Preek zondagmorgen 21 september Startzondag
Themazetting
Nick hoort zijn klasgenoten over zakgeld. Hij krijgt nog geen zakgeld. Hij moet nodig eens aan zijn ouders vragen of hij ook zakgeld mag. Voordat hij dat vraagt, is het wel handig als hij weet hoeveel zakgeld andere kinderen in zijn klas krijgen. Hij vraagt het aan Timon: ‘Hoeveel zakgeld krijg jij eigenlijk?’ ‘Vijf euro!’, zegt Timon. Nou, dat lijkt Nick ook wel wat. Onder het eten vraagt Nick aan zijn ouders: ‘Mag ik ook zakgeld? Iedereen in mijn klas krijgt al zakgeld. Ik ben de enige in mijn klas die nog geen zakgeld krijgt!’ ‘Je vader en ik hebben het er pas over gehad. Wij vinden dat het tijd wordt dat je zakgeld krijgt! Je krijgt van ons 1,- per week.’ ‘Eén euro? Timon krijgt 5 euro per week!’ ‘Vijf euro? Dat geloof ik echt niet.’ ‘Hij zei het zelf.’ ‘We houden het bij 1,-‘
Enkele dagen onder het eten zegt de moeder van Nick tegen Nick: ‘Ik heb de moeder van Timon gesproken. Hij krijgt echt geen 5,-. Hij krijgt 2,-.’ ‘Maar dat is nog steeds het dubbele van wat ik krijg. Hij krijgt als het Schapenmarkt is nog geld van zijn vader en moeder en van zijn opa en oma. Hij krijgt echt veel meer dan ik.’ ‘Goed’, zegt zijn moeder, ‘Je krijgt de komende tijd 2,- per week. Maar het is wel een proef. Wanneer je geld uitgeeft, willen je vader en ik dat je daar heel goed over nadenkt wat je koopt én dat je steeds laat merken dat je ons dankbaar bent voor onze zorg en voor wat je van ons krijgt. Dat je 2,- zakgeld krijgt is dus een test: of je beseft dat je van ons genoeg krijgt. Dat je dankbaar bent. Dat betekent dus, dat als wij een keer nee zeggen, je daar ook tevreden moet zijn. Dus dat als je een keer niet op de computer mag, of een keer geen chips mag, dat je dan niet gaat drammen en zeuren, maar dat je dan bedenkt dat wij echt wel goed voor je zorgen.
Dat is ook het thema van vanmorgen: Meer dan genoeg. Leven in afhankelijkheid. We krijgen van de Heere meer dan genoeg. En dat geeft Hij, zodat we leven in afhankelijkheid van Hem.
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Ze zijn er vlakbij.
Vlakbij de berg waar het volk God echt kan ontmoeten.
Nu is God nog boven hen en gaat Hij voor hen uit,
maar daar, bij de berg Sinaï zal God in hun midden komen en tussen hen wonen.
De berg waarop die werkelijke ontmoeting met God zal zijn is in de horizon al te zien.
Wanneer het volk vooruitkijkt, heeft het houvast.
Nog even een korte tijd en dan zal die ontmoeting er zijn: God in hun midden!
Je zou verwachten dat het volk vooruitkijkt,
dat het moed krijgt, omdat de berg van God in het landschap boven alles uittorent.
Als een teken voor het volk, zodat ze er niet meer aan hoeven twijfelen:
het gaat echt gebeuren en het komt dichtbij, nog even volhouden.
En het volk heeft van de Heere al heel veel meegekregen,
waardoor ze wisten: het gaat echt gebeuren, die ontmoeting,
een bevestiging dat de Heere ook werkelijk hun God is.
Laatst nog: Elim, een oase in de woestijn.
Een plek die ze van de Heere kregen om op adem te komen, om uit te rusten,
volop te drinken, nieuwe krachten op te doen.
Gelukkig geeft de Heere in het leven van mensen zulke oases:
een tijd waarin je het goed hebt, waarin je mag bijkomen van een moeilijke periode,
waarin je mag uitrusten, zodat je de weg verder met nieuwe moed kunt gaan,
vooral ook omdat je je dan door de Heere gesterkt voelt.
Elim is een oase, een rustpunt dat de Heere aan Zijn volk geeft.
Maar het kan daar niet blijven, het moet verder.
Omdat er nog iets mooiers komt: de Sinaï, de berg van God, de ontmoeting met God,
de plek waar God zegt: Ik ga nu echt in eigen persoon met jullie mee.
Vgl. Christus’ aanwezigheid nu en bij de wederkomst.
Maar het gaat wel eerst door de woestijn, door een moeilijk gebied,
waarin zal blijken dat ze de rust in Elim echt nodig hebben gehad.
Het volk moet erdoor heen om bij de Sinaï te komen. Heeft het volk in Elim bijgetankt?
En dan niet alleen water en rust, maar heeft het volk ook die rusttijd in Elim gebruikt
om het vertrouwen op God te versterken.
Die voorbereiding zullen ze nodig hebben op de weg door de woestijn.
Om in de woestijn niet in de war te raken. Om in de woestijn niet te twijfelen aan God.
Om in die moeilijke te blijven geloven: deze weg moeten we gaan,
want als we deze weg gaan komen we bij God uit.
In Elim was het niet moeilijk om afhankelijk van God te zijn, want ze hadden het goed daar.
Daar was het zichtbaar dat God voor hen zorgde.
Maar wat zou er gebeuren als ze in de woestijn komen?
Wat zou er gebeuren bij de eerste beste tegenslag?
Zouden ze dan vooruitkijken en denken: nog even volhouden, hier moeten we doorheen,
maar als we er door heen zijn, dan komen we bij God uit.
Maar ze kijken niet vooruit en ze zien niets van God
En ze merken niet op dat alles om hen heen al tintelt van die ontmoeting,
dat de naam van de woestijn al vooruitwijst: Sin => Sinaï.
Ze zouden vooruit moeten kijken,
maar ze kijken alleen maar om zich heen: het zand waar ze doorheen moeten
en dat in hun kleren gaat zitten, in hun eten.
Ze zien de zon, die aan de hemel staat en op hun hoofden brandt: nergens schaduw.
En als ze vooruitkijken zien ze een weg die voor hen niet makkelijk zal zijn.
Moeten ze daar echt overheen?
Het volk wordt opeens als een klein kind dat aan de arm van de vader gaat hangen,
omdat het niet meer verder wil lopen.
Of op de weg gaat liggen, boos, omdat het niet die kant op wil, maar die andere kant: terug.
Zo kan het gaan in het geloof:
Je hebt een Elim gehad: een tijd om op krachten te komen,
een tijd waarin je merkte dat God er was en voor je zorgde,
en je gelukkig was, omdat je zo dicht bij God was.
Maar dan een tegenslag, een woestijn die – ook gloort in de verte de ontmoeting met God –
je doet stilstaan, een woestijn waarin de boosheid naar God opkomt.
Is dit nu de levensweg die God voor mij heeft uitgestippeld?
Had God mij dat ontslag niet kunnen besparen?
Waarom moest mijn verkering uitgaan?
Waarom moest ik dit jaar blijven zitten?
Zo gaat het niet alleen in het geloof, maar zo kan het ook in de gemeente gaan.
Er is een Elim geweest, bijvoorbeeld de belijdenisdienst met Pinksteren,
of een goed seizoen op de Bijbelkring, waarin je je hebt kunnen laven
aan de Bijbel, aan de gesprekken met andere gelovigen, bemoedigd en gesterkt,
met pl-ezier meegewerkt aan de VakantieBijbelWeek, Avondmaal vorige week.
En dan een tegenvaller, de woestijn.
Misschien trekken we als gemeente wel vandaag op startzondag weg uit Elim
en komen we in de komende periode in een woestijn,
brengt de Heere ons in een moeilijke tijd
om te kijken of het geloof en het vertrouwen dat in de afgelopen tijd opgebouwd kon worden
wel echt is, wel echt geloof en echt vertrouwen.
Want hoe makkelijk trekken we elkaar niet mee in een negatieve stemming.
We zien het bij het volk Israël – de hele gemeenschap komt in opstand.
De gemeenschap, daarin klinkt door dat Israël niet zomaar aan volk is,
maar een volk dat door God is uitgekozen, zodat het Hem zou dienen.
De gemeenschap die God zou behoren te dienen – op het moment dat deze gemeenschap
een voet in de woestijn zet, gaat het mis.
Terwijl de Sinaï in de verte al opdoemt, en de naam van de woestijn vooruitwijst,
terwijl deze gemeenschap uit Elim kwam en naar de Sinaï gaat,
– genoeg heeft het om op te teren, genoeg heeft het om aan vast te grijpen, om naar uit te zien,
meer dan genoeg –
raakt het van de wijs in de woestijn.
Wanneer God uit het zicht raakt, gaat het mis.
Dat kan gebeuren wanneer het tegenzit en je denkt: waar is God eigenlijk nu ik Hem nodig heb?
Maar God kan ook al uit zicht raken, wanneer je het goed hebt,
toen het volk in Elim was en zich daar blijkbaar vergat voor te bereiden op dat moeilijke stuk.
In een tijd waarin je het goed hebt, is er een groot gevaar:
een gevaar dat je achteloos wordt,
Dat je denk: ach, het zit wel goed met God.
dat je daardoor vergeet om je geloof te onderhouden, om echt afhankelijk van God te zijn
en te weten: het gaat erom dat God mijn leven leidt.
Ik heb het nu goed, maar er kan een tijd komen, waarin God aan mij vraagt om verder te gaan
door een moeilijk gebied.
Wanneer je het goed hebt, moet je die periode gebruiken om je voor te bereiden
op de tijd waarin je geloof op de proef wordt gesteld.
Op de tijd waarin de vragen boven komen, vragen die je van de kaart willen brengen
en die je willen doen vergeten dat God je leven leidt, ook in die moeilijke periode.
Het volk Israël is niet voorbereid op die moeilijke periode in de woestijn.
Ze kijken ook niet voor uit naar de berg in de verte die Gods aanwezigheid aankondigt.
Ze zien alleen maar de woestijn
en ze zien die woestijn als een doodlopende weg.
Heeft de Heere hen hier willen brengen? Dit is een weg naar de dood!
Als Hij hen wilde laten sterven, dan had Hij dat beter in Egypte kunnen doen.
Dan hadden ze deze weg niet hoeven af te leggen.
De Israëlieten gaan terugdenken: niet aan ELim, niet aan de doortocht door de Rode Zee,
niet aan de bijzondere daden die de Heere deed, aan Zijn zorg en Zijn leiding.
Ze beginnen terug te denken aan vroeger, aan Egypte.
Niet aan de slagen die ze kregen, niet aan het leven dat kapot gemaakt werd,
maar aan het eten dat ze kregen.
Daar in de woestijn beginnen ze zich in te beelden dat Egypte het paradijs was.
Goed, zwaar werk, maar wel eten en drinken.
Bovendien volop gelegenheid om feest te vieren.
Want vlees aten ze alleen op bijzondere dagen, zoals met het Pascha.
Ze denken terug aan die nacht.
Niet om de belofte in herinnering te roepen dat God hen zou begeleiden
en brengen in het land van melk en honing,
en dat Hij onderweg in hun midden kwam wonen.
Nee, ze dachten terug aan het eten in die nacht: het vlees, aan het feestvieren, de samenhorigheid.
Daar hadden we tenminste een leven voor we stierven.
Waarom trokken we uit om hier in de wildernis de dood tegemoet te gaan?
Wilde God dat met ons?
Nee, het is een test, een proef: is het vertrouwen van het volk sterk genoeg.
Heeft het zich in Elim voorbereid
En heeft het bij de Roze Zee de ogen open gehad.
Heeft het de oren open gehad en gehoord dat God hen zal brengen in het beloofde land?
Leven in afhankelijkheid van God is niet makkelijk.
Ook wij lopen het gevaar om te gaan morren tegen God.
Om te gaan denken: God is bezig om mijn leven af te breken.
Om alles waar ik mij gelukkig bij voel, van mij af te nemen.
Wanneer je in de nacht van Pascha de ogen dicht hebt, wanneer je in Elim niet let op wat God doet,
zul je het ook niet zo makkelijk zien, wat God in de woestijn Sin doet?
Wat zou God doen met het commentaar op Zijn leiding?
Zou Hij zeggen: dan bekijk je het maar?
Zou Hij zeggen: Goed dan breng Ik je in Egypte, ondankbaar volk
die niet wil zien dat ik jullie hierdoorheen verder help.
Nee, Hij geeft zegt: Ik ga jullie wat geve.
Ik ga jullie brood en vlees geven.
Bijzonder brood, omdat het uit de hemel komt.
Zoals de regen ook van Mij komt, zo komt het brood naar jullie toe.
Maar, zegt God, dat brood dat je van Mij krijgt, is wel een proef.
Ik wil zien of jullie je aan Mijn richtlijnen houden, aan Mijn wetten,
of jullie de weg willen gaan die ik jullie wijs,
of het nu een weg langs ELim is of een weg dwars door de woestijn.
Een zegen als proef!
Zo kan het goede dat God aan ons geeft, ook een proef zijn!
Net als Nick, die het zakgeld ook kreeg als een test, als een proef.
Nick moest met zijn gedrag, met zijn reacties laten zien,
dat hij accepteerde, wat zijn ouders bepaalden, dat hij geen commentaar zou geven
als ze nee zouden zeggen.
Wat doe je met al het goede dat je van God krijgt?
Je kunt daar heel achteloos op reageren: ach ja, dat hoort God te geven,
want Hij heeft toch beloofd om mij dat te geven?
Of zeg je: Heere, wat geeft U mij veel. Wat zorgt U voor mij!
Ik wil U dienen, ik wil Uw weg volgen – ook al is dat door de woestijn heen.
Want ik weet dat ik bij U uitkom.
Is God bij ons of niet? Dat was de vraag.
In de woestijn krijgen ze nog een teken: Ze mogen een glimp van God zien.
Ze mogen Gods heerlijkheid zien.
’s Morgens in alle vroegte moet heel het volk op appèl komen.
Allemaal hadden ze zich tegen God gekeerd en allemaal mogen, moeten ze die glimp van God zien.
Om vooruit te kijken, nu al vast houvast te hebben.
Brood, vlees, die glimp van God.
Dat alles krijgt het volk, zodat ze weten: God leidt ons.
Als we dat geloven, moeten we ons ook aan die richtlijnen houden.
Wat krijgen wij allemaal niet, waardoor wij weten: God leidt ook ons leven.
Over de aarde heen naar Zijn koninkrijk.
Als de Heere Jezus terugkomt, zal Hij helemaal in ons midden zijn.
Ook nu hebben we tekenen die ons helpen vooruit te kijken naar die dag.
We kunnen ervoor kiezen om onze ogen daarvoor te sluiten.
Dat zou het domste zijn wat we kunnen doen,
want we moeten, mogen verder kijken,
zoals de berg voor Israël opdoemde, het perspectief was,
zo is voor ons die dag het perspectief.
Sluit je daarvoor niet af! Sluit je hart niet af als God je roept.
Maar ga! Ga Zijn weg – in afhankelijkheid, omdat je weet Hij leidt!
Amen