Waarom de kerk naar mijn idee niet profetisch moet spreken in deze tijd

Waarom de kerk naar mijn idee niet profetisch moet spreken in deze tijd

Een vraag die de laatste tijd steeds opkomt, is of de kerk profetisch moet spreken over maatschappelijke thema’s. Mijn standpunt is dat het profetisch spreken van de kerk alleen een uiterst middel. Over het algemeen is het profetisch spreken van de kerk een verkeerd middel waarnaar soms wel erg makkelijk verlangd wordt. Bij het profetisch spreken van de kerk heb ik de volgende aarzelinge:1) Allereerst: wie of wat is de kerk? Is dat de scriba van de PKN? Is dat de lokale dominee? Is dat de kerkenraad? Zijn dat de individuele gemeenteleden? En wat als de PKN nu op een andere profetische stem heeft dan de NGK, de baptisten of de Pinksterbeweging? Welke profetische stem is dan de werkelijke profetische stem?2) Wie in de kerk heeft de deskundigheid om zich te uiten over een overwerp? Ik ben in een beperkt aantal discussies thuis.3) Tegen wie richt de kerk zich met het profetisch spreken? Is dat de overheid? Is dat de samenleving? Is dat de eigen gemeente? Mijn indruk is dat degenen die profetisch willen spreken willen voorkomend at de kerk marginaal wordt. Maar de kerk is al marginaal. Profetisch spreken is misschien wel een soort verlangen om de kerk weer het centrum van de samenleving te laten zijn. Het lijkt mij een irreële wens.4) De kerk herbergt diverse stemmen: politiek gezien van uiterst links tot uiterst rechts. Ze beroepen zich allemaal op de Bijbel. In plaats van naar buiten een mening te verkondigen doet de kerk er beter aan intern over die zaken met elkaar in een open gesprek te zijn.5) Wie wil dat de kerk profetisch gaat spreken, wil vaak dat de kerk geen ander geluid laat horen dan de eigen mening. Aan degenen die voor profetisch spreken van de kerk zijn, stel ik wel eens de vraag wat iemand zou vinden als ik namens de kerk profetisch zou spreken op een manier die lijnrecht tegen iemands opvattingen ingaat. Dat wordt meestal niet op prijs gesteld. Dan is profetisch spreken eigenlijk de eigen mening het gezag van de kerk toekennen om een ander terecht te kunnen wijzen.6) Er is maatschappelijk veel aan de hand: hele tussenlagen zijn verdwenen, waardoor er nauwelijks connectie is tussen politiek of overheid en de gewone burgers. Dan moet je niet als kerk in dezelfde valkuil als de overheid stappen door op een afstandelijke manier te communiceren, bijvoorbeeld via de media.7) Ik pleit niet voor onverschilligheid. Als lokale kerk collecteren we voor de voedselbank. Als voorganger bid ik geregeld voor vluchtelingen. Maar betrokken op de wereld zijn en profetisch spreken zijn twee verschillende zaken.

Bestaat er een doorgaande lijn van klassiek scheppingsgeloof?

Bestaat er een doorgaande lijn van klassiek scheppingsgeloof?

In bepaalde christelijke kringen ligt de discussie rondom de evolutietheorie erg gevoelig. Er zijn heel wat christenen die faliekant tegen bepaalde vormen van evolutietheorie zijn, omdat wat die theorie stelt haaks staat op de Bijbel. Zij vinden het creationisme daarbij niet alleen bijbelser maar ook wetenschappelijker dan de evolutietheorie. Enige tijd geleden had ik een discussie met Jan van Meerten. Hij vindt bepaalde vormen van evolutietheorie onwetenschappelijk en onbijbels. In die discussie beriep hij zich op wat in zijn ogen een doorgaande lijn van het klassieke scheppingsgeloof is en dat het wat nu het creationisme is alle eeuwen door geleerd is. Ik noemde die redenering anachronistisch. Dat leidde tot een uitgebreidere uiteenzetting op de website van Oorsprong, een website die het creationisme propageert als bijbels en wetenschappelijk. Op die uiteenzetting heb ik nooit gereageerd, omdat er zoveel door elkaar heen loopt dat het me veel tijd kost om aan Van Meerten duidelijk te maken waarom hij zich op een anachronistische visie beroept. Dat komt mede omdat zijn manier van argumenteren en redeneren haaks staat op wat mij geleerd is. Dat ik hem niet kan overtuigen, weet ik bij voorbaat al. Maar zijn betoog laat zien dat het ook ingewikkeld wordt voor mij om hem te laten zien waar bij hem de schoen wringt.

Allereerst iets over mijn uitgangspunt. Tijdens mijn universitaire studie is mij een historische blik aangeleerd. Die historische blik geldt ook voor de theologiegeschiedenis: theologische ideeën ontstaan een keer, maken grote veranderingen door in de loop van de tijd, reageren op de heersende filosofieën van die tijd en op gebeurtenissen. Zeker in de scheppingsleer zijn zulke ontwikkelingen en veranderingen te merken. Zo ziet binnen het neocalvinisme de scheppingsleer er eind 19e eeuw anders uit dan aan het einde van de 20e eeuw. Aan het einde van de 19e eeuw was er enthousiasme voor technische ontwikkelingen en natuurwetenschappelijke ontdekkingen. De scheppingsleer is dan een enthousiaste onderbouwing dat God van die ontwikkelingen en ontdekkingen: God heeft die mogelijkheden in de schepping erin geschapen. Het is de taak van de mens als medewerker van God om de schepping mede te ontwikkelen. Aan het einde van de 20e eeuw is de belasting van de schepping door die technische ontwikkelingen duidelijk merkbaar, waardoor het accent ligt op rentmeesterschap, zorgvuldig bewaren van de schepping en milieubehoud.
Zo gaat het steeds in de scheppingsleer. In de Vroege Kerk moest men zich in de scheppingsleer verhouden tot de neoplatoonse en gnostische visies van die tijd. In de Middeleeuwen ontworstelden theologen zich aan het noodzakelijkheidsdenken. Daarna moest men zich verhouden tot de ontdekkingsreizen, de verhalen over de inheemse bevolking, de copernicaanse wending, de ideeën van Galileï en Spinoza. Vanaf de 19e eeuw kwam daar de filosofie van Hegel bij en later ook de visie van Darwin, de archeologische ontdekkingen in het Oude Nabije Oosten, de confrontatie met wereldgodsdiensten. 

In de scheppingsleer worden dan ook steeds andere accenten gelegd. De ene keer vanwege de heersende filosofische trends. De andere keer om bepaalde theologische consequenties te vermijden of juist te benadrukken. De ene keer is de schepping op de incarnatie aangelegd, de andere keer op de herschepping. De gereformeerde tak van de protestantse theologie gaat werken met het werkverbond. In de neocalvinistische traditie wordt dit werkverbond gebruikt om de inzet in cultuur en maatschappij te onderbouwen als goddelijke roeping bij de schepping reeds gegeven. Noordmans, die in neocalvinistische setting oproept, stelt juist dat we ons niet met de schepping moeten bezig houden, omdat we niet achter de val terug kunnen. De miljoenen van de evolutietheorie kunnen we met een gerust hart negeren.
In zijn uiteenzetting stelt Jan van Meerten dat er een doorgaande lijn is met betrekking tot het klassieke scheppingsgeloof: God heeft de wereld in zes dagen geschapen en in het denken over de schepping en natuurwetenschappen gaat de theologie in al die eeuwen niet te rade bij wat de wetenschap aangeeft, maar bij wat er in de Bijbel staat. Deze doorgaande lijn is er nooit geweest. Zo maken de meeste theologen uit de traditie onderscheid tussen de filosofische vooronderstellingen en consequenties en gegevens die uit de toenmalige wetenschap bekend zijn.
Als onderbouwing dat er een doorgaande lijn is in de klassieke scheppingsleer verwijst Van Meerten naar een artikel waarin hij allerhande theologen aanhaalt, die uitgaan van een schepping in zes dagen. Daarbij citeert hij deze theologen los uit de context van hun tijd en los uit de context van hun theologie. Daarmee zoekt hij wat van zijn gading is zonder die doorgaande lijn echt te onderbouwen. Zo citeert hij van Calvijn iets meer: een schepping in één dag is spotternij met wat Mozes ons doorgeeft. Wat hij niet weergeeft is dat Calvijn degene aan wie hij het commentaar van Genesis opdraagt aanspoort om positief tegenover de wetenschappen te staan en de wetenschappen niet af te wijzen als ze met gegevens komen die strijdig zijn met de Bijbel. Hij heeft dan met name de astronomie op het oog, waar astronomen hadden aangetoond dat Saturnus groter was dan de maan.
Nu leefden de meeste theologen die aangehaald worden voordat Darwin met zijn evolutietheorie kwam en voordat biologie en geologie uitgingen van een aarde die veel langer geleden ontstaan is dan de berekeningen van James Ussher. Omdat zij niet bekend waren met die theorie konden zij zich niet tot die theorie verhouden. We weten niet hoe deze theologen hadden gereageerd op wetenschappen die stellen dat de aarde veel ouder is verwacht en dat een schepping niet in zes dagen gebeurde. Je kunt alleen maar verder denken in de geest van die theologen. Wanneer iemand stelt dat er een klassieke doorgaande lijn is, negeert hij dat er met de opkomst van de evolutietheorie er een nieuwe situatie is ontstaan. In mijn ogen is het anachronistisch om net te doen alsof die theologen in deze tijd net zo zouden denken. Dat weet je gewoonweg niet. Zoals je niet kunt weten hoe Augustinus en Thomas van Aquino gereageerd zouden hebben op het heliocentrische wereldbeeld, weten we ook niet hoe Calvijn zou hebben gereageerd op de komst van de evolutietheorie. Volgens Calvijnkenner Christian Link, die ook natuurkunde en wiskunde studeerde, gaat het Calvijn niet om wetenschappelijke inzichten in Genesis, maar om wat God ons daarmee wil zeggen. In dat geval is het niet in de geest van Calvijn om evolutietheorie af te wijzen. Mede gezien zijn hoge waardering voor natuurwetenschappen: die wetenschappen zijn er om Gods glorie in de schepping te ontdekken. (Al weten we nooit zeker of hij vanuit de evolutietheorie zou werken.)
Acceptatie van evolutietheorie is volgens hem een knieval voor een naturalistische tijdgeest. Met naturalisme bedoelt hij elke theorie die een verklaring geeft voor de wereld en het ontstaan van de wereld die God niet kan gebruiken bij de verklaring. Naturalisme is een god-loze of goddeloze verklaring. Met deze opmerking schiet hij uit de bocht. Er zijn inderdaad theologische visies die schepping en evolutie combineren die een naturalistische inslag hebben. Maar dat geldt lang niet voor iedere visie die deze combinatie voorstaat. In dezelfde tijd dat de theologie zich moest verhouden tot de evolutietheorie kwam de openbaringsleer op: het nadenken over hoe God zich openbaart door de schepping en vanaf de schepping tot in onze tijd toe. Dat Van Meerten zelf niet kan voorstellen hoe een combinatie mogelijk is en daarom elke theorie die dat wel kan naturalistisch is of een knieval voor de naturalistische tijdgeest, is een projectie van zijn eigen denken. Of hij moet mij theologen aanwijzen uit de 20e eeuw die voluit naturalistisch zijn. Dat ds. G.H. Kersten niets moest hebben van een langere dag dan 24 uur mag dan waar zijn, zijn gereformeerde collega dr. A. de Bondt stelt dat als de wetenschap ontdekt dat die dagen veel langer zijn we daar ons niet druk om moeten maken. De nadruk op de 24 uur bij de theologen die Van Meerten weergeeft, is wel fascinerend. Ik ben benieuwd waar dat vandaan komt. Het zou me niet verbazen als er in die tijd een bepaalde ontwikkeling was bij klokken of er een bepaalde tijdsindeling was opgekomen waardoor men daardoor geobsedeerd werd.

Van Meerten legt een vergelijking met de leer over de drie-eenheid. Hij stelt dat we dezelfde argumenten gebruiken als de Vroege Kerk. Er zijn echter ook argumenten ingebracht tegen de triniteit, zoals de unitariërs hebben gedaan. Waarom houden we dan wel vast aan de drie-eenheid? Hier wreekt zich opnieuw de a-historische visie van Van Meerten. Dat we met de Vroege Kerk het geloof in de drie-enige God delen, wil nog niet zeggen dat de argumentatie hetzelfde is. Het denken in Personen heeft in de tijd van de Vroege Kerk een heel andere betekenis dan het denken in Personen vanaf de 20e eeuw. Niet voor niets zijn er allerlei voorstellen geweest in de afgelopen decennia om tot nieuwe aanduidingen te komen, omdat we niet zomaar meer toegang hebben tot het denken van de Vroege Kerk.
De analogie gaat om nog een reden mis: de kennis over God is een andere kennis dan de kennis over de werkelijkheid waarin we leven. De kennis over God is geopenbaarde kennis. De kennis over de werkelijkheid waarin we leven kunnen we met aardse methoden onderzoeken: met röntgenstralen en C14dateringsmethoden, met grondboringen en luchtmetingen, met computersimulaties. Zulke methoden kunnen we niet gebruiken om te achterhalen wie of hoe God is.
Onze kennis over God verandert echter ook. We schrijven de naam van God niet meer als Jehova (zoals liederen in de 19e eeuw dat deden), maar als Jahweh. Terugkijkend zien we dat in bepaalde tijden God wel heel statisch werd, terwijl latere generaties van ons beeld van God zullen zeggen dat onze dynamische visie meer tijdgebonden is dan we zouden denken.

Afwijzingen van evolutietheorie baseren zich vaak op Genesis 1 (en soms ook op Genesis 3). Genesis 1 is echter geen tekst om een natuurwetenschappelijke theorie op te funderen. In deze tekst gaat het – ondanks het In den beginne – niet om de datering van de aarde, maar om hoe en wat de aarde was: een tuin voor de mens, door God gegeven. Een geordende wereld waarin geen kwaad aanwezig was, maar die – door verbanning uit het paradijs – verleden tijd is. Wie een wetenschappelijke theorie op dit hoofdstuk wil bouwen, leest er teveel in en leest in mijn ogen niet goed.

Dat er verlegenheid is met de evolutietheorie is, snap ik goed. Ik ben zelf geen béta en heb de luxe dat ik de discussies over geloof en natuurwetenschap kan negeren. Wel kan ik de theologische concepten begrijpen en duiden. Mijn ervaring met creationisten is dat ze hun theorieën alleen met wonderlijke redeneringen vol karikaturen en te snelle conclusies overeind kunnen houden, waardoor het pseudowetenschappelijk wordt. Daarmee worden misschien gelijkgestemden overtuigd, maar voor degenen die niet in dat denkkader denken, zijn het vaak stukken waarin men de klok heeft horen luiden, zonder te weten waar de klepel hangt.

Resumerend:

  • De klassieke doorgaande lijn van scheppingsgeloof bestaat niet. Of Van Meerten moet aantonen dat die lijn er wel is, maar dan heeft hij meer nodig dan wat losse citaten over het uitgaan van een scheppingsdag van 24 uur. Zonder context van theologie en tijd is het niet meer dan kersen plukken voor eigen gewin.
  • De theologie is lang niet altijd negatief geweest over vernieuwingen in de wetenschappen als die afweken van het Bijbelse spreken of het Bijbelse wereldbeeld. 
  • Integratie van denken over schepping en evolutie kun je niet wegzetten als naturalisme of knieval voor naturalisme. Er zijn weinig serieuze theologen die naturalistisch dachten. Een verwijt van naturalisme wordt ondervangen door de uitwerking van een openbaringsleer.

Een Bijbels mannelijkheidsideaal?

Een Bijbels mannelijkheidsideaal?

Waakt, staat in het geloof, houdt u mannelijk, zijt sterk, staat er in 1 Korinthe 16:13 (SV). Deze tekst van Paulus wordt door Mathijs van der Tang aangehaald in een opinieartikel voor het Reformatorisch Dagblad. In dat artikel wil hij opkomen voor een bepaald ideaal van mannelijkheid. Dat ideaal waar hij voor pleit staat haaks op een bepaalde feminisering van de maatschappij. Dat ideaal van mannelijkheid zou door feministen verdacht gemaakt zijn. Zij hebben daar volgens hem succes in gehad, want het ideaal dat hij voor ogen heeft wordt nu gezien als iets giftigs. Onterecht volgens Van der Tang, want het ideaal waar hij voor pleit is een Bijbels ideaal.

Disclaimer: de auteur laat weten op een aantal punten niet eens te zijn met mijn weergave. De weergave van zijn betoog komt dus voor mijn rekening.

Van der Tang pleit voor mannelijke deugdzaamheid. Die mannelijke deugdzaamheid toont zich net als bij Jozua in sterkte en moed. Die deugdzaamheid toont zich in rechtlijnigheid en standvastigheid, want Jozua mag niet afwijken van de geboden, niet naar links en niet naar rechts. In morele zin conservatief, aldus Van der Tang. Deze sterkte en kracht is vooral een innerlijke kracht: het beheersen van de eigen emoties, zelfs het beheersen van rancune en angst. Het gaat om zuiverheid. Het gaat om moed die angst overwint. Die moed gaat gepaard met een radicaal vertrouwen op God.
God vraagt deze moed en kracht niet voor niets. Want de Bijbel laat, volgens Van der Tang zien, dat God regeert door zulke krachtige mannen: Jozua, Salomo. Mannen gaan niet alleen voorop in de aardse strijd, maar ook in de geestelijke strijd. Voor hem reden om ervan uit te gaan dat vrouwen niet geschikt zijn voor het ‘regeerambt’. Wanneer ik het goed begrijp zijn vrouwen dus niet alleen ongeschikt voor een kerkelijk ambt, maar ook voor een politiek ambt. Dit is een tijdloze waarheid.
Van der Tang ziet deze vorm van mannelijke deugdzaamheid niet alleen in de Bijbel terug. Hij ziet ook de populaire Canadese psycholoog Jordan Peterson pleiten voor deze mannelijke deugdzaamheid. In deze Peterson heeft hij een seculiere bondgenoot die ook het Bijbelse ideaal van mannelijkheid bepleit. Van der Tang ziet de mogelijkheid om Peterson te combineren met de opdracht van Jezus om het kruis te dragen: fier rechtop staan is nodig om het kruis te kunnen dragen.
Deze vorm van Bijbelse mannelijkheid staat tegenover slapheid en zwakheid. Van der Tang beseft dat deze fiere mannelijkheid niet alles is: voorop staat de nederigheid die elke christen zou moeten sieren. Daarnaast kent het leven gebrokenheid. Deze nederigheid en gebrokenheid maken de mannelijke deugdzaamheid niet overbodig. Die fierheid is in deze tijd nodig voor met name de niet-gevaccineerden: want als zij moeten bestand zijn tegen de overheid die hen wil dwingen om zwak te zijn. Juist in het verzet tegen de overheid komt zwakheid ongelegen.
Eerst even over Peterson. Ik ben benieuwd hoe de relatie is tussen Van der Tangs beroep op Peterson het zijn manier van Bijbellezen: Kleurt zijn fascinatie voor Peterson zijn manier van Bijbellezen? Of herkent hij vanuit zijn manier van Bijbellezen de overeenkomst met Peterson. Dat hij Peterson positief aanhaalt is vanuit een reformatorische visie paradoxaal: in de reformatorische visie wordt alles wat niet Bijbels is op voorhand afgewezen, met name als er op ethisch vlak een botsing is met de normen en waarden, zoals die in de Bijbel naar voren komen. Van der Tang benadrukt het belang om vast te houden aan die normen en waarden: ‘Jozua krijgt de opdracht om rechtlijnig en standvastig te zijn.’ Dan is zijn positieve beoordeling van Peterson wel opmerkelijk. Peterson stelt zelf nadrukkelijk geen christen te zijn. Hoe kan iemand die duidelijk geen christen wil zijn naar voren geschoven worden als een bondgenoot. Dat kan alleen maar als Peterson de seculiere normen, die door de meerderheid worden geaccepteerd en ook door veel christenen worden overgenomen, bestrijdt.
Door zich op de Bijbel te beroepen kan Van der Tang doen voorkomen dat het hier om een Bijbels ideaal van mannelijkheid gaat. Het probleem bij dit stuk is dat het hier niet om mannelijkheid gaat en dat de Bijbel in het grote geheel juist een heel ander beeld van mannelijkheid laat zien. De behoefte om de seculiere meerderheid te bestrijden is zo groot dat een omstreden psycholoog als Peterson als voorbeeldig wordt aangehaald. De vraag is of Van der Tang niet hier Baäl-Zebub raadpleegt (2 Kon. 1:3).
Wat Van der Tang hier als mannelijkheid typeert, is helemaal geen vorm van mannelijkheid. In bepaalde culturen kan het als een typisch mannelijk ideaal worden gezien dat de man moedig is en zijn angsten weet te overwinnen. Een ideaalbeeld is nooit werkelijkheid: de meeste mannen zijn wel degelijk angstig. Daarbij zijn er genoeg voorbeelden – ook in de Bijbel! – waarin vrouwen moediger zijn dan mannen. Dan kun je natuurlijk zeggen dat die mannen laf en slap zijn, dat ze geen echte mannen zijn. Je kunt je ook afvragen of je ideaal van mannelijkheid wel klopt. Een onderscheid in typisch mannelijke deugden en typisch vrouwelijke deugden is in het verleden wel vaak gemaakt, maar zegt meer over degenen die dit onderscheid maken. Het probleem van ideaalbeelden is ook dat het falen erbij ingebakken zit. Ideaalbeelden zijn namelijk zelden haalbaar.
Het ideaalbeeld dat Van der Tang schetst, is ook niet Bijbels. Houdt u mannelijk, schrijft de Statenvertaling bij 1 Korinthe 16:13. Hierbij gaat het echter niet om het verschil tussen man en vrouw, maar om het verschil tussen volwassene en kind. Paulus schrijft de opdracht ook voor aan de vrouwen van de gemeente. Die vrouwen hebben in de gemeente van Paulus vaak meer leidinggevende taken dan Van der Tang voor waar wil hebben. Het mannelijkheidsideaal dat Van der Tang beschrijft, komt wel in de Umwelt van de Bijbel voor. In de Bijbel zelf wordt juist dat falen van die mannelijkheid beschreven: de discipelen zijn in de storm bang, schreeuwen het uit van angst als ze Jezus voorbij zien lopen omdat ze denken dat Hij een spook is. In Gethemané slapen de discipelen als Jezus hen nodig heeft om Hem te steunen in Zijn worstelingen. Als Jezus gearresteerd wordt, vluchten de discipelen, zodat Jezus Zijn weg alleen moet gaan. En als Petrus dan in de buurt komt, verloochent hij ook nog eens zijn Meester. Bij de opstanding zijn het niet de mannen die geloven. De vrouwen zijn het eerst. Zij zijn de eerste boodschappers. De discipelen geloven hen echter niet, omdat zij vrouwen zijn. In het Oude Testament zien we hetzelfde: in Richteren zijn het de mannen die steeds opzichtiger falen en zijn het de vrouwen die een held zijn: Achsa, Deborah, Jaël. Als er ergens een Bijbelboek is waarin het mannelijkheidsideaal dat Van der Tang wil nastreven wordt ontmanteld is dat wel in dit Bijbelboek. Debora laat zien dat vrouwen wel degelijk in staat zijn om te regeren. Zonder Deborah had Barak het niet aangedurfd. Over moed gesproken.
In de reformatorische traditie is het nauwelijks mogelijk om niet-gelovigen positief aan te halen. Dat is alleen mogelijk als je uitgaat van algemene genade. Algemene genade is dat je gelooft dat God ook met Zijn Geest werkt in niet-gelovigen. Vanuit de algemene genade kun je de positieve elementen van Peterson waarderen. De algemene genade maakt de antithese niet helemaal overbodig. Als er een psychologisch model is dat vanuit de Schrift bekritiseerd moet worden, is dat wel dat model van Peterson. Peterson bepleit een manbeeld dat ontleend is aan evolutionaire psychologie. Hoe kan een reformatorische wereld, waarin de strijd tegen de evolutie als wetenschappelijke theorie hardnekkig gevoerd wordt, in de eigen mensleer een evolutionistisch mensbeeld omarmen?
Vanuit de algemene genade kan trouwens elke ontwikkeling en elke theorie op waarde worden geschat. Een belangrijke voorvechter van de algemene genade, Richard J. Mouw, ziet in het feminisme juist een positieve ontwikkeling. Volgens hem voert het feminisme een strijd, die christenen eigenlijk zouden moeten voeren.
Wat Van der Tang doet, heeft een parallel met de VS. Ik weet niet of hij bekend is met de ideeën van behoudende evangelicale en reformatorische christenen daar. In de VS streven zij een conservatieve wending na, waarbij er een duidelijk verschil is tussen man en vrouw. Dat verschil is er in karakter, in taken, in rollen, enz. Dat wordt vanuit de Bijbel onderbouwd. Men stelt dat men een Bijbelse visie op man/vrouw nastreeft. Deze beweging krijgt ook steeds meer invloed in Nederland onder behoudende christenen. In Digibron zocht ik op woorden die kenmerkend zijn voor deze beweging. Ik ontdekte dat deze woorden door predikanten uit de Gereformeerde Gemeenten en Hersteld Hervormde Kerk werden aangehaald. Die woorden komen echter alleen in de laatste twee decennia voor. Daaraan is te zien dat hier vreemd gedachtengoed wordt geïmporteerd onder het mom van Bijbels denken. In feite gaat het niet om een Bijbels denken, maar om een bepaalde negentiende eeuwse visie op mannen en vrouwen en hun taakverdeling. In hun verzet tegen een seculier denken wordt daarmee niet op de Bijbel teruggegrepen, maar op een voorbije tijd waarvan de opvattingen met een Bijbels sausje worden overgoten. In de VS zijn de gevolgen van die ontwikkelingen te zien: bepaalde kerkgenootschappen worden conservatiever, waarbij de plek van vrouwen en minderheden kleiner wordt. Iemand als Wayne Grudem past zelfs zijn godsleer aan deze ontwikkeling aan: om theologisch te onderbouwen dat de man boven de vrouw staat, heeft hij de gedachte nodig dat de Zoon ondergeschikt is aan de Vader. Grudem heeft daarbij een oude ketterij nodig om zijn visie op man/vrouw te onderbouwen.
Het is niet voor niets dat dit gedachtengoed in de VS opkomt en ook naar Nederland wordt geïmporteerd. Het laat zien dat de ontwikkelingen doorgaan: in de VS zijn steeds meer kerken die de vrouw in het ambt accepteren en waar vrouwen een belangrijke rol spelen. In heel wat orthodoxe kerken hebben vrouwen hun plek gekregen. Ik zie die ontwikkeling ook in de reformatorische wereld. Om mij heen zie ik dat steeds meer vrouwen binnen de reformatorische wereld op leidinggevende posities terecht komen en ook serieus genomen worden in die leidinggevende posities. Dat heeft consequenties voor de positie van de vrouw binnen de reformatorische wereld: artikelen als die van Van der Tang zijn een achterhoedegevecht. Zij laten zien dat de emancipatie binnen de gereformeerde gezindte doorgaat. Binnen bepaalde kringen van de Gereformeerde Bond is de discussie over de vrouw in het ambt al op gang. Mijn verwachting is dat die discussie binnen 10 jaar breder binnen de reformatorische gezindte gevoerd gaat worden.
Wat voor mij wel een raadsel is, is waarom juist de thematiek van man/vrouw en gender als speerpunt wordt gekozen om de huidige maatschappij te bekritiseren. Waarom wordt juist op dit punt de cultuurstrijd vanuit de VS geïmporteerd en hier gevoerd. Dat heb ik nog niet helder.

Disclaimer: de auteur laat weten op een aantal punten niet eens te zijn met mijn weergave. De weergave van zijn betoog komt dus voor mijn rekening. Zo bestrijdt de auteur dat in de reformatorische visie er geen beroep gedaan kan worden op niet-gelovige auteurs.




Oordeel niet te makkelijk over mensen die nog niet naar de kerk komen

Oordeel niet te makkelijk over mensen die nog niet naar de kerk komen

Zeg niet te gauw dat mensen uit gemakzucht nog niet weer naar de kerk komen.

De kerken stromen in deze maanden, waarop kerkdiensten weer mogelijk zijn, nog niet vol is mijn indruk. Ondanks alle suggesties om de gehele gemeente in staat te stellen om naar de kerk te komen: een aantal diensten doordeweeks extra, diensten in de open lucht, de gemeente verdelen in kleine groepen. Ondanks alle oproepen in columns of opinieartikelen om niet al te makkelijk weg te blijven. Dat de mensen nog niet massaal weer naar de kerk gaan, geldt niet alleen voor de gebieden waar het coronavirus behoorlijk is rondgegaan. Ook in gebieden waar het coronavirus nauwelijks rond is gegaan, bezoekt een groot deel van de oorspronkelijke kerkgangers nog steeds niet de erediensten op zondag als ik dat zo terug hoor. Is dat een teken van zwakte en lauwheid van de Nederlandse kerken?  dat ze zo makkelijk afziet van een gewoonte die ze lang heeft vastgehouden? Even een onderbreking van die gewoonte en die gewoonte kan niet meer opgepakt worden en mensen vinden het wel best om thuis de diensten bij te wonen?
Dat is in mijn ogen een te makkelijk oordeel over de gemeenteleden die het niet zien zitten om naar de kerk te komen. Na maanden waarin duidelijk is hoe gevaarlijk het virus kan uitpakken zijn veel gemeenteleden terughoudend geworden om de diensten te bezoeken. Voor een deel omdat ze zelf gevaar kunnen lopen: in de Protestantse Kerk in Nederland is meer dan de helft van de belijdende leden boven de 50 jaar. Een aanzienlijk deel van de gemeenteleden behoort dan tot de risicogroep. In verschillende gemeenten worden de gemeenteleden boven de 70 jaar ontraden om naar de kerkdiensten te komen. Voor een deel zijn gemeenteleden terughoudend om de kerkdiensten te bezoeken, omdat ze het virus ook kunnen doorgeven aan anderen.  Voeg daarbij de lange tijd die het duurt voor het virus zich openbaart en het wordt al een stuk duidelijker waarom gemeenteleden niet massaal naar de kerkdiensten komen nu de mogelijkheden er weer zijn.
In de afgelopen tijd heb ik heel veel stokpaardjes van stal gehaald zien worden: in kleinere groepen samenkomen, kortere diensten, een lauwe kerk in Nederland die bij een korte onderbreking van de kerkdiensten het eigenlijk wel best vindt om naar de kerk te gaan. Al die voorstellen deden mij vermoeden dat de auteurs het niet makkelijk vonden om te zien hoe het hele leven in één klap ontregeld werd en daarmee onzeker en dat daarom er een vlucht naar voren werd genomen. Het is blijkbaar makkelijker om met allerlei creatieve manieren dan om stil te staan bij wat de impact is.
Die impact is er wel degelijk. Wat die impact is, merk ik als ik gemeenteleden spreek. De schrik dat je gezondheid opeens op het spel kan staan en dat je een gevaar voor anderen kunt zijn. Het wegvallen van allerlei bronnen van troost: de ontmoetingen thuis, het loopje naar de winkel, de gang naar de kerk, geen handen meer kunnen geven, niet meer samen koffie kunnen drinken na de kerk. Het heeft iets weg van rouw: de ervaring dat je, heel onvoorbereid, iets mist waar je heel gehecht aan bent en dat structuur aan je leven biedt. Het is makkelijker om die impact, die iets weg heeft van rouw, te ontgaan in die vlucht naar voren en met allerlei creatieve ideeën te komen. Naar mijn idee is dat geen vruchtbare manier van omgaan met het wegvallen van alles wat vertrouwd is. Het is zinvoller om te erkennen dat we veel van wat gewoon is zijn kwijtgeraakt en dat we daar nog steeds niet echt raad mee weten.

Verschenen in het Nederlands Dagblad op 7 augustus 2020

We kunnen de waarschuwingen van het cultuurchristendom niet negeren

We kunnen de waarschuwingen van het cultuurchristendom niet negeren

Het bericht dat de Notre Dame in Parijs in brand stond, raakte vorig jaar april niet alleen christenen. Ook veel Europeanen die niet actief gelovig zijn, reageerden geschokt op het gegeven dat een gebouw dat zo kenmerkend is voor de Franse en Europese cultuur in vlammen opging. Dat laat zien dat er ook buiten het officiële christendom respect en waardering is voor de erfenis van de christelijke traditie. Deze waardering kunnen we cultuurchristendom noemen. 

Een cultuurchristen is iemand die de christelijke traditie waardeert en wil koesteren en beschermen, maar zonder een actieve religieuze participatie. Een cultuurchristen kan gelovig zijn, maar dat hoeft dat niet; hij of zij kan ook in het midden laten.

Waardering voor rituelen en feesten
Sommige cultuurchristenen voelen vooral waardering voor de feesten en rituelen van de kerk. Zo sprak ik ooit – het was een van mijn eerste gesprekken als predikant – een ouderpaar dat hun kind wilde laten dopen. Moeder was in een gereformeerde kerk gedoopt, vader was een Surinaamse moslim, maar hij gaf aan dat hij zich meer christen voelde dan moslim, omdat hij Kerst een mooier feest vond dan het Suikerfeest.
KIA050422_cf30f
Hoe leg je dan als kersvers predikant uit dat de doop met de afwassing van zonden te maken heeft? Ik hield dit stel voor dat ze wel op de doopvragen moesten kunnen antwoorden, die spreken over zonde. ,,Wat is zonde?” vroeg het stel. ,,Dat je leeft zonder God”, antwoordde ik. ,,O, mijn man is dus een zondaar?” vroeg de moeder. Dit gaat mis, dacht ik bij mijzelf. Ik sprak een volgende keer af, zodat ze nog konden nadenken. Die volgende keer gaven ze aan dat ze weliswaar in een andere kerk gingen dopen, maar dat ze blij waren met mijn kritische vragen. Want daardoor waren ze over de betekenis van de doop gaan nadenken.

Toch gaf deze vader gaf zijn voorkeur voor een godsdienst op basis van een van de feesten van dat geloof. Vanwege die voorkeur voor die godsdienst koos hij voor zijn kind ook een ritueel dat kenmerkend is voor het christendom: de doop.

Uitvaart
Een ander belangrijk ritueel om aangesloten te blijven bij een kerk kan de uitvaart zijn. In mijn vorige gemeente was de vraag voorgelegd aan de mensen die al heel lang niet meer in de kerk kwamen of ze nog wel lid wilden blijven. De meesten gaven aan tóch bij de kerk aangesloten te willen blijven, vooral om een beroep te kunnen doen op de kerk bij hun uitvaart.

Ik bereidde ook een keer de uitvaart van een oude vrijgezelle boer voor. Dat deed ik met zijn neven en nichten, die al heel wat jaren geen kerk meer van binnen hadden gezien. Tijdens de voorbereiding van de uitvaart droegen deze zij verschillende oude gezangen aan die ze als kind vroeger op school hadden geleerd: Vaste rots van mijn behoud, Op U mijn heiland blijf ik hopen, Wat de toekomst brengen moge. Terwijl de overledene zelf en degenen met wie ik de uitvaart voorbereidde niet meer actief kerkelijk waren, droegen ze deze liederen met een diepe geloofsinhoud aan. De neven en nichten begonnen tijdens de voorbereiding zelfs uit te kijken naar de uitvaartdienst om deze gezangen weer eens te kunnen zingen.
1001004010918013
Mattheüspassion
Het zijn voorbeelden van waardering voor de culturele erfenis van het christendom die cultuurchristenen hebben. Zo zijn er talloze. Begin vorig jaar ging ik samen met mijn vrouw naar een uitvoering van de Mattheüspassion, waarbij een grote kerk vol zat. Tijdens de uitvoering beseften we dat lang niet alle musici en toehoorders het verhaal, dat ten grondslag lag aan de muzikale uitvoering, geloofde. Zij kwamen voor de schoonheid van de muziek.
62061103
Kerkgebouw
Ook een kenmerkend kerkgebouw wordt doorgaans als bezit van de hele gemeenschap beschouwd. Zo vertelde iemand mij dat hij een tijd lang in het buitenland had gewoond, maar nu hij weer in zijn geboortedorp woont een thuisgevoel heeft, omdat hij geregeld de klok van de kerk hoort luiden. 

Normen en waarden
Naast het culturele aspect, kunnen cultuurchristenen ook de erfenis van het christendom waarderen vanwege de normen en waarden die door het christendom zijn overgeleverd: van persoonlijke deugden zoals naastenliefde en bescheidenheid tot mensenrechten en opvattingen die ons rechtssysteem hebben gevormd.

Of ze waarderen thema’s waar het christendom zich mee bezighoudt, zoals erfzonde, schepping en rentmeesterschap. Ze geloven daar misschien zelf niet in, maar zien in deze christelijke thema’s wel een algemeen-menselijke waarheid oplichten, die ze missen als de kerk die niet meer belicht.

Praktische theologie
Als theoloog heb ik het cultuurchristendom leren waarderen vanaf mijn studietijd, waarin ik veel met praktische theologie bezig was. Daar leerde ik dat er naast het officiële kerkelijke christendom ook nog andere soorten van christendom zijn: het geleefd geloof van mensen die wel betrokken zijn bij de kerk maar een afwijkende mening of een afwijkende levensstijl hebben in vergelijking met het officiële standpunt van de kerk. Ik leerde ook dat er een impact van het christendom is, dat zich buiten het officiële kerkelijke christendom bevindt. Daarbij gaat het om mensen die zich al bezighouden met het christendom, zonder aangesloten te zijn of zonder te geloven.

Waardering 
Mijn waardering voor dit cultuurchristendom buiten de kerk werd versterkt doordat ik als predikant binnen de hervormde gemeenten ging werken. In de hervormde traditie is er altijd waardering geweest voor cultuurchristenen. Schrijvers en kunstenaars die zich met de Bijbel bezig hielden zonder te geloven werden als verwanten of bondgenoten beschouwd, zonder ze te claimen voor het christelijk geloof.

Binnen de hervormde traditie kan dat ook, omdat in deze traditie, anders dan in de Christelijke Gereformeerde Kerk waarin ik opgroeide, niet altijd de nadruk ligt op een persoonlijk geloof. Er is een bepaalde ruimte om bij de kerk te horen zonder een persoonlijk geloof te hebben. Voor degenen die wel in een traditie staan waarin persoonlijk geloof gewenst is, is dat moeilijk te begrijpen.
dyn001_original_640_427_jpeg_2546155_82896877c7d6f079dbece222aef25da3
Zelf heb ik dat altijd gezien als respect voor het geheimenis van het geloof: wij kunnen geloof niet afdwingen en ook niet bepalen wie wel en wie niet oprecht gelovig zijn. Bovendien is niet iedereen is staat om een heel bewuste keuze te maken in het geloof. Vanuit dat respect voor het geheimenis voor het geloof is er ook ruimte om het cultuurchristendom te waarderen.

Islamkritisch
Nu stuit het cultuurchristendom bij veel actieve beoefenaars van het christelijk geloof op wantrouwen, omdat ze het een halfslachtige manier van omgaan met het christelijk geloof vinden. In de laatste tijd is het cultuurchristendom nog meer in een bedenkelijke hoek terechtgekomen doordat cultuurchristenen de erfenis van het christelijk geloof gebruiken om de islam buiten Nederland te houden.

Zo is er vanuit met name cultuurchristenen kritiek als grote bedrijven hun producten, die voorheen aan de christelijke feestdagen gekoppeld waren, anders gaan noemen: feeststol in plaats van kerst- of paasstol, attributen voor het winterfeest in plaats van kerstattributen. Islamkritische cultuurchristenen zien hier een knieval voor moslims. Ze zien daarin een bevestiging van hun gedachte dat Nederland islamiseert. Zij vallen terug op de gedachte dat Nederland van oudsher een christelijke natie is en vinden dat de ruimte die de islam krijgt niet passend is bij de Nederlandse identiteit.

Daarmee is het cultuurchristendom wel van kleur veranderd. In plaats van een culturele elite, zijn de huidige cultuurchristenen eerder opiniemakers en journalisten, die het de culturele elite en de politiek kwalijk neemt de christelijke uitgangspunten te verloochenen om moslims ter wille te zijn. Dat er teruggegrepen wordt op het christelijk geloof om de islam buiten de deur te houden, roept veel wrevel op bij actieve beoefenaars van het christelijk geloof. Zij vinden dat hun geloof misbruikt wordt door mensen die geen actieve bemoeienis hebben met het christelijk geloof.

Erfenis
Is het dan terecht dat het ‘officiële’ christendom afstand neemt van de huidige vorm van cultuurchristendom? Persoonlijk vind ik dat ik als predikant niet zomaar afstand kan nemen van deze vorm van cultuurchristendom. Allereerst omdat het cultuurchristendom ook in de huidige vorm betekent dat de erfenis van het christendom en de impact van het evangelie zich niet beperkt tot de officiële kerkgenootschappen.

Gezaaid zaad
Een belangrijker reden voor mij is dat de kerk zelf vanaf de negentiende eeuw het zaad van Nederland als christelijke natie lange tijd heeft gezaaid. Dat is gebeurd binnen de voorlopers van de Protestantse Kerk, door andere gereformeerde kerken en soms ook binnen evangelische gemeenten. Dan moeten we er niet raar van opkijken dat dit zaad buiten de kerk ontkiemt en vrucht draagt.

Het is in mijn ogen een erfenis waar ik als vertegenwoordiger van een officiële kerk me niet zomaar van kan distantiëren. Zoals vroeger van sekten gezegd kon worden dat ze een onbetaalde rekening zijn van de kerk, geldt dat in mijn ogen ook voor de huidige vorm van cultuurchristendom. De huidige vorm van cultuurchristendom kan de huidige kerk zelfs confronteren met wat kerken in het verleden belangrijk vonden.

Secularisatie
Hiermee bedoel ik niet te zeggen dat wat de huidige islamkritische cultuurchristenen signaleren als algemene waarheid overgenomen moet worden. Als zij signaleren dat grote bedrijven hun producten anders gaan noemen, hoeven we ze niet bij te vallen als zij dat als islamisering bestempelen. Wel hebben zij misschien scherper dan actieve kerkgangers in de gaten dat de secularisatie doorzet en het christelijk geloof echt steeds meer uit de publieke ruimte verdwijnt.

Daarmee verdwijnt ook de maatschappelijke impact van het evangelie en zo verdwijnt een brug voor de kerk om mensen met het evangelie in contact te brengen. Scherper dan actieve gelovigen zien ze dat de positie van het christendom in onze maatschappij in de laatste decennia marginaler is geworden. Ze signaleren in ieder geval een positievere omgang met de islam dan met het christendom, terwijl er nog altijd beduidend meer christenen dan moslims in Nederland zijn.

Spiegel
We hoeven niet de islamkritiek van de moderne cultuurchristenen over te nemen, maar de spiegel die ze voorhouden dat christenen in bepaalde gevallen wel heel makkelijk de christelijke erfenis uit de maatschappij laten verdwijnen, kunnen we niet negeren. Als de christelijke erfenis deels verdwijnt, verdwijnen ook elementen, de dagen, de gebouwen en de teksten die herinneren aan het christendom. En als de herinnering aan het christendom uit onze cultuur verdwijnen, dan verdwijnen ook mogelijkheden om als buitenstaander onverwacht met de christelijke traditie in aanraking te komen. Daarmee wordt de ruimte voor het evangelie om te werken kleiner.

Gepubliceerd in Friesch Dagblad (11 januari 2020)

Bij het eredoctoraat van Richard Mouw

Bij het eredoctoraat van Richard Mouw

Tot voor kort kende ik Richard Mouw niet. Als ik de catalogi van Amerikaanse uitgeverijen bekeek op boeken die binnenkort zouden verschijnen, kwam ik zijn naam wel eens tegen als hij weer een nieuw boek publiceerde over de taak van een christen in de wetenschap of in de cultuur. Ik vroeg die boeken niet voor een recensie aan, omdat ik verwachtte daarin niets nieuws te ontdekken. Pas in de laatste jaren begon ik hem te lezen, vooral via links op Twitter naar korte artikelen die door Mouw geschreven waren.

d5df152e20908e75d0017d93f2a154f3_XL

Ik ontdekte dat ik hem ten onrechte had genegeerd. Steeds meer en meer kwam het beeld naar voren van een wijze, vrolijke, erudiete man. Dit jaar vroeg ik zijn nieuwste boek wel aan om te recenseren: Restless Faith. In dat boek vroeg hij zich af of hij zich nog wel evangelical kon noemen, omdat veel evangelicals openlijk president Trump steunen. De houding in het boek blijkt karakteristiek voor Mouw: aan de ene kant loyaal aan de beweging waarmee hij zich verwant voelt, aan de andere kant bezorgd en kritisch.

Door die leeservaring wilde ik meer van hem lezen. Daardoor ontdekte ik dat hij een internationale belangrijke stem is van het neocalvinisme, een stroming die zijn oorsprong in Nederland heeft bij personen als Abraham Kuyper en Herman Bavinck. Dat neocalvinisme kreeg ik in mijn jeugd mee door onder andere het lezen van de kerkgeschiedenissen van P.A. de Rover en L. Praamsma. Zonder dat ik mij ervan bewust was, vormden die boeken mij.

Ik had wel het besef dat ik door het neocalvinisme gevormd was, maar hield toch afstand. Vooral omdat de Bijbelwetenschappen in het keurslijf van de dogmatiek werden geperst. Lezend in Mouw kom ik mijn eigen traditie tegen. Omdat Mouw zich niet in sjibboleths verliest, krijg ik door Mouw de gelegenheid om mijn eigen traditie meer onbevangen te waarderen.

De boeken van Mouw zijn voor mij een ontdekking en de neocalvinistische traditie een herontdekking. Gisteren was er in Kampen een klein symposium over Richard Mouw, voorafgaande aan het eredoctoraat dat hij ’s middags zou krijgen van de Theologische Universiteit Kampen. Uit de toespraken kwam het beeld naar voren van Mouw als een overtuigde calvinist die voortdurend het gesprek met andersdenkenden en andersgelovigen opzoekt: met Rooms-Katholieken, Mormonen, Joden. Zelfs de scherpe kritiek uit haast verwante gereformeerde kerken kon hij open ontvangen.

In de lezingen kwam ook naar voren dat Mouw die dialoog ook vanuit zijn theologische principe aan kon gaan. Van Kuyper heeft Mouw de gedachte van gemeene gratie geleerd: de gedachte dat ook in degene die anders denkt en gelooft Gods genade werkzaam kan zijn. Verscheidene van zijn leerlingen gaven aan, hoe centraal voor Mouw de goedheid van God is. Deze goedheid van God is er zowel voor gelovigen als ongelovigen. Deze goedheid van God, uitgewerkt in de gedachte van gemeene gratie is Mouws uitgangspunt.

Het bijzondere is niet alleen dat Mouw deze algemene genade thematiseert, maar ook belichaamt. In zijn dialogische opstelling en in zijn zoektocht om in de ander steeds het goede te waarderen, laat hij in zijn persoon zien wat die algemene genade inhoudt. Niet voor niets kreeg hij een liber amicorum uitgereikt met als titel: Generous Calvinist.

De betekenis van Mouw is niet te onderschatten. Tijdens het symposium sprak ik met predikant uit Zambia en een predikant uit Indonesië. Zij vertelden hoe het werk van Kuyper, dat door Mouw gepromoot werd, hen hielp om als kleine christelijke minderheid je niet terug te trekken uit de maatschappij, maar je maatschappelijk te engageren. Ook het werk van Richard Mouw kan daar een belangrijke bijdrage aanleveren. Reden om meer van Mouw te lezen.

(Een geluk voor mij is dat de thema’s waar Mouw zich mee bezig houdt raken aan mijn eigen onderzoek.)

En de Bijbelwetenschappen? Mouw zelf laat zien welke uitdagende rol de Bijbelwetenschappen kunnen hebben in de theologie. En anders laat dit interview van Eep Talstra wel iets zien van de rol die de Bijbel kan hebben binnen het neocalvinisme. 

Waar blijven de mannen?

Waar blijven de mannen?

Op 17 september wordt het preekfestival in Amersfoort gehouden. Wie naar de aangeboden workshops kijkt, ziet dat er aandacht is voor veel doelgroepen: kinderen, jongeren, ouderen, zelfs meerdere workshops over vrouwen. Als deze doelgroepen zo nadrukkelijk aandacht krijgen is het opvallend dat één doelgroep ontbreekt: de mannen.

Dat past bij de signalen, die aangeven dat mannen het moeilijk hebben in de kerk, omdat er geen specifieke aandacht voor hen is. In Duitsland waarschuwen de mannenbewegingen binnen de katholieke als de grootste protestantse kerk al geruime tijd, dat mannen afhaken. De Männerarbeit der EKD heeft berekend dat het aandeel mannen onder de kerkverlaters beduidend groter is dan het aandeel van vrouwen. In 2017 lieten in de leeftijd van 25-39 jaar 113.000 mannen uitschrijven tegen 81.000 vrouwen.

David Kuratle en Christoph Morgenthaler, die een boek schreven over pastoraat aan mannen, houden er rekening mee, dat mannen zich er op moeten instellen dat zij een minderheid zijn binnen het ambt, onder de kerkbezoekers en bij kerkelijke activiteiten. Kuratle en Morgenthaler schatten, dat slechts 30% van de pastorale gesprekken met mannen wordt gevoerd. Zij signaleren zelfs dat mannen geregeld door hun vrouwen buiten het pastorale gesprek gehouden worden. Vaak met de opmerking dat ze niets met de kerk of het geloof hebben.

Als ik aankaart, dat er binnen de kerk weinig aandacht is voor mannen, krijg ik steevast de reactie dat de kerk lange tijd toch een mannenbolwerk is geweest. Daaruit spreekt impliciet de gedachte, dat er oog is geweest voor alle mannen. Uit onderzoek blijkt echter dat lang niet elke man zich identificeerde met de mannen die aan het roer stonden. Dat mannen dominant zijn in de kerk, wil nog niet zeggen dat participatie in de kerk voor mannen aantrekkelijk is.

De manier waarop de mannen, die de leiding hebben in de kerk, zich presenteren en gedragen kan een drempel zijn. Niet alleen de thema’s, die in de preek aan de orde komen, kunnen voor een afstand zorgen, maar ook de manier waarop er over mannen gesproken wordt.

Clichématige beelden over mannen hebben vaak de overhand in de exegese. In deze weken ben ik bezig met de verhalen over Jakob. Daarin kan Ezau gemakkelijk overkomen als de echte man: een avonturier, een jager die erop uittrekt en zijn grenzen verlegt, terwijl Jakob een moederskindje is die zich in de buurt van de tent ophoudt. Deze clichébeelden ontnemen de boodschap op de betekenis van deze verhalen, die de lezer de twee wegen uit Psalm 1 willen voorhouden.

Waar in de exegese al enkele decennia aandacht is voor de manier waarop de Bijbel vrouwen ten tonele voert, is er sinds enkele jaren pas aandacht voor de manier waarop de Bijbel over mannen bericht. Daarbij is het goed de verhalen niet vanuit onze eigen beelden en verwachtingen te lezen, maar nauwkeurig te lezen hoe de personages worden uitgebeeld.

Dat de relatie van mannen met geloof en kerk zo moeizaam is, komt doordat zij minder dan vrouwen geneigd zijn om in religieuze taal te spreken of hun ervaringen religieus te duiden. Door hun opvoeding of door de beelden die zij hebben meegekregen over man-zijn, zijn mannen van bepaalde generaties vaak niet goed in staat om te spreken over hun gevoelens. In een tijd waarin gevoel en beleving steeds meer aandacht krijgen en steeds meer eisen worden gesteld aan communicatie en empathie hebben zij het moeilijk. Daarbij komt, dat als mannen hun leven of over geloofsbeleving spreken, zij vaak begrippen gebruiken die bij vrouwen tegen de borst stuiten.

Er is nog een hele wereld te winnen volgens Reiner Knieling, die zich vanuit zijn interesse voor contextualisatie van het evangelie zich bezig houdt met het thema mannen & de kerk. Het mooiste zou er volgens hem zijn als er – in navolging van de feministische theologie – een leerstoel zou komen voor een specifiek op mannen afgestemde theologie, waarbij alle theologische disciplines hun bijdrage leveren.

Ps. Ik ben gewoon op het preekfestival te vinden en aan enkele workshops deel te nemen.

N.a.v. het zingen van het Wilhelmus in de kerkdienst: christelijk geloof en nationale identiteit

N.a.v. het zingen van het Wilhelmus in de kerkdienst: christelijk geloof en nationale identiteit

Afgelopen zondagmorgen, de dag na Koningsdag, zongen we als gemeente het Wilhelmus. Het had niet veel gescheeld of we zongen dit lied niet, omdat ik het vergeten was om op te geven. De organist was alert en vroeg of we geen Wilhelmus zouden zingen. Die zondag zag ik tussen de bedrijven door op Twitter dat opmerkingen dat men gelukkig geen volkslied zong of als er wel gezongen werd dat men demonstratief de lippen op elkaar hield. Ik kon het niet laten melding te maken dat we het Wilhelmus wel gezongen hadden en dat ik het belangrijk vond om dit lied te zingen. Daarna vroeg het Friesch Dagblad om een opinie-artikel. Hierbij mijn verhaal:

De allereerste reden om het lied toch te laten zingen in de dienst is omdat het traditie is. Als kind zong ik het al mee op de zondag na 31 januari. Ik heb het altijd mooi gevonden om in de kerk het Wilhelmus te zingen. Net als lied Een vaste burcht (waarvan ik later ook begreep dat het een problematisch lied is).
KBMI01_LblKBWouters22025-011_V

Dankbaarheid
In de laatste jaren heeft het zingen voor mij een dubbele betekenis gekregen. Aan de ene kant een dankbaarheid naar God toe voor de manier waarop ons land geregeerd wordt. Zeker als je ons land vergelijkt met landen waar een dictatuur heerst.

Nationale identiteit
Daarnaast ben ik me er steeds meer van bewust dat er in het verleden ook door de kerken de gemeenteleden is bijgebracht dat nationale identiteit en geloof bij elkaar horen. Noem het God, Nederland en Oranje. Deze verbinding leeft nog sterk binnen bepaalde stromingen van de Protestantse Kerk in Nederland en binnen bevindelijk-gereformeerde kerken. Het is een traditie die nog leeft. Wanneer ik als predikant zou vinden dat er afscheid genomen zou moeten worden van die traditie, zou er een grondige bezinning moeten zijn met de gemeente, waarin de voors en tegens tegen over elkaar worden afgewogen.
200px-Vlag_uit

Vluchtingen
Wat voor mij meespeelt is dat het Wilhelmus stamt uit een tijd van spanningen en oorlog. Het herinnert ons eraan dat we een geschiedenis kennen van verdreven-worden, op de vlucht zijn, opgevangen worden in de regio waar de buurlanden niet altijd zaten te wachten op de komst van de vluchtelingen uit de Nederlanden. In het Wilhelmus is een vorst aan het woord, die verbannen is. Hij houdt zijn onderdanen voor om trouw te blijven aan een vreemde mogendheid, ook al toont die mogendheid zich als een tiran. Het is een lied waarin onderdanen opgeroepen worden de toekomst in Gods handen te leggen. Het volkslied herinnert eraan, dat hoe ons eraan dat de vrede in ons land en de manier waarop we geregeerd worden, bijzonder zijn. Het had ook anders kunnen zijn. Ook als we het Wilhelmus niet herinneren, moeten we zoeken naar vormen waarin het verleden levende herinnering blijft.
adolf-van-nassau-dood
Graaf Adolf sneuvelt tijdens de Slag bij Heiligerlee (1568)


Waardering geschiedenis
De dieperliggende vraag, die bij het al dan niet zingen van het Wilhelmus rond Koningsdag hoort, is: hoe waarderen we de geschiedenis van ons land? Is het een toevallige samenloop van historische omstandigheden dat ons land zo gegroeid is? Of zien we daarin toch iets van Gods leiding?
6f93a4b9d6f0f38d156d5908e99603a81e357d7994b077b30a6926c3ca0b0ee2
Groepje saluerende verkenners tijdens het spelen van het Wilhelmus. Tilburg 4 november 1944 (Bron: regionaal archief Tilburg)

Heilige strijd
Men kan soms vaderlandse geschiedenis heel makkelijk koppelen aan het handelen van God. Voor Duitse predikanten was het enthousiasme voor de oorlog in 1914 een uitstorting van de Heilige Geest en de oorlog tegen het ‘perfide Albion’ een heilige strijd. Men ging het Oude Testament weer lezen en zag de parallel met de eigen tijd. Vanaf 1939 stopten kritische predikanten en geestelijken met het bekritiseren van Hitlers regering en gingen meedoen in de oorlog. Hun land was in oorlog. Politieke meningsverschillen waren aan de oorlog ondergeschikt. Heden ten dage is de steun van evangelicalen aan president Trump te zien als een verlangen naar een christelijke identiteit van de VS.

Voorzienigheid
In de laatste decennia wordt in de theologie zo’n sterk onderscheid gemaakt tussen het Gods handelen in Zijn voorzienigheid en de eigen geschiedenis, dat het twee losse categorieën zijn die niets meer met elkaar te maken hebben. Ik ben er zelf heel voorzichtig in om de ontstaansgeschiedenis van ons land en om onze huidige vorm van parlementaire geschiedenis Gods hand te zien. Maar helemaal niets van Gods voorzienigheid daarin is wel heel mager. Plaatsen we daarmee Gods handelen niet buiten onze werkelijkheid?

Oorlog
Voor veel gemeenteleden is er trouwens een band met de oorlog. De oorlog is nog lang niet voorbij. De oudste generatie heeft de oorlog als kind nog meegemaakt en de generatie eronder is opgegroeid in de schaduw van de oorlog. De voorliefde voor het Wilhelmus, niet alleen met 4 en 5 mei maar ook rond Koningsdag, is ook een manier om de herinnering aan wat de oorlog teweeggebracht heeft te herinneren.

Koningin_Wilhelmina_luistert_naar_het_Wilhelmus_dat_door_de_aanwezigen_wordt_gez,_Bestanddeelnr_900-4117
Koningin Wilhelmina luistert naar het Wilhelmus dat door de aanwezigen wordt gezongen bij het Van Abbemuseum. Eindhoven, 19 maart 1945 (bron: nationaal archief)

Zoektocht naar nationale identiteit
Voor mij heeft het Wilhelmus niet met nationalisme te maken. Ik ben wel van mening dat de zoektocht naar de nationale identiteit ook de kerken iets te zeggen heeft. Wie deze zoektocht verwaarloost laat deze groep christenen die hun nationale identiteit mede via de kerk verkregen heeft over aan cultuurchristenen die het christendom misbruiken voor hun eigen doel. Dat doel komt in de buurt van ons vorige volkslied: een bloed van vreemde smetten vrij.

Staatsburgerschap
Overigens is de verhouding tussen het staatsburgerschap en het geloof ook een kwestie die binnen de kerk speelt. Iemand twitterde dat hij in de kerk maar één identiteit heeft. Dat geloof ik niet. Elk mens bestaat uit meerdere identiteiten. Als kerkganger neem je die meerdere identiteiten mee de kerk in. De vraag is naar de relatie tussen die beide. Wat ik wel steeds meer waarneem, is dat er steeds meer moeite komt met de verhouding tussen de identiteit als staatsburger en die als gelovige. Er komt steeds meer distantie tussen beide. Voorheen werd die distantie afgewezen als dopers.
Nederland_Paspoort_Cover_2011
Gesprek
Dat er binnen de kerken overgegaan wordt op een andere opvatting vind ik op zich geen probleem. Wel dat het gebeurt zonder bezinning en zonder na te gaan waarom eerdere generaties een andere keuze maken. Ik zeg ook niet dat we die keuze op dezelfde manier moeten maken. Het gesprek met het voorgeslacht is wel belangrijk om te begrijpen wat er nu gebeurt en om de fouten die zij maakten zelf te voorkomen.

Geschreven voor het Friesch Dagblad

Advent

Advent
Komende zondag is het de eerste zondag van advent. In deze periode oefenen we ons als kerk in het verlangen naar de Wederkomst van onze Heere Jezus Christus. In onze Nederlandse kerkelijke traditie bestaat de periode van Advent uit 4 weken. In andere kerkelijke tradities duurt de Adventsperiode 7 weken.

Advent is niet een voorbereiding op het Kerstfeest. Soms lijkt het wel zo met alle kerstvieringen en uitvoeringen die in de adventsweken al gehouden worden en alle voorbereidingen van koren.

Belang kerkelijk jaar
In de Anglicaanse traditie en de Lutherse traditie is er veel meer vastgehouden aan het kerkelijk jaar. Na de Reformatie hielden de kerken die in het spoor van Luther gingen vast aan het kerkelijk jaar. Zij waren van mening dat de gang door het kerkelijk jaar hielp bij het overdragen van het christelijk geloof: de leer was verdeeld over de zondagen en werd niet alleen uitgelegd maar ook gevierd. Op die manier werd de christelijke leer makkelijker eigen gemaakt.

Verlies kerkelijk jaar
Helaas heeft de traditie in het spoor van Calvijn het kerkelijk jaar losgelaten. En de uitleg van het geloof bijvoorbeeld gekoppeld aan de catechismus. Dat geeft een meer afstandelijke benadering van het geloof dan het vieren van Gods grote daden. In onze tijd is er behoefte aan om gemeenteleden, jong en oud, in te wijden in het christelijk geloof. Steeds meer wordt daarbij teruggegrepen op het kerkelijk jaar.

Verheft uw harten
Als kerk zijn we zonder een diepgewortelde kerkelijke traditie erg kwetsbaar voor wat er buiten de kerk gebeurt: de commercie rond Sinterklaas en kerst kan de aandacht en de focus opeisen. Juist in de Adventsperiode gaat het om de aansporing, die vanuit het avondmaal tot ons komt: Verheft uw harten tot Christus, die in de hemel is. We verwachten Zijn komst en kijken uit naar Zijn komst in hemelse glorie en heerlijkheid.

Rutledge
Momenteel lees ik het boek van Fleming Rutledge, Advent. The Once and Future Coming of Jesus Christ (Advent. Jezus Christus, die in het verleden kwam en in de toekomst zal komen). Daarin schrijft ze dat er steeds meer aandacht komt voor Advent, omdat de periode voor kerst overschaduwd wordt door commerciële belangen. Afgelopen donderdag was het in de VS Thanksgiving. De dag erop is het Black Friday (Zwarte Vrijdag), de start van de kerstinkopen die begint met grote kortingen. Het vieren van het kerkelijk jaar en in deze periode de Adventstijd is een stil protest tegen de vercommercialisering van onze kalender.

Wederkomst
Daarnaast is er vanwege alle verschrikkelijke gebeurtenissen in de 20e eeuw weer aandacht gekomen voor de Wederkomst van Christus in haar kerkelijke episcopale (Amerikaanse variant van de Anglicaanse) traditie. Ze schrijft dat zij als kind op zondagsschool hoorde dat het vooral gaat om de komst van Christus in je hart. Met de aandacht voor de Wederkomst en de verschrikkingen uit de 20e eeuw is er ook aandacht gekomen voor de apocalyptische teksten, die gaan over het laatste oordeel en over de gebeurtenissen vooraf aan de Wederkomst. Rampen, oorlogen en andere verschrikkingen die de komst van Christus aankondigen.

Apocalyptiek
Kenmerk van de apocalyptiek is dat we als gelovige niet alleen te maken hebben met God en mens, maar dat er ook een derde macht is: de duivel. Hij heeft de macht gegrepen in Gods goede schepping. Apocalyptiek geeft aan dat we in een tussenperiode leven: de tussenperiode van de zonde en de duivel tussen de goede schepping en herschepping en ook de tussenperiode van de overwinning van Christus op zonde en duivel en de uiteindelijke verdrijving van de duivel en de zonde uit deze wereld.

Nood
Het boek
Advent is eigenlijk een bundeling van allerlei preken die Rutledge in gehouden heeft. Daarin geeft ze aan dat de periode van advent aan de ene kant een roepen tot God is vanwege de nood die er in deze wereld is en het lijden aan de stilte van Gods kant en aan de andere kant de hoop en stellige verwachting dat Christus zal wederkomen om vrede en recht te brengen op aarde.

Niet voor zwakkelingen
‘Advent is niet voor zwakkelingen’ schrijft ze geregeld. Het uitzien naar de Wederkomst en het roepen tot God om Zijn ingrijpen in deze door de zonde getekende en de duivel geknechte wereld vraagt om een robuust geloof. Het vraagt om moed om in de donkere, koude tijd van de zonde uit te zien naar Christus’ komst en je leven niet te laten bepalen door de zonde en de duivel, maar door de verwachting dat Christus terugkomt. Advent is altijd een sobere periode van verootmoediging en schuldbelijdenis en tegelijkertijd een hoopvolle periode vol vreugdevolle verwachting: onze Heer komt!

Voorbereiding
Een goede voorbereiding is het luisteren naar muziek: de Messiah van Georg Friedrich Händel of de mooie cantate van J.S. Bach – ‘Wachet auf ruft uns die Stimme’ (BWV 104) of de eveneens indrukwekkende cantate ‘Aus der Tiefe ruf ich zu Dir’ (BWV 131). Deze muziek is via Spotify of YouTube eenvoudig terug te beluisteren.

Komende zondag is het in onze gemeente viering van het Heilig Avondmaal. Ook een mooie manier om ons te oefenen in de verwachting van Christus’ komst in heerlijkheid

De hervormde traditie duikt steeds meer op in het debat over de multiculturele samenleving.

De hervormde traditie duikt steeds meer op in het debat over de multiculturele samenleving.

Tijdens een bijeenkomst waar ik was,  sprak voor iemand mij geheel onverwacht zijn steun uit voor de PVV. Met als argument: Als je als land en als kerk geen stelling neemt tegen de islam, hoef je niet meer na te denken over orthodox-zijn in deze tijd, omdat je doordat de islam over enige tijd ons land overgenomen heeft een orthodox-christelijk geloof niet meer mogelijk is. Op dat moment besefte ik: dit is een punt waarop ik de hervormde traditie niet begrijp, omdat ik een christelijk-gereformeerde achtergrond heb. Nu ik al een aantal jaar meedraai binnen de hervormde stroom van de Protestantse Kerk in Nederland, zie ik dat deze hervormde traditie steeds weer opduikt in het debat over de multiculturele samenleving en het migratievraagstuk. Grofweg gezegd gaat het hier om een clash tussen de oude christelijk-historische lijn en de anti-revolutionaire lijn.

Binnen de hervormde, christelijk-historische stroom ligt de nadruk op de eenheid van de gehele samenleving. Verschillen mogen niet leiden tot een breuk: je hoort bij elkaar en als christen zonder je je niet af van de samenleving door aparte organisaties op te richten. Als kerk ben je dienstbaar aan de hele samenleving. In deze hervormde traditie is er ook veel oog voor traditie: je komt ergens vandaan. Deze traditie is niet toevallig ontstaan, maar laat een band zien van God met ons land. Nederland is een christelijk land en de overheid is er om de christelijke identiteit te beschermen. Niet voor niets is er in deze traditie veel nagedacht over theocratie. Binnen deze traditie is er moeite is met de multiculturele samenleving, omdat de komst van niet-christelijke migranten de christelijke identiteit van Nederland ondergraaft.

De anti-revolutionaire stroming, begonnen in de 19e eeuw met voormannen als Guillaume Groen van Prinsterer en Abraham Kuyper, verzette zich tegen de eenheid in de samenleving, die gestalte kreeg volgens verlichte idealen, die in godsdienstig opzicht neutraal zouden zijn. De anti-revolutionairen stelden dat geen enkele levensbeschouwing neutraal is, maar altijd uit een bepaalde vorm van geloof voortkomt. De overheid is niet bevoegd om uit te spreken welke geloofsovertuiging de juiste is. De overheid kan slechts faciliteren.  Deze stroming is altijd een minderheid geweest, die de eigen plek heeft moeten bevechten binnen de kerk en de politiek. Omdat het geloof op alle terreinen zeggenschap heeft, wordt dit politiek uitgewerkt in een christelijke partij, die voortkomt uit de gereformeerde levensbeschouwing.
Daarom kan iemand uit de anti-revolutionaire traditie zich er zich druk over maken als  partijen als de PVV of FvD, zich opwerpen als beschermers van de christelijke traditie. Er mogen dan overeenkomsten zijn in concrete beleidskeuzes, deze partijen komen uit een andere levensbeschouwing. Binnen de christelijk-historische traditie is het niet vreemd om de keuze voor een partij als PVV of FvD te combineren met actieve kerkgang, zoals in het verleden ook nogal wat hervormden van de VVD waren. Men heeft daar altijd beseft dat het christendom ook buiten de kerk werd gewaardeerd door cultuurchristenen.

Als anti-revolutionairen iets willen bereiken kan er ook gekozen worden voor bondgenoten die niet voor de hand liggen. In de afgelopen decennia is er gekeken hoe moslims bondgenoten kunnen zijn. Wie zelf ruimte nodig heeft voor de eigen geloofsovertuiging, omdat geloof niet alleen maar een gedachte is maar het hele leven bepaalt, weet dat iemand van een ander geloof dat ook nodig heeft.

Juist het verschil in visie op de identiteit van Nederland en op de rol van de overheid zorgt voor een scherp debat. Het maakt voor het denken over de multiculturele samenleving uit of Nederland een christelijk land is of dat Nederland een land met een diversiteit aan geloofsbelevingen. Wie uit de (neo)calvinistische levensbeschouwing komt, zal eerder de multiculturele samenleving als feit accepteren, omdat hij zichzelf al een levensbeschouwelijke minderheid wist voor de komst van de multiculturele samenleving. Wie uit de hervormde traditie komt, zal daar meer moeite mee hebben, omdat deze multiculturele samenleving het moeilijker maakt om Nederland als christelijk land te beschouwen.
De veranderde samenleving legt vragen op tafel voor beide tradities. Welke uitdagingen geeft God door middel van de multiculturele samenleving aan kerken en christenen en hun positie in de samenleving? Is het mogelijk om een land een christelijke identiteit en geschiedenis te geven? Hoeveel eenheid is er nodig voor een samenleving en wanneer wordt eenheid een ideologie? Hoe neem je als (christelijke) minderheid verantwoordelijkheid voor de samenleving als geheel? Welke ruimte kunnen we bieden aan niet-christelijke gemeenschappen en wat is de rol van de overheid daarin? Welke verantwoordelijkheid hebben we voor degenen die deze veranderingen niet mee kunnen maken?

Gepubliceerd in het Nederlands Dagblad van 21 september 2018