Preek dankdag 2017 – morgendienst
Dienst met de kinderen van C.N.S. De Regenboog
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,
Als je ergens komt, waar je niet eerder bent geweest of waar je de weg niet kent,
dan heb je een plattegrond nodig, of iemand die de weg wijst,
Dat zal de man uit Ethiopië ook nodig gehad hebben op zijn reis.
Het was een lange reis die hij moest ondernemen, misschien wel maanden
om vanuit Ethiopië in Jeruzalem te komen.
Lange stukken door de woestijn, onder de warme zon met weinig water bij de hand.
Het was niet zomaar een reis, die deze man maakte.
Hij had gehoord van een God, die ver weg in Jeruzalem een tempel had,
waar je naar toe kon gaan om te aanbidden, de God van Israël.D
Deze man ging op reis.
Het belangrijke werk dat hij deed liet hij achter.
Misschien had hij wel eerst toestemming moeten vragen aan zijn koningin
Of hij wel mocht gaan op de gevaarlijke reis en of hij zo lang weg mocht blijven.
Onderweg had hij heel wat meegemaakt.
Hoe verder hij kwam, hoe meer er naar hem gekeken werd.
Hij merkte dat de mensen hem dan wat uit de weg ging, bang keken,
omdat hij er zo anders uitzag, een heel andere huidskleur: een heel donkere huid.
Hij was ook langer dan de meeste mensen die hij onderweg tegenkwam
en hij merkte dat de mensen tegen hem opkeken, onzeker en soms bang,
ook wel met bewondering (zie: Jesaja 18)
en hij voelde dat ze bij zichzelf dachten: Wat een sterke man is dat.
En hoe verder hij kwam, hoe verbaasder de mensen keken:
Waar komt deze zo heel donkere, grote, sterke man vandaan?
Het is niet zomaar een man, aan zijn kleding en aan zijn manier van reizen
merkte je dat deze man in zijn eigen land een rijke man was, een belangrijke baan heeft.
Deze man moet wel verwachten iets bijzonders in Jeruzalem aan te treffen,
want anders onderneem je niet die lange gevaarlijke tocht,
waarop je onderweg rovers kon tegenkomen,
waarop je dagenlang in de hitte moest reizen, honger en dorst kon lijden.
Reizen deed je vaak niet voor je plezier.
Daar in Jeruzalem zou hij de God van Israël ontmoeten, voor God mogen komen.
Onderweg zou hij steeds gevraagd moeten hebben:
Hoe kom ik in Jeruzalem uit? Of steeds de route hebben uitgestippeld:
Eerst naar naar de Nijl en dan naar Egypte en vanuit Egypte naar Jeruzalem,
steeds begeleid door mensen die voor dat stukje de weg kenden
en voor hem een gids konden zijn
of konden uitleggen welke weg hij moest nemen, waar hij moest stoppen,
Welk stuk van de weg gevaarlijk was, welk weer hij kon verwachten, hoe lang hij moest.
En dan komt hij aan in Jeruzalem, na een lange reis.
Toen hij vlakbij de stad kwam, kon hij de stad zien liggen, op een berg
en de muren van de tempel zien schitteren in de zon.
Wat een prachtig gezicht, indrukwekkend!
Hij wist het nu al, deze reis had hij niet voor niets gemaakt.
We weten niet of hij in de tempel mocht komen.
Als hij geen Jood was, niet besneden, dan mocht hij alleen aan de buitenste rand staan:
Het voorhof waar de heidenen mochten staan.
Zo konden ze er toch wat van meemaken en was zijn reis niet voor niets.
Bijzonder om er te zijn, om hier bij de God van Israël te zijn,
de dienst in de tempel een keer te mogen meemaken.
Een ervaring die hij nooit zou vergeten, die hij zijn leven lang met zich meedraagt.
Voor hij teruggaat naar huis, weer de lange weg terug,
koopt hij een boekrol waarop een stuk van de Bijbel staat.
Als herinnering aan zijn tijd in Jeruzalem
en om onderweg en thuis ook bezig te zijn met de God van Israël.
Zo gaat hij de weg weer terug.
Had hij de weg wel goed nagevraagd?
Op de terugweg gaat hij op een weg die helemaal leeg is,
een verlaten weg. Niemand die de weg ook kiest.
Dan ben je kwetsbaar als er rovers komen. Wie weet wat hij onderweg tegenkomt.
Hij is verdiept in zijn boek.
Zoals het de gewoonte was in die tijd, las hij hardop voor uit de boekrol.
Dan blijkt er nog een man op die verlaten weg te zijn,
want terwijl hij leest en probeert te begrijpen wat hij leest,
is er een man die bij de wagen loopt en tegen hem begint te praten.
‘Begrijp je wel wat je leest?’
Zou het plagerig bedoeld zijn? Of echte interesse?
Jij, man uit een heel andere land, andere cultuur,
jij die vast een lange reis hebt ondernomen,
je leest uit een bijzonder boek, uit het boek van God.
De man uit Ethiopië kijkt op wie hem aanspreekt.
Verbaasd: ‘Nee, hoe kan ik begrijpen wat er staat.
Ik heb toch niemand die mij uitlegt wat deze woorden betekenen.
Kunt u niet bij mij komen zitten en mij uitleggen waar die woorden over gaan?
Want moet u horen wat ik lees:
“Hij zweeg, hij deed zijn mond niet open.
Hij was zo stil als een lam dat geschoren wordt.
Hij werd meegenomen als een schaap dat geslacht gaat worden.
De mensen hebben hem slecht behandeld, maar God heeft hem gered.
Nu is zijn leven op aarde voorbij. Wie zal er nog over hem vertellen?”
en terwijl ik die woorden lees, vraag ik me af over wie de profeet het heeft.
Gaan die woorden over hemzelf? Of gaan ze over een ander?
Wie is die man die zwijgt? Wie is die man die op een lam lijkt, op een schaap.
door de mensen slecht behandeld, maar door God gered?
Ik moet meer over deze man weten? Kunt u mij daar meer over vertellen?’
En de man die in de wagen erbij komt zitten, kan dat inderdaad.
‘Ik ben Filippus, ik ben hier niet zomaar, maar er was een engel van God,
die tegen mij zei: Filippus je moet deze weg nemen.
Eerst begreep ik niet, waarom ik deze weg moest nemen,
maar nu ik u tegenkom, weet ik waarom de engel mij de opdracht gaf
om op deze weg te gaan lopen.
Weet u wie de man is over wie Jesaja het heeft?
Hij heeft het niet over zichzelf,
maar over iemand die nog niet zo lang geleden hier in dit land heeft geleefd.
Een bijzondere man, die heel veel mensen kon genezen
en bijzondere verhalen kon vertellen over God.
Hij kon dat, omdat Hij zelf door God was gestuurd en bij God vandaan kwam
uit de hemel, omdat Hij zelf God was, de Zoon van God, die een mens was geworden.
Hij is gestorven hier in Jeruzalem, nog niet zo lang geleden.
Maar na 3 dagen gebeurde er iets bijzonders: Hij werd weer levend!
Hij stond op uit de dood! God wekte hem weer tot leven
en Hij kon zich weer laten zien aan degenen die bij Hem hoorden.
Hij is inderdaad niet meer op aarde, maar nu in de hemel,
naast de troon van God, aan de rechterhand van God.
Hij is het, die samen met de Vader, over alles regeert,
ook over uw leven, over uw land.
Hij heeft ervoor gezorgd, dat u de reis naar Jeruzalem wilde gaan
en Hij heeft er ook voor gezorgd dat we elkaar ontmoeten,
zodat ik u over Hem kan vertellen.
Want wat deze Jezus, over wie deze woorden van de profeet gaat,
heeft er voor gezorgd dat mensen die heel ver van Jeruzalem wonen
en nu nog niet bij het volk van God horen wel mogen horen bij het volk van God.
Ook de mensen die aan de rand van de wereld horen
en voor hun gevoel ver bij God vandaan zijn,
deze Jezus heeft ervoor gezorgd dat ook zij bij God mogen horen.
Ook als je er niet mee opgevoed bent, of als je er nu voor het eerst over hoort.’
Als de man uit Ethiopië deze woorden hoort,
Dan beginnen zijn ogen te glinsteren.
De reis wordt nog mooier dan hij al was.
Hier op de terugweg krijgt hij iets extra’s wat hij in Jeruzalem nog niet had.
Dat hij bij het volk van God mag horen.
Dat wil hij ook, want de God van Israël is een bijzondere God.
Hij wil geen andere God meer dienen. Alleen maar deze God.
‘Wat een bijzonder verhaal over deze Jezus.
En mag ik doordat Jezus gestorven is ook bij God horen?’
‘Ja’, zegt Filippus, als je het gelooft, dan mag je er ook bij horen.
‘Dat wil ik ook. Kan ik gedoopt worden?’
Wat bijzonder voor deze man, wat bijzonder voor Filippus.
En dan gebeurt het: de man wordt ook gedoopt.
De man gaat het water in, helemaal onder water, en komt weer boven:
Ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Als ik hier in de kerk kinderen doop – dat is afgelopen zondag nog gebeurd –
geef ik hen altijd een Bijbeltekst mee, die speciaal voor hen is bedoeld.
Deze man zou de woorden van Petrus mee kunnen krijgen op de Eerste Pinksterdag:
Want u komt belofte toe, en uw kinderen, en allen die veraf zijn.
zovelen als er door de Heere onze God naar Hem worden toegeroepen.
Ik mag erbij horen. De man hoort het en weet het doordat hij wordt gedoopt.
Blij verrast: Ook ik ben van God.
Ze mogen dan nog wel naar mij kijken alsof ik een vreemde ben,
iemand met een andere huidskleur, waar je tegenop kijkt, of waar je bang voor bent,
iemand die heel anders lijkt en toch: ook ik mag bij de Heere horen.
Blij verrast gaat hij naar huis.
Vandaag is het dankdag.
Jullie en wij allemaal zijn in de kerk gekomen
om vandaag op deze dag speciaal de Heere te danken
te danken voor wat Hij geeft: eten en drinken, kleding, werk voor je vader en moeder.
Als de Heere dat allemaal geeft, heeft Hij daar een bedoeling mee:
Dat we van Hem gaan houden, dat we zien dat Hij ook onze God wil zijn
en voor ons wil zorgen, voor alles wat we nodig hebben om hier op aarde te kunnen leven,
maar ook voor later, als ons leven voorbij is
om dan bij Hem in de hemel te mogen komen.
Zalig Hij die in dit leven – Jakobs God ter hulpe hebt.
Dan mogen ook wij blij verrast zijn vanwege alles wat God ons geeft.
Amen