Preek dankdag 2017 – morgendienst

Preek dankdag 2017 – morgendienst
Dienst met de kinderen van C.N.S. De Regenboog

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als je ergens komt, waar je niet eerder bent geweest of waar je de weg niet kent,
dan heb je een plattegrond nodig, of iemand die de weg wijst,
Dat zal de man uit Ethiopië ook nodig gehad hebben op zijn reis.
Het was een lange reis die hij moest ondernemen, misschien wel maanden
om vanuit Ethiopië in Jeruzalem te komen.
Lange stukken door de woestijn, onder de warme zon met weinig water bij de hand.
Het was niet zomaar een reis, die deze man maakte.
Hij had gehoord van een God, die ver weg in Jeruzalem een tempel had,
waar je naar toe kon gaan om te aanbidden, de God van Israël.D
Deze man ging op reis.
Het belangrijke werk dat hij deed liet hij achter.
Misschien had hij wel eerst toestemming moeten vragen aan zijn koningin
Of hij wel mocht gaan op de gevaarlijke reis en of hij zo lang weg mocht blijven.
Onderweg had hij heel wat meegemaakt.
Hoe verder hij kwam, hoe meer er naar hem gekeken werd.
Hij merkte dat de mensen hem dan wat uit de weg ging, bang keken,
omdat hij er zo anders uitzag, een heel andere huidskleur: een heel donkere huid.
Hij was ook langer dan de meeste mensen die hij onderweg tegenkwam
en hij merkte dat de mensen tegen hem opkeken, onzeker en soms bang,
ook wel met bewondering (zie: Jesaja 18)
en hij voelde dat ze bij zichzelf dachten: Wat een sterke man is dat.
En hoe verder hij kwam, hoe verbaasder de mensen keken:
Waar komt deze zo heel donkere, grote, sterke man vandaan?
Het is niet zomaar een man, aan zijn kleding en aan zijn manier van reizen
merkte je dat deze man in zijn eigen land een rijke man was, een belangrijke baan heeft.

Deze man moet wel verwachten iets bijzonders in Jeruzalem aan te treffen,
want anders onderneem je niet die lange gevaarlijke tocht,
waarop je onderweg rovers kon tegenkomen,
waarop je dagenlang in de hitte moest reizen, honger en dorst kon lijden.
Reizen deed je vaak niet voor je plezier.
Daar in Jeruzalem zou hij de God van Israël ontmoeten, voor God mogen komen.
Onderweg zou hij steeds gevraagd moeten hebben:
Hoe kom ik in Jeruzalem uit? Of steeds de route hebben uitgestippeld:
Eerst naar naar de Nijl en dan naar Egypte en vanuit Egypte naar Jeruzalem,
steeds begeleid door mensen die voor dat stukje de weg kenden
en voor hem een gids konden zijn
of konden uitleggen welke weg hij moest nemen, waar hij moest stoppen,
Welk stuk van de weg gevaarlijk was, welk weer hij kon verwachten, hoe lang hij moest.
En dan komt hij aan in Jeruzalem, na een lange reis.
Toen hij vlakbij de stad kwam, kon hij de stad zien liggen, op een berg
en de muren van de tempel zien schitteren in de zon.
Wat een prachtig gezicht, indrukwekkend!
Hij wist het nu al, deze reis had hij niet voor niets gemaakt.
We weten niet of hij in de tempel mocht komen.
Als hij geen Jood was, niet besneden, dan mocht hij alleen aan de buitenste rand staan:
Het voorhof waar de heidenen mochten staan.
Zo konden ze er toch wat van meemaken en was zijn reis niet voor niets.
Bijzonder om er te zijn, om hier bij de God van Israël te zijn,
de dienst in de tempel een keer te mogen meemaken.
Een ervaring die hij nooit zou vergeten, die hij zijn leven lang met zich meedraagt.

Voor hij teruggaat naar huis, weer de lange weg terug,
koopt hij een boekrol waarop een stuk van de Bijbel staat.
Als herinnering aan zijn tijd in Jeruzalem
en om onderweg en thuis ook bezig te zijn met de God van Israël.
Zo gaat hij de weg weer terug.
Had hij de weg wel goed nagevraagd?
Op de terugweg gaat hij op een weg die helemaal leeg is,
een verlaten weg. Niemand die de weg ook kiest.
Dan ben je kwetsbaar als er rovers komen. Wie weet wat hij onderweg tegenkomt.
Hij is verdiept in zijn boek.
Zoals het de gewoonte was in die tijd, las hij hardop voor uit de boekrol.
Dan blijkt er nog een man op die verlaten weg te zijn,
want terwijl hij leest en probeert te begrijpen wat hij leest,
is er een man die bij de wagen loopt en tegen hem begint te praten.
‘Begrijp je wel wat je leest?’
Zou het plagerig bedoeld zijn? Of echte interesse?
Jij, man uit een heel andere land, andere cultuur,
jij die vast een lange reis hebt ondernomen,
je leest uit een bijzonder boek, uit het boek van God.
De man uit Ethiopië kijkt op wie hem aanspreekt.
Verbaasd: ‘Nee, hoe kan ik begrijpen wat er staat.
Ik heb toch niemand die mij uitlegt wat deze woorden betekenen.
Kunt u niet bij mij komen zitten en mij uitleggen waar die woorden over gaan?
Want moet u horen wat ik lees:

“Hij zweeg, hij deed zijn mond niet open.
Hij was zo stil als een lam dat geschoren wordt.
Hij werd meegenomen als een schaap dat geslacht gaat worden.
De mensen hebben hem slecht behandeld, maar God heeft hem gered.
Nu is zijn leven op aarde voorbij. Wie zal er nog over hem vertellen?”

en terwijl ik die woorden lees, vraag ik me af over wie de profeet het heeft.
Gaan die woorden over hemzelf? Of gaan ze over een ander?
Wie is die man die zwijgt? Wie is die man die op een lam lijkt, op een schaap.
door de mensen slecht behandeld, maar door God gered?
Ik moet meer over deze man weten? Kunt u mij daar meer over vertellen?’

En de man die in de wagen erbij komt zitten, kan dat inderdaad.
‘Ik ben Filippus, ik ben hier niet zomaar, maar er was een engel van God,
die tegen mij zei: Filippus je moet deze weg nemen.
Eerst begreep ik niet, waarom ik deze weg moest nemen,
maar nu ik u tegenkom, weet ik waarom de engel mij de opdracht gaf
om op deze weg te gaan lopen.
Weet u wie de man is over wie Jesaja het heeft?
Hij heeft het niet over zichzelf,
maar over iemand die nog niet zo lang geleden hier in dit land heeft geleefd.
Een bijzondere man, die heel veel mensen kon genezen
en bijzondere verhalen kon vertellen over God.
Hij kon dat, omdat Hij zelf door God was gestuurd en bij God vandaan kwam
uit de hemel, omdat Hij zelf God was, de Zoon van God, die een mens was geworden.
Hij is gestorven hier in Jeruzalem, nog niet zo lang geleden.
Maar na 3 dagen gebeurde er iets bijzonders: Hij werd weer levend!
Hij stond op uit de dood! God wekte hem weer tot leven
en Hij kon zich weer laten zien aan degenen die bij Hem hoorden.
Hij is inderdaad niet meer op aarde, maar nu in de hemel,
naast de troon van God, aan de rechterhand van God.
Hij is het, die samen met de Vader, over alles regeert,
ook over uw leven, over uw land.
Hij heeft ervoor gezorgd, dat u de reis naar Jeruzalem wilde gaan
en Hij heeft er ook voor gezorgd dat we elkaar ontmoeten,
zodat ik u over Hem kan vertellen.
Want wat deze Jezus, over wie deze woorden van de profeet gaat,
heeft er voor gezorgd dat mensen die heel ver van Jeruzalem wonen
en nu nog niet bij het volk van God horen wel mogen horen bij het volk van God.
Ook de mensen die aan de rand van de wereld horen
en voor hun gevoel ver bij God vandaan zijn,
deze Jezus heeft ervoor gezorgd dat ook zij bij God mogen horen.
Ook als je er niet mee opgevoed bent, of als je er nu voor het eerst over hoort.’
Als de man uit Ethiopië deze woorden hoort,
Dan beginnen zijn ogen te glinsteren.
De reis wordt nog mooier dan hij al was.
Hier op de terugweg krijgt hij iets extra’s wat hij in Jeruzalem nog niet had.
Dat hij bij het volk van God mag horen.
Dat wil hij ook, want de God van Israël is een bijzondere God.
Hij wil geen andere God meer dienen. Alleen maar deze God.
‘Wat een bijzonder verhaal over deze Jezus.
En mag ik doordat Jezus gestorven is ook bij God horen?’
‘Ja’,  zegt Filippus, als je het gelooft, dan mag je er ook bij horen.
‘Dat wil ik ook. Kan ik gedoopt worden?’
Wat bijzonder voor deze man, wat bijzonder voor Filippus.
En dan gebeurt het: de man wordt ook gedoopt.
De man gaat het water in, helemaal onder water, en komt weer boven:
Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Als ik hier in de kerk kinderen doop – dat is afgelopen zondag nog gebeurd –
geef ik hen altijd een Bijbeltekst mee, die speciaal voor hen is bedoeld.
Deze man zou de woorden van Petrus mee kunnen krijgen op de Eerste Pinksterdag:
Want u komt belofte toe, en uw kinderen, en allen die veraf zijn.
zovelen als er door de Heere onze God naar Hem worden toegeroepen.

Ik mag erbij horen. De man hoort het en weet het doordat hij wordt gedoopt.
Blij verrast: Ook ik ben van God.
Ze mogen dan nog wel naar mij kijken alsof ik een vreemde ben,
iemand met een andere huidskleur, waar je tegenop kijkt, of waar je bang voor bent,
iemand die heel anders lijkt en toch: ook ik mag bij de Heere horen.
Blij verrast gaat hij naar huis.

Vandaag is het dankdag.
Jullie en wij allemaal zijn in de kerk gekomen
om vandaag op deze dag speciaal de Heere te danken
te danken voor wat Hij geeft: eten en drinken, kleding, werk voor je vader en moeder.
Als de Heere dat allemaal geeft, heeft Hij daar een bedoeling mee:
Dat we van Hem gaan houden, dat we zien dat Hij ook onze God wil zijn
en voor ons wil zorgen, voor alles wat we nodig hebben om hier op aarde te kunnen leven,
maar ook voor later, als ons leven voorbij is
om dan bij Hem in de hemel te mogen komen.
Zalig Hij die in dit leven – Jakobs God ter hulpe hebt.
Dan mogen ook wij blij verrast zijn vanwege alles wat God ons geeft.
Amen


 

Handelingen 8:26-39

Handelingen 8:26-39

Er rijd een man op de weg tussen Jeruzalem en Gaza. Deze man die uit Ethiopië komt, is in Jeruzalem geweest om de God van Israël te aanbidden. Op de terugweg leest hij hardop uit het Bijbelboek Jesaja. Tijdens deze rit komt hij Filippus tegen, die door een engel van God op pad is gestuurd naar deze weg.
Lukas, de schrijver van Handelingen, vertelt in enkele woorden wie deze man is: een eunuch, een belangrijke ambtenaar van Candacé, de koningin van Ethiopië. Deze man is belangrijk omdat hij over de financiën gaat. Het lastigste is hoe we deze typeringen moeten duiden en welke rol ze mogen hebben bij de uitleg van dit gedeelte.
Candacé is geen naam, maar een titel, vergelijkbaar met koningin. In dit gedeelte lijkt het erop alsof Lukas het als een eigennaam beschouwt. Deze koningin heerst over Ethiopië. Dat is niet het huidige Ethiopië, maar naar alle waarschijnlijkheid Nubië (het huidige Sudan), met als hoofdstad Meroë.
Vooral onduidelijk is hoe we de typering eunuch moeten zien en welke toegang hij tot de tempel in Jeruzalem heeft gehad. Moeten we van deze eunuch uitgaan dat hij gecastreerd is en dat hij als gecastreerde en als heiden geen toegang had tot de tempel? Het woord eunuch kan ook echter gebruikt worden voor een hoge ambtenaar en het is niet noodzakelijk te veronderstellen dat hij gecastreerd was.
Mocht deze man de tempel betreden? Als hij geen Joodse afkomst had, mocht hij alleen in het voorhof van de heidenen komen. Uitleggers, zoals Joseph Fitzmyer, werpen de mogelijkheid op dat deze man Joods was of een proseliet (een tot het Jodendom bekeerde heiden). Dat ontlenen ze aan de structuur van het boek Handelingen: pas in hoofdstuk 10 krijgt Petrus door middel van een visioen te weten dat ook heidenen gedoopt mochten worden. Alleen de manier waarop Lukas de afkomst van deze man verwoordt, is dat hij toch een heiden lijkt te zijn.
Waarom vertelt Lukas dit verhaal eigenlijk door? Er zijn vast meerdere verhalen die hij kende, die hij niet heeft opgenomen in zijn boek over de verspreiding van het evangelie.
Er spelen allerlei verwijzingen uit het Oude Testament mee:

  • De Nubiërs zullen zich met hun geschenken haasten naar God (Psalm 68:32)
  • Het rijzige volk met de glanzende huid, het alom gevreesde volk van de Nubiërs zullen tot Sion komen, waar de naam van HEER van de hemelse machten woont (Jesaja 18).
  • Vanuit de verstrooiing zullen ze komen, van de einden der aarde (Zefanja 3:10, Jesaja 11:11).
  • Nubië is de grens van de bekende wereld. Oa de grens van het rijk van koning Nebukadnezar (Daniël 3:1LXX) en Ahasveros (Esther 3:12LXX). Zie ook Genesis 2:13.
  • Wanneer Lukas met de eunuch bedoelde dat deze man gecastreerd was, speelt ook Jesaja 56 een rol.

Al deze teksten worden niet genoemd. Hooguit kan men ze als allusie (toespeling) opmerken. Een tekst die wel genoemd wordt, is de tekst die de Ethiopiër leest: Jesaja 53. Dit gedeelte is voor Filippus aanleiding om over Jezus te vertellen. De man vraagt daarna of er ook een belemmering is om gedoopt te worden. Die belemmering is er niet. De voorwaarde om te belijden, is een (heel oude) toevoeging. Zowel Filippus als de man verlaten de plek. Filippus is elders het goede nieuws aan het vertellen; de man reist met vreugde terug naar zijn vaderland.

Hoe past dit gedeelte in het geheel van Lukas-Handelingen? Allereerst de vreugde, die de man heeft en waarmee hij zijn weg vervolgt. Vreugde is er in de hemel en op aarde is iemand gelooft in Jezus.
Het verhaal past ook goed in de visie die Lukas heeft op zending. Lukas vertelt niet alles over de uitbreiding van de kerk. Over hoe het in Syrië, Egypte en gebieden ten noordoosten van Palestina aan toegaat, lezen we niet. Wel hoe het evangelie in Samaria, Klein-Azië, Griekenland en uiteindelijk in Rome komt. De leerlingen van Jezus moeten het goede nieuws tot aan het einde van de aarde brengen (Handelingen 1:8). De belofte van redding is er voor degenen die veraf zijn en die de Heer tot zich zal roepen (Handelingen 2:39). Nubiërs worden nog niet genoemd bij de volkeren die op het Pinksterfeest aanwezig zijn en dan de boodschap horen. Nu komt er een op eigen beweging naar Jeruzalem om voor de God van Israël neer te knielen en te aanbidden.
Het past ook in de visie van Lukas op Christus: Jezus als de vervuller van de beloften in het Oude Testament (Lukas 22:20, 24:27) en de redder van de zonden (Lukas 2:11,). Minstens net zo belangrijk als de visie op zending is het geloof dat gewekt wordt als de man over Jezus hoort vertellen vanuit de Schrift (Lukas 24:32). Voor Lukas was Jesaja 53 een belangrijke tekst, die hij op Jezus toepaste.
Voor de lezer uit die tijd is deze man in ieder geval een curieus figuur. Iemand die aan de rand van de beschaving woont. ‘Als er één persoon is in het Bijbelboek Handelingen die vanuit bepaalde culturele stereotypen “de (vreemde) ander” representeert, iemand “die aan de rand van de beschaving” woont, is dat wel deze man.’ (C.K. Barrett)

Homiletische gedachten
Dit gedeelte is door de HGJB gekozen als thema voor de dienst op dankdag, waarbij de kinderen aanwezig zijn. Dit verhaal kan helpen om dankbaar te zijn voor wat God doet in ons leven, dankbaar voor het geloof. Het thema is: Blij verrast. Dankdag is er om je dankbaarheid naar God te uiten en om een houding van dankbaarheid aan te leren.

Hoe kan een preek worden opgebouwd? Het verhaal is redelijk bekend. Om de aandacht te houden is er een inleven nodig die verrassend is. Het verhaal is ook niet al te uitgebreid: Filippus die de opdracht krijgt van de engel, de man op de terugweg die een boek leest, een gesprek over Jezus naar aanleiding van een Bijbelgedeelte, de doop en de terugweg. Er zijn wel heel wat ‘gaten’ in de tekst:

  • Waarom de man naar Jeruzalem gaat: uit behoefte, als opdracht van de koningin?
  • Wat hij in Jeruzalem deed: mocht hij de tempel in of niet?
  • Hoe hij terug reisde: was hij teleurgesteld of was hij juist dankbaar en geraakt dat hij daar in of bij de tempel mocht zijn?
  • Hoe kwam hij aan de boekrol van Jesaja? Waarom had hij die gekocht? Wat was er gebeurd als hij Filippus niet was tegengekomen?
  • Wat is de uitwerking? Hoe komt hij thuis? Spreekt hij er met de mensen om hem heen over Jezus? (Er is geen enkele aanwijzing dat er in de eerste eeuw in deze regio een kerk is ontstaan)

Hoe komt het Bijbelgedeelte terug in de preek? Ook dat kan op verschillende manieren:

  • Vanuit de ik-persoon  of vanuit de derde persoon? En welke persoon is dan de hoofdpersoon: Filippus, de kamerling of iemand uit de stoet van de kamerling of een andere persoon van buiten het verhaal?
  • Welke toegang tot het verhaal: moet de man een identificatiefiguur worden of een vreemde waarbij hij voor de kinderen iets curieus blijft houden?
  • Start in Nubië met de wens om naar Jeruzalem te gaan, de voorbereidingen, de reis, de aankomst en de terugweg.
  • Start in Jeruzalem. Eventueel een terugblik naar de reis ernaar toe. Vertellen hoe het in Jeruzalem is gegaan met het bezoek aan de tempel en het kopen van de boekrol. En dan de terugreis.
  • Vertellen vanaf de terugreis. Eventueel met flashbacks.
  • Vertellen met het vervolg en dan de aankomst. Eventueel met flashbacks.

Hervormingsdag

Hervormingsdag

Vandaag, 31 oktober 2017, is het Hervormingsdag. 500 jaar geleden zou de monnik Maarten Luther 95 stellingen hebben geslagen op de deur van de Slotkapel te Wittenberg. Een eeuw later, in 1617, een jaar voor het uitbreken van de Dertigjarige Oorlog in Duitsland beginnen de gereformeerden in de Palts de Hervormingsdag te gedenken. Andere regio’s en ook de Lutheranen sluiten hierbij aan. Niet alle regio’s overigens, maar de herdenking van de Reformatie op 31 oktober verspreidt zich wel over Duitsland. Zodoende kan de componist Johann Sebastian Bach in 1725 zijn cantate maken ter herdenking van de Hervorming.

In Nederland is de herdenking van de Hervorming vooral een Lutheraanse aangelegenheid. In 1617 sneeuwt deze herdenking onder bij de spanningen tussen de aanhangers van Arminius en de aanhangers van Gomarus en de op handen zijnde synode in Dordrecht.

In 1817 wordt de Hervormingsdag in Nederland ingevoerd. De Franse tijd is net achter de rug. Nederland heeft een koning uit het Oranjehuis. De kerk krijgt in 1816 een nieuwe kerkorde: het algemeen reglement. Willem I wil naar Pruisisch voorbeeld de Lutheranen en de Gereformeerden in één kerk laten samenkomen. De invoering van de (gezamenlijke) Hervormingsdag in 1817 is daarvan een voorbode. Hervormingsdag is niet alleen een kerkelijk gebeuren. Hoewel het op zondag gehouden wordt. Na de Franse tijd krijgt Nederland de Zuidelijke Nederlanden erbij en heeft Nederland een grote katholieke bevolking binnen de landsgrenzen. Is Nederland nu een protestantse of een katholieke natie? Hervormingsdag is aan de ene kant een poging tot oecumene (Lutheranen en Gereformeerden), maar ook een poging tot afgrenzing: anti-katholiek.

Vergelijkbare ontwikkelingen zien we in Duitsland. In 1817 wordt de Reformatie herdacht. Deze herdenking wordt verbonden aan de Slag van de Volkeren uit 1813 te Leipzig. De herdenking van de Reformatie wordt sindsdien gekoppeld aan de Duitse nationale identiteit. ‘Ein feste Burg’ wordt in die tijd meer een nationale anti-katholiek hymne dan een kerkelijk gezang. Ook dat zien we in Nederland: na 1817 vertaalt J.J.L. ten Kate dit lied en maakt er qua tekst meer een martiale mars en strijdlied van. Vanaf die tijd wordt Luther in Duitsland als één van de grondleggers van de Duitse nationale staat.

Overigens: de synode draagt in 1817 op Hervormingsdag te houden op de zondag na 31 oktober. Pas rond 1850 Hervormingsdag op de dag zelf. Dan krijgen de katholieken officieel weer toestemming om kerkdiensten te beleggen (grondwet 1848). In 1853 invoering bisschoppelijke hiërarchie. Als reactie daarop: meer aandacht voor herdenken hervorming.

31 oktober wordt gevierd vanwege de 95 stellingen die Luther sloeg op de deur van de Slotkapel te Wittenberg. Al geruime tijd is onzeker of deze gebeurtenis echt heeft plaatsgevonden. Degenen die over deze gebeurtenis vertellen, waren in 1517 nog niet in Wittenberg. Ook is het raadselachtig waarom deze stellingen de naam ’95 stellingen’ hebben, omdat er versies bekend zijn met andere nummeringen. Ook voor de theologie van Luther en de reformatorische doorbraak zijn deze stellingen veel minder kenmerkend dan bijvoorbeeld de stellingen van de Heidelbergse Disputatie of zijn commentaar op de Romeinenbrief. Deze stellingen zijn wel een publicitair succes. Ook al heeft Luther ze wellicht niet geslagen op de deur, hij verstuurde ze wel op 31 oktober naar enkele bisschoppen en gaf exemplaren aan zijn vrienden. Binnen enkele weken werden ze over heel Europa gedrukt en verspreid. Deze stellingen zijn het eerste mediasucces sinds de uitvinding van de boekdrukkunst.

Preek zondag 29 oktober 2017

Preek zondag 29 oktober 2017
Bediening Heilige Doop
Schriftlezing: Romeinen 5:1-11; tekst: vers 3-4

Gemeente van onze Heere Jezus Christus, beste doopouders,

Als vader sta ik wel eens te kijken langs de lijn bij het voetbal.
Soms zijn er wedstrijden waarbij je kunt genieten van het spel.
Er zijn ook wedstrijden bij, waarin het minder goed gaat.
Het lukt niet om te scoren, er wordt minder overgespeeld
en bij de tegenstander lukt het allemaal wel.
Dat is dan meestal een wedstrijd die verloren wordt,
omdat het geloof er niet is en de tegenstand te groot.
Tijdens zo’n wedstrijd denk ik dan dat het goed zou zijn
dat je als vader, of als trainer van het team, er goed doet om weerstand aan te leren,
om niet te snel op te geven als het niet wil lukken.
Dat geldt niet alleen voor sport, maar ook voor andere zaken:
dat je niet te snel in paniek raakt als het niet wil met schoolwerk en goede cijfers uitblijven.
Of: Ik weet niet goed hoe ik vrienden moet maken en daarom wacht ik maar af.

Kun je je kind dat wel aanleren: weerstand?
Kun je leren dat ze niet te snel moeten opgeven of niet te snel de moed moeten kwijtraken?
Dat is het spannende aan opvoeden:
Je kunt ze iets voorhouden, maar uiteindelijk moeten ze het zelf doen.
Moet dat een onderdeel van hun karakter, van hun houding worden
dat ze niet te snel van slag zijn als het tegenzit.

Die weerstand en het niet te snel opgeven is ook voor het geloof van belang.
Voor Paulus is weerstand en niet opgeven een houding die een gelovige kenmerkt.
Als gelovige heb je een stevigheid, waardoor je niet onderuit gaat
als je te maken krijgt met tegenstand,
of als je het niet in de hand hebt hoe je leven zich ontwikkelt.
De gelovige, zo geeft Paulus hier aan, heeft een bepaalde houding, heeft karakter.
Het is geen karaktereigenschap die we vanuit onszelf hebben,
niet iets dat we in huis hebben en waarvan we tegen anderen kunnen opscheppen:
Kijk eens wat we doen. Nee, dat karakter, die houding
die we als gelovige hebben, hebben we aan God zelf te danken.
Geloof in God geeft je als gelovige een stevigheid,
waardoor je niet de moed opgeeft, waardoor je overeind blijft staan.

Dat we die moed en die kracht hebben om overeind te blijven staan,
hebben we te maken door onze band met God.
Geloven betekent dat je aan God verbonden bent.
En dat is niet een band die wij zelf leggen, vanuit onze kant,
maar het is een band van God, die Hij aan ons geeft,
waardoor wij ons vast kunnen maken aan Hem.
Dat is nu het verbond wat in de doop gesloten wordt
tussen God en jullie kind: een hechte band die God schenkt,
waarbij de Heere jullie kind aan Zich vastmaakt.
Waarom laat je je kind dopen? Om je kind zo aan God vast te maken,
Of anders gezegd: het  teken van het verbond mee te geven,
Waardoor je kind weet: dat verbond met God is er ook voor mij,
ook ik mag daarin opgenomen zijn, ook voor mij is er die hechte band met God.
Zo verbonden met God, vastgemaakt aan God, kan jouw kind ook die weerstand krijgen waar Paulus over spreekt, dat overeind blijven staan in moeilijke omstandigheden.

Paulus schrijft in het gedeelte met iets andere woorden over dat verbond, die band met God.
Hij heeft het over toegang krijgen tot God
En die toegang tot God die is er door Christus, doordat Hij stierf aan het kruis.
Het is weer in orde gekomen met God: er is weer vrede met God,
we kunnen weer bij elkaar horen, omdat Christus onze zonde uit de weg heeft geruimd.
Dat weer bij God mogen horen, van God mogen zijn, aan Hem verbonden zijn
– dat is de basis van die weerstand, van dat karakter dat Paulus graag ziet.
Want als je bij God hoort, mag je hoop en vertrouwen hebben,
omdat je weet: Ik sta er niet alleen voor, mijn leven is in Gods hand
en niets of niemand is meer in staat mij van God, van Christus’ liefde te scheiden.

Kun je dat zo wel aan een klein kind meegeven,
dat helemaal nog geen verstand heeft van geloven?
Een kind die nog nooit de verhalen uit de Bijbel heeft gehoord
en nog niet zelf heeft kunnen kiezen voor de God van de Bijbel?
Moet je dan niet wachten tot een kind een eigen keuze heeft gemaakt,
want maak je zo’n kind dan niet te gemakzuchtig
en gaat een kind door de doop niet te gemakkelijk geloven dat het wel goed zit?
Er is een reden waarom we als gemeente kleine kinderen dopen.
En dat is niet omdat de eigen keuze niet belangrijk
en ook niet om aan te geven dat het allemaal al goed zit en er niets meer hoeft te gebeuren.
Er moet wel wat gebeuren:
het is de bedoeling dat je kind wat God belooft gaat eigen maken, gaat geloven.
Maar als kerk dopen we kinderen nog voordat ze hun keuze kunnen maken,
omdat we geloven dat het God is die kiest, voor je kind, die de band legt.
Die niet wacht op je kind, tot hij of zij die keuze maakt, maar al bezig is in zijn of haar leven.
Omdat die toegang er al is, voordat wij kunnen nadenken,
omdat die toegang er al gekomen is, voordat wij er als mensen al waren.

De doop geeft aan dat we op elk moment van ons leven die toegang mogen gebruiken,
de toegang tot God die er is gekomen, omdat Christus aan het kruis stierf.
Er is geen grens: geen leeftijdsgrens en ook niet een grens van het eerst begrijpen,
zelfs niet van het eerst geloven of er voor kiezen.
God legt als eerste die band en wat wij, wat u, wat jij, wat die dopelingen kunnen doen,
is het beamen, ontvangen, eigen maken.
De doop geeft ook aan dat u, dat jij, dat deze dopelingen dat moeten gaan doen.
Dat is onze kant van die verplichting, onze zijde van het verbond, van die binding met God.
Je kunt er ook voor kiezen om niets met die band te doen,
maar dan heb je ook niets.
Als je gaat geloven – en geloven is het aannemen van wat God geeft –
dan hoort er ook bij dat je toekomst hebt.
Je mag vooruitkijken en je mag weten: ik sta er niet alleen voor.
God is er – in mijn leven, voor mij
en Hij heeft voor mij een toekomst,
een toekomst hier op aarde en ook een toekomst voor later, als mijn leven voorbij is:
Paulus noemt dat: hoop op de heerlijkheid van God.
Je mag delen in Gods wereld – later, in de hemel, maar ook hier op aarde.
En als je deelt in Gods wereld, als je van Hem bent, bij Hem hoort,
dan heb je die hoop, dan hoef je daar niet meer over te twijfelen
en hoef je ook niet meer onzeker te zijn over de toekomst,
want jouw toekomst en de toekomst van de hele wereld is in Gods hand.

Een christen wordt gekenmerkt door hoop,
omdat je opgenomen bent in de gemeenschap van God,
die alles geschapen heeft en over alles regeert, ook deze wereld.
Als vader, als moeder mag je je kind over deze God vertellen,
maar opvoeden in het geloof houdt ook in, dat je zelf ook die hoop voorleeft,
dat je die hoop hebt, dat je die weerstand hebt,
niet als een eigenschap van jezelf, maar als een gegeven kracht, door God.
Zelfs in moeilijke omstandigheden. Paulus noemt dat: verdrukking.
Ik denk dat de meesten van jullie ooit te maken gehad hebt met tegenslag.
Je leven liep anders dan je van tevoren had gedacht.
Als kind droomde je misschien wel over hoe het later zou zijn als je moeder was, of vader.
Maar in die tussentijd kan er heel wat gebeurd zijn,
Waardoor het onbezorgde uit je leven wegraakte, omdat het leven heel anders verliep.
Je vader overleed, je moeder is er niet meer,
het duurde veel langer dat een kinderwens werd vervuld
en dat bracht spanning en verdriet in je leven.
Die spanning en verdriet kunnen je hoop ook op de proef stellen.
Er zijn momenten waarop je het niet meer ziet zitten
en misschien had je ook niet meer geloofd als het aan jou lag,
omdat er heel wat gebeurde en je geen hoop meer kon hebben,
omdat je niets zag van Gods leiding in deze wereld, niets van Gods zorg voor jou.
Maar juist bij die tegenslagen, juist als het anders loopt,
dan is er opeens die kracht van God, waardoor je weer hoop hebt,
waardoor je toch weer met God verder gaat, gesterkt.
Niet dat je die moeilijkheden wegduwt, niet dat het verdriet of die spanning weg is,
maar in die spanning, in de moeilijkheden, in het verdriet
merk je dat het zo is dat je er niet alleen voorstaat, maar dat je gedragen wordt,
dat God van zich laat merken.

En als je terugkijkt, kunnen die tegenslagen je ook heel erg gevormd hebben.
Leek het eerst erop dat je verder bij God vandaan kwam,
uiteindelijk ging het de goede kant op en werd je band met God juist dieper en sterker,
je weet niet goed hoe dat gebeurde, maar het gebeurde.
Volharding noemt Paulus dit, je houdt vol, je geeft niet op,
ook niet bij tegenslag, ook niet als het anders gaat dan je verwacht,
ook als het niet zo lukt, maar je wordt juist sterker door de kracht die je van God krijgt.
Die tegenslagen doen wel wat met je, het gaat niet in je koude kleren zitten,
het is niet zo dat die tegenslagen je niet raken,
maar ze krijgen je er niet onder, je gaat niet onderuit, maar je blijft staan,
je houdt vol en je gaat strijden, nog meer strijden dan je deed,
omdat je juist nu ervaart, dat er ook die kracht van God is die je sterkt,
Waardoor je het kan, waardoor je groeit in je band met Christus.
Volharding is een vorm van geduld, geen geduld van maar afwachten,
met de armen over elkaar, maar kijken naar God, naar hoe Christus geleden heeft
en je gaat je je meer en meer hechten aan Christus, je vastmaken aan hem,
weten dat je het niet ergens anders moet, nergens anders kunt zoeken.
Je wordt er als gelovige sterker van, omdat je naar Christus toegroeit,
dwars door die moeilijke omstandigheden heen.

Daarom leidt die volhardig tot wat Paulus ondervinding noemt.
Ervaringskennis, zouden we kunnen zeggen.
Ondervinding betekent, dat je er zelf doorheen gegaan bent en dat je daarvan geleerd hebt,
die volharding is niet een makkelijk praten van iemand die niets heeft meegemaakt,
geen grootspraak van iemand die geen benul heeft, waar hij over praat,
Nee, ondervinding betekent: het is door je heen gegaan.
Je hebt geleerd door wat je meemaakte.
Zoals jezelf misschien ook wel heel erg gevormd bent in die moeilijke periode
na het overlijden van je moeder of vader, de tijd die eigenlijk nooit eindigt
in deze tijd van geboorte, opvoeding, op deze hoogtijdag voel je het gemis extra.
Gevormd in de moeilijke periode van het wachten op een kind.
Dat kan je vormen, een levenswijsheid geven,
ondervinding: kennis door het zelf mee te maken.
Ik kwam tegen dat er een Engelse vertaling is die hier met karakter vertaald.
Het vormt je als mens, je hebt er veel van geleerd.
Het was niet fijn om mee te maken en jammer dat het gebeurde,
maar je bent er ook erg door gevormd, wijzer geworden, meer een persoon, een karakter.
Je bent iemand geworden – dat had je vader moeten zien, je moeder.
Als je merkt dat je zo gevormd bent, weet je dat een moeilijke periode
niet alleen een aanslag op je geloof kan zijn,
maar weet je ook dat er een andere kant is, van gedragen worden,
van God die er op een verrassende, niet gedachte wijze toch is, een houvast dat je hebt.
Je hebt hoop – de cirkel is rond: het begon met hoop en het eindigt met hoop.
Geen makkelijke weg, maar wel een weg met God, een weg met toekomst,
voor hier op deze aarde, de tijd die je hier op aarde nog gegeven wordt
(en we hopen dat het nog een mooie tijd is, samen met je kind en je gezin),
maar ook hoop voor de toekomst als dit leven voorbij is.

Houden we onszelf niet voor de gek?
Geven we onze kinderen niet iets mee, wat uiteindelijk toch geen houvast biedt?
Nee, zegt Paulus, die hoop beschaamt niet,
en ik hoop dat het niet alleen woorden van Paulus zijn
maar dat je dat zelf ook kunt geloven, kunt onderschrijvn, kunt doorgeven aan je kind:
Nee, de hoop is er niet voor niets, is geen lege huls of bedenksel,
maar ik weet waar ik over praat als ik over hoop praat,
want ik ken God en ik weet Zijn kracht in mij.
De kracht die ik kreeg doordat er ook de Heilige Geest is die in mij werkt
en die ook in mijn kind kan, zal werken.
We weten dat we ons niet voor de gek houden,
omdat we niet alleen van onszelf hebben gemerkt, dat wij gegroeid zijn,
maar dat God er ook was, en is en zal zijn.
We zijn verbonden met God en dat weten we diep van binnen,
dat is een kostbaar iets, dat in ons hart leeft, een liefde die we koesteren,
Zoals we ook de liefde van onze ouders koesteren en daar steeds uit leven,
zo koesteren we Gods liefde in ons hart en weten:
Het is waar
en daarom geven we het ook graag door,
omdat het de moeite waard is, waardevol,
omdat je dit ook aan je kind wil meegeven: dat er een God is, die Zijn weg met je gaat.
Dat je sterk mag zijn, omdat je gesterkt bent
en dat je mag staan, gerust in Gods bescherming, dat je mag bouwen op God
en dat als je gaat, samen met God gaat, in Zijn naam.
Je voelt wel je eigen zwakheid.
Juist in de strijd tegen die vijand, de duivel die je onderuit wil halen, van God los wil maken,
maar toch: daar is God en Zijn kracht.
In Hem zijn we meer dan overwinnaars, door Hem die ons heeft liefgehad.
Daarom een lied van overwinning,
niet omdat wij triomferen, maar omdat er Iemand is, die voor ons de strijd aangaat,
door voor ons de overwinning heeft behaald
En in Wie we ons geborgen mogen weten, veilig en beschermd, opgenomen in Zijn hoede.
Ik bouw op U, mijn Schild en Mijn verlosser.
Amen


Les 3 Gods leiding en zorg

Les 3 Gods leiding en zorg

Introductie
Voor Jeanet Kloosterman is het geen vraag dat God voor haar zorgt en haar leven leidt. ‘Ik kan het niet goed uitleggen hoe ik dat weet. Dat is iets wat ik voel, ervaar. Dat ervaar ik elke dag weer opnieuw.’ Dat wil niet zeggen dat ze het nooit moeilijk heeft. Toen ze haar baan kwijtraakte, had ze daar niet gelijk vrede mee. Het kostte tijd om daarin te berusten. Want ze vond het werk erg leuk en had fijne collega’s. Ze mist dat allemaal. ‘Toch is er rust gekomen. Ik weet niet hoe dat gekomen is. Maar opeens was dat vertrouwen er weer, het vertrouwen dat God voor mij zorgt. Ik weet niet of God er een bedoeling mee heeft. Als dat zo is, dan zal dat mij later wel duidelijk worden.’

Marco van ’t Oever is meer op zoek naar Gods leiding in zijn leven. Hij zou het wel willen dat God zo dichtbij is als Jeanet aangeeft. Maar hij ervaart veel minder Gods nabijheid. Toen hij onlangs een advertentie met een mooie vacature zag, heeft hij in het gebed aan God gevraagd of hij mocht solliciteren. Voor zijn gevoel kreeg hij geen reactie. Hij heeft toch maar gesolliciteerd. Hij werd aangenomen. Tot zijn verrassing eigenlijk. Het werk bevalt hem erg goed, maar toch twijfelt hij eraan of dit wel Gods wil was dat hij hier ging werken.

Vraag 1  Lijk jij meer op Jeanet of meer op Marco?



Vraag 2 Op welke momenten ervaar jij dat je leven door God wordt geleid?



Vraag 3 Op welke momenten vraag je aan God dat Hij jouw leven leidt?

Luister naar één van de volgende liederen:
– Op Toonhoogte 44  De Here is mijn herder
– Op Toonhoogte 148 God wijst mij een weg
 Op Toonhoogte 336 Wat de toekomst brengen moge

Vraag 4 Op welke manier kunnen deze liederen je helpen om Gods leiding in jouw leven en Zijn zorg voor jou te zien?


Vraag 5 Wanneer zou je voor jezelf zo’n lied luisteren?

Uitleg
God leidt ons leven. Elke dag zorgt Hij voor ons. In de Bijbel kunnen we dat zien bij het volk Israël. Op weg naar het beloofde land Kanaän wees God de weg door een wolkkolom overdag en een vuurkolom ’s nachts. De Heere Jezus bevestigt Gods zorg: Ook de haren van uw hoofd zijn geteld (Mattheüs 10:30). Dat is bijzonder: de grote God, die heel de wereld overziet, kent ook mijn leven.
Kan dat eigenlijk wel? God die zich met ons kleine, gewone leventje bemoeit? Is Hij daar niet te groot voor en wij niet te klein? Nee, niemand is te klein of te onbeduidend voor God. Zoals een kerstlied zingt: En onder millioenen hebt G’ ook mij in ’t  oog (Gezang 1 vers 3).
In de doop geeft God die belofte al mee:

‘In de doop zegt God de Vader: ‘(… ), Ik ben je Vader. Ik neem jou aan als Mijn kind. Ik zal voor je zorgen. Ik geef aan jou goede gaven. Ik zal je beschermen voor al het kwade. En als dat kwade toch komt, zal ik dat voor jou doen meewerken ten goede.’ (Doopformulier,
vereenvoudigd)

Praktijk
Hoe werkt dat in de praktijk? Het begint met vertrouwen dat God ook zal doen wat Hij zegt. Soms kun je dat heel duidelijk ervaren. Bijvoorbeeld omdat je merkt dat je geholpen wordt, of kracht krijgt die niet van jezelf is. Je krijgt de wijsheid die je nodig hebt om een beslissing te nemen. Of er gebeurt iets in je leven waar je niet op gerekend had, waardoor je gaat nadenken over je leven.
Soms kun je heel direct ervaren waarom er iets in je leven gebeurt of waarom je een bepaalde keuze moet maken. Soms kan er jaren overheen gaan voor je weet waarom er iets gebeurd is. Niet van elke gebeurtenis krijgen we in dit leven antwoord waarop iets moest gebeuren. Van belang is wel dat je vast blijft houden in het vertrouwen op God.

Keuzes maken
Moet je een keuze maken, leg het dan eerst voor in gebed. Vraag aan de Heere om wijsheid en of Hij de juiste keuze duidelijk wil maken. Het is ook van belang om raad te vragen bij anderen. De Heere kan ook de mening van een ander gebruiken om jou iets duidelijk te maken. Neem de tijd om een beslissing te laten ‘rijpen’. Een beslissing die heel snel genomen is, is lang niet altijd een goede beslissing. Weeg de voors en tegens goed af. Neem na je beslissing ook de tijd om erachter te komen of je een goede keuze gemaakt hebt. Niet om onzeker te worden over de beslissing, maar om te weten of je een goede beslissing genomen hebt.
Een beslissing die je genomen hebt kan achteraf gezien verkeerd zijn. Het pakt toch anders uit dan je had verwacht. Dat is niet altijd fijn, maar je leert er wel van. Ook in je relatie met de Heere. De Heere heeft ook de macht om een verkeerde keuze goed uit te laten pakken.

Vraag 6 Wat doe jij als je een beslissing moet nemen? Welke stappen onderneem je dan? Wanneer betrek je God erbij? Hoe doe je dat?

Aanvechting
Het vraagt om geloof om te zien dat God je leven leidt. Dat geloof is er lang niet altijd. Dat kan omdat je zelf te weinig let op Gods aanwezigheid in je leven. Of door ingrijpende gebeurtenissen wordt bij je van binnen de vraag opgeroepen: ‘Is God er wel?’ Je hebt dan te maken met aanvechting: je gelooft wordt op de proef gesteld. Het wordt dan moeilijker om het vertrouwen vast te blijven houden. Geloof kan nooit helemaal zonder aanvechting. Toch is het onze taak om met aanvechtingen toch het vertrouwen weer terug te krijgen. Daar mogen we ook de hulp van de Heilige Geest bij vragen.

Bijbelgedeelte –  Lees: Psalm 121

Psalm 121 is een psalm die je op verschillende momenten kunt lezen:

  • Als iemand een reis gaat ondernemen. Dan is deze psalm een gebed om zegen en geeft deze psalm de moed dat God meegaat.
  • Als iemand voor een ziekenhuisopname staat. Deze psalm geeft dan aan dat ons leven in Gods hand is.
  • Deze psalm kun je leven bij een geboorte. De psalm geeft dan aan dat God heel het leven van dit pasgeboren kind meegaat.
  • Deze psalm kun je lezen bij een overlijden. Je kijkt dan in dankbaarheid terug hoe God er was. Je weet dat God ons zelfs in eeuwigheid kan bewaren: door de dood heen en voorbij de dood.

In deze psalm wordt God bij Zijn naam genoemd: HEERE. Deze naam betekent: Ik ben die Ik ben (Exodus 3:14). Deze naam geeft aan dat God betrouwbaar is. Het is ook de naam waarmee God het verbond heeft gesloten. De naam HEERE geeft aan dat God steeds bezig is met de mensen op aarde.

 

Vraag 7 Op welke manier heb jij Gods hulp ervaren? Heb je er toen om gebeden?



Vraag 8 Op welke manier kun je nu Gods hulp gebruiken? Bid je daar ook om?

Geloofsbelijdenis – Heidelberger Catechismus zondag 9
Vraag 26: Wat gelooft u als u zegt: Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van hemel en aarde?
Antwoord: Dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft en deze ook door zijn eeuwige raad en voorzienigheid onderhoudt en regeert, om zijn Zoon Christus mijn God en Vader is. Ik vertrouw daarom zo op Hem, dat ik niet twijfel of Hij zal zorgen voor al wat mijn lichaam en ziel nodig hebben, en ook al het kwaad, dat Hij mij in dit moeitevolle leven laat overkomen, voor mij ten beste keren. Immers, Hij kan dit doen als een almachtig God en wil dat ook doen als een getrouw Vader.
————————————————————————————————————————

Dr. W. Verboom – De Catechismus voor kinderen, zondag 9 en 10

Vraag: Wie heeft de hemel en de aarde geschapen?
Antwoord: God, die om Jezus’ wil mijn Vader is.

Vraag: Wat betekent het dat God de Schepper is?
Antwoord: Dat Hij alle dingen uit niets gemaakt heeft.

 

Vraag: Zorgt God voor zijn schepping?
Antwoord: Ja, Hij onderhoudt en regeert die. Hij zorgt voor alle schepselen en ook voor mij.

Vraag: Gebeurt er iets toevalligs?
Antwoord: Nee, de Heere bestuurt alles, en ook mijn leven.

Vraag: Zorgt God ook voor jou?
Antwoord: Ja, daarom vertrouw ik op Hem.

Vraag: Helpt God je bij verdrietige dingen?
Antwoord: Ja, Hij troost mij en is dan dicht bij mij.

Vraag: Vertrouw je ook voor de toekomst op Hem?
Antwoord: Ja, ik vertrouw me aan Hem toe.

Verleiding

Verleiding
Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt (Galaten 6:1b)

Enige tijd geleden stond ik op een weegschaal. Het was lang geleden dat ik op een weegschaal stond. We hebben er zelf geen. Bij familiebezoek kreeg ik een weegschaal in het oog en ik was benieuwd wat die weegschaal zou aangeven. Omdat ik lang niet meer op een weegschaal gestaan had, kon ik tegen mijzelf zeggen dat het wel meeviel met mijn overgewicht. De weegschaal haalde mij uit de droom. De wijzer gaf meer aan dan ik had gedacht. Daar schrok ik toch wel van en besloot dat ik mijn levensstijl moest veranderen: minder eten, meer bewegen.
Het is een gewoonte van mij om bij de dingen die ik in het dagelijks leven meemaak de vergelijking te maken met het geestelijk leven. Ik ging nadenken over verleidingen, omdat voor mij de overeenkomst opviel. Ik eet meer ongezonde dingen die goed voor me zijn. Dat wist ik wel, maar ik hield me voor dat het wel meeviel met het effect op mij. Verleidingen zijn ongezond voor ons. Voor ons geloof, maar ook voor ons dagelijks leven. Een verleiding is een verslaving, aan mijn mobiel, aan internet, social media. Het is ongezond voor mij als ik dat teveel doe. Mijn aandacht wordt in beslag genomen en dat gaat ten koste van tijd voor mijn gezin, voor God. Maar verleiding heeft ook de neiging om te zeggen dat het wel meevalt. Dat je het kunt hebben. Dat het ook een goede kant heeft. Daardoor ga ik door en stop ik niet met mijn ongezonde gedrag.
Sinds die weegschaal sla ik ook meer dingen af. Koek tijdens huisbezoek, de kroket tijdens kerkenraadsvergadering. Wat mij opvalt is dat als ik dat doe er dan verbaasd wordt gekeken. Ik krijg de vraag: ‘Waarom sla je af? Wat is er aan de hand?’ Of ik krijg de opmerking: ‘Je kunt het best nog hebben.’ Op een subtiele manier komt toch de verleiding naar mij toe iets te pakken, toch mee te doen, geen spelbreker te zijn. Je moet dan sterk in je schoenen staan. Of kijken naar waarom je afslaat. Zo is het ook met verleiding. Die komt vaak subtiel: ‘Deze keer kan geen kwaad!’ ‘Je kunt het nog hebben!’ ‘Wees nou geen spelbreker.’ Ook verleiding zegt tegen ons: ‘Kom, ga met ons en doe als wij!’ Op korte termijn geeft het ons iets plezierigs. Maar we moeten de lange termijn in de gaten houden: de band met Christus die bewaard blijft. Want verleiding weekt ons zachtjes aan van Christus los. Het gaat vaak heel subtiel. Net als een bootje dat niet vast ligt: het dobbert zachtjes weg, op de golven mee, weg van de kant.
In de afgelopen maanden ben ik meer gaan nadenken over verleiding en over de strijd tegen verleiding. Het valt mij op dat die strijd niet zo gemakkelijk is. We zitten in een wereld van verleidingen. We hebben niet altijd door dat die verleidingen slecht voor onze band met Christus zijn. Of we willen dat niet weten, omdat als we het beseffen van ons een andere manier van leven wordt gevraagd.
Dat probeer ik ook: een andere manier van leven. Onder andere door meer te bewegen. Minder achter de boeken, minder tijd achter de computer. Het valt niet mee. Elke week probeer ik een dagdeel in de week vrij te houden om te gaan hardlopen. Het lukt me helaas niet elke week. Maar die keren dat het me wel lukt heb ik er dagen plezier van. Ik voel me fitter en het geeft een positief gevoel dat ik toch in staat geweest ben om mijn leven voor één dagdeel die week anders in te vullen. Ook hier is een vergelijking te maken met het geestelijk leven. Namelijk in het mezelf tijd gunnen bezig te zijn met God. Ook dat is tijd die niet komt aanwaaien, net als tijd voor hardlopen. Het vraagt om een agendaplanning: die tijd bewust in te plannen. Tijd nemen voor God. Ook hiervoor geldt: als ik het doe, dan heb ik er die dag en dagen erna ‘plezier’ van. Ik leef dichter bij God.
Houd uzelf in het oog, schrijft Paulus. Hij heeft net ervoor geschreven over twee manieren van leven: leven uit de Geest van Christus of leven uit de geest van deze wereld. Die laatste geest is niets minder dan de geest van de zonde, die steeds weer probeert om invloed op ons te krijgen en ons wil wegdrijven van Christus. Geloven is niet alleen iets van ons hoofd of iets van alleen de zondag. Geloven is een manier van leven. Om in een wereld die vol is van verleidingen te strijden tegen die verleidingen. Daarbij moeten we niet alleen naar anderen kijken. We moeten onszelf niet vergeten: Houd uzelf in het oog. Want niemand van ons is een supergelovige. Dat kunnen we als troost zeggen. Maar ook als excuus , waarbij we aan verleidingen meer toegeven dan goed voor ons is. Om te voorkomen dat we toch meedoen met die verleidingen, die niet alleen ongezond zijn voor ons geloof, maar ook voor ons dagelijks bestaan. Want ruzie, jaloezie, egoïsme, onenigheid – zomaar wat minder geestelijke verleidingen die Paulus opsomt naast afgoderij en andere geestelijke verleidingen – zijn voor niemand goed. Daarom: Houd uzelf in het oog. Om dicht bij Christus te blijven.

Meditatie voor Hervormd Oldebroek  (plaatselijk kerkblad)

Klaas Schilder over de Heidelbergse Catechismus – 1: Christelijke troost

Klaas Schilder over de Heidelbergse Catechismus – 1: Christelijke troost

Op 7 oktober 1938 verschijnt er voor het eerst bij De Reformatie, een weekblad dat door Klaas Schilder wordt gerund, een bijlage van acht pagina’s over de Heidelbergse Catechismus. Schilder bedoelde dat als een groots project, dat twintig jaar in beslag zou nemen en in tien delen zou uitkomen. In augustus kwam het project stil te liggen vanwege het publicatieverbod dat Schilder van de Duitsers opgelegd kreeg. Na de oorlog kon de publicatie niet direct ter hand genomen worden, omdat het papier nog erg schaars was.

Zeven jaar lag het project stil. In die zeven jaar was heel wat gebeurd. Zoals vier oorlogsjaren en de voor Klaas Schilder traumatische ervaring van een kerkscheuring, waarbij hij buiten de Gereformeerde Kerken kwam te staan. Op het moment dat Schilder zijn werk met de Heidelbergse Catechismus weer oppakt, is het commentaar tot en met zondag 6 afgerond. Uiteindelijk zullen er vieren delen komen en is bij het overlijden van Schilder enkele jaren later de uitleg van zondag 10 nog niet afgerond.

Schilder vindt het voor de kerk nodig dat er een goede uitleg van de Heidelbergse Catechismus verschijnt. Hij gaat niet mee in het onderscheid dat Kuyper maakt tussen confessie en catechismus. Volgens Kuyper is de confessie binnenkerkelijk te gebruiken en de catechismus voor buiten de kerk.

Goede kennis van de belijdenis – en dus ook van de Heidelbergse Catechismus – is nodig om in begripsmatig opzicht onderscheid te maken tussen wat goed en kwaad is. Discretie noemt Schilder dat en hij ontleent deze term aan artikel 8 van de Dordtse Kerkorde. Discretie is nodig om de inhoud van het kerkelijk geloof en de kerkelijke belijdenis te kunnen onderscheiden van die van secten en ongelovigen. De publicatie van dit commentaar op deze catechismus staat in het teken van dit onderscheid maken, deze discretie.

Ook als het gaat om troost – de inzet van de Heidelbergse Catechismus – is deze discretie nodig, vindt Schilder. Dat lijkt een vreemde gedachte, want troost lijkt toch eerst iets van het gemoed en discretie lijkt meer iets van het verstand te zijn. Troost is echter meer dan een in het gemoed geraakt zijn. Om troost te kunnen ontdekken is het ook nodig om met het verstand onderscheid te maken tussen wat waar is en wat niet.

De gedachte dat troost vooral iets van het gemoed is, heeft voor Schilder iets positiefs: door dit bezwaar in te brengen, laat men zien dat men niet vatbaar is voor het rationalisme. Het rationalisme is een doorgeschoten gebruik van het verstand. In het rationalisme wordt de menselijke rede als enige kenbron gezien (en heeft de openbaring geen enkele mogelijkheid om een rol te spelen in het opdoen van kennis). Het probleem van dit rationalisme is voor Schilder dat het zich losgemaakt heeft van God en autonoom wil zijn ten opzichte van God.

In verzet tegen het rationalisme moet men echter niet doorschieten in het andere uiterste, waarbij het verstand buiten werking wordt gesteld en de menselijke rede geen enkele rol mag spelen. De rede blijft nodig om onderscheid te kunnen maken tussen wat waar is en wat niet. Volgens Ursinus is er om troost te kunnen ontdekken consideratie en ratiocinatie nodig. Consideratie betekent (aandachtige) overweging. Ratiocinatie betekent sluitrede, syllogisme. Ratiocinatie – een sluitrede, een syllogisme dus – maakt gebruik van wat reeds voorhanden is. Een sluitrede verzint die gegevens niet zelf; die gegevens zijn er al. Net zoals de posten debet en credit niet door een boekhouder (ratiocinatie) verzonnen zijn, maar reeds voorhanden zijn. Ratiocinatie is geen rationalisme, maar gaat de confrontatie aan tussen twee werkelijkheden: de werkelijkheid van het geloof en die van het ongeloof. Deze twee werkelijkheden bestaan. Met discretie worden deze twee werkelijkheden tegen elkaar afgewogen.

Een voorbeeld van zo’n discretie met behulp van een syllogisme kunnen we vinden in Prediker 7:25 en 27. In zijn eerste periode maakte hij zijn afwegingen op basis van zijn eigen ervaringen. In zijn tweede periode maakte hij zijn afwegingen op basis van Gods openbaringswoord. De eerste afweging stond in dienst van de zonde. De tweede afweging stond in dienst van God. Het tweede gebruik is goed gebruik van het syllogisme.

Het christelijk geloof dat gebaseerd is op Gods openbaringswoord heeft meer kennis dan de filosofie die gebaseerd is op menselijke ervaring en afweging. Filosofie kent niet de wet van God, die de menselijke ellende aanwijst. Filosofie heeft ook geen weet van het evangelie en kan daarom geen troost bieden. Omdat de kerk wel én de wet én het evangelie heeft, kan de kerk wel troost aanbieden. Dit verschil tussen filosofie (gestoeld op menselijke ervaring en gedachten) en kerkelijke belijdenis (gestoeld op Gods openbaringswoord) mag niet uit het oog worden verloren. Er is een christelijke logica nodig (zoals D.H.Th. Vollenhoven voorstelde); algemene logica houdt geen rekening met de zondeval.

Ursinus, degene die het meest heeft bijgedragen aan de Heidelbergse Catechismus, gaat van dit onderscheid tussen filofosie en kerkelijke belijdenis uit. Schilder kan niet in alles Ursinus volgen. Hij vindt dat Ursinus een onderscheid zou moeten maken tussen natuurlijke theologie en openbaring. Hij valt daar Ursinus niet te hard op aan, omdat de gereformeerde theologie in die tijd nog in de kinderschoenen staat en niet alle onderscheidingen al helder heeft. Kuyper heeft Ursinus op dit punt terecht gecorrigeerd in zijn E Voto dordraceno. Alleen voerde hij weer een verkeerde visie in: de algemene genade (gemeene gratie). Zie: hier.

Mogelijk heeft Ursinus gedacht aan De troost van de filosofie van Boëthius. Er zijn behoorlijke verschillen tussen de Catechismus en dit werk van Boëthius. Boëthius schreef voor geleerde mensen; de Catechismus is voor gewone mensen, werklui, kinderen bedoeld. Boëthius gaf de heidense filosofen teveel stem; de Catechismus ontzegde die ruimte terecht aan de heidense filosofen. Boëthius maakt een onderscheid tussen theorie en praktijk. Theorie is contemplatie en de praktijk is het actieve, concrete leven. Bij dat onderscheid is de contemplatie belangrijker dan het actieve, concrete leven. De Heidelbergse Catechismus maakt dat onderscheid niet en ziet theorie en praktijk gelijkwaardig. Theorie en praktijk staan in elkaars dienst en helpen elkaar. Discretie tussen filosofie, gestoeld op heidense kennis, en christelijk geloof, gestoeld op geopenbaarde kennis, is niet alleen noodzakelijk, maar heeft ook betekenis voor het actieve, concrete leven.

N.a.v. dr. K. Schilder, De Heidelbergsche Catechismus, deel I (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1949) 1-14 (§ 1)

Schilder, Van Ruler en Berkouwer

Schilder, Van Ruler en Berkouwer

klaas-schilder
Klaas Schilder

Tijdens het lezen van Christus en cultuur van Klaas Schilder (zie: hier) moest ik geregeld aan A.A. van Ruler denken. Het viel me op hoeveel parallellen er te trekken zijn. Ik heb ooit de registers van het Verzameld Werk dat uitgegeven wordt nagekeken op Schilder en het verbaasde mij dat ik zijn naam maar zo weinig tegenkwam. (Haitjema liet op een gegeven moment zijn leerling Van Ruler maar reageren in de polemiek die hij met Schilder had.)

De-hervormde-theoloog-prof-dr-A-A-van-Ruler-1908-1970
A.A. van Ruler

Goed, er zijn verschillen: Van Ruler heeft meer humor en twinkeling in zijn teksten dan de grimmige ernst bij Schilder. En of Van Ruler het catastrofale van het oordeel in de komst van Christus zou onderschrijven weet ik niet.  De komst van Christus als herstel van het werkverbond verschilt weinig van de gedachte van Christus als intermezzo. Dat we in een interim leven van het Duizendjarig Rijk, is voor Schilder een wezenlijk onderdeel van zijn theologie. Ook de waardering van het aardse leven is bij Van Ruler erg sterk. Net als de verwerking van de gereformeerde scholastiek bij beiden.

(Gezien de vele overeenkomsten is het niet zo verrassend dat de Theologische Universiteit van Kampen tegenwoordig betrokken is bij de heruitgave van Van Rulers teksten. Een beetje pijnlijk is het wel dat de heruitgave van Schilders werk op een gegeven moment gestaakt werd. Hopelijk krijgt Dirk van Keulen de kans om bij voltooiing van het Verzameld Werk van Van Ruler de kans om verder te gaan met het Verzameld werk van Klaas Schilder ;-) )

In het artikel ‘De andere zijde van het vraagstuk van de natuurlijke theologie’ (1959, opgenomen in Verzameld werk deel II: Openbaring en Heilige Schrift) zijn heel wat parallellen op te tekenen. In dat artikel komt een plagerijtje richting G.C. Berkouwer: Berkouwer is in zijn boek over algemene openbaring vergeten te omschrijven wat deze thematiek betekent voor de christen en de kerk (Het thema van Christus en cultuur!).

2816860_large_ee6c5bfa59674482bf217c061da5676e
G.C. Berkouwer

Naast Schilder heb ik wat met Van Ruler en Berkouwer. Het loont de moeite eens uit te zoeken wat de overeenkomsten en verschillen zijn. Naar mijn stellige overtuiging zijn de interacties tussen deze 3 theologen veel groter dan tot nu toe wordt aangenomen.

Waarom Klaas Schilder de gedachte van algemene genade afwijst.

Waarom Klaas Schilder de gedachte van algemene genade afwijst.
(N.a.v. zijn boek Christus en cultuur)

De gedachte van algemene genade (gemeene gratie) is afkomstig van Abraham Kuyper. Daarmee gaf hij een antwoord op de vraag hoe de bijdrage van niet-gelovigen aan de maatschappij, kunst en cultuur door gereformeerde christenen moet  worden gewaardeerd. Klaas Schilder heeft steeds fel verzet tegen de gedachte van een algemene genade. De gedachte van algemene genade botste met zijn visie op het werkverbond en op wat Christus op aarde kwam doen.

Gemeene gratie
Volgens Kuyper heeft God na de zondeval ons nog de mogelijkheid gelaten om toch een bijzondere bijdrage te leveren aan de cultuur en aan de kunst. Dat is een genade die aan ieder mens – gelovig of niet-gelovig – gegeven kan worden, want we hadden deze gave door de zondeval niet verdiend. De bijdrage van niet-gelovigen mogen we zien als een overblijfsel van het natuurlijk licht dat aan de schepping is meegegeven.

Werkverbond
De gedachte van algemene genade botst allereerst met Schilders visie op het werkverbond. Het werkverbond neemt een belangrijke plaats in de theologie van Klaas Schilder in. Dit verbond sloot God met de eerste mensen in het paradijs. De mensen kregen de plicht om de hof te bebouwen, de aarde te bewonen en zich te vermenigvuldigen. In het paradijs worden de mensen aangesteld als representanten, ambtsdragers, medewerkers van God. In het werkverbond krijgen de mensen een culturele opdracht. In deze opdracht zijn religie en culturele opdracht, zoals werk en kunst, één: alles staat in dienst van God en zijn eer. Dagelijks werk en geestelijke bezigheden zijn geen gescheiden werelden of concurrenten. Het gewone werk is net zo waardevol in de dienst aan God als geestelijke bezigheden.

Ontwikkeling
Bij de schepping is de aarde nog niet af. Als de wereld af was, zou er geen mogelijkheid om in zonde te vallen. Er is weerhouding. De aarde is geschapen met het oog op een geschiedenis die volgt. De aarde is geschapen met het oog om nog verder te ontwikkelen. Evolutie ná creatie noemt Schilder dit. De mens mag als medewerker van God helpen bij de ontwikkeling van de aarde naar de staat van de volgroeidheid. De bijdrage van de mens bestaat uit het ontwikkelen van wat er reeds in de schepping aanwezig is. Het werk van de mens is niet scheppen maar ontvouwen en ontdekken van wat reeds in de schepping ingeschapen is. Een ‘terugvinden en doen vinden van God in het uit-vinden van de toekomst’, noemt Schilder dit.

Koinoonia
De mens is geschapen met het oog op gemeenschap met God en met het oog op gemeenschap met de andere mensen. Deze gemeenschap met God en mensen onderling noemt Schilder koinoonia.

Storing
Met de zondeval komt alles overhoop te liggen. De zondeval is een storing van de door God bedachte geschiedenis. Door de zonde wordt de eenheid die God door het werkverbond in de schepping meegegeven heeft verbroken. De zonde zorgt voor schisma, scheuring, fragmentarisatie. De bijdrage van de mens aan de cultuur staat niet meer in dienst van God, maar in dienst van eigen ontwikkeling en ontplooiing. De mens wil wat er in de schepping is meegeschapen wel verder ontwikkelen, maar dan zonder onderdanigheid aan God. De mensen zijn daardoor gedwongen om te kiezen tussen óf de religie óf de cultuur. Kaïn koos voor de cultuur en offerde de religie op. Hij laat het einddoel van Gods voltooide wereld schieten en richt zich op de cultuur in het hier en nu. In deze wereld schept Kaïn een Babel. Seth had aan de religie genoeg en liet de cultuur schieten. Beiden zijn een vorm van zonde, omdat beiden een deel van Gods opdracht opgeven: Kaïn de dienst aan God; Seth de opdracht om op de aarde in Gods naam bezig te zijn met de cultuur. Seth trekt niet alleen uit Babel weg, maar uit de hele cultuur. De culturele opdracht is immers na de zondeval niet komen te vervallen. Het materiaal wordt niet vervloekt en blijft aan de schepselmatige structuren onderworpen. De opdracht om te bouwen en mee te werken aan de ontwikkeling blijft staan als goddelijke opdracht. Culturele uitingen zijn geen genadegaven, die na de zondeval worden toegekend, maar scheppingsgaven die in de schepping reeds besloten liggen en door de zondeval niet ongedaan gemaakt worden. Maar zowel Kaïn als Seth gaan er in mee de leefwereld onder te verdelen in verschillende gebieden, die niets meer met elkaar te maken hebben. De gedachte van de gemeene gratie is voor Schilder niets anders dan een excuus om aan de culturele opdracht te ontkomen en daarmee een leer die aanzet tot zonde. Als er gesproken wordt over algemene genade dient men in één adem ook algemene vloek of algemeen oordeel, algemene toorn te noemen.

Sunousia
Door de zonde is niet alleen de eenheid tussen culturele opdracht en religie verbroken, maar ook de eenheid tussen mensen onderling. Echte koinoonia is op de aarde niet meer mogelijk, omdat het gezamenlijk doel van het leven in dienst stellen van God niet meer door iedereen nagestreefd wordt. Eenheid is niet meer mogelijk. Gelovigen en ongelovigen leven wel op dezelfde wereld. Hun werelden zijn niet gescheiden. Voor het samenleven van gelovigen en ongelovigen heeft Schilder de term sunousia.
Een gemakkelijk samenleven is dat niet altijd. Vanuit de kant van de ongelovigen kan er tegenwerking komen: ongelovigen die de kerk en de religie dwarsbomen. Of verleiding doordat gelovigen onder de indruk raken van de culturele prestaties van ongelovigen. Dat is gevaarlijk, omdat elke cultuur in deze wereld sinds de zondeval en het uiteenvallen van doel en opdracht altijd moet eindigen in zonde, opgeven van religie en verzet tegen God. Elke godloze cultuur draagt de decadentie en verval reeds in zich.

Komst van Christus
Na de zondeval is direct een tegenzet van God gekomen: de komst van Christus (Jezus alleen is niet genoeg! De naam Christus mag niet weggelaten worden!) is aangekondigd. Zijn komst op aarde heeft een dubbele betekenis: Hij komt om zowel de wereld te redden als de veroordelen, als Heiland-Redder en als Heiland-Wreker. Dit oordeel wordt al in de geschiedenis ontvouwd.  Christus komt aan de ene kant om het werkverbond te herstellen als tweede Adam, maar Hij komt ook om de tegenstanders van God te ontbinden. Zijn komst in de geschiedenis is nodig om het doel van de schepping weer terug te brengen. Met de aankondiging van Zijn komst in de moederbelofte (Genesis 3:15) is de dubbele geschiedenis van verkiezing en verwerping begonnen. De geschiedenis is daarna niet meer een rustig kabbelend gebeuren, maar door de komst van Christus catastrofaal, omdat Zijn komst ook het oordeel met zich meebrengt. De komst van Christus markeert een definitief verschil. We leven sindsdien in het interim, de tussentijd tussen schepping en herschepping, tussen eerste schepping en herstel. In dit interim is de zonde er nog wel, maar overwonnen. Met de komst van Christus is het Duizendjarig rijk reeds aangebroken en leven wij in dat Rijk. In Christus zelf in de eenheid van het dienen van God en de culturele opdracht wel een éénheid. Die eenheid zal in de hemel worden hersteld. De nieuwe schepping is vooral een herschepping, een gezuiverde schepping. Deze nieuwe schepping was al in de eerste schepping aanwezig.

Actieve toelating
De zonde wordt wel overwonnen, maar niet van de wereld verbannen. Dat komt omdat de verwerping eerst nog vorm moet krijgen in de geschiedenis. Mensen zijn door hun keuze tegen God zelf verantwoordelijk voor hun verwerping. Was er geen geschiedenis geweest, dan hadden ze kunnen aandragen dat ze zelf niet verantwoordelijk zijn voor hun verwerping en dan lag alle verantwoordelijkheid voor de verwerping bij God. De geschiedenis moet wel uitlopen op een hemel en een hel. (Geen wonder dat twee andere belangrijke boeken van Schilder gaan over Wat is de hemel?  en Wat is de hel?)
Doordat ook de verwerping in de geschiedenis wordt ‘uitgerold’, krijgt de zonde een plek in de wereld. De zonde wordt actief toegelaten door God. Ook in de geschiedenis na het paradijs is er weerhouding. Nu heeft weerhouding een dubbele betekenis: aan de ene kant is nog niet alle kennis van de schepping volledig, aan de andere kant wordt Gods werk tegengewerkt. De zondige weerhouding heeft overigens ook weer twee kanten: God die tegengewerkt wordt en God die zich laat tegenwerken.

Temperantie
Naast de weerhouding van God is er ook een andere weerhouding: de weerhouding van de zonde. Schilder noemt dat temperantie. In tegenstelling tot de genade is de temperantie wel algemeen: zowel de redding als het oordeel zijn nog niet volledig. Hemel en hel zijn nog toekomst. In het interim zijn zowel God als Satan actief. Hoe dichterbij het eindpunt van de geschiedenis komt, hoe sterker de strijd wordt. Met de komst van de Antichrist is de laatste fase aangebroken. Dan is er voor de gelovige helemaal geen kans meer om cultureel bezig te zijn, omdat de Antichrist zich het alleenrecht van cultuur heeft toegeëigend. De grens tussen kerk en wereld is vervaagd.In die laatste dagen is de temperantie van de zonde minimaal. Er is een éénheid bereikt in de zonde. De bijdragen van degenen die van Christus zijn, die wedergeboren zijn, worden niet meer opgemerkt. Alleen de gelovige zal nog in staat zijn om in de cultuur de sporen van het paradijs te ontdekken. Degenen die bij de antichrist horen kunnen en willen dat niet meer zien. In het laatste der dagen zal er alleen maar stukwerk zijn, fragmenten, een afgeknotte pyramide. De gelovige ziet daarin het oordeel over de wereld en weet dat Babel eens door God vervangen zal worden door het nieuwe Jeruzalem. De gelovige weet: echte bijdrage kan alleen vanuit de mystieke unie van Christus. De bijdrage van een wedergeborene is cultureel altijd waardevoller dan welke andere culturele bijdrage dan ook.

Consequenties voor de culturele opstelling:
(1) Over cultuur kan niet meer gesproken worden, omdat met de zondeval de eenheid verbroken is. Daarom blijft elke cultuur in het interim fragmentarisch. Alleen in Christus wordt die eenheid hersteld.
(2) Elke culturele opstelling die de eenheid buiten Christus zoekt is een bedreiging. Een van de grootste bedreigingen is het pantheïsme: God als onderdeel van de ontwikkeling in de schepping en niet daarboven. (In feite ziet Schilder bij bijna al zijn opponenten – tot in het Barthianisme toe – dit pantheïsme opduiken.) Gelovigen hebben de taak om in deze sunousia (het samenzijn van gelovigen en ongelovigen) koinoonia (gemeenschap van gelovigen met Christus) te stichten.
(3) Het afzien van een bijdrage aan de cultuur is zonde. Culturele onthouding is Christus-verzaking. Doordat ongelovigen hun culturele plicht niet nakomen, ligt de plicht onevenredig zwaar bij gelovigen. Vanwege die onevenredige verdeling stellen de culturele uitingen van christenen niet altijd wat voor.
(4) De gedachte van gemeene gratie botst volgens Schilder op het gereformeerde geloof. Daarom is de gedachte van gemeene gratie geen antwoord op de vraag naar Christus en cultuur of van de bijdrage van de gelovige in de cultuur.
(5) Christus brengt alles samen (Efeze 1:10). In de verhoogde Heiland voert God het regiment over deze wereld, ten zegen en ten oordeel. Na het interim van het Duizendjarig Rijk en de tijd van de Antichrist komt de voltooiing van de geschiedenis. Omdat Christus het hoofd van de kerk is, is de kerk de meest relevante bijdrage aan de cultuur.
(6) In Christus krijgt ook de persoon die de culturele bijdrage levert waarde. Zowel de geboden als het heil is op het individu gericht. Alleen degene die op Christus is gericht behoudt in een tijd waarin de cultuur van Babel een zuigende werking heeft de persoon zijn eigenheid. Deze persoon wordt niet geroepen om weg te trekken uit de sunousia. Babel en de sunousia vallen niet samen. Daarom is de opdracht om uit Babel weg te trekken niet hetzelfde als de culturele arbeid te staken.
(7) De christen dient uit te gaan van de opdracht die meegegeven werd in het werkverbond. De belangrijkste bijdrage is om medewerker van God te zijn, midden in de sunousia ambtsdrager. De hoogste culturele bijdrage is daarom niet wat de kunstwereld voor norm aanhoudt. Het gewone alledaagse werk, gedaan als roeping vanwege het werkverbond, is van veel groter culturele waarde.

Evaluatie
Als theologische theorie vind ik Schilders visie erg waardevol. Vooral de robuuste theologie en zijn visie op de komst van Christus als redding én oordeel die zich in de tijd voltrekt scherpt mijn gedachten. Vooral de waardering van Schilder voor het gewone leven en de waardering voor het dagelijks werk waarin de mens medewerker van God mag zijn is in mijn ogen een heel waardevol inzicht.
Het zwakke punt van het betoog is de praktijk: het vraagt veel geloof en sterke retoriek om van culturele uitingen van niet-gelovigen te zeggen dat wat gelovigen doen waardevoller is.
Mij overtuigt de visie van Schilder niet. De gedachte van algemene genade helpt mij meer om de bijdrage van niet-gelovigen te kunnen waarderen.
Een nadeel is ook dat Schilder wel heel snel culturele uitingen en filosofische of theologische stemmen die anders zijn wel heel snel schaart onder de noemer pantheïsme en daarmee een bedreiging zijn voor de kerk en de gelovige. Een kwetsbaar punt is ook de positie van de gelovige of de wedergeboren. In de tijd waarin Schilder actief was, was er binnen en buiten de Gereformeerde Kerken niet voor niets een langlopende, intense discussie over wie nu wedergeborenen genoemd mogen worden.

N.a.v. Klaas Schilder, Christus en cultuur. Zesde druk, van verklarende aantekeningen voorzien door Prof. Dr. J. Douma (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 1988)

Het raadsel Klaas Schilder

Het raadsel Klaas Schilder

Klaas Schilder is voor mij een van de grote raadsels uit de Nederlandse kerkgeschiedenis van de 20e eeuw. Hoe komt het dat een origineel theoloog, die aan het begin van zijn theologische carrière als talent gezien werd en gedurende zijn loopbaan niet alleen gevreesd maar ook gerespecteerd werd, kort na het einde van zijn leven haast in de vergetelheid eindigt en naast zijn volgelingen slechts door een enkeling werd gelezen en besproken? Voor mij doet Schilder qua originaliteit en aanvoelen van de vragen die de moderniteit opriep niet onder voor Miskotte, Van Ruler of Berkouwer. Zowel Miskotte en Van Ruler hebben aangegeven dat zij Schilder als een origineel theoloog beschouwen. Miskotte geeft in zijn dagboeken aan dat hij het niet kan hebben als Schilder belachelijk gemaakt wordt. Hij heeft Schilder hoog. Schilder moeten we zien als een theoloog die  – net als Miskotte – bewust was van de moderniteit en bewust in die moderniteit zijn theologie ontvouwde.

Als ik zijn Christus en cultuur lees wordt het al iets meer duidelijk, waarom Schilder grotendeels van het toneel van de Nederlandse theologiegeschiedenis verdween. Zijn werk is vooral reactief, waarbij je als lezer uit een later tijd al aan de toon aanvoelt dat hij een gevecht voert dat hij aan het verliezen is. Er stond voor hem veel op het spel in de kerk en in de maatschappij. Zijn theologie is apocalyptisch. De originaliteit zit Schilder zit in dit boek voor mij niet zozeer in de inhoud of in het theologische ontwerp van Christus en cultuur, maar schemert meer tussen de regels door: een christologie waarbij de naam Jezus niet zonder het ambt Christus kan en waarbij Jezus Christus zowel God als mens is. Een historische Jezus schiet tekort, omdat Jezus van Christus wordt losgemaakt. Een psychologische duiding van de verhalen van Jezus ook, omdat daarmee de verkondiging van die verhalen niet gehoord wordt. Boeiend is vooral Schilders visie op de komst van Christus als het katastrofale ingrijpen van God, Christus’ komst niet alleen als redding maar ook als oordeel.

Lezend in Christus en cultuur proef ik ook tragiek en spanning. Tragiek omdat oprechte gemeenschap tussen mensen en eenheid in de kerk voor Schilder een belangrijk thema is. E.P. Meijering heeft daarin in zijn portret van Schilder op gewezen. Deze gemeenschap en eenheid is voor Schilder een eenheid in waarheid, een eenheid in Christus. De tragiek is dat hij verlangt naar die eenheid, maar die eenheid niet ziet en eerder bedreigt ziet en dat zijn optreden eerder leidt tot het uiteengaan van gemeenschap dan tot samenkomen. Het effect van Schilders theologie is daarmee deels het tegenovergestelde van wat Schilder beoogde. Dat die gemeenschap niet gebeurd ligt voor een groot deel aan Schilder zelf. In zijn ogen wordt de kerk door vele gevaren bedreigd. Die gevaren veegt hij op één hoop: Barth, Brunner, Tillich, theosofie, boeddhisme – het verschilt voor Schilder in wezen niets in bedreiging voor de kerk. In zijn uiteenzetting wordt dat allemaal op één hoop gegooid. De gevaren worden breed uitgemeten in lange uiteenzettingen, waarin hij door middel van cynische woordspelingen zijn opponenten bespot. Gevaren ziet Schilder niet alleen in wat zijn opponenten zeggen, maar geregeld ook in wat hij als consequenties ziet van de theologie van degenen die hij bestrijdt. Daarin verliest hij uit het oog dat de ander deze consequenties zelf niet trekt. Geregeld zien opponenten een karikatuur van hun  theologie gemaakt.

Wie nu iets met Schilder wil, moet de laag van het cynisme en de harde oordelen over zijn opponenten afkrabben en Schilder in dialoog brengen met de gereformeerde traditie, de andere theologen die er zijn en de eigen tijd. Ik ben er nog niet uit of dat kan: Schilder in dialoog. Wellicht verliest zijn stem aan kracht als het antithetische en het apocalyptische uit zijn theologie wordt afgezwakt. Dat zou wel jammer zijn. Naar mijn idee kan de Nederlandse theologie een robuuste, apocalyptische theologie als die van Schilder goed gebruiken. Niet als enige stem, maar wel als stem die gehoord moet worden.