Vragen over herinneringen aan de kerkdienst in de kindertijd

Vragen over herinneringen aan de kerkdienst in de kindertijd

Voor het nadenken over de betrokkenheid op de kerkdienst heb ik enkele vragen voor de ouders. Om over na te denken voor jezelf.

1) Kun je uit je kindertijd nog een preek herinneren die je aansprak?

2) Welke positieve herinnering heb je aan de gezongen liederen? Zong je het liefste bekende of onbekende psalmen / liederen?

3) Welke positieve herinnering heb je aan de mensen die in de kerkdienst waren. Bijvoorbeeld met betrekking tot het zingen en luisteren?

4) Op welke manier werd er bij jullie thuis over de kerkdienst nagepraat?

5) Hield je als kind meer van bekende of van onbekende Bijbelverhalen?

6) Welke bijdrage heeft de kerkdienst gehad voor jouw groei in geloof (in de kindertijd)?

7) Zou je het antwoord van je kind weten als deze vragen aan je kind werden gesteld?

Antwoord hoeft niet hier in het openbaar gegeven te worden. Hoewel ik daar wel benieuwd naar ben.

Preek zondagmorgen 21 september 2014 Opening winterwerk

Preek zondagmorgen 21 september Startzondag

Themazetting
Nick hoort zijn klasgenoten over zakgeld. Hij krijgt nog geen zakgeld. Hij moet nodig eens aan zijn ouders vragen of hij ook zakgeld mag. Voordat hij dat vraagt, is het wel handig als hij weet hoeveel zakgeld andere kinderen in zijn klas krijgen. Hij vraagt het aan Timon: ‘Hoeveel zakgeld krijg jij eigenlijk?’ ‘Vijf euro!’, zegt Timon. Nou, dat lijkt Nick ook wel wat. Onder het eten vraagt Nick aan zijn ouders: ‘Mag ik ook zakgeld? Iedereen in mijn klas krijgt al zakgeld. Ik ben de enige in mijn klas die nog geen zakgeld krijgt!’ ‘Je vader en ik hebben het er pas over gehad. Wij vinden dat het tijd wordt dat je zakgeld krijgt! Je krijgt van ons 1,- per week.’ ‘Eén euro? Timon krijgt 5 euro per week!’ ‘Vijf euro? Dat geloof ik echt niet.’ ‘Hij zei het zelf.’ ‘We houden het bij 1,-‘
Enkele dagen onder het eten zegt de moeder van Nick tegen Nick: ‘Ik heb de moeder van Timon gesproken. Hij krijgt echt geen 5,-. Hij krijgt 2,-.’ ‘Maar dat is nog steeds het dubbele van wat ik krijg. Hij krijgt als het Schapenmarkt is nog geld van zijn vader en moeder en van zijn opa en oma. Hij krijgt echt veel meer dan ik.’ ‘Goed’, zegt zijn moeder, ‘Je krijgt de komende tijd 2,- per week. Maar het is wel een proef. Wanneer je geld uitgeeft, willen je vader en ik dat je daar heel goed over nadenkt wat je koopt én dat je steeds laat merken dat je ons dankbaar bent voor onze zorg en voor wat je van ons krijgt. Dat je 2,- zakgeld krijgt is dus een test: of je beseft dat je van ons genoeg krijgt. Dat je dankbaar bent. Dat betekent dus, dat als wij een keer nee zeggen, je daar ook tevreden moet zijn. Dus dat als je een keer niet op de computer mag, of een keer geen chips mag, dat je dan niet gaat drammen en zeuren, maar dat je dan bedenkt dat wij echt wel goed voor je zorgen.

Dat is ook het thema van vanmorgen: Meer dan genoeg. Leven in afhankelijkheid. We krijgen van de Heere meer dan genoeg. En dat geeft Hij, zodat we leven in afhankelijkheid van Hem.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Ze zijn er vlakbij.
Vlakbij de berg waar het volk God echt kan ontmoeten.
Nu is God nog boven hen en gaat Hij voor hen uit,
maar daar, bij de berg Sinaï zal God in hun midden komen en tussen hen wonen.
De berg waarop die werkelijke ontmoeting met God zal zijn is in de horizon al te zien.
Wanneer het volk vooruitkijkt, heeft het houvast.
Nog even een korte tijd en dan zal die ontmoeting er zijn: God in hun midden!
Je zou verwachten dat het volk vooruitkijkt,
dat het moed krijgt, omdat de berg van God in het landschap boven alles uittorent.
Als een teken voor het volk, zodat ze er niet meer aan hoeven twijfelen:
het gaat echt gebeuren en het komt dichtbij, nog even volhouden.

En het volk heeft van de Heere al heel veel meegekregen,
waardoor ze wisten: het gaat echt gebeuren, die ontmoeting,
een bevestiging dat de Heere ook werkelijk hun God is.
Laatst nog: Elim, een oase in de woestijn.
Een plek die ze van de Heere kregen om op adem te komen, om uit te rusten,
volop te drinken, nieuwe krachten op te doen.
Gelukkig geeft de Heere in het leven van mensen zulke oases:
een tijd waarin je het goed hebt, waarin je mag bijkomen van een moeilijke periode,
waarin je mag uitrusten, zodat je de weg verder met nieuwe moed kunt gaan,
vooral ook omdat je je dan door de Heere gesterkt voelt.
Elim is een oase, een rustpunt dat de Heere aan Zijn volk geeft.
Maar het kan daar niet blijven, het moet verder.
Omdat er nog iets mooiers komt: de Sinaï, de berg van God, de ontmoeting met God,
de plek waar God zegt: Ik ga nu echt in eigen persoon met jullie mee.
Vgl. Christus’  aanwezigheid nu en bij de wederkomst.

Maar het gaat wel eerst door de woestijn, door een moeilijk gebied,
waarin zal blijken dat ze de rust in Elim echt nodig hebben gehad.
Het volk moet erdoor heen om bij de Sinaï te komen. Heeft het volk in Elim bijgetankt?
En dan niet alleen water en rust, maar heeft het volk ook die rusttijd in Elim gebruikt
om het vertrouwen op God te versterken.
Die voorbereiding zullen ze nodig hebben op de weg door de woestijn.
Om in de woestijn niet in de war te raken. Om in de woestijn niet te twijfelen aan God.
Om in die moeilijke te blijven geloven: deze weg moeten we gaan,
want als we deze weg gaan komen we bij God uit.
In Elim was het niet moeilijk om afhankelijk van God te zijn, want ze hadden het goed daar.
Daar was het zichtbaar dat God voor hen zorgde.
Maar wat zou er gebeuren als ze in de woestijn komen?
Wat zou er gebeuren bij de eerste beste tegenslag?
Zouden ze dan vooruitkijken en denken: nog even volhouden, hier moeten we doorheen,
maar als we er door heen zijn, dan komen we bij God uit.
Maar ze kijken niet vooruit en ze zien niets van God
En ze merken niet op dat alles om hen heen al tintelt van die ontmoeting,
dat de naam van de woestijn al vooruitwijst: Sin => Sinaï.
Ze zouden vooruit moeten kijken,
maar ze kijken alleen maar om zich heen: het zand waar ze doorheen moeten
en dat in hun kleren gaat zitten, in hun eten.
Ze zien de zon, die aan de hemel staat en op hun hoofden brandt: nergens schaduw.
En als ze vooruitkijken zien ze een weg die voor hen niet makkelijk zal zijn.
Moeten ze daar echt overheen?
Het volk wordt opeens als een klein kind dat aan de arm van de vader gaat hangen,
omdat het niet meer verder wil lopen.
Of op de weg gaat liggen, boos, omdat het niet die kant op wil, maar die andere kant: terug.

Zo kan het gaan in het geloof:
Je hebt een Elim gehad: een tijd om op krachten te komen,
een tijd waarin je merkte dat God er was en voor je zorgde,
en je gelukkig was, omdat je zo dicht bij God was.
Maar dan een tegenslag, een woestijn die – ook gloort in de verte de ontmoeting met God –
je doet stilstaan, een woestijn waarin de boosheid naar God opkomt.
Is dit nu de levensweg die God voor mij heeft uitgestippeld?
Had God mij dat ontslag niet kunnen besparen?
Waarom moest mijn verkering uitgaan?
Waarom moest ik dit jaar blijven zitten?

Zo gaat het niet alleen in het geloof, maar zo kan het ook in de gemeente gaan.
Er is een Elim geweest, bijvoorbeeld de belijdenisdienst met Pinksteren,
of een goed seizoen op de Bijbelkring, waarin je je hebt kunnen laven
aan de Bijbel, aan de gesprekken met andere gelovigen, bemoedigd en gesterkt,
met pl-ezier meegewerkt aan de VakantieBijbelWeek, Avondmaal vorige week.
En dan een tegenvaller, de woestijn.
Misschien trekken we als gemeente wel vandaag op startzondag weg uit Elim
en komen we in de komende periode in een woestijn,
brengt de Heere ons in een moeilijke tijd
om te kijken of het geloof en het vertrouwen dat in de afgelopen tijd opgebouwd kon worden
wel echt is, wel echt geloof en echt vertrouwen.
Want hoe makkelijk trekken we elkaar niet mee in een negatieve stemming.
We zien het bij het volk Israël – de hele gemeenschap komt in opstand.
De gemeenschap, daarin klinkt door dat Israël niet zomaar aan volk is,
maar een volk dat door God is uitgekozen, zodat het Hem zou dienen.
De gemeenschap die God zou behoren te dienen – op het moment dat deze gemeenschap
een voet in de woestijn zet, gaat het mis.
Terwijl de Sinaï in de verte al opdoemt, en de naam van de woestijn vooruitwijst,
terwijl deze gemeenschap uit Elim kwam en naar de Sinaï gaat,
– genoeg heeft het om op te teren, genoeg heeft het om aan vast te grijpen, om naar uit te zien,
meer dan genoeg –
raakt het van de wijs in de woestijn.
Wanneer God uit het zicht raakt, gaat het mis.
Dat kan gebeuren wanneer het tegenzit en je denkt: waar is God eigenlijk nu ik Hem nodig heb?
Maar God kan ook al uit zicht raken, wanneer je het goed hebt,
toen het volk in Elim was en zich daar blijkbaar vergat voor te bereiden op dat moeilijke stuk.
In een tijd waarin je het goed hebt, is er een groot gevaar:
een gevaar dat je achteloos wordt,
Dat je denk: ach, het zit wel goed met God.
dat je daardoor vergeet om je geloof te onderhouden, om echt afhankelijk van God te zijn
en te weten: het gaat erom dat God mijn leven leidt.
Ik heb het nu goed, maar er kan een tijd komen, waarin God aan mij vraagt om verder te gaan
door een moeilijk gebied.
Wanneer je het goed hebt, moet je die periode gebruiken om je voor te bereiden
op de tijd waarin je geloof op de proef wordt gesteld.
Op de tijd waarin de vragen boven komen, vragen die je van de kaart willen brengen
en die je willen doen vergeten dat God je leven leidt, ook in die moeilijke periode.

Het volk Israël is niet voorbereid op die moeilijke periode in de woestijn.
Ze kijken ook niet voor uit naar de berg in de verte die Gods aanwezigheid aankondigt.
Ze zien alleen maar de woestijn
en ze zien die woestijn als een doodlopende weg.
Heeft de Heere hen hier willen brengen? Dit is een weg naar de dood!
Als Hij hen wilde laten sterven, dan had Hij dat beter in Egypte kunnen doen.
Dan hadden ze deze weg niet hoeven af te leggen.
De Israëlieten gaan terugdenken: niet aan ELim, niet aan de doortocht door de Rode Zee,
niet aan de bijzondere daden die de Heere deed, aan Zijn zorg en Zijn leiding.
Ze beginnen terug te denken aan vroeger, aan Egypte.
Niet aan de slagen die ze kregen, niet aan het leven dat kapot gemaakt werd,
maar aan het eten dat ze kregen.
Daar in de woestijn beginnen ze zich in te beelden dat Egypte het paradijs was.
Goed, zwaar werk, maar wel eten en drinken.
Bovendien volop gelegenheid om feest te vieren.
Want vlees aten ze alleen op bijzondere dagen, zoals met het Pascha.
Ze denken terug aan die nacht.
Niet om de belofte in herinnering te roepen dat God hen zou begeleiden
en brengen in het land van melk en honing,
en dat Hij onderweg in hun midden kwam wonen.
Nee, ze dachten terug aan het eten in die nacht: het vlees, aan het feestvieren, de samenhorigheid.
Daar hadden we tenminste een leven voor we stierven.
Waarom trokken we uit om hier in de wildernis de dood tegemoet te gaan?
Wilde God dat met ons?

Nee, het is een test, een proef: is het vertrouwen van het volk sterk genoeg.
Heeft het zich in Elim voorbereid
En heeft het bij de Roze Zee de ogen open gehad.
Heeft het de oren open gehad en gehoord dat God hen zal brengen in het beloofde land?
Leven in afhankelijkheid van God is niet makkelijk.
Ook wij lopen het gevaar om te gaan morren tegen God.
Om te gaan denken: God is bezig om mijn leven af te breken.
Om alles waar ik mij gelukkig bij voel, van mij af te nemen.
Wanneer je in de nacht van Pascha de ogen dicht hebt, wanneer je in Elim niet let op wat God doet,
zul je het ook niet zo makkelijk zien, wat God in de woestijn Sin doet?

Wat zou God doen met het commentaar op Zijn leiding?
Zou Hij zeggen: dan bekijk je het maar?
Zou Hij zeggen: Goed dan breng Ik je in Egypte, ondankbaar volk
die niet wil zien dat ik jullie hierdoorheen verder help.
Nee, Hij geeft zegt: Ik ga jullie wat geve.
Ik ga jullie brood en vlees geven.
Bijzonder brood, omdat het uit de hemel komt.
Zoals de regen ook van Mij komt, zo komt het brood naar jullie toe.
Maar, zegt God, dat brood dat je van Mij krijgt, is wel een proef.
Ik wil zien of jullie je aan Mijn richtlijnen houden, aan Mijn wetten,
of jullie de weg willen gaan die ik jullie wijs,
of het nu een weg langs ELim is of een weg dwars door de woestijn.
Een zegen als proef!
Zo kan het goede dat God aan ons geeft, ook een proef zijn!
Net als Nick, die het zakgeld ook kreeg als een test, als een proef.
Nick moest met zijn gedrag, met zijn reacties laten zien,
dat hij accepteerde, wat zijn ouders bepaalden, dat hij geen commentaar zou geven
als ze nee zouden zeggen.
Wat doe je met al het goede dat je van God krijgt?
Je kunt daar heel achteloos op reageren: ach ja, dat hoort God te geven,
want Hij heeft toch beloofd om mij dat te geven?
Of zeg je: Heere, wat geeft U mij veel. Wat zorgt U voor mij!
Ik wil U dienen, ik wil Uw weg volgen – ook al is dat door de woestijn heen.
Want ik weet dat ik bij U uitkom.

Is God bij ons of niet? Dat was de vraag.
In de woestijn krijgen ze nog een teken: Ze mogen een glimp van God zien.
Ze mogen Gods heerlijkheid zien.
’s Morgens in alle vroegte moet heel het volk op appèl komen.
Allemaal hadden ze zich tegen God gekeerd en allemaal mogen, moeten ze die glimp van God zien.
Om vooruit te kijken, nu al vast houvast te hebben.
Brood, vlees, die glimp van God.
Dat alles krijgt het volk, zodat ze weten: God leidt ons.
Als we dat geloven, moeten we ons ook aan die richtlijnen houden.

Wat krijgen wij allemaal niet, waardoor wij weten: God leidt ook ons leven.
Over de aarde heen naar Zijn koninkrijk.
Als de Heere Jezus terugkomt, zal Hij helemaal in ons midden zijn.
Ook nu hebben we tekenen die ons helpen vooruit te kijken naar die dag.
We kunnen ervoor kiezen om onze ogen daarvoor te sluiten.
Dat zou het domste zijn wat we kunnen doen,
want we moeten, mogen verder kijken,
zoals de berg voor Israël opdoemde, het perspectief was,
zo is voor ons die dag het perspectief.
Sluit je daarvoor niet af! Sluit je hart niet af als God je roept.
Maar ga! Ga Zijn weg – in afhankelijkheid, omdat je weet Hij leidt!
Amen

Preek zondagmorgen 14 september 2014

Preek zondagmorgen 14 september 2014
Viering Heilig Avondmaal
Exodus 12:21-28

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Hoe moet dat er hebben uitgezien, dat bloed op de deurposten van de huizen?
En wat zal het opgeroepen hebben bij de Israëlieten die dat zagen?
Een gemengd gevoel misschien wel:
Aan de ene kant de blijde hoop dat ze de volgende morgen uit Egypte mogen vertrekken,
zoals Mozes aangekondigd had.
Aan de andere kant, tijdens dat aanbrengen van het bloed op langs de muren
misschien ook wel een huiver en ontzetting:
in deze nacht daalt God af – of Zijn engel.
En niet zomaar, maar met ingrijpende gevolgen.
Alleen als ze dat bloed aanbrengen aan de voorkant van het huis, gaat de Heere voorbij.
Daar sta je dan wel bij stil als je als vader van je gezin
het bloed langs de deur van je huis aanbrengt, zodat jouw huis en jouw gezin bewaard zullen blijven.
Een hele verantwoordelijkheid!
Want als je als vader dat bloed niet aanbrengt,
zal God aan jou, aan je huis niet voorbijgaan!
Dan zal Hij binnengaan en je zult het er niet levend van afbrengen.
Dan zal het einde er zijn voor jou, voor je vrouw en kinderen. Voor iedereen.
Maar…! Maar… wie het bloed aanbrengt mag weten: ik ben veilig.
De Heere gaat aan mij voorbij.
Hij wil mijn deur voorbijgaan!
Wat een opluchting! Wat een genade!

Is het u ook opgevallen dat er in het Avondmaal ook sprake is van het voorbijgaan van de Heere?
Dat het in het Avondmaal ook sprake is van wat die vaders in Egypte meemaakten
toen ze het bloed aan de deurposten smeerden:
aan de ene kant de ontzetting, de huiver: wat als God wèl Zijn oordeel zal uitspreken,
als Hij halt houdt bij mij, om bij mij rekenschap te vragen.
De ernst: wie kan op die manier voor God bestaan, voor Hem verschijnen?
Maar dan ook die opluchting: God wil voorbijgaan.
Op deze avondmaalszondag zeggen we dat ook met een diepe verwondering over Gods genade:
Hij gaat aan mij voorbij.
De vaders in Egypte mochten het bloed van het lam aan de deuren smeren.
Dat was het teken voor de engel die door Egypte ging:
dit huis moet je sparen, want de mensen die hier wonen zijn van de Heere.
Ze zijn eigendom. Ze horen bij Hem.
Zo mag u, gemeente, ook als het ware, het bloed van Christus langs de deurpost van uw leven smeren.
Achter dat bloed van Christus bent u veilig,
omdat God dan weet: ze zijn door Christus gekocht, met Zijn bloed betaald
en daarom zijn ze ook van Mij.
Zo houdt de beker op de tafel u, gemeente, voor dat u kunt schuilen achter het bloed.
En als u de beker aanneemt en er uit drinkt, doet u dat ook: schuilen achter het bloed.
Brengt u het aan op de deurpost van uw leven.
En dan als God komt, mag u weten: deze keer gaat Hij aan mij voorbij.
Omdat u anders de eeuwige dood hand moeten sterven.

Voor ons gevoel is het een ramp als God aan ons voorbij gaat,
omdat we ons dan in de steek gelaten voelen,
maar, gemeente, wanneer God u op deze manier voorbij gaat,
is er geen grotere zegen denkbaar.
Mag u intens gelukkig zijn en is het Gods genade!
En moet u, gemeente, dat ook met beide handen aangrijpen
dat offer dat Christus gebracht heeft. Voor u.
Er is geen betere plek dan achter dat bloed te schuilen,
in de wetenschap: ik ben van Hem. Hij gaat aan Mij voorbij!
Hij neemt mij mee, uit de zonde en de macht van de duivel,
om met Hem te leven, hier op deze aarde al
en straks in Zijn heerlijkheid.
In plaats van de eeuwige dood, die er had moeten zijn,
is er de mogelijkheid, die dood te ontlopen en leven te vinden
leven in Christus
die in die eeuwige dood is geweest
om Zijn bloed te geven,
waarachter wij mogen schuilen. U en jij.
Schuilt u al achter dat bloed?
Het avondmaal wordt uitgestald om u er aan te herinneren dat het ook voor u mogelijk is.
De beker wordt zichtbaar, de beker die het u verkondigt:
God gaat aan uw zonden, aan uw schuld voorbij.
Daarom mag er een maaltijd zijn, waarbij u bent uitgenodigd.
De maaltijd die het zegt, laat proeven en ervaren:
God gaat daaraan voorbij.
Verlangt u niet om achter Hem, achter Zijn bloed te schuilen?
Dat is de beste plaats die er te vinden is!
Amen

Verhalen om te leven. Levensverhalen in het pastoraat

Verhalen om te leven. Levensverhalen in het pastoraat

Geregeld ga ik na een pastoraal bezoek naar huis met de gedachte: het levensverhaal dat ik net gehoord heb zou goed als basis kunnen dienen voor een goede roman of een mooie biografie. Terugfietsend na een gesprek denk ik dan vaak: de levensverhalen die ik hoor zijn vaak nog boeiender dan studieboeken of literaire romans.
Op college pastoraat heb ik de uitdrukking ‘levende menselijke documenten’ (living human documents) geleerd. Soms omdat iemand vertelt over betrokkenheid bij een historische gebeurtenis en de impact daarvan op een mensenleven. Soms door andere gebeurtenissen die een mensenleven bepalen: overlijden van een dierbare, geboorte van een kind, ontslag. 

Peter van de Kamp, universitair docent praktische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen, heeft een boek geschreven over wat de waarde van levensverhalen is voor het pastoraat. In vaktermen: een model voor narratief pastoraat. Van de Kamp wil een gereformeerd perspectief bieden op narratief pastoraat. Het model dat hij presenteert wil de heilsgeschiedenis (door Van de Kamp getypeerd als ‘het verhaal van God’) verbinden met de levensverhalen in het pastoraat. Daarmee heeft hij een belangrijk reformatorisch principe te pakken: de heilsgeschiedenis is het verhaal dat mij aangaat. Het evangelie is voor ieder persoonlijk bedoeld.

Replotting
Om tot zijn model van narratief pastoraat te komen gaat Van de Kamp eerst in de leer bij psychologen die zich bezig hebben gehouden met de thematiek van het levensverhaal. Daarna ontleent Van de Kamp aan het verhaal van God 6 typeringen van de mens: gebroken beelddrager, aangenomen kind, nieuwe schepping, bevrijde zondaar, aangevochten navolger, vrijgesproken erfgenaam. Deze typeringen moeten de pastor helpen om het levensverhaal van de pastorant te  duiden. Een belangrijke fase in het model van Van de Kamp is de ‘replotting’: het levensverhaal van de pastorant wordt vanuit het verhaal van God in een nieuw, heilzaam perspectief geplaatst.

Antropologisch?
Hoewel ik het uitgangspunt van Van de Kamp deel, zou ik toch een aantal kritische opmerkingen willen plaatsen bij zijn uitwerking. Om de levensverhalen van mensen te duiden maakt hij gebruik van de heilsgeschiedenis. Deze heilsgeschiedenis is het verhaal van God, maar wordt tegelijk gebruikt om levensverhalen te duiden.
Hierbij zou ik de vraag willen stellen: verandert Van de Kamp het verhaal van God niet teveel in antropologische typeringen? Naar mijn idee verdwijnt God zelf naar de achtergrond en wordt het levensverhaal van God wel erg bleek. Ik vermoed niet dat hij dit bewust gedaan heeft, maar het verbaast mij wel geen apart hoofdstuk is gewijd aan God zelf en aan Zijn daden, maar alle aandacht uitgaat naar de plaats van de mens in Gods verhaal.
Discutabel is het uitgangspunt dat de pastor het verhaal van God meebrengt. Is God niet reeds in iemand aanwezig voordat de pastor komt? Waarom zou de pastorant niet het verhaal van God kunnen vertellen? Maakt Van de Kamp zo God niet teveel afhankelijk van de pastor?

Fragmentarisch
Daarnaast heeft Van de Kamp wel het grootst mogelijke concept te pakken om de levensverhalen van mensen te duiden: de heilsgeschiedenis die van schepping tot voltooiing loopt. Naar mijn idee gaat Van de Kamp voorbij aan het fragmentarische van het levensverhaal. Hij benadrukt wel wij nog niet van de voltooiing uit mogen gaan, maar dat had hij van mij meer mogen verwerken in zijn eigen model. Ik bedoel dat ook kritisch naar de nadruk die Van de Kamp legt op de ‘replotting’ van het levensverhaal. Daarmee bedoelt hij een hervertellen van het levensverhaal vanuit het perspectief van Gods verhaal, dat een heilzaam effect heeft? Ligt in het nieuwe perspectief niet teveel het risico dat er vooruitgegrepen wordt op de voleinding? Legt Van de Kamp er niet teveel nadruk op dat door dit ‘replotten’ een nieuwe werkelijkheid ontstaat? Sneeuwt daardoor het narratieve aspect in zijn model ook niet teveel onder en wordt zijn model daardoor niet te therapeutisch?
Zelf zou ik minder nadruk leggen op het ‘replotten’, maar meer op het luisteren naar de levensverhalen van mensen en in dat luisteren aandacht schenken voor de handelende aanwezigheid van God in dat levensverhaal. Is dat al niet heilzaam genoeg om in Gods naam luisterend oor te zijn?

Vertellen
Tijdens het lezen kreeg ik de behoefte om meer de literatuurwetenschap en de kennis van biografen te raadplegen. Vooral vanwege vragen: Hoe worden verhalen verteld? Wat betekenen de  metaforen die iemand gebruikt om zijn levensverhaal te vertellen? Maar vooral ook vanuit de vraag: hoe kunnen de kleine verhalen over God (of juist over Zijn afwezigheid) zo verteld worden dat de pastorant ervaart dat deze verhalen over hem of haar gaan?
Vanuit deze behoefte viel het me op dat de Bijbel nauwelijks een rol speelt in het narratieve concept. Wel in de theologische onderbouwing van de heilsgeschiedenis of als illustratie voor zijn model, maar bij een model voor narratief pastoraat had ik verwacht dat de Bijbel een grotere rol speelde bij het verbinden van levensverhalen en Gods verhaal.

N.a.v. Peter van de Kamp, Verhalen om te leven. Levensverhalen in het pastoraat
Deze recensie verscheen eerder in het Reformatorisch Dagblad

Lukas-Handelingen: de weg van het heil


Lukas-Handelingen: de weg van het heil

In de exegetische literatuur over Lukas is de gedachte populair dat Lukas uitging van een heilsgeschiedenis. Daarbij zou Christus het centrum van de tijd en de wereldgeschiedenis zijn. Deze gedachte is onder andere afkomstig van Oscar Cullmann. Hans Klein (Lukasstudien) vindt dat deze theorie meer zegt over de tijd waarin Cullmann schreef (Tweede Wereldoorlog) dan over de theologie van Lukas.

Lukas gebruikte niet het woord geschiedenis niet. Volgens Klein is het daarom beter om niet te spreken over heilsgeschiedenis, maar over de weg van het heil.  Wel gaat het over heil: gered worden of het (eeuwige) leven verkrijgen – woorden die dezelfde strekking hebben als gerechtigheid bij Paulus of het eeuwige leven bij Johannes. Het wandelen van de weg is een thema, dat wortels heeft in het Oude Testament.

de weg van Jezus als uitgangspunt
Lukas gaat in zijn ogen uit van de weg van Jezus Christus, een weg die ging van vernedering naar verhoging. De Christus moest lijden. De volgeling van Jezus deelt in die weg van vernedering naar verhoging. De weg die de volgelingen van Jezus gaan, is geen gemakkelijke weg, maar wel de weg die naar het heil leidt.
Het is een leven van dagelijks het kruis opnemen. Lukas vertelt in zijn beide boeken hoe die weg eruit ziet en wat die weg kost en waar die weg naar toe leidt: het eeuwige leven. God kan ingrijpen in de weg die mensen gaan en hen op de weg van Christus brengen (zoals Paulus, of de kamerheer uit Ethiopië).

mensen van de weg
Om te benadrukken dat het om de weg van het heil gaat, vertelt Lukas veel reisverhalen. In zijn evangelie vormt de reis naar Jeruzalem een rode draad (vanaf 9:51). Waarbij in het begin van die reis veel vermeld wordt over het navolgen. Ook in het boek Handelingen wordt veel gereisd. Daar worden de volgelingen van Jezus niet alleen christenen genoemd, maar ook mensen van de weg.

Rechtvaardiging

Rechtvaardiging

Rechtvaardiging: basiswoord
Rechtvaardiging is een specifieke onderdeel van de christelijke heilsleer. De mens die zich van God verwijderd heeft, heeft rechtvaardiging door God nodig om voor God te kunnen bestaan. Rechtvaardiging geeft het proces aan, waarbij uit de zondaar een gerechtvaardigde wordt – een mens die gemeenschap met God kan hebben.

Specifieke onderdelen van de christelijke heilsleer
De christelijke heilsleer omvat meer: het gaat om bevrijding uit de macht van de zonde en het kwaad, om verlossing van het lijden en van de macht van de dood en om redding van Gods oordeel en het ontvangen van het eeuwige leven. Deze verlossing heeft te maken met de (weder)komst van Christus, die door christenen wordt verwacht.
Rechtvaardiging is een specifieke onderdeel van de christelijke heilsleer. Maar in de eerste eeuwen kon men zonder deze begrippen en vandaag de dag geldt dat voor de orthodoxe kerken ook. In tegenstelling tot Paulus sprak Jezus niet over rechtvaardiging, maar hij leefde wel de rechtvaardiging (zie bijvoorbeeld Lukas 19:1-10).

Inwisselbaar?
Dat roept de vraag op, of de terminologie van rechtvaardiging nog wel gebruikt moet worden. In een seculiere context roepen deze woorden veel misverstanden op en vragen ze om veel uitleg. Beintker is hier voorzichtig, omdat de begrippen een reikwijdte hebben die niet gemakkelijk door andere woorden is te vervangen.
Vanuit het denken over de rechtvaardiging is het inzicht ontstaan dat al het heil een soevereine daad van God is en dat ons geschonken wordt. Dit inzicht raakt ook alle andere vormen van heil. Het leerstuk van de rechtvaardiging wordt niet voor niets gezien als ‘protestants basisbeginsel’ (Martin Kähler) of als ‘beginsel waarmee de kerk staat of valt’ (Luther – en Jüngel vult aan: waarmee de kerk en de wereld staat of valt) of als ‘criterium’ voor alle andere uitspraken en onderdelen van de geloofsleer.
Deze opmerkingen geven aan dat aan de rechtvaardiging van de goddeloze de eigenlijke basisstructuur van Gods omgang met de wereld en met mensen is af te lezen. Ook in de christologie kan de rechtvaardigingsleer de matrix zijn om het handelen van God in de geïncarneerde, gekruisigde en opgewekte Christus te begrijpen.

Rechtvaardiging en de vraag naar de gerechtvaardigde mens
Gerechtvaardigd worden, rechtvaardiging en oordeel zijn woorden uit de rechtsspraak. Hoe komen deze woorden terecht in de christelijke heilsleer?
In de Bijbel wordt iemand een rechtvaardige (tzaddiek) genoemd die leeft in overeenstemming met Gods wil en Gods geboden (vgl. Psalm 1:3). Griekse filosofen, zoals Aristoteles zagen gerechtigheid als kern van alle deugden: hoe leef ik op een rechtvaardige manier in deze samenleving?
In de Bijbel wordt deze vraag meegenomen in de verhouding tot God. Daarbij ontstaat er een duidelijk contrast tussen de gerechtigheid die de rechtvaardige God verlangt en het vermogen van mensen die steeds neigen tot ongerechtigheid.
Dat probleem speelt niet pas bij Paulus.
Ook in het Bijbelboek Job speelt de rechtvaardigheid ten opzichte van God een cruciale rol. Job begrijpt niet waarom God uitgerekend hem, de rechtvaardige Job, in ellende stort. Zijn vrienden twijfelen aan zijn rechtvaardigheid: Hoe kan een mens rechtvaardig zijn voor God? De verontrustende en beangstigende vraag naar de rechtvaardigheid van mensen ten opzichte van God kan alleen maar beantwoord worden vanuit Gods perspectief: gemeten aan wat God verlangt kan geen enkel mens rechtvaardig zijn voor God. Zelfs de meest vrome en meest deugdzame mens blijft aangewezen op Gods barmhartigheid. Misschien is dat wel Jobs moeilijkheid, dat hij niet inziet dat hij ook afhankelijk is van Gods barmhartigheid. Wanneer God Zich naar hem toewendt, wordt Job bevrijd uit zijn fixatie op zijn eigen rechtvaardigheid. Jobs bevrijding begint met een schuldbelijdenis: Job 42:5-6. In het oordeel van God houdt geen enkele aardse rechtvaardigheid stand. Alleen door de crisis van boete, het verbijsterende inzicht van eigen schuld en de afhankelijkheid van vergeving worden wij geleid naar God de ontfermer.

N.a.v. Michael Beintker, “Rechtfertigung und Heiligung”, in: Ernstpeter Maurer (Hg.), Grundlinien der Dogmatik (Rheinbach: CMZ-Verlag, 2005) p. 203-222

Preek zondag 7 september 2014 voorbereiding Heilig Avondmaal

 Preek zondag 7 september 2014 Voorbereiding Heilig Avondmaal
Exodus 12: 1-21

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Waarom is de kerkdienst van volgende week anders dan de andere diensten?
Dat is volgende week direct te merken bij binnenkomst in de kerk:
Er staan stoelen en tafels voor in de kerk, met een wit kleed op de tafels.
Daaraan is te zien: het is een dienst met Heilig Avondmaal.
Op de middelste tafel zijn een aantal dingen verborgen onder een wit laken.
Als je vaker in de kerk geweest bent, weet je:
dat zijn zilveren bekers en zilveren schalen.
Dan weet je wellicht ook wat er op de schalen ligt en wat er in de bekers zit
en wat er met de schalen en de bekers gebeurt:
Ze worden rondgedeeld, zodat iedereen die aan de tafel zit,
een stukje brood kan nemen en een slok wijn uit de beker kan drinken.
Als je daar in de kerk naar kijkt, denk je bij jezelf misschien wel:
Wat doen ze daar allemaal voor in de kerk? En waarom doen ze dat allemaal?
Dan stoot je je vader of je moeder aan en je vraagt: ‘Wat doen ze eigenlijk?
Wat zit er in de beker? Is dat brood op die zilveren schalen?’
Of je vraagt het na afloop – om van je vader en moeder uitleg te krijgen.
Ik hoop ook, dat het gebeurt: dat jullie, kinderen, aan je ouders
de vragen stellen over wat er gebeurt
en dat je vader of moeder de tijd neemt om uitleg te geven,
wat er gebeurt en wat de betekenis is van alles wat er gebeurt.
En dat ze uitleggen waarom ze in zo’n dienst naar voren gaan
en wat het voor hen betekent.
Of misschien zie je veel mensen in de kerk opstaan en naar voren lopen
en zie je dat jouw vader en moeder blijven zitten en vraag je het aan hen:
‘Waarom blijven jullie zitten terwijl heel veel andere mensen in de kerk wel naar voren gaan?’

Wanneer iemand vragen stelt, dwingt je dat om erover na te denken:
over wat er allemaal gebeurt en wat de betekenis van dat alles is.
Door vragen, en zeker door vragen van een kind, vallen dingen op
die je normaal niet zag en ga je over erover nadenken.
Wanneer kinderen er naar vragen, moet er ook over vertellen,
moet je ermee voor de dag komen.
En dat is nou juist de bedoeling.
De bedoeling bij het Pascha – of tegenwoordig bij het Pesach-feest:
het jongste kind dat in het gezin is hoort de vraag te stellen:
‘Waarom is deze nacht anders dan de andere nachten?’
Dan hoort de vader in het gezin te vertellen,
het jongste kind en alle andere gezinsleden mee te nemen
naar die eerste keer dat het Pascha werd gevierd.
De eerste keer in Egypte … je hoort de huiver in zijn stem.
Egypte: je merkt dat hij daar niet graag aan terugdenkt.
Het zijn nare herinneringen: geslagen worden met de zweep, het geschreeuw van de wachters,
het sjouwen met de zware stenen van de vroege morgen tot de late avond.
Tijd was er amper om bij te komen of uit te rusten,
want dan moesten ze weer uit bed om het zware werk te gaan doen.
Nog moe van de vorige dag moesten ze zich uitsloven, werden ze opgejaagd, gepijnigd.
Dat zijn ervaringen die je van je leven nooit vergeet.
Hoe zou je die ervaringen kunnen vergeten,
waar je als je in vrijheid bent intens dankbaar bent dat je er niet meer in zit,
maar er steeds mee te maken hebt omdat de ervaringen in je dromen terugkomen.
Ervaringen die je als volk niet vergeet, omdat de geschiedenis van het volk
door de eeuwen heen door zulke ervaringen is gestempeld.
De vader aan de tafel van het Pascha zal wijzen op de bittere kruiden op de feesttafel
en zeggen: ‘Je zult straks iets proeven dat erg bitter is
en waarvan je je afvraagt waarom dat op tafel staat tijdens een feestmaaltijd.
Maar als je het bittere proeft, moet je terugdenken aan de tijd in Egypte,
toen het leven heel bitter was.’
Egypte, een naam waar de vader niet makkelijk over praat,
maar ook een naam die niet vergeten mag worden,
vanwege dat bittere lijden.
Dat wordt niet weggestopt.
Dat mag ook niet worden weggestopt.
Ook  het moeilijke, het bittere, dat zijn sporen heeft nagelaten mag niet vergeten worden
en krijgt een plek op de tafel.

Maar als de vader over Egypte spreekt, zal er ook een andere klank in zijn stem zijn
en ook daar zal hij ons naar mee willen nemen,
naar die nacht – nog in Egypte, toen de Heere naar Mozes en Aäron kwam met een aankondiging.
Een aankondiging die op dat moment nog totaal niet zichtbaar was
en ook moeilijk te geloven was.
‘Deze maand,’ zo kondigde de Heere aan, ‘zal altijd herinnerd worden.
Je zult vanaf deze maand gaan tellen.
Je zult het altijd tegen elkaar zeggen: vorig jaar om deze tijd,weet je nog twee jaar geleden,
Het is nu het 5e jaar na de maand waarin de Heere naar Mozes en Aäron kwam.
Er is een tijd vóór deze maand, een tijd waar je liever niet aan terugdenkt, de moeilijke tijd
en de tijd erna, de nieuwe tijd.
een tijd die zo nieuw is als na de zondvloed.
Toen begon men ook te tellen vanaf de eerste dag van de eerste maand.
En het staan op één lijn met de ingebruikneming van de tabernakel.
Twee grote momenten in de geschiedenis van het volk Israël, van de wereld.
De tijd van het oordeel en vernietiging is voorbij: de tijd na de zondvloed, een hernieuwde aarde.
En de tabernakel: het moment dat God intrek neemt op aarde
om temidden van Zijn volk te wonen.
Zo zal deze maand ook een hoogtepunt zijn voor de geschiedenis van Israël, van de wereld.
Het leven zal daarna zo anders zijn, dat je het niet meer terug kent.
Toen de Heere naar Mozes en Aäron toekwam met deze aankondiging
 was er overigens nog niets van te zien: de strijd met de farao is nog niet gestreden.
Nog elke morgen moeten de Israëlieten vroeg het bed uit
om de hele dag afgebeuld te worden door dwangarbeid, van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.
Ze kunnen hun nachtrust goed gebruiken,
Want de volgende morgen zullen de Egyptische slavendrijvers hen weer opzwepen
om harder te werken dan ze kunnen.
De farao heeft het volk Israël nog steeds in de greep.
En toch krijgt Mozes de opdracht voor die laatste nacht in Egypte.
Wat de Heere aankondigt , vraagt om geloof in Gods handelen, in vertrouwen.
Zullen de Israëlieten er in geloofd hebben, in die 2 weken die er nog restten in Egypte?
Of zal het hen juist moed gegeven hebben: nog enkele dagen – dan mogen we gaan!
Dan is alles voorbij, al het leed geleden en mogen we gaan!
Onder het zware werk, bij het ondergaan van de harde zweepslagen, de spot,
dachten ze dan aan wat in voorbereiding was en keken er al naar uit.
Zou het zo gegaan zijn?
Of zou er meer een sceptische, afwachtende houding zijn geweest:
Mozes heeft dat wel aangekondigd en hij zegt in de naam van de Heere te spreken.
Maar we zijn nu al zo lang in Egypte
en sinds Mozes begonnen is, is het leven voor ons alleen maar zwaarder geworden.
Het is riskant om Pascha zo te vieren, zo vol vertrouwen
– terwijl de bevrijding er nog niet is.
Dat vraagt geloof en vertrouwen en kunt u, kan ik dat zomaar opbrengen?

Hoe zou dat bij u zijn en bij jou en bij mij?
Volgende week vieren we het Heilig Avondmaal.
Vanuit de instelling van het Pascha zijn veel lijnen te trekken naar het Heilig Avondmaal.
Een van de eerste lijnen waar ik aan dacht, was ook dat vooruitgrijpen.
Iets vieren terwijl het er nog niet is.
En dan bedoel ik: het avondmaal wijst vooruit naar de heerlijkheid van God, de hemel.
Daar zal er een feestmaal zijn, de bruiloft van het Lam.
Een feestmaal dat aangeeft: er is weer een volledige gemeenschap met God.
Helemaal bij God zijn, helemaal van God zijn, helemaal vol van Hem en Hem alleen.
Daar is geen zonde meer, geen strijd, geen lijden,
alleen maar de heerlijkheid van God, omdat God zelf daar is en ons vervult.
Als we avondmaal vieren, nemen wij daar alvast een voorschot op.
Of nemen? We krijgen het van de Heere geschonken.
Hij geeft ons al iets van wat ons te wachten staat
en we ondergaan het, we gebruiken brood en wijn alsof het al werkelijkheid is.
Alsof we al aan de tafel van de Heere zitten.
Zoals het volk Israël om de tafel moest staan,
in de startblokken, klaar om te vertrekken,
Terwijl morgenvroeg de wekker gaat en de slavendrijvers klaarstaan – als er niets zal gebeuren.
Zo vieren we het avondmaal – in afwachting van de wederkomst van Christus.
Toch?
Zo gaat u de komende week toch in?
Dat is toch waarom het avondmaal u zo trekt, namelijk dat het al iets laat ervaren
van het bij-Christus-zijn en van-Christus-zijn in Zijn heerlijkheid.
zoals Israël midden in de werkelijkheid van de slavernij, die echt niet te ontkennen was,
toch zich zo klaarmaakte, alsof die bevrijding een zekerheid was,
zo vieren wij het avondmaal – met een zekerheid
die mensen die niet geloven niet kunnen begrijpen.
Omdat het een zekerheid is, niet van onszelf, maar van God.
Omdat God bevolen heeft: daarom vierde het volk die allereerste Pascha-maaltijd.
Vol spanning: spanning aan de ene kant, tintelend van opwinding,
aan de andere kant een omhoogkruipende angst: wat als Mozes toch geen gelijk krijgt…
We vieren het avondmaal, omdat we zeker zijn van Christus, van wat Hij heeft volbracht
op het kruis van Golgotha,
u weet wel, gemeente, want u kunt er zo van zingen en u leeft helemaal op
als over Hem gesproken wordt.
En uw verlangen gaat naar Hem uit.
Omdat u de verhalen over Hem kent, steeds weer tot u neemt en ook weer doorgeeft,
de verhalen uit het Oude Testament, hoe de Heere Zijn volk bevrijdde
 de verhalen uit het Nieuwe Testament, hoe Christus stierf voor u en voor alle zondaars.
Toch?

Zo stellig is het aan onze kant toch meestal niet?
We weten het ergens wel, maar we leven er toch niet altijd uit?
Niet om te mopperen, maar om aan te geven:
we hebben die zekerheid toch nodig, dat Christus komt en ons definitief zal meenemen naar Hem?
Anders houden wij het hier toch niet uit
en heeft ons geloof toch geen betekenis?
Dat geloof en vertrouwen, dat Israël moest hebben om in Egypte Pascha te vieren
vanuit het geloof dat ze zullen gaan,
dat vertrouwen en geloof in de Heere hebben wij toch ook nodig -hier en nu?
Dat geloof moet geoefend worden,
dat geloof en vertrouwen moet iets eigens van ons worden.
Toe-eigening heet dat met een klassiek woord:
het moet iets worden van jezelf, niet aangeleerd,
je doet het niet omdat je ouders het doen, of je man of vrouw, of je kinderen.
Je doet het omdat je het zelf vastgrijpt en uit put.

Om het een onderdeel te laten van jezelf,
moet het een onderdeel worden van je dagelijks leven.
Daarom die voorbereidingstijd.
Dat Pascha mag het gezinsleven bepalen: 14 dagen lang wordt er toegeleefd naar die ene nacht,
dé nacht, die voor Egypte zoveel onheil en verdriet zal brengen,
maar voor Egypte het mooiste: de vrijheid om naar Gods berg en Gods land te mogen gaan.
Wanneer je een lam uitzoekt en apart zet, komen de vragen vanzelf:
van je kinderen: waarom doet u dat, vader? Wat gaat er gebeuren?
Van de buren: wat is er gaande? Staat er iets op stapel?
Ik hoop dat uw kinderen iets merken dat het deze week de week van voorbereiding is.
Dat de kinderen er al iets over vragen
en dat u net als de vaders in Israël er iets over vertelt
en dan op zo’n manier dat je met z’n allen meegenomen wordt
naar de nacht waarin de Heere Jezus werd verraden
en waarin Hij het brood at
en ook aankondigde dat Hij zou lijden en sterven.
en dat als u er over vertelt, de ogen van uzelf en van de andere gezinsleden glimmen
en de harten sneller kloppen,
omdat je er met z’n allen ongemerkt bij bent
en je het ziet, gelooft, dat het voor u allen is.

Ja, het is ook de week van Schapenmarkt, ik weet het.
Ik ga geen pleidooi voeren tegen Schapenmarkt en de gezelligheid die er dan is.
Integendeel, dat is heel goed en heel mooi.
En dat is echt een gebeuren.
Vroeger helemaal, toen er nog de zeskampen waren,
waarbij straten en buurten tegen elkaar streden.
Toen was Schapenmarkt de climax.
Schapenmarkt is vaak een familiegebeuren, gezinsgebeuren.
Je trekt met elkaar op en als je ergens anders woont kom je speciaal voor Schapenmarkt terug.
Een pan met soep, de broodjes, alles is klaar.
Als u nu ook eens op die manier uzelf voorbereid op het Heilig Avondmaal.
Ik weet het, het is iets anders, maar ik bedoel: als u er op die manier naar uitkijkt
en ook bereid bent, eigenlijk vanzelfsprekend doet, zonder na te denken
wat tijd van tevoren om alles klaar te maken.
Voorbereiding Avondmaal is ingetogener. Dat geeft ook niet.
Dat kan het juist ook intens maken.
Maar het vraagt wel voorbereiding: de ontmoeting met God.
Het vraagt een innerlijke voorbereiding: van het hart,
verlangen dat opgewekt moet worden, of aangewakkerd, een uitzien,
geloof in de Heere Jezus, dat het ook voor u is.
Dat is niet iets om alleen maar op zondagmorgen te ontvangen.
Dat kan wel, maar dat is wel een beetje een gok dat je het op dat moment ook krijgt.
Avondmaal, dat lijkt iets van de kerk, want daar vier je het.
Maar als we kijken naar de instelling van het Pascha: dat wordt in het gezin gevierd.
In het gezin vieren – en gedenken.
De basis waar Gods grote daden in herinnering geroepen worden.
Het huis een heilige plaats, waar op God gewacht wordt.
Dat klinkt afwachtend, maar dat is het niet: het is een rekenen op God – dat Hij komt.
En de voorbereiding is de voorsmaak, de vreugde vooraf,
het verheugen in God.

Gemeente, die voorbereiding is noodzakelijk.
Want in het Pascha gaat het om iets ingrijpends.
Het zit al in de naam, het zit ook in de aankondiging.
Pascha is het feest van de ontsnapping, van de ontkoming, van Godzijdank-net-niet.
In de dienst van dankzegging en nabetrachting zal het verder uitgewerkt worden.
Pascha is een tijd van gedenken, hoe de Heere door Egypte ging:
ik zal door Egypte rondgaan, de eerstgeborenen doden, de goden oordelen / omverstoten.
Een nacht van onheil, oordeel over Egypte, een grote slag, de dood.
Hier maakt God onderscheid tussen wie van Hem zijn en niet bij Hem horen.
Voor de Israëlieten gaat de deur open, voor de Egyptenaren gaat de deur dicht.
Beide volken buigen: Israël in dankbaarheid, Egypte in woede, gebroken en geknakt,
omdat het tegen God had opgestaan.
Het zit in de naam Pascha, in de manier waarop het gevierd wordt:
denk eraan, dat je ontsnapt bent, ontkomen.
Ja, niet alleen aan de slavernij die je kapotmaakte,
maar je bent ontkomen aan de dood, aan het oordeel.
Je kreeg een vrijgeleide, je kreeg de mogelijkheid om veilig te zijn,
terwijl de engel van God rondging.
Maar besef wel, dat het een zaak van leven en dood is.
Die ernst is er bij het avondmaal ook.
Aan de ene kant: de ruimte om te schuilen achter het bloed,
maar aan de anders kant ook de noodzaak om het te doen.
De dood gaat voorbij aan wie achter het bloed schuilen.
Het oordeel gaat voorbij aan degenen die achter Christus schuilen.
Het had anders kunnen zijn, dat moeten we niet vergeten.
En ik zeg dit niet om u de schrik aan te jagen,
maar gemeente, zodat u ook achter Christus schuilt
en beseft het ook echt nodig is dat u, jij dat ook doet.
en dat u het ook doet, nu, deze week en volgende week en heel uw leven.
Amen