij de rotsen scheuren
en over graven die opengaan.
Het gaat niet alleen om de gebeurtenissen, die als een wonder gebeuren,
maar om wat die gebeurtenissen zeggen, en dan zeggen over het kruis,
over wat daar aan het kruis gebeurde, toen Jezus stierf.
De aardbeving geeft aan dat er maar Eén de macht heeft op Golgotha
en dat zijn niet de Romeinse soldaten die op wacht staan bij het kruis
en ook niet de Joodse leiders die Jezus naar Pilatus brachten om Hem te laten kruisigen.
Ook de duivel is het niet die op Golgotha regeert.
Ook de dood is het niet die het op Golgotha voor het zeggen heeft,
al moet Jezus daar sterven en afdalen in de dood.
Het is God die het voor het zeggen heeft, ook daar op Golgotha de macht heeft.
En door middel van de aardbeving spreekt de Heere tot degenen die daar zijn op Golgotha.
Toen Jezus stierf, schudde de grond.
Met de aardbeving die optreedt, wil God laten weten dat het een bijzonder moment was,
dat Jezus stierf, een moment om nooit meer te vergeten,
een moment om na te denken wat er daar aan het kruis gebeurde.
Er gebeurt nog iets bijzonders: als Jezus sterft, gaan de graven open.
De mensen die uit de dood terugkomen, blijven zich nog verbergen,
maar als het een paar dagen later is, als het Pasen is geweest, als Jezus opgestaan is,
verbergen deze mensen zich niet langer en gaan naar Jeruzalem.

Dat laat zien, dat als Jezus sterft, het gedaan is met de macht van de dood.
Toen Jezus stierf, moest de dood die deze mensen gevangen hield, weer laten gaan.
Het waren mensen die geloofden, die hun vertrouwen op God hadden gesteld.
Die wisten: ook al ben ik gestorven, eens komt er een dag dat God mij opwekt
en mij een nieuw leven geeft.
Toen Jezus stierf was voor God dat moment aangebroken:
De dood moest deze mensen laten gaan, die op Hem vertrouwd hebben.
Deze gebeurtenissen laten zien dat het kruis op Golgotha een bijzonder moment is.
Het kruis met Jezus eraan, Zijn sterven aan het kruis, verdeelt de tijd in tweeën.
Je hebt de tijd ervoor: dat is de oude tijd.
Je hebt de tijd erna: dat is de nieuwe tijd.
De oude tijd dat is de tijd waarin de zonde het voor het zeggen had, en de dood en de duivel
– al had God toen ook nog alle macht.
Maar de nieuwe tijd is de tijd waarin het duidelijk is: het is gedaan met de macht
van de zonde, van de duivel, van de dood.
Ze hebben over mij, over ons, over deze wereld geen zeggenschap meer.
Het graf moet de doden laten gaan, de gestorvenen die geloofden, die vertrouwden.
Hier bij het kruis worden Goede Vrijdag en Pasen al met elkaar verbonden.
Aan het kruis wordt de deur van de dood opengebroken.
Jezus zelf wordt nog wel in het graf gelegd, maar er zijn er die reeds mogen opstaan.
Als het Pasen is en ze in de stad verschijnen,
mogen ze laten zien wat God heeft gedaan op Golgotha,
mogen ze laten zien dat met de dood van Jezus iets bijzonders is gebeurd:
dat er een nieuwe tijd gekomen is, dat het Pasen kan worden en Pasen geworden is.
Het kruis is het begin van een nieuwe tijd.
Een aankondiging, dat het voor ook eens zo zal zijn: dat ons graf open zal gaan
en wij mogen opstaan.
Dat zal niet in deze tijd zijn, maar op het moment dat er een nieuwe tijd begint:
als Jezus terugkomt en Zijn koninkrijk definitief komt.
Dan gaan de graven open, ook de onze
en mogen wij net als de heiligen die toen uit het graf kwamen, verrijzen,
opstaan en een nieuw leven ontvangen.
Daar mogen we naar uitkijken.
Die ten dode ging aan kruis, bracht ons in Gods vrijheid thuis. Halleluja!
Amen

Zie over deze tekst, naast de commentaren, ook: Fleming Rutledge, The Undoing of Death.. Sermons for Holy Week and Easter (2002), 188-194: ‘The Third Sign: The Open Tombs’.

Preek Goede Vrijdag 2024

Preek Goede Vrijdag 2024
Schriftlezing: Lukas 23:32-48 en Hebreeën 9:11-14

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Op Golgotha worden de kruisen opgericht:
Jezus in het midden en de twee anderen naast Hem,
de moordenaars die samen met Jezus daar op Golgotha worden gekruisigd.

Het is bekend waarom Jezus daar gekruisigd wordt:
Niet omdat Hij voor de Joodse leiders en de Romeinse stadhouder een gevaar zou zijn,
maar omdat Gods wil hier ten uitvoer wordt gebracht:
Jezus sterft aan het kruis, om ons te bevrijden uit de macht van de zonde.
Daarom kunnen we kijken naar hoe de mensen daar op Golgotha hebben gereageerd
op Jezus aan het kruis, maar gaat het vooral om hoe wijzelf reageren,
wat deze Christus aan het kruis voor ons persoonlijk betekent.

Om die reden vertelt Lukas het gebeuren op Golgotha:
zodat wij geloven in deze Christus, Die aan het kruis ging,
Die ook voor ons aan het kruis ging, voor onze zonden.
De woorden die Jezus sprak, waren niet alleen voor de soldaten bedoeld,
of voor de anderen die betrokken waren bij de kruisdood van Jezus.
Over al die eeuwen spreekt Jezus ook ons aan.
Jezus zegt het niet alleen over de soldaten die Jezus kruisigden
of over de Joodse leiders die Jezus naar Pilatus brachten en er op aandrongen
Dat Pilatus Jezus niet vrijuit zou laten gaan, maar Hem zou kruisigen:
Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.
Aan het kruis bidt Jezus dit gebed ook voor onze schuld.
Zoveel eeuwen eerder bidt Hij dat ook er voor ons vergeving zal zijn.

Wij hebben die vergeving nodig.
We staan met een schuld naar God toe, die wijzelf niet ongedaan kunnen maken.
Wij kunnen onszelf er niet van bevrijden.
Wij dragen deze schuld naar God toe, als een last mee,
een last die ervoor zorgt dat we hier in dit leven niet met God kunnen leven
en dat als ons einde gekomen is van het leven hier op aarde
wij niet bij God kunnen zijn in Zijn heerlijkheid.
Dat gebed aan het kruis is nodig voor ons.
Aan het kruis, waar Jezus het offer van Zijn leven brengt,
het offer dat die vergeving mogelijk maakt, vraagt Jezus aan Zijn Vader
of dat offer ook van betekenis voor ons mag zijn,
dat wat Hij volbracht aan het kruis, ook voor ons die redding en vergeving mag brengen.
Jezus spreekt God aan als Zijn Vader: Vader!
Zoals Jezus ook ons geleerd heeft om God aan te spreken:
Onze Vader die in de hemelen zijt.
Aan het kruis, temidden van alle spot en pijn, is Jezus nog bezig met
waarom Hij hier op aarde kwam, en waarom Hij aan het kruis moest:
om de zonden weg te dragen, om het mogelijk te maken dat er vergeving is,
dat het ons niet meer wordt toegerekend, wat wij hebben verkeerd hebben gedaan.
Zoals Jesaja zei:
Maar Hij is om onze overtredingen verwond,

om onze ongerechtigheden verbrijzeld.
Omdat onze Heer aan het kruis wilde gaan, is er voor ons vergeving mogelijk
en mogen we weten dat de last van de zonde,
Die wij zelf niet van ons kunnen afnemen, die wij niet kunnen afleggen,
door Christus van ons afgenomen wordt.
Vader, vergeef het hun.
Neem de last van hen af. Reken het niet meer aan.
Maak ongedaan wat zij zelf niet ongedaan kunnen maken,
heel en herstel wat zij verbroken hebben.

Omdat Jezus voor ons gebeden heeft en aan het kruis onze zonden wegdroeg,
is er voor ons vergeving mogelijk
en kunnen wij het ook aan de Heere vragen, of Hij onze zonden wil vergeven.
Zo zult u ook uw zonden bij de Heere hebben gebracht
en hebben gebeden: Heere, vergeef het mij – ik wist niet wat ik deed.
Ik ging tegen U in, ik heb de band met U verbroken, ik heb een schuld op mij geladen,
die ik niet meer van mij af kan nemen
en wanneer U niets doet, wanneer U die niet wegneemt, is er voor mij geen toekomst,
is er voor mij maar een weg: de weg om verloren te gaan.

Wat als dit kruis niet op Golgotha had gestaan?
Wat als Jezus daar niet aan gehangen had?
Wat als deze Messias niet bereid was te lijden en te sterven,
deze koning niet bereid was om voor Zijn onderdanen in de dood te gaan
om hen op die manier te bevrijden, te redden?
Dan waren we nog in onze zonde. Dan was er geen mogelijkheid bij God terug te komen.
Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen.

In de Hebreeënbrief wordt beschreven hoe Jezus door de hemelen is heengegaan,
om het offer van Zijn eigen leven de Vader aan te bieden.
Heer, neem dit aan en laat hen vrij.
Hij heeft Zijn eigen bloed aangeboden en zo, zegt Hebreeën, eeuwige verlossing gebracht.
Het is taal van de lofprijzing en de dankbaarheid, een belijdenis:
Ik leef, omdat Hij wilde sterven.
Ik mag voor altijd vrij zijn, omdat Hij zich wilde laten binden,
Ik mag in vrijheid gaan, omdat Hij zich gevangen liet nemen.
Vader, vergeef het hun.
Golgotha – dat is het wonder van genade.
We hebben het niet verdiend, maar mogen het wel ontvangen – om Jezus’ wil.

Op Golgotha is er slechts een die opvangt, dat er iets bijzonders gebeurt op Golgotha,
die beseft dat Degene die aan het middelste kruis hangt daar om een andere reden hangt
En dat er bij Hem genade te vinden is, genade die hij op dat moment zo nodig heeft.
De anderen bespotten Jezus en maken zich vrolijk om deze Jezus aan het kruis.
Deze man beseft dat hij daar terecht hangt,
terwijl de Man in het midden niets verkeerds heeft gedaan
en dat Hij daar onschuldig hangt en dat deze Man meer is dan hijzelf.
Door al het rumoer op Golgotha roept hij het de ander toe:
Weet je wel wat je doet? Weet je wel tegen wie je het hebt.
Gaan je ogen niet open dat deze Koning hier onschuldig hangt,
Terwijl wij hier hangen omdat wij onze straf verdienen.

Hij kan zich niet anders dan vastklampen aan de Gekruisigde, die naast hem hangt:
Heer, wilt U mij niet vergeten als U in Uw koninkrijk gekomen bent.
Deze moordenaar die met Jezus gekruisigd wordt, ziet meer dan de anderen.
Ziet dat deze Gekruisigde inderdaad de Koning van de Joden is
en dat het kruis Zijn troon is, het begin van Zijn koningschap,
dat de mensen Hem ten onrechte uitlachen en bespotten om Zijn koningschap.
Want hier laat Hij zien wat voor een Koning Hij is:
Hij komt Zijn onderdanen opeisen uit de macht van de zonde en de duivel,
om ze een een nieuw leven te beginnen.
Heer, als U al degenen die bij U horen terugroept uit de dood, wilt U mij dan niet vergeten?
Wilt U mij gedenken?
Zou de moordenaar hebben gehoord wat Jezus bad: Vader, vergeef het hun?
Hoe heeft hij ontdekt dat hij bij deze Jezus moet zijn?
In het allerlaatste moment van zijn leven, grijpt hij zich aan Jezus vast
en vindt op het allerlaatste moment van zijn leven de redding die elk mens nodig heeft.
Zo laat hij zien, dat je ook op het allerlaatste moment van je leven,
Als je net voor die allerlaatste stap staat, je kunt vastklampen aan Jezus
en zo alsnog de redding, het leven vinden, dat alleen in Jezus te vinden is.
Denkt U aan mij als U in Uw koninkrijk komt?
Jezus hoort de man en geeft hem wellicht meer dan hij had gehoopt.
Hij verhoort zijn gebed.
Zoals Simon van Cyrene op weg naar het kruis door Jezus gegrepen wordt
en zonder dat hij er op bedacht was volgeling van Jezus wordt,
zo wordt op Golgotha nog een nieuwe volgeling aan Jezus’ groep toegevoegd.
Ook daar aan het kruis groeit de gemeente,
zelfs op het dieptepunt, wanneer bijna iedereen Jezus bespot en uitlacht,
is er iemand die toegevoegd wordt aan de menigte die niemand tellen kan,
de menigte die door Jezus is vrijgekocht, die menigte die geroepen zal worden
uit het graf, tot een nieuw leven en mag binnengaan in het Koninkrijk van Zijn Vader.
Heden zult u met Mij in het paradijs zijn.
Wat een wonder van genade – zelfs voor een moordenaar, iemand die zich vergrepen heeft
aan het meest heilige dat er op aarde te vinden is: een mensenleven,
een mensenleven vroegtijdig, terwijl het nog niet Gods tijd was, heeft beëindigd.
Zelfs voor zo’n moordenaar kan de deur van het paradijs opengaan
en kan hij worden binnengelaten, omdat hij het enige doet dat hij moet doen:
zich tot Jezus wenden, een beroep doen op Hem, nog een laatste mogelijkheid die hij heeft,
een mogelijkheid die hij vastgrijpt: Heer, denk aan mij.
Het is alsof Jezus persoonlijk de deur open doet en zegt: Welkom!
Je hoeft niet te wanhopen, je mag met Mij mee naar binnen.
Je krijgt een plek in het Vaderhuis met de vele woningen.
Als een Adam die weer thuis mag komen in het paradijs.
Ook dit wordt tegen ons gezegd: zoveel eeuwen later.
Als je naar Jezus toegaat en zegt: Denkt U aan mij. Vergeet mij niet.
Wilt U mij vasthouden, als mijn einde kom,
want ik heb geen enkele reden in mijzelf waarom die deur zal opengaan.
U bent die de poort van het paradijs opent,
U bent degene die bepaald of ik mag binnengaan.
Zo vraag ik U: Laat mij niet buitenstaan, laat mij niet verloren gaan.
Vergeef mij en neem mij in genade aan.

Voordat Jezus sterft zijn er bijzondere gebeurtenissen,
tekenen, gebeurtenissen met een diepere betekenis,
die de omstanders aan het denken moeten zetten,
die de mensen op Golgotha moeten laten weten wat hier gebeurt.
Het wordt donker. Drie uur lang. Niet alleen op Golgotha, maar over het hele land.
Wat heeft die duisternis te betekenen? Waarom is al het licht weg?
Is het een teken dat God Golgotha verlaat?
Of een teken dat God Zijn eigen volk wil waarschuwen: Weten jullie wel wat je doen?
Wat je doet met Mijn eigen Zoon? Dat je de Zoon die Ik liefheb, gekruisigd heb?
Is het nog een laatste aanval van de boze, van de vorst der duisternis
om nog één keer Jezus te sterk te zijn,
nog een laatste poging om het van Jezus te winnen?
Is het de hel die om het kruis opengaat, waarin Jezus moet afdalen?
Zoals het avondmaalsformulier zegt: Aan het kruis droeg hij de angst en smaad van de hel,
opdat wij door God aangenomen en nooit meer door Hem verlaten zouden worden.

Nog een teken: Het voorhangsel scheurt.
Het gordijn dat het allerheiligste van de tempel afschermt: het heilige der heiligen.
Is dat om aan te geven dat de grote verzoendag niet meer achter dat voorhangsel moet,
maar dat het openlijk zichtbaar is, daar aan het kruis, dat er verzoening gebracht is.
Hoe God de zonde wegneemt, hoeft niet meer in het verborgene te gebeuren,
maar is daar zichtbaar, op Golgotha, waar dat kruis staat, met deze Koning en Messias.

Daar op Golgotha komt een einde van het leven van Jezus.
Dit was het einddoel van Jezus’ weg op aarde,
toen Hij van Galilea onderweg ging naar Jeruzalem, om daar te lijden en te sterven.
Om daar de missie te volbrengen, het doel van Zijn zending tot een einde te brengen.
Het is volbracht. Er mag nu een einde komen aan het lijden.
Als het de duivel was in die duisternis, die nog een laatste keer op Jezus afkwam,
heeft hij het niet gewonnen.
Als het de Vader was, die zich terugtrok van de Zoon, heeft de Zoon Hem weer gevonden,
Als het de hel was die openging en om Jezus heen woedde,
was hier de Koning, die machtiger was dan de hel en een sleutel heeft,
waarmee de hel gesloten kan worden, voor al degenen die bij Hem horen.
Is het een strijd die op Golgotha gevoerd wordt, een geestelijke strijd,
dan komt Jezus als overwinnaar naar voren: het kruis, hoe pijnlijk ook, hoe smadelijk,
is de triomf voor deze Koning, een overwinning die over enkele dagen zichtbaar wordt
als Jezus niet meer in het graf is, maar is opgewekt uit de dood.

Hoe diep Jezus ook moet gaan, Hij eindigt niet in wanhoop.
Er is een vertrouwen op God, dat Hij in de dood geborgen blijft,
dat Hij in de dood nog omgeven wordt door Zijn Vader,
dat hoewel Hij in de dood moet gaan, de dood voor Hem niet het laatste is.
Vader, in Uw handen beveel ik Mijn geest.

Opnieuw: Vader!
De eenheid van de Vader en de Zoon is niet verbroken.
Die eenheid bleef daar aan het kruis op Golgotha behouden.
De eenheid van de Zoon met degenen die bij Hem horen zijn hersteld.
Jezus sterft, maar het is geen einde.
Voor Hem niet en voor ons niet.

Dit kruis wordt de boom des levens,
leven bij Hem te vinden, tot in eeuwigheid.
Amen

Preek zondag 24 maart 2024

Preek zondag 24 maart 2024
Schriftlezing: Lukas 23: 13-32.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Ook op de weg naar het kruis krijgt Jezus volgelingen,
mensen die het pad met Hem kruisen en achter Hem aangaan.

Het was geen eigen keuze van Simon van Cyrene om achter Jezus aan te gaan.
Simon koos er niet voor om Jezus te volgen.
Hij wordt door de Romeinse soldaten eruit gepikt, als toevallige voorbijganger,
hij moet mee om het kruis voor Jezus te dragen.
Een koning hoort toch minstens één onderdaan te hebben,
één schildknaap die de wapens van deze koning draagt,
tenminste één volgeling die in het voetspoor van deze Koning gaat?
De soldaten die Jezus begeleiden grijpen Simon beet
en of hij wil of niet, hij moet het kruis voor Jezus dragen.
De soldaten doen dat niet, omdat Jezus anders onder het kruis zou bezwijken,
omdat Hij door de geselingen zo verzwakt is,
dat Hij niet meer in staat is om Zijn eigen kruis te dragen,
maar het is een manier van de Romeinse soldaten om Jezus nog meer te vernederen,
om van Jezus nog meer een parodie te maken op wat een koning is.
Het is een vervolg van een paar momenten eerder,
toen Jezus een purperen mantel omgehangen kreeg,
en de Romeinse soldaten al schaterlachend om hun grappen Jezus spottend toeriepen:
Gegroet, Koning der Joden!
De weg van het paleis van Pilatus naar Golgotha is voor Jezus een lange weg,
waarop Hij de spot van de Romeinen moet verduren.

Toen ik zo bezig was met het gedeelte, vroeg ik me af waarom juist Simon eruit gepikt werd.
Misschien vindt u dat een vreemde vraag: hoezo juist hij?
Een toevallige voorbijganger, gewoon iemand op de verkeerde tijd op de verkeerde plek.
Toch vroeg ik me af of er niet meer aan de hand was.
In de afgelopen jaren heb ik een aantal keer gelezen over theologen,
die kwamen uit een bepaalde minderheid:
Amerikanen die afstammen van de slaven die uit Afrika naar Amerika waren gebracht,
Amerikanen van wie de ouders of grootouders uit Korea, China, Japan waren geëmigreerd,
of Amerikanen die zelf de oversteek hadden gemaakt vanuit Zuid- of Midden-Amerika.
Deze theologen, christenen, gelovigen, vertelden
hoe ze hebben moeten zoeken naar een plek in de samenleving,
hoe ze dachten dat ze Amerikaan waren, maar vaak eruit gepikt werden,
omdat ze er anders uitzagen, om hun huidskleur, hun gezicht,
hoe ze vaak daarom slachtoffer waren van pesterijen,
of hoe ze veel vaker dan anderen werden aangehouden door de politie,
niet omdat ze iets gedaan hadden, maar omdat ze er anders uitzagen.
Ik vroeg me af, of dat hij deze Simon ook zo zou kunnen zijn.
Ik legde het aan een aantal voor, maar de meesten zeiden dat ik er teveel in zag.
Maar wie verder zoekt, ontdekt dat theologen met een andere huidskleur
dat moment herkennen, dat je als toevallige voorbijganger er uitgepikt wordt.
Dat niet Simon uit Galilea, Simon uit Jeruzalem, Simon uit Samaria gegrepen wordt,
maar Simon van Cyrene.
Ze maken van Simon dan een Afrikaan, een donkere Afrikaan vaak.
Dat lijkt me weer overdreven, want hij kwam niet uit Soedan (Nubië),
maar uit Noord-Afrika, uit Cyrene, een stad nu Libië, eerder een Noord-Afrikaan
en de Joden die in Cyrene woonden, kwamen vermoedelijk uit Egypte.

In die verhalen die ik las, kwam ik tegen dat er angst was voor zulke aanhoudingen,
zo er onverwacht uitgepikt worden,
omdat zo’n moment grote gevolgen kon hebben:
voor je schoolcarrière, voor je beroepscarrière, of dat zo in de gevangenis kon komen.
Ik denk dat als je dit nooit meegemaakt hebt omdat je er nooit zo anders uitzag,
dat je dan niet kunt begrijpen wat voor een impact het heeft op jezelf,
maar ook op je toekomst.
Of het nu een bepaalde reden had dat Simon eruit gehaald werd,
omdat hij een iets andere tint had, of dat het alleen maar toeval was,
voor Simon had het wel grote gevolgen.
Het maakte zijn leven voortaan anders.
Hij was net bezig om de stad binnen te gaan,
maar deze vreemdeling, deze toevallige voorbijganger, wordt staande gehouden
en moet de stad weer verlaten,
moet een klus gaan klaren, die vernederend was, voor hem en voor Jezus.
Zonder dat hij er om gevraagd had, zonder dat hij zich aangeboden had,
terwijl hij heel andere plannen had,
wordt Simon gedwongen om Jezus te volgen en het kruis achter Jezus te dragen.

Zo kun je door het onrecht dat je ondergaat, ten onrechte aangehouden worden,
opgepakt worden, pesterijen moet ondergaan omdat je anders bent,
op die manier verbonden worden met het kruis dat Jezus draagt.
Zo zijn er heel wat christenen die wat zij geregeld meemaken in hun leven
kunnen verbinden aan het lijden van Jezus.
Ze kunnen zich herkennen in wat Simon overkwam.

Je kunt je ook op een andere manier in Simon herkennen.
Dan laat ik het los dat Simon uit een ander deel van de wereld komt
En dat hij daarom eruit gepikt werd.
Je kunt het ook beperken tot een onverwachte gebeurtenis,
Waarbij je zonder dat je er van tevoren op bedacht werd in aanraking kwam met Jezus.
Zoals Simon het pad van Jezus kruist, een toevallige voorbijganger,
die gewoon eigenlijk zijn weg wilde vervolgen, van buiten de stad kwam,
waar hij wellicht een stukje land had, waarop hij aan het werk was,
of wellicht woonde hij daar of verbleef hij daar en kwam hij Jeruzalem binnen
om een bezoek aan de tempel te brengen en daar een dienst bij te wonen,
om bijvoorbeeld ‘s morgens vroeg bij het morgenoffer te zijn.
Op de weg die hij gaat, een bestemming die bij ons onbekend is, kruist Jezus Zijn pad.
Zo zijn er heel wat, bij wie Jezus het pad gekruisd heeft.
Zonder dat je er om gevraagd had, zonder dat je er op gerekend hebt,
kwam Jezus voorbij en werd je een volgeling.
Simon is wel een heel bijzondere volgeling.
Waar Jezus eerder, tijdens Zijn rondwandeling, wel eens gezegd had
dat wie Zijn discipel wil zijn, moet Simon, zonder dat hij er op rekende,
het kruis van Jezus op zich nemen en achter Jezus aangaan,
in dit geval letterlijk achter Jezus aan, achter Jezus lopen met het kruis op zijn rug.

Kruisdragen: dat betekent in ieder geval dat het geen makkelijke weg is
om achter Jezus aan te gaan, om Hem in het voetspoor te volgen, om discipel te zijn.
Voor Simon was het zeker niet:
Hij droeg niet alleen het kruis van Jezus, maar hij droeg ook de schande die erbij hoorde,
hij deelde in de spot die voor Jezus was bedoeld.
In een ogenblik liep hij achter Jezus aan.
Simon moest voor Jezus een offer brengen, zelfs nog voor hij wist wie Jezus was.
Hij moest zichzelf inleveren, zichzelf verloochenen,
hij kon niet eens zeggen dat hij niet achter Jezus aan wilde gaan.
Zo zijn er meer geweest, die noodgedwongen achter Jezus aan moesten gaan.
Die eerst liever niet hadden gewild, dit offer niet hadden willen brengen,
maar die wel moesten, die geen andere keuze hadden
een weg waarop ze ook veel kwijt raakten
en pas veel later ontdekten ze dat het een weg is die hen meer gebracht had
dan ze hadden verloren.
Ja, ze waren best wat kwijt geraakt: een maatschappelijke positie, een carrière,
een goed salaris, een glansrijke toekomst of eer.
Maar ze waren achteraf dankbaar dat hun leven zo gelopen was,
dat Christus op die manier in hun leven kwam.
Als Hij in je leven komt, kan je leven op z’n kop staan.
Het heeft Simon misschien nog wel een hele tijd geduurd voor hij begreep wie Jezus was,
voordat hijzelf ging geloven.
Het wordt niet eens verteld dat hij gaat geloven.
Er wordt alleen verteld dat hij achter Jezus aan moet gaan,
Jezus moet volgen met het kruis op zijn rug.
Uit het evangelie van Markus weten we dat zijn twee zonen Alexander en Rufus
waarschijnlijk bekend waren bij de eerste christenen
en gerekend konden worden bij degenen die hun hart aan Jezus verloren hadden.
Dan is het geen gekke gedachte om te veronderstellen dat hun vader hen meenam
op deze weg achter Jezus aan, niet letterlijk op de weg van Golgotha,
maar als latere discipel, die na de opstanding en na de uitstorting van de Geest
bij de gemeenschap kwamen en zijn zonen over deze Koning vertelde.

Dan mag Simon nu deze Koning helpen en deze Koning volgen,
door het kruis te dragen, achter Hem aan,
zonder dat Simon nog weet wat dit kruis voor hemzelf zal betekenen:
hoe er redding en nieuw leven, eeuwig leven daar te vinden is.
Dat Simon op deze manier gevonden wordt door de Jezus die gekomen is
om het verlorene te zoeken en te vinden.
Zo wordt Simon aan Jezus verbonden, doordat hij het pad van Jezus kruist.

Simon is niet de enige volgeling die achter Jezus aangaat.
Er is een hele menigte die Jezus volgt.
Zij dragen geen kruis, maar het zijn wel mensen – met name vrouwen –
die zich verbonden weten met Jezus en het verschrikkelijk vinden
dat Jezus deze weg moet afleggen, deze lijdensweg,
deze Via Dolorosa, waarvan de bestemming duidelijk is:
een weg die eindigt in de dood.
Deze vrouwen kunnen niet anders dan om Jezus huilen.
Dat is het kruis dat zij hebben te dragen:
Hun Meester die naar Zijn einde gaat,
wiens levenswerk zo abrupt wordt afgebroken.
Machteloos moeten ze toezien hoe de soldaten Jezus meenemen,
machteloos om te zien dat er een kruis meegedragen gaat worden,
Dat straks opgericht zal worden met Jezus er aan.
Het raakt hen om Jezus zo te zien, met dat kruis op de rug, gegeseld en geslagen
en wetend dat Zijn levenseinde nabij is en Hij de weg met de dood moet bekopen.
Ze huilen uit verdriet, ook uit boosheid en protest tegen de soldaten die Jezus dit aandoen.
Met hun verdriet volgen ze Jezus.
Dat is wat ze voor Hem kunnen doen. Meer niet. Ze kunnen meer niet voor Hem doen.
Ze kunnen niet het kruis dragen, ze kunnen Hem niet bijstaan, niet redden.
Machteloos en huilend gaan ze achter Jezus aan.

Je zou denken dat Jezus zich gesteund zou weten door dit verdriet,
dat Hij een gemeenschap bij Zich heeft, nu Hij de weg naar het kruis gaat.
Hij is niet alleen. Hij heeft Simon bij zich, die dezelfde weg gaat.
Hij heeft deze vrouwen bij zich die treuren om het lot dat Jezus te wachten staat.
Maar Jezus zegt dat ze niet om Hem moeten treuren.
Ze moeten zich niet bezig houden met wat Hem te wachten staat.
Dat moet gebeuren. Dat is Gods weg, de weg om redding te brengen.
Ze kunnen beter treuren om hun eigen lot.
Wat hen te wachten staat is veel erger, zo erg dat je blij zou moeten zijn
dat je geen kinderen hebt gekregen.
Ze zullen moeten zien hoe hun kinderen lijden en trauma’s zullen oplopen
van oorlogsgeweld.
Wellicht zullen ze zien hoe hun eigen kinderen een kruis zullen dragen
en op een van de heuvels rondom Jeruzalem gekruisigd zullen worden.
Er zal dan voor henzelf geen bescherming meer zijn
en ze zouden willen dat de bergen hen konden bedekken,
zodat ze niet hoeven te zien wat er met hun kinderen zou gebeuren.

Jezus vraagt geen medelijden met Zijn lot en met de weg die Hij moet gaan.
Jezus wil dat we nadenken over onze eigen positie ten opzichte van Hem.
Wat onze band met Hem is.
Jezus vraagt geen medelijden, maar geloof,
om op onze eigen manier achter Jezus aan te gaan
ook als we ons kruis moeten dragen.
Dat kruis verbindt ons dan met Hem, die voor ons het kruis droeg,
Omdat Hij zich tot de misdadigers liet rekenen, zei de profeet Jesaja al,
Omdat Hij bereid was Zijn leven te geven, zelfs tot in de dood,
bereid was te sterven, bereid het kruis te dragen en daaraan vastgespijkerd te worden,
was het duidelijk wie Hij was:
Dat Hij de schuld droeg en zondaars thuisbrengt.
Jezus vraagt geen medelijden maar geloof,
om op onze eigen manier achter Jezus aan te gaan.

Meditatie Lukas 23:33-38

Meditatie Lukas 23:33-38

Het is altijd weer een heilig moment, om te lezen over Golgotha. Lezend over Golgotha is het een plek die je alleen maar met eerbied kunt betreden en stil worden om wat daar voor ons is gebeurd, hoe Jezus daar het lijden op zich nam, de toorn van God over zich kreeg en onze zonde wegdroeg. Je kunt er haast niet over preken, zo groots, zo heilig is dat moment. Het vraagt meer een stille verwondering. Het vraagt om een hart dat zich wil bekeren en wil inzien dat het nodig is dat onze Heere al dat lijden onderging in onze plaats. Wie kan ten volle bevatten wat Jezus heeft moeten doorstaan aan lijden, aan dragen van de zonde, aan het ondergaan van Gods toorn? Hij werd door God verlaten, opdat wij nooit meer door God verlaten zouden worden.
Maar als we er bij waren geweest, op die vrijdag in Jeruzalem en Jezus hadden gevolgd op de weg naar die heuvel buiten Jeruzalem, de heuvel waar het kruis kwam te staan en Jezus met die andere twee gekruisigd werd, was er niets heiligs aan. Het was een en al drukte: heel wat mensen die er op uit gelopen waren om het spektakel te zien dat deze drie werden gekruisigd en dan met name die Ene, die Jezus, die nog maar zo kort onthaald was als koning. Het volk had gezongen: Hosanna, gezegend is Hij die komt in de naam van de Heer. Nu wordt diezelfde Koning uitgejouwd en bespot. Er wordt geschreeuwd: Kruisig Hem. Als we er bij zouden zijn, zouden we geschokt zijn van alle spot, zo onheilig, zoals ze met Jezus hadden gedaan. 
En wie weet wat wij zouden hebben gedaan. Misschien hadden wij wel meegedaan en Jezus ook bespot en uitgelachen en meegeroepen: Waar is die God nu, die je zou dienen? Waar is dat koninkrijk dat je zou brengen? Wat voor een koning ben je eigenlijk?
Jesaja, de profeet, is er duidelijk over: Denk maar niet dat je de Messias zou herkennen. Hij was door iedereen geminacht, zelfs ook door Zijn eigen volk, het volk van God. Niemand had gezien dat Hij de gezalfde was, niemand had door dat Hij juist door God gezonden was. Iedereen die men zou zien, zegt Jesaja, zou alleen maar denken dat Hij zich ten onrechte zou hebben uitgegeven voor Gods gezalfde. Dat is onze zonde: dat we God niet herkennen, juist op het moment dat Hij zich als God laat zien. Juist op het moment dat het meest heilige gebeurt: dat de zonde weggedragen wordt, dat Gods toorn wordt ondergaan en van ons wordt weggenomen, juist op dat moment heeft niemand door wat het wonder is dat daar gebeurt op Golgotha.
Wat je zou horen was de spot en de hoon en je zou er van overtuigd raken: Inderdaad, dit kan Gods gezalfde niet zijn. Wat je zou zien was dat er iemand er haast aan onderdoor gaat dit kruis te dragen. Nee, dit kan de Messias niet zijn. Dit kan de verwachte Koning niet zijn. Hier kan God niet zijn. Hoe kan deze Koning nu verlossing brengen? Hij was verwacht en wij hebben Hem niet geacht, zegt Jesaja.
En ook: Wij hielden Hem voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. Het is God die Hem aan het kruis brengt, waarom zouden we Hem dan eren als onze Koning? Hij is immers door God zelf verworpen?
Het is Jesaja, die ons helpt om te begrijpen wat er op Golgotha gebeurt. Lukas heeft het over de knecht des Heeren, door God gezonden, om ze zonde in onze plaats weg te dragen en het weer goed te maken met de Heere, om verzoening te brengen. Deze knecht is rechtvaardig maar moet wel lijden, ten onrechte lijden. Omdat Hij ten onrechte lijdt, kunnen we zien dat Hij door God gezonden is. Dat de weg van Jezus naar het kruis de weg van God was. Op weg naar Golgotha draagt Jezus het kruis, geholpen door Simon van Cyrene, die uit de menigte geplukt is – zouden ze met opzet hem hebben uitgekozen om zijn huidskleur, omdat hij donkerder is dan de anderen langs de route?
Buiten de stad, op die heuvel, wordt het kruis opgericht. Jezus hangt er niet alleen, hij hangt tussen twee moordenaars. Zo denken de mensen over Jezus: hij is niet beter dan deze twee moordenaars. Al heeft hij geen bloed vergoten, hij is niet beter.
Hij wordt bij de misdadigers gerekend, had Jesaja gezegd.
Maar hoor eens wat Jezus zegt: Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen. Jezus roept niet om wraak, waarbij God Zijn macht laat zien en Jezus bevrijdt. Jezus roept niet tot God om tussenbeide te komen, om Hem te verlossen, maar Jezus bidt voor degenen die Hem kruisigen: Ze weten niet wat ze doen.
Voor wie bidt Jezus hier eigenlijk? Bedoelt Hij dat de Romeinse soldaat die de spijker door Zijn handen slaat niet beseft Wie hij aan het kruis brengt? Of bidt Jezus hier ook voor Pilatus? Pilatus heeft Jezus naar het kruis laten brengen, hoewel hij wist dat Jezus niets verkeerd had gedaan. Bidt Jezus hier voor de hogepriester en het sanhedrin? Bidt Jezus hier voor Zijn eigen volk dat geroepen heeft: “Kruisig Hem!”?
Het laat zien wat het kruis is: de bron waar vergeving te vinden is,  zelfs voor de meest grove overtreding. Zelfs voor het brengen aan het kruis van de Zoon van God,
zelfs voor het bespotten en honen van deze Koning. 
De bede van Jezus bereikt wel het oor van de Vader maar wordt overstemd door het rumoer. De kleren van Jezus moeten worden verdeeld en ondanks het gebed van Jezus voor degenen die Hem aan het kruis brengen, verstomt de spot niet, maar blijven de omstanders doorgaan: Hij kon anderen wel verlossen, maar Zichzelf niet. We geloven pas in U als U van het kruis komt, als U Uw macht laat zien. Dan zullen we overtuigd zijn dat U de uitverkorene bent. Paulus schrijft later: Het kruis is voor de Joden een ergernis. Zij kunnen niet geloven dat God met dit kruis te maken heeft.
Dat dit Gods weg is, om de zonden weg te nemen en verzoening te brengen.

Er is er een die beseft dat de spot niet kan. Die begrijpt dat de Gekruisigde naast hem niet gewoon is, meer is dan hijzelf. En dat Hij daar, anders dan die moordenaar, wel onschuldig hangt. Hij spreekt de andere moordenaar aan, die wel meedoet met de spot. Die andere moordenaar roept van het kruis mee: Red jezelf – en red ons ook maar. Maar hij wordt gecorrigeerd: Vrees jij God niet? Hou jij geen rekening met het oordeel? Besef je niet dat je rekenschap af moet leggen voor God? Nog even en je staat voor de hemelse Rechter. Wij hebben onze straf verdiend. Wij hangen hier terecht. Maar deze Jezus?
Hij wendt zich tot Jezus, maar niet om Jezus te bespotten en Jezus uit te dagen zichzelf te redden en hem erbij. Hij beseft wel dat hij door Jezus gered kan worden.
Maar niet doordat Jezus van het kruis komt en hem er ook af haalt. Deze Jezus is een koning aan het kruis, een koning die redt door zijn leven te geven, door te sterven de deur opent. Hij hoopt dat er voor hem ook een plek is bij deze koning.
Al is hij vastgenageld aan het kruis, hij klampt zich aan Jezus vast. Denk aan mij, zegt hij, als u in uw koninkrijk komt. De dood is voor u niet het einde, maar het teken dat u koning bent. De dood is voor u geen nederlaag, maar overwinning, op de zonde en de dood. Uw dood is een sleutel: de sleutel van het paradijs. De poort mag weer open gaan. Ik zie die poort wijd open staan. Maar is er ook voor mij een plek?
Mag ik ook bij u komen? Denkt u aan mij, als u daar in uw koninkrijk zult aankomen? Laat mij niet verloren gaan, maar red mij.
Een paar tellen voor zijn dood is er nog de mogelijkheid om tot inkeer te komen, om zich vast te klampen aan Jezus. En Jezus hoort hem en belooft: Vandaag nog, ben je met Mij in het paradijs. Omdat je je leven in Mij zoekt, zal ik je redden. Ik ben de Zoon des mensen, gekomen om te zoeken en te redden wat verloren is.

Een heilig moment, daar op Golgotha, hier wordt zichtbaar dat Jezus iedereen redt die zich aan Hem vastklampt. Dat Hij onschuldig lijdt, maar dat doet voor ons, in onze plaats.Zodat wij in het oordeel van God vrijgesproken zullen worden.
Heden zult u met mij in het paradijs zijn. Dat is het evangelie.

Jezus zei tegen haar: Maria!

Jezus zei tegen haar: Maria! (Meditatie over Johannes 20:16a)

Het is nog donker als Maria op weg gaat. Het is niet alleen donker om haar heen, omdat de zon nog niet is opgegaan. Het is ook nog donker in het hart van Maria. Ze gaat naar een graf, om een dode op te zoeken. Om nog even bij Jezus te zijn, al kan ze Hem niet meer bereiken, omdat Hij niet meer bij haar is. Neergelegd in het graf. Gevangen in de dood, de plaats waarvan niemand ooit is teruggekeerd.
Door haar verdriet kon Maria nog niet zien hoe het reeds gloorde. Het was de eerste dag van een nieuwe weg. De opstandingsdag, het begin van een nieuwe tijd. Maar Maria kan het nog niet zien. Zij ziet alleen het donker om haar heen, omdat het donker is in haar hart. Haar ogen zijn nog niet opengegaan. Daarom schrikt ze als ze ziet dat het graf open is. Er is maar een mogelijkheid: Jezus is weggenomen. Dat Jezus uit de dood is weggenomen door de Vader, dat Hij teruggekeerd is uit de dood, kan er bij haar niet in. Het is al erg genoeg dat Jezus aan het kruis gehangen werd en moest sterven. Nu wordt het nog erger: de dode Jezus is niet met rust gelaten.
Ze blijft niet in geloof en verwondering staan, maar in paniek gaat ze terug. Ze komt met een bericht bij Simon en die andere leerling: Jezus is weggenomen. Ze hebben Jezus ergens anders neergelegd en nu zijn we Hem voorgoed kwijt. Ook Petrus begrijpt nog niet gelijk wat er gebeurt. Die andere leerling die met Petrus meeloopt, begrijpt het misschien al wel. Hij hoeft niet, zoals Petrus, het graf in te gaan. Hij heeft genoeg aan de doeken die daar liggen, een herinnering aan Jezus: Jezus is er niet, maar Hij is ook niet meegenomen. De doeken liggen er als getuige dat er iets bijzonders is gebeurd.
Petrus heeft meer tijd nodig om te geloven dat Jezus is opgestaan. Petrus gaat wel het graf in, om te zien of hij kan achterhalen wat er met Jezus is gebeurd. Zou hij kunnen achterhalen waar Jezus is gebleven? De twee leerlingen gaan naar huis: de een zonder dat hij veel wijzer is geworden, de ander met een geloof dat begint door te breken.
Maria blijft bij het graf. Door het verdriet dat Jezus nu nog verder van haar is afgeraakt, blijft ze bij het graf, alsof ze een gevangene is die niet los kan komen uit de macht van de dood. Hoewel de zon doorbreekt, op deze eerste dag van een nieuwe tijd, hoewel het licht wordt op deze eerste dag, de dag van de opstanding, blijft het voor Maria donker. Door dat donker kan ze de twee engelen ook niet zien. De twee mannen in witte kleren die aan haar vragen waarom ze huilt. Waarom huil je? Dat is een vreemde vraag op een begraafplaats. Hier op de begraafplaats huil je omdat de dood een geliefde zo onbereikbaar heeft gemaakt. Je kunt niet meer bij diegene zijn van wie je zoveel hield. En voor Maria is de afstand nog groter geworden, omdat Jezus ook nog eens is weggenomen.
Ook Jezus stelt haar die vraag: Waarom huil je? De Levende vraagt aan Maria, waarom ze niet kan geloven dat er iets bijzonders is gebeurd. Door haar verdriet kan Maria nog niet zien, wie het is. Ze denkt dat Hij de tuinman is. Nou ja, deze Tuinman zal de Hof van Eden weer in ere herstellen en zorgen dat deze Paradijstuin weer bereikbaar wordt. Nog begrijpt Maria niet wat er is gebeurd en dat ze, zonder dat ze het weet, met Jezus in gesprek is.
Dan roept Jezus haar naam, als de goede Herder die Zijn schapen bij name kent: “Maria!” Daar klinkt van alles in door: liefde voor Maria, maar ook het verwijt dat ze toch zou moeten geloven en de aansporing om net als Lazarus uit het graf te komen. Jezus roept haar tot het geloof in Hem, de opgestane Heer.

Zo kan onze naam klinken. Zo kan de Heere onverwacht in ons leven bij ons staan, zonder dat we gelijk doorhebben, dat Hij het is. Hij roept ons, om ons dit geloof te geven.

ds. M.J. Schuurman

Was de huidskleur van Simon van Cyrene de reden dat hij eruit gepikt werd?

Was de huidskleur van Simon van Cyrene de reden dat hij eruit gepikt werd?

Als Jezus op weg is naar Golgotha wordt er een man uit de menigte eruit gepikt om met of in plaats van Jezus het kruis te dragen: Simon van Cyrene. De drie synoptische evangeliën vertellen over hem:

  • Mattheüs vertelt hoe de Romeinen Simon aantreffen als ze vanuit het pretorium op weg gaan naar Golgotha. Daar is hij de eenling die hun pad kruist. Bij Mattheüs is er geen menigte onderweg. Simon draagt het kruis in de plaats van Jezus (27:32).
  • Bij Markus, mogelijk het oudste evangelie, komt Simon net de stad Jeruzalem binnen. Ook hier wordt geen menigte genoemd. Markus meldt verder dat Simon de vader is van Alexander en Rufus (15:21). Daaruit mag de conclusie getrokken worden dat deze twee bekend waren bij de eerste christenen. In de oosters-orthodoxe traditie is Rufus een van de 70 apostelen die door Jezus uitgezonden werden en later bisschop werd van Thebes (Griekenland). Ook bij Markus draagt Simon het kruis in de plaats van Jezus.
  • Bij Lukas is er wel sprake van een menigte – overigens nadat over Simon van Cyrene gesproken wordt. Simon wordt gedwongen het kruis achter Jezus aan te dragen (23:26).

Bij de voorbereiding van een meditatie over Lukas 23 flitste het door mij heen: Waarom wordt juist Simon van Cyrene eruit gepikt? Die vraag heeft een achtergrond: In de afgelopen jaren heb ik een aantal boeken gelezen over hoe de culturele achtergrond van iemand zijn of haar theologie mede bepaalt. Zeker bij theologen met een dubbele culturele achtergrond speelt dat een rol. In boeken van Afro-Amerikaanse, Latijns-Amerikaanse en Aziatisch-Amerikaanse theologen kwam ik geregeld tegen dat zij eruit gepikt werden bij (politie)controles en bij pesterijen. Vaak omdat ze er net iets anders uit zagen dan de anderen. Daardoor schoot mij de vraag te binnen: Was het puur toeval dat Simon eruit gepikt werd? Of had zijn andere huidskleur ermee te maken?

Toen ik wat rondkeek, ontdekte ik dat ik niet de eerste was die deze vraag stelde. In Reading While Black noemt Esau McCaulley Simon van Cyrene als voorbeeld van hoe Afrika in de Bijbel voorkomt. Overigens legt hijzelf niet de link dat hij om zijn huidskleur eruit gepikt wordt, maar dat hij een eerste Afrikaan is die Jezus letterlijk al kruisdragend volgt. Sommigen leggen wel de link met een andere huidskleur.

Valt de vraag of deze Simon er om zijn huidskleur eruit gepikt werd, te beantwoorden? Daarbij gaat het mij niet eens om het antwoord als zodanig alleen, maar ook om wat je tijdens de zoektocht om deze vraag te beantwoorden kunt ontdekken over de tekst en over de cultuur waarin Jezus gekruisigd werd en de evangeliën geschreven werden.

Dat er gereageerd wordt op een andere huidskleur kom je in de Bijbel tegen. Zo wordt is in Jesaja 18 de huidskleur van de Nubiërs een thema. In Jeremia 23:13 wordt opgemerkt dat een Nubiër niet van huid kan wisselen. In Hooglied 1:6 en Klaagliederen 4:8 geeft een verandering in huidskleur een verandering in maatschappelijke positie aan.

Als je hier op doorgaat: In het OT wordt er geregeld gesproken over de zorg voor de vreemdeling. Hoe valt een vreemdeling op? Zou dat ook door huidskleur kunnen zijn? Zou het in Egypte (Gen. 12:11) en Sodom (Gen. 19) een rol hebben kunnen spelen? Hoe zouden de verspieders of verkenners herkend zijn als Israëlieten (Joz. 2:2)? Zou het aan Ruth te zien zijn geweest dat ze uit Moab kwam? Het zijn vragen waar ik niet gelijk een antwoord op heb. Maar laat ik deze keer veronderstellen dat het de huidskleur een rol speelt.

Dat theologen hun (dubbele) culturele achtergrond inbrengen in de theologie heeft geleid tot de postkoloniale exegese. Deze vorm van exegese probeert te achterhalen of er vooronderstellingen zijn, die de uitleg van de Schrift onbewust kleuren, vooronderstellingen die te maken hebben dat de bijbelwetenschappers en theologen tot voor kort uit een dominante cultuur kwamen. Deze postkoloniale exegese brengt een nieuw perspectief in. Net als het perspectief van arm en rijk, van gender en man/vrouw-verhoudingen kan dit perspectief eventueel nieuw licht werpen op een tekst of op de cultuur waarin de tekst opgeschreven werd. Met de nadruk op kan: de ene keer valt er echt nieuw licht en een andere keer wordt er iets uit onze tijd op een tekst geprojecteerd. Deze kanttekening mogen we niet uit het oog verliezen.

Wat valt er te zeggen over Simon en over Cyrene?

  • De naam Simon veronderstelt dat de man Jood is. Daarmee weten we nog niet of de familie van deze man ooit naar Cyrene vertrokken is of dat de familie uit Cyrene afkomstig is en later het Joodse geloof heeft overgenomen.
  • Cyrene was een stad in het huidige Libië. De stad werd gesticht door Griekse kolonisten die mogelijk uit Thera kwamen. Later kwam de stad onder de invloedssfeer, werd de stad een zelfstandig koninkrijk en werd het onderdeel van Ptolemaeïsch Egypte. In 96 voor Christus werd de stad een Romeinse stad.
  • De stad kende al lang een Joodse diaspora. Volgens Flavius Josephus waren door Ptolemaeus I Soter (367-282 v Chr.) gevraagd om in Cyrene en omgeving te wonen, omdat die regio werd bedreigd. Flavius Josephus haalt Strabo aan, die meldt dat de Joden een van de vier sociale klassen in Cyrene zijn (naast de burgers, de landlieden en de vreemdelingen). Deze Joden kwamen uit Egypte en hadden daar hun oorsprong.
  • De Joden in Cyrene kwamen meerdere keren in opstand. In 115 werd de stad vanwege een Joodse opstand verwoest.
  • Er was een connectie tussen de Joden in de diaspora van Cyrene en die in Jeruzalem en omgeving. Alleen al het gegeven dat Simon in Jeruzalem is. Daarnaast worden zij genoemd in Handelingen 2:10. De vervolging na Stefanus straalde ook uit naar de Joodse gelovigen in Cyrene (Handelingen 11:19). De Cyreneërs hadden een eigen synagoge in Jeruzalem (Handelingen 6:9).


Wat valt er te zeggen over racisme in de tijd van de Oudheid?

  • Racisme en onderscheid maken in ras is een modern fenomeen.
  • Tegelijkertijd zijn er steeds meer aanwijzingen dat in de Grieks-Romeinse oudheid werd gediscrimineerd op basis van ras. Daarvoor moeten we niet zozeer (of niet alleen) naar teksten kijken. Zie bijvoorbeeld het werk van Kathryn Wilson.

Als Simon er uitgepikt werd om zijn huidskleur, dan was het niet omdat hij zo zwart als een Nubiër was. Een Jood uit Cyrene had een andere huidskleur. We moeten eerder denken aan een Noord-Afrikaan of aan een Egyptenaar.

Of Simon er om zijn uiterlijk uitgepikt werd, valt niet te zeggen. Hij kan een toevallige voorbijganger geweest zijn. De vraag is alleen waarom het Simon uit Cyrene was en niet Simon uit Jeruzalem, Simon uit Galilea, Simon uit Tyrus. 

Voor het begrijpen van de teksten in de synoptische evangeliën is deze informatie niet echt relevant. Simon moet hier figureren als een onderdaan van deze veroordeelde koning, als een volgeling die achter Jezus aan gaat. In de context van de evangeliën is Simon degene die al kruisdragend achter Jezus aangaat letterlijk in praktijk brengt. Geen van de teksten melden dat Jezus te vermoeid of te verzwakt zou zijn om het kruis te dragen. Simon die achter Jezus aangaat staat in het kader van de bespotting van Jezus. Voor de uitleg kan het alleen relevant zijn de huidskleur van Simon nog meer gebruikt wordt om Jezus te bespotten.
Bij Lukas betekent de melding van Simon uit Cyrene dat het evangelie de grenzen van Israël over zal gaan en ook elders als zaad in de grond zal vallen en zal ontkiemen.

Exegetisch is de vraag minder relevant. Cultuurhistorisch kan de vraag wel relevant zijn, omdat de vraag hier opgeworpen wordt hoe de Romeinen met (etnische) minderheden omgingen.

Homiletisch is de vraag wel relevant. Want het onverwacht eruit pikken is een ervaring die veel minderheden hebben. In zijn autobiografie meldt de Afro-Amerikaanse nieuwtestamenticus Esau McCaulley dat de angst voor zo’n onverwachte aanhouding er in zijn netwerk diep inzit, omdat zo’n aanhouding vaak ook biografisch grote gevolgen heeft. Dat blijkt ook als McCaulley zelf een keer onverwacht en ten onrechte wordt aangehouden.
Ook bij Simon betekent de onverwachte aanhouding een grote verandering in zijn leven. Aan de melding van zijn zonen in Markus is te zien dat hij samen met zijn twee zonen een leerling van Jezus wordt en onderdeel uit ging maken van de eerste christelijke gemeenten.

Ook iconografisch is de vraag relevant: hoe worden de Bijbelse verhalen afgebeeld? Want juist de afbeeldingen kunnen de uitleg behoorlijk bepalen. Daarbij als illustraties enkele voorbeelden van een Simon die juist om zijn huidskleur is uitgekozen. Er zijn ook Jezus-films waarin een Afro-Amerikaan de rol van Simon van Cyrene vertolkt. Zo vertolkt Sidney Poitier de rol van Simon in The Greatest Story Ever Told

Was de huidskleur van Simon een reden dat hij het kruis van Jezus moest dragen? Mogelijk wel, mogelijk niet. En misschien bepaalt iemands culturele achtergrond wel of de vraag relevant is of niet en naar welke kant de balans opvalt.





Hoofdstuk 6 – Jakobus 5

Hoofdstuk 6 – Jakobus 5

De rijken moeten zich bekeren
Opnieuw spreekt Jakobus de rijken aan. Dat is niet voor het eerst in deze brief. Onduidelijk is of deze rijken onderdeel uitmaken van de gemeente, waar Jakobus aanschrijft. Het kan ook zijn dat de gemeente juist te maken heeft met de gevolgen van het hardvochtige optreden van de rijken. Het kritisch aanspreken van de rijken gebeurt ook geregeld in het Oude Testament door de profeten en door de boeken van de Wijsheid (Spreuken, Prediker). Of ze nu onderdeel zijn van de gemeente of niet, tegen de rijken wordt gezegd dat de omstandigheden waarin ze leven ingrijpend zullen veranderen. Ze zullen alles kwijtraken en daardoor zullen ze huilen en jammeren om alles wat ze verloren hebben.
Jakobus is zo stellig dat deze verandering het leven van de rijken helemaal op z’n kop zal gooien dat hij hen nu al aanspreekt om te huilen en te treuren: huil en jammer over al de ellende die u overkomt (5:1).
De rijken hebben zich van God losgemaakt. Ze vertrouwen meer op hun eigen rijkdom, op hun eigen bezit en op hun maatschappelijke positie. Ze wanen zich onaantastbaar. Maar ze zullen gaan inzien dat hun leven op deze manier niet voortgezet kan worden. Dat er een ingrijpende verandering nodig is. Dat ze moeten veranderen. Dat ze zich moeten bekeren. Want op deze manier zijn ze op weg naar de ondergang. Dat inzicht komt niet vanzelf. Dat inzicht komt er alleen, omdat hun leven ingrijpend zal veranderen. Die verandering kunnen we zien als ingrijpen van God. Hij zet hun stil. Hij confronteert hen met een leven, waarbij ze zonder God leven.

Het leven zal ingrijpend veranderen
In de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta) wordt het woord ‘huilen’ gebruikt voor een oproep tot boete doen: wie aangesproken wordt, moet voor God belijden dat de huidige manier van leven niet volgens Zijn richtlijnen en geboden is. Het is een weg die afwijkt van God. In de Septuaginta wordt het woord ‘jammeren’, dat Jakobus hier schrijft, gebruikt voor de ontzetting en de schrik die er is, als men merkt dat God komt.
Dat komen van God gaat dan gepaard met een aankondiging van een oordeel of van een straf. Jakobus gebruikt dit woord ook in 4:9. Daar schrijft hij dat het lachen van de rijken, waardoor duidelijk wordt dat ze het met zichzelf nogal getroffen hebben, omslaat in huilen. Ze zullen huilen, schrijft hij daar, omdat ze beseffen dat ze niet meer op deze manier kunnen blijven leven. Het huilen en jammeren geeft dus aan dat, als de omstandigheden zullen veranderen, dat bij hen ook diepe emoties zal oproepen. Ze zullen er niet koud onder blijven. Het zal hen diep raken. Het is de bedoeling dat ze op die manier inzien dat hun leven zal moeten veranderen. Het is de bedoeling dat die verandering dan ook daadwerkelijk komt. Die verandering moet oprecht zijn voor God en zichtbaar voor de mensen om hen heen.

De kwetsbaarheid van rijkdom
Rijkdom wekt de suggestie dat je veilig bent. Jakobus geeft echter aan dat ook rijkdom een vluchtig bezit is. Voor je er erg in hebt, kan jouw rijkdom verdwenen zijn. Je kunt denken dat je door spullen van grote waarde veel zekerheid kunt kopen. Maar het bederft zit er al in: de rijkdom is al verrot. De kleding waarmee je jouw rijkdom aan anderen kunt tonen, wordt nu al door de motten aangevreten. Goud en zilver kunnen lang hun waarde behouden, maar ook deze edelmetalen zullen eens verdwijnen. Als zulke rijkdom de basis van jouw leven, moet je oppassen: je kunt dit allemaal eens verliezen. Hoeveel rijkdom je ook opgespaard hebt. Hoeveel je ook verzameld hebt: het heeft geen blijvende waarde.

Doen van onrecht
De rijkdom die is opgebouwd is volgens Jakobus ten koste van anderen opgebouwd. De arbeiders die in dienst zijn van deze rijken hebben niet het loon gekregen dat ze verdiend hebben. Daardoor konden de rijken steeds rijker worden. Terwijl hun arbeiders armer werden en tekort kwamen. Die arbeiders hebben hun nood geklaagd bij de Heere. De Heere heeft het roepen van deze arbeiders die uitgebuit worden gehoord. De Heere zal niet werkloos blijven toekijken. Hij zal in actie komen en verhaal gaan halen bij de rijken, die rijker geworden zijn ten koste van hun werknemers. De Heere in de hemel is ook de hemelse Rechter, die de mensen op aarde die onrecht doen ook zal veroordelen. De Heere is de steun en toeverlaat voor de mensen die uitgebuit worden.
Net als de profeten heeft Jakobus hier stevige kritiek op de rijke mensen. Hij gaat zelfs zo ver dat hij zegt: De rechtvaardige hebt u vermoord. Wordt met de rechtvaardige hier Jezus bedoeld? Wordt hier met de rechtvaardige een specifieke volgeling van Jezus bedoeld? Wordt hier in het algemeen gesproken en de mensen die trouw zijn aan de Heere bedoeld? Dat is niet duidelijk. De uitspraak zou figuurlijk bedoeld kunnen zijn: De rijken kwellen de arme mensen dusdanig dat er voor hen geen leven meer over is. Hoe kras Jakobus ook is, in zijn bewoordingen, hij heeft één doel: de rijken oproepen tot bekering en oproepen tot ander gedrag naar de armen toe. Jakobus staat hier op één lijn met de profeten, met Johannes de Doper en met Jezus.

Zonder verzet
De rechtvaardige heeft zich niet verzet. Net zoals Naboth het onrecht van Achab onderging en zich niet verzette en het leven moest laten en net zoals Jezus ten onrechte werd veroordeeld en afzag van geweld, ziet de rechtvaardige af van verzet. De rechtvaardige ondergaat het, vanuit het geloof: onze Heer is Rechter. Eens komt Hij om te oordelen over de levenden en de doden. Dat is het houvast.

De tijd is kort; de Heer komt
Omdat Jakobus de hemelse Rechter verwacht, kan hij oproepen tot geduld. Geduld is uitkijken naar de komst van de Heere en weten dat Hij recht komt brengen. Jakobus vergelijkt het geduld van de gelovige met het geduld van de boer. Een landbouwer in het Midden-Oosten moest het hebben van twee momenten van regen: regen vroeg in het seizoen en regen later in het seizoen. Dat die regen viel was natuurlijk geen garantie. De gelovige mag echter wel zeker weten dat de Heere terugkomt.
In de tijd dat de gelovige afwacht en uitkijkt naar de komst van de Heere kan hij moed putten uit de komst die verwacht wordt. Die komst zal alles veranderen. De gelovige moet het eigen hart versterken (vgl. Psalm 27:14) en bij het uitblijven van de komst niet onzeker worden, maar blijven uitkijken naar deze komst.

Waarom rijkdom?
Als je toch weet dat de Heere terugkomt, waarom zou je alle kaarten op rijkdom zetten? Het leven op aarde is maar tijdelijk en het einde van de wereld is aanstaande. Het zal niet lang meer duren voor de Heere terugkomt. Wat heeft het dan voor zin om op een oneerlijke manier rijk te worden?

Naar elkaar toe
De verwachting van de wederkomst heeft ook gevolgen voor de onderlinge band binnen de gemeente. Het is belangrijk dat de gemeente één in het geloof is. De onderlinge spanningen en fricties mogen er niet toe leiden dat de gemeente onderling verdeeld raakt. Binnenkort komt Christus terug en Hij zal dan als Rechter komen. Hij zal ook oordelen over hoe de gelovigen binnen de gemeente met elkaar zijn omgegaan. Dan kun je maar beter onrecht verduren en het in handen van deze hemelse Rechter leggen. Jakobus verwijst naar een uitspraak van de Heere Jezus uit de Bergrede: Zoals je over een ander oordeelt, zo zal Christus over jou oordelen. (Mattheüs 7:12).

De lijdende rechtvaardige
Het Oude Testament is vol van gelovigen die ten onrechte moesten lijden, maar wel het geduld konden opbrengen, omdat ze geloofden dat God hen eens recht zou gaan doen. Denk aan de profeten. Denk aan Job. De profeten werden niet geloofd. Het is zelfs een eigen thema in het Oude Testament: de lijdende rechtvaardige, dat wil zeggen: de gelovige die in doen en laten trouw is aan de Heere en ten onrechte lijdt. Deze traditie wordt later op de Heere Jezus toegepast. Hij is de lijdende Rechtvaardige bij uitstek.
Verscheidene profeten hadden het niet gemakkelijk. Job werd door zijn vrienden kritisch ondervraagd. Maar Job bleef geloven dat God hem zou bijstaan en zou helpen. Uiteindelijk kwam de Heere Job ook te hulp. Zo kunnen de profeten en Job tot voorbeeld zijn. Wij kunnen op hen letten door ook dit vertrouwen te hebben op de Heere.

Een andere houding
Anders dan het elkaar veroordelen en het elkaar moeilijk maken in de gemeente pleit Jakobus voor een andere houding. Het is beter om de moeilijkheden bij de Heere te brengen in gebed. En als het goed met je gaat, kun je dat het beste in dankbaarheid aan de Heere laten weten en niet elkaar de ogen uitsteken. Je kunt beter beginnen met het zingen van lofliederen dan je eigen succes uitbazuinen. Dan verdeel je de gemeenschap niet en dan breng je de Heere de eer toe die Hij waard is.

Gebed voor de zieke
In de gemeente zullen er mensen zijn die het moeilijk hebben. Bijvoorbeeld omdat ze ziek zijn. Wanneer een gelovige ziek is, kan dat gepaard gaan met aanvechtingen: Is het mijn eigen schuld dat ik ziek geworden ben? Heeft de Heere mij vergeten? Jakobus pleit voor zorg voor elkaar. Wanneer je als gemeente voor degene die ziek is bidt, mag hij of zij ervaren dat dit gebed als een muur is dat hem of haar beschermt tegen deze aanvechtingen. Hoe moeilijk de weg van ziek zijn ook is: deze gelovige staat er niet alleen voor. De gemeente staat om hem of haar heen en brengt de zieke bij de Heere. Zo mag de zieke, dwars door de aanvechtingen heen, merken dat hij of zij gedragen wordt: door gebed van de gemeente en door de aanwezigheid van de Heere.
Mocht er sprake zijn van zonden, dan kunnen de zonden beleden worden. Voor de gedane zonden is er vergeving mogelijk. Zo wordt de weg weer vrijgemaakt en mag de zieke weer helemaal van de Heere zijn en aan Hem toegewijd zijn.

De kracht van het gebed
Jakobus gaat nog door over de kracht van het gebed. De profeet Elia is hierin het voorbeeld. Wanneer een gelovige bidt om vergeving van zonden, dan mag de gelovige weten dat dit gebed veel tot stand brengt.

Ziekenzalving
In 5:14 zegt Jakobus dat de ouderlingen een zieke kunnen zalven met olie. Mogelijk dat in die tijd een zalving als een medicijn werd gezien. Deze zalving gaat gepaard met gebed. Alleen de zalving is niet genoeg.
In de afgelopen decennia is de praktijk van ziekenzalving ook in Nederland weer opgekomen. In de Rooms-Katholieke en de Anglicaanse Kerk was dit al een gebruik. In onze gemeente hebben in het verleden ook enkele gemeenteleden de ziekenzalving ontvangen. Wanneer vandaag de dag ziekenzalving wordt gedaan, gebeurt dat om een zieke bij de Heere te brengen. Het is voor de zieke een extra bevestiging dat hij of zij deze ziekte niet alleen hoeft te dragen, maar Gods nabijheid mag weten.

Redden van de ondergang
Jakobus sluit zijn brief af met het terugbrengen van iemand die is afgedwaald. Wanneer je iemand terug mag brengen bij de Heere is dat niet alleen een bijzonder moment, het is ook een belangrijk moment voor de eeuwigheid: je mag dan een middel zijn in Gods hand om iemand die op weg was naar de ondergang te redden.
Het is een rode draad in de brief: omkeer is noodzakelijk en mogelijk.

Vragen

  1. Jakobus roept de rijken geregeld op tot ander gedrag. Ze moeten zich bekeren. Is er gedrag waar wij ons van moeten bekeren?
  2. Wat is er nodig om te luisteren naar zo’n oproep om helemaal anders te leven?
  3. Hebben wij met onrecht te maken waar we aan lijden? Of veroorzaken we juist onrecht waar anderen aan lijden?
  4. Het geloof dat Jezus terugkomt én dat Hij wederkomt om te oordelen, is voor Jakobus zowel aan troost als een aansporing. Hoe ervaar jij het zelf?
  5. Jakobus zegt dat we ons hart moeten versterken. (Denk daarbij aan Psalm 27:14). Hoe doe jij dat zelf: je hart sterker maken?
  6. Jakobus roept op tot een andere houding naar elkaar toe binnen de gemeente. Hoe krijg je dat voor elkaar?
  7. Jakobus geeft met de profeten en met Job bijbelse voorbeelden van personen die op God vertrouwen. Welke bijbelse personen is voor jou een voorbeeld?
  8. Heb je wel eens ervaren dat er voor jou gebeden was toen je het moeilijk had? Hoe was dat?
  9. Heb je wel eens met ziekenzalving te maken gehad?

Preek biddag 2024 avonddienst

Preek biddag 2024 avonddienst

Schriftlezing: Exodus 16:9-31 en Lukas 11:1-13

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Bidden is iets bijzonder: bij de Heere komen
en daar je gedachten, je zorgen en je dankbaarheid brengen.
Het is bijzonder om zo naar de Heere toe te gaan
en dat allemaal voor Hem neer te leggen en te weten dat Hij je hoort.
Of we ze nu hardop uitgesproken worden of dat we ze in onze gedachten opzenden,
onze gebeden komen bij de Heere in de hemel aan.
Zelfs als we niet kunnen bidden, mogen we weten dat God ons hoort en ziet.
Want al is bidden belangrijk voor ons en onze band met de Heere,
we hoeven de Heere niet uit te leggen wat we nodig hebben.
Ook de gebeden die wij niet kunnen bidden, komen bij de Heere aan.
Op welke manier we ook aankloppen bij de Heere, Hij zal opendoen.

Maar blijkbaar is bidden iets dat geleerd moet worden.
De leerlingen van Jezus zien hun Meester, hun Heer steeds in gebed.
Als zij Hem zo zien bidden, komt er in hen een verlangen:
Dit contact met de Heere willen zij ook wel. Zo willen zij ook wel bidden.
Zo bezig zijn met de Heere, op die manier tot de Heere gaan,
hun gebeden voor Hem neerleggen en weten dat Hij je ziet en hoort.
Zou je dat kunnen leren?
Als er iemand is die het aan hen zou kunnen leren, is het hun Meester
– Jezus die voortdurend in gebed het contact met Zijn Vader zoekt.
Zo komen ze bij hun Meester aan: Heer, leer ons bidden.

Bijzonder als je iemand hebt die je hierin een voorbeeld is,
Van wie je kunt leren om te bidden.
Waardevol als je iemand hebt of iemand hebt gehad van wie je hebt leren bidden
– een vader of moeder, een dominee of een ouderling, iemand van de club.
Als je zo iemand hebt (gehad) dan heeft diegene een waardevolle bijdrage geleverd
aan de band die je met de Heere mag hebben, een middel in Gods hand.

Als de leerlingen van Jezus Hem zo zien bidden, denken ze aan Johannes.
Johannes heeft zijn leerlingen geleerd om te bidden.
Misschien een bepaalde gebedshouding, misschien een vast gebed,
zoals we het onze vader kennen, of een gebed bij het eten,
of een kindergebedje bij het slapen gaan.
Johannes zal zijn leerlingen vast en zeker een gepassioneerd gebed geleerd hebben.
Een gebed waarin een schuldbelijdenis een rol speelt, een gebed om Gods toekomst,
waarin uitgekeken wordt naar Degene die verwacht wordt,
Die komen zou in ‘s Heeren naam, de Messias die verwacht werd.
Als Johannes zijn leerlingen geleerd heeft om te bidden,
zou Jezus het als hun Meester dat aan hen niet kunnen leren.
Zo komen ze bij Jezus: Heer, leer ons bidden, net zoals Johannes dat geleerd heeft.
Misschien zit je ook wel te wachten op iemand die je helpt om te gaan bidden,
omdat je op zo’n biddag, een dag die er speciaal is om te bidden,
je er weer aan herinnerd wordt dat je niet zo’n bidder bent,
omdat het je nooit is geleerd.

De Heere Jezus neemt de vraag van de leerlingen serieus.
Hij wil hen helpen bij hun gebed, bij hun omgang met de Heere.
Hij geeft hun het gebed, waarin eigenlijk alles in zit:
het gebed dat wij het Onze Vader noemen.
Een gebed waarin de Heere Jezus allereerst de leerlingen aanspoort
om God als onze Vader aan te spreken: Onze Vader die in de hemelen zijt.
Het is een bijzonder gebed, omdat daar alles in verwoord is:
het meest heilige dat er is, zoals de eer van God en de komst van Gods koninkrijk,
maar ook hele alledaagse dingen, zoals dat je elke dag genoeg brood hebt om te eten.

Als de Heere Jezus dit gebed aan Zijn leerlingen geeft om te bidden,
woorden die ze in de mond kunnen nemen om tot God te naderen,
gaat Hij verder: Jezus geeft niet alleen een gebed, maar gaat verder
naar een reden waarom het voor de leerlingen zo moeilijk is om te bidden.
Als je de twee verhalen leest, die Jezus geeft, om Zijn leerlingen aan te sporen om te bidden
dan kun je daaruit opmaken, dat ze zich te klein voelen,
te klein om met hun gebeden voor de Heere te komen,
om hun alledaagse zorgen bij de Heere te brengen.

Jezus vertelt een verhaal, een gelijkenis.
Een gelijkenis is uit het leven gegrepen, een alledaags gebeuren,
Waarin Jezus iets uitlegt over hoe God te werk gaat, hoe God Zijn koninkrijk brengt.
Geen ingewikkelde theorie, maar een voorbeeld uit het alledaagse leven,
zodat ook eenvoudige leerlingen kunnen begrijpen wat Hij bedoelt.
Maar in die gelijkenissen zit wel een verrassing, iets dat niet klopt,
iets dat er anders aan toe gaat.
Stel je voor dat vannacht, midden in de nacht een vriend bij je aan de bel staat.
Je schrikt wakker, want je ligt natuurlijk te slapen.
Je probeert je te oriënteren: hoorde ik nu de bel? Hoorde ik mijn telefoon?
Wie belt mij zo midden in de nacht? Wie staat er nu midden in de nacht aan de deur?
Dan moet er vast iets ergs gebeurd zijn.
Je loopt naar de voordeur, haalt die van het nachtslot en ziet die vriend staan.
Wat moet hij nu zo midden in de nacht?
En dan vertelt hij het: Ik kreeg heel onverwacht een vriend van ver.
Ik had er niet op gerekend. Ik heb helemaal niets in huis om hem voor te zetten.
Kun jij mij helpen? Kun jij mij wat broden lenen?
Wat zou die man, die net wakker geworden is, tegen zijn vriend zeggen?
Zou hij boos worden: Wat doe je hier midden in de nacht?
Zou hij zeggen: Ga gauw weg, want je maakt de kinderen wakker?

De leerlingen van Jezus hadden raar opgekeken als de man die net wakker werd
zijn vriend weg zou sturen zonder iets te geven,
alleen maar omdat hij ‘s nachts geen overlast wil hebben.
Een vriend hoort te helpen.Dat is Bijbels.
Een vriend is je altijd toegedaan,

je broer is geboren om te helpen in tijden van nood. (Spreuken 17:17).
Je laat een vriend niet in de kou staan.
Je maakt een vriend niet te schande.
Dan maar wat overlast in huis. Dan maar de kinderen wakker.
Desnoods bak je ter plekke nog wat broden, om je vriend te helpen.

En wat dacht je van die vader: Als zijn zoon komt en zegt:
“Ik heb honger, mag ik wat brood?” Zou die vader dan een steen geven?
Als het om een vis vraagt, zal hij dan een slang geven?
Als het om een ei vraagt, zal hij dan een schorpioen geven?
Dat doe je als vader toch niet?

Als wij als mensen zo doen: je vrienden helpen als ze je vragen,
als wij als mensen zo doen: goed voor je kinderen zorgen,
hoe zou God als Vader dan niet voor ons zijn?
Je moet niet te bang zijn om je gebeden bij de Heere te brengen.
Je moet niet denken dat wij te klein zijn en dat God te groot is
en dat de Heere in Zijn grootheid niet voor ons wil zorgen.
Onze Vader die in de hemelen zijt.

We lazen nog een gedeelte uit de Bijbel.
Een gedeelte van het volk Israël, waarin het vergeet de nood bij de Heere te brengen.
Het volk Israël is uit Egypte verlost. Ze hoeven geen slaven meer te zijn.
Ze mogen vrij zijn, bevrijd door Gods sterke hand.
Ze hoeven niet meer zo hard te werken dat ze geen tijd hebben om God te dienen.

De farao in Egypte had twee manieren om hen klein te houden:
Door hen geen tijd te gunnen om met iets anders bezig te zijn dan te werken.
Als de farao ontdekt dat ze tijd hebben om bij elkaar te komen,
laat hij hen nog harder werken – vrije tijd is gevaarlijk,
want dan kunnen ze bedenken dat ze een ander leven zouden willen.
Farao houdt hen klein door hen totaal geen vrije tijd meer te geven.
Zelfs enkele dagen vrij om God te dienen is al te veel gevraagd.

De andere manier om hen klein te houden is door hen eten te geven
en daarmee de suggestie te wekken dat de farao hen in leven houdt
en dat als ze weg zullen trekken uit Egypte ze van de honger zullen omkomen,
omdat er in de woestijn geen eten te vinden is.

Als het volk door de Rode Zee is getrokken en de soldaten van de farao verdronken zijn,
komt er heimwee naar Egypte: daar hadden ze tenminste eten.
Ze waren dan wel slaaf. Ze hadden geen fijn leven, maar wel te eten.
Liever levend en slaaf, dan vrij en het risico van de honger om te komen.
Ze mopperen, ze klagen.
Ze klagen over God: had Hij hen maar niet bevrijd.
Ze dachten het goed te krijgen, maar ze zijn er alleen maar op achteruit gegaan.
Daar in Egypte hadden ze in ieder geval vastigheid.
Vastigheid van een slavenbestaan, maar ook vastigheid van eten.
Je moest wel je jongetjes verbergen, je werd mishandeld door de Egyptenaren,
maar je had in ieder geval wel te eten.
Wat hebben wij aan God?
Als ze nu eens de keuze zouden hebben: tussen God en de farao?
Dan zouden ze voor de farao kiezen: hij gaf hen tenminste eten.

Al die verhalen over de uittocht uit Egypte hebben slechts één thema:
Dat Israël inziet wie God is, dat Israël de Heere leert kennen.
Dat Israël de Heere leert kennen als een betrokken God,
die hun nood ziet en hoort, nog voordat zij bij Hem aankloppen.
Dat Hij klaar staat om hen te redden en bij hen te zijn.

Het is een strijd tussen de glorie van de farao en die van de Heere.
Wat de glorie van de Heere is, kennen we:
God is bereid om de hemel te verlaten en af te dalen.
De Heere is bereid om Zijn eigen eer op het spel te zetten en Israël bij te staan.
Bij farao draait het om zichzelf, zijn eigen eer en glorie.
Als zijn steden maar groot zijn, zijn gebouwen indrukwekkend, zijn macht onaantastbaar.
Als farao eten geeft, is dat om de Israëlieten afhankelijk te maken:
zonder de farao kunnen ze niet leven.
Als God hen eten geeft, is dat uit zorg voor hen – God die als een herder voor ons zorgt.
Er is voor elke dag genoeg – eten op een plek waar geen eten te vinden is.
In de woestijn is er genoeg brood voor elke dag.
Je hoeft niet voor morgen te verzamelen, want morgen is er weer genoeg.
Op een dag is het anders: de sabbat. Dan is er eten voor twee dagen.
Op die vrije dag mag je de tijd hebben om je te verwonderen over de Heere.
Een dag om te bidden en te danken, een dag om Gods aanwezigheid te vieren.
Een dag om te leren hoe je zo leeft, dat je tot Gods eer leeft.
Dat je vertrouwt en gehoorzaamt.
Dat je je leven zo inricht dat je voor anderen tot zegen bent.

Het volk moest het leren. Door eigen ervaring.
Op de eerste dag waren er die teveel inzamelden.
En op de dag van de sabbat waren ze verbaasd dat er geen manna viel.
Net zoals de leerlingen bidden moesten leren, moest het volk leren om te vertrouwen,
om te geloven dat God zorgt
en dat als Hij zorgt er genoeg is voor elke dag.

Om te leren dat ze, als het tegen zat niet over God moesten klagen,
maar dat ze in gebed konden gaan, om te vragen of Hij hen niet wilde vergeten.
Om te leren dat God als hemelse Vader onze noden kent
en dat we niet vergeefs bidden.

Bidden is iets bijzonder: bij de Heere komen
en daar je gedachten, je zorgen en je dankbaarheid brengen.
Het is bijzonder om zo naar de Heere toe te gaan
en dat allemaal voor Hem neer te leggen en te weten dat Hij je hoort.
Of we ze nu hardop uitgesproken worden of dat we ze in onze gedachten opzenden,
onze gebeden komen bij de Heere in de hemel aan.
Zelfs als we niet kunnen bidden, mogen we weten dat God ons hoort en ziet.
Want al is bidden belangrijk voor ons en onze band met de Heere,
we hoeven de Heere niet uit te leggen wat we nodig hebben.
Ook de gebeden die wij niet kunnen bidden, komen bij de Heere aan.
Op welke manier we ook aankloppen bij de Heere, Hij zal opendoen.
Amen