Aarnoud van der Deijl, De toekomst van de kerk.

Aarnoud van der Deijl, De toekomst van de kerk. Essay vol rouw en hoop. Uitgeverij Skandalon, 2023. 256 pag. 25,99.
(Recensie)

Aan het einde van zijn loopbaan als predikant kijkt Aarnoud van der Deijl terug en vooruit. In zijn terugblik gaat hij allerlei trends na waar hij als predikant aan heeft meegedaan om de kerk de kerk een toekomst te geven. De ene keer is hij meer tevreden over wat een trend heeft betekend dan de andere keer. Maar steeds is de conclusie dat deze trend de kerk niet kan redden. Dat gaat hem aan het hart. Daarom is het een essay vol rouw: het is van belang om deze rouw niet weg te stoppen maar te toe te laten. Tegelijkertijd merkt hij dat de kerk niet zonder hoop hoeft te zijn, omdat er altijd behoefte zal zijn aan zingeving, spiritualiteit, rituelen en verhalen met diepgang.
Het boek bestaat ook uit twee delen. Het eerste deel, van de terugblik, is ook met een zekere afstandelijkheid geschreven. Het kostte mij soms ook moeite om door te blijven lezen. Van der Deijl benoemt geregeld dat hij dit schrijft vanuit een gevoel van rouw, maar wat mij betreft had dit deel sterker geweest als de rouw ook meer plek had gekregen in het verhaal zelf. Nu is het soms meer een beschouwing over een situatie van rouw. Het tweede deel is veel spannender en boeiender. Van der Deijl heeft diverse mensen geïnterviewd die niet los konden komen van religie, daardoor gefascineerd zijn en geregeld zelf ook weer religieus zijn geworden. Bepaalde bladzijden uit dit tweede deel zouden heel goed besproken kunnen worden binnen een evangelisatiecommissie, om helder te krijgen hoe religie vandaag de dag nog een rol van betekenis kan spelen.
Van der Deijl heeft gewerkt in het meer vrijzinnige deel van de kerk. Dat merk je soms ook goed aan de verwoording en de toon in het boek. Dat kan een reden zijn om het boek ongelezen te laten. Het kan juist ook een aanleiding zijn om het boek wel te lezen: om te zien hoe in andere delen van de kerk wordt gereageerd op de secularisatie en om helder te krijgen waar men de kansen van de kerk ziet. Eigenlijk is het jammer dat hij zijn boek in twee delen onderverdeeld had. Had hij de twee delen meer op elkaar betrokken, dan had zijn boek ook de meer traditionele en evangelicale delen van de kerk uitgedaagd.

Recensie voor de Veluwse Kerkbode

Willem Jan Otten, Wie zeggen de mensen dat Ik ben

Willem Jan Otten / Paul van Dongen, Wie zeggen de mensen dat Ik ben. Uitgeverij Skandalon, 2023. 152 pag., 27,99.
(Recensie)

Geloven is iets dat je aangereikt krijgt. Je vraagt niet om een bekering, maar een bekering overkomt je. Als je tot de ontdekking gekomen bent dat je niet meer om God heen gaat, word je steeds herinnerd aan Zijn aanwezigheid. Dat overkwam Willem Jan Otten toen hij in de coronatijd voor het Katholiek Nieuwsblad schreef over de mis die hij vanwege de lockdown niet kon bijwonen: de mis die hij miste. Dat boek, Zondagmorgen, werd het Theologisch Boek van het jaar. Tijdens het schrijven van dit boek werd hij geconfronteerd met dé vraag waar het op aankomt, de vraag waar je niet onderuit komt: Wie zeggen jullie dat Ik ben. Het is de vraag van Jezus aan Zijn leerlingen. De vraag die Jezus niet plompverloren aan hen stelt, maar vooraf laat gaan door een andere vraag: Wie zeggen de mensen dat Ik ben. Blijkbaar is het eerst nodig om te horen wat anderen over Jezus zeggen voor je zelf kunt verwoorden wie Jezus is. Dat was de ervaring van Willem Jan Otten: toen hij deze vraag in de Bijbel las, moest hij eerst anderen laten vertellen hoe zij op deze vraag antwoordden. Want de vraag van Jezus hoe je over Hem denkt, vraagt om stilte en de intimiteit van liefde. Je hoort hoe anderen na de stilte een antwoord formuleren en toch de intimiteit behouden. Otten schrijft dat dit ook zijn manier van denken is: denken via anderen. Het is ook zijn manier van geloven: eerst anderen aan het woord laten komen. Het is eigenlijk de kerk van alle tijden en plaatsen die met je mee geloven en woorden aanreiken, ware het niet dat degenen die aan het woord komen niet allemaal belijders zijn. Otten heeft ze wel nodig om te geloven: de dichters, de schrijvers, de componisten, de filmregisseurs: van Les Murray tot Olivier Messiaen, van Titus Brandsma tot Terence Malick. Zonder hen zou hij – menselijkerwijs gesproken – nooit kunnen geloven.
Otten noemt het zelf een ‘wanordelijke christologie’. Maar kun je geordend denken als je op je liefde wordt bevraagd? Kun je geordend denken als God in je leven komt, ook als je er niet op vraagt of op rekent? Zelf noemt Otten deze korte hoofdstukken: drieëndertig manieren om hetzelfde niet te begrijpen. Korte impressies die indruk maken, omdat Otten steeds weer laat zien hoe Christus ook vandaag de dag kan voordoen en ervaarbaar is. De 33 korte hoofdstukjes gaan vergezeld met 33 schilderijen van Paul van Dongen over hetzelfde onderwerp. Deze schilderijen zijn niet ontstaan nadat Van Dongen de tekst van Otten las, maar tegelijkertijd. Van tevoren spraken ze af, wat er aan de orde zou komen en afzonderlijk van elkaar gingen ze aan het werk.

Recensie voor de Veluwse Kerkbode

Preek zondag 25 februari 2024

Preek zondag 25 februari 2024
Schriftlezing: Lukas 22:1-23
Voorbereiding viering Heilig Avondmaal

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Het lijden en sterven van Christus speelt zich af in de tijd van Pascha, Pesach.
Pascha is het feest dat de Joden toen vierden – nog steeds vieren: Pesach –
om de uittocht uit Egypte te gedenken.

Elk jaar werd dit feest opnieuw gevierd, om de ervaring van toen levend te houden:
De ervaring van het volk dat het eens een zwaar bestaan had als slaven in Egypte,
die van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat werden afgebeuld,
geen recht hadden op een eigen bestaan als volk,
geen eens tijd kreeg voor zichzelf, om God te dienen op een manier waarop Hij wilde.
Door dit elk jaar te vieren bleef het een levendige herinnering
dat het aan God alleen te danken is, dat ze vrij zijn, een eigen land hebben,
dat ze überhaupt nog als volk bestaan, dat ze in staat zijn God te dienen als hun Heer,
als de schepper van hemel en aarde.
Om levend te houden, dat ze eens vreemdelingen waren in een land,
dat hen vijandig behandelde, hen tweederangsburgers maakte, afbeulde, bedreigde.
Om levend te houden dat als God niet had ingegrepen,
als God hun roep om hulp niet had gehoord, dat ze dan waren verdwenen als volk,
dat het onrecht over hen had gewonnen.
Elk jaar was het weer een ervaring die hen tot diep in hun ziel raakte:
Dat we hier zijn, dat we volk zijn, volk van God, nog bestaan, nog leven, nog loven,
dat is alleen een wonder van God.
Dat mogen we niet vergeten. Dat mag nooit gewoon worden.

Dat mocht toen niet gewoon worden,
en ook vandaag de dag mag het geen vanzelfsprekendheid worden.
Afgelopen week begroeven we een gemeentelid.
Haar eerste herinneringen waren herinneringen uit de tijd van de oorlog.
Heel haar kindertijd was door de oorlog bepaald.
Ze woonde als kind aan de Zuiderzeestraatweg
en ging vaak maar als kind bij oma slapen, 50 meter van de weg verwijderd.
Veiliger voor de vliegtuigen die de weg beschoten.
Ze vertelde haar kinderen hoe ze als kind dacht dat de oorlog nooit voorbij ging:
“Is het dan altijd oorlog?” vroeg ze zich af.
Nu de generatie, die als kind de oorlog heeft meegemaakt, langzaam weg valt
en daardoor ook degenen die in onze omgeving kunnen vertellen
Wat het is om een oorlog mee te maken – een ervaring die een leven lang mee gaat,
een angst die zo diep in je zit, dat je die nooit meer kwijtraakt,
kan het gewoon zijn om in vrede te leven, een vanzelfsprekendheid.
Vrede is voor de Oekraïners die hier 2 jaar geleden kwamen geen vanzelfsprekendheid. De angst voor de oorlog, soms na dagen in schuilkelders te hebben moeten schuilen,
en van de familie en vrienden, die daar nu nog zijn, te moeten horen,
wat het is om elke dag weer het luchtalarm te moeten horen,
en dan bang te zijn dat je de raketten bij jou in de buurt zullen inslaan
en dat je weer mensen, die je goed kent, zult kwijtraken door dit oorlogsgeweld.

Israël mocht nooit vergeten dat het ooit was bevrijd, door God zelf, de God van Israël.
Elk kind dat opgroeide moest dit weten en elk jaar weer moest het zo gevierd worden
dat ook degenen die nooit een oorlog hadden meegemaakt,
wisten wat het is om vrij te raken, om de vrijheid weer terug te krijgen, bevrijd te worden,
dat de vrijheid die je hebt aan de Heere te danken is, een geschenk van Hem,
omdat Hij ingreep en de vrijheid terug schonk, omdat Hij hoorde.

Wie vergeet dat de vrijheid die je hebt niet vanzelfsprekend is, maar een geschenk is,
die vergeet ook God, die deze vrijheid schonk:
Mijn God, hoe snel vergeet men zijn bevrijding (Psalm 78:14 Nieuwe Berijming)

Dat feest is bijna aangebroken.
De voorbereidingen moeten al getroffen worden,
want een feest hoor je voor te bereiden.
Niet alleen omdat er heel wat georganiseerd moet worden:
een locatie, het eten voor het feest – in dit geval een lam in de tempel geslacht,
de bijzondere voorbereidingen die bij dit feest horen,
bijvoorbeeld het uit huis doen van alle zuurdesem
– zodat het gevierd wordt op dezelfde manier als het volk toen in Egypte de maaltijd had.
Dat vraagt allemaal om voorbereiding.
Maar voorbereiding is er ook nodig om je innerlijk op het feest in te stellen.
Van binnen uit je te richten op de God die deze bevrijding geschonken heeft,
en dan zo op God te richten dat die bevrijding vandaag zo weer kan gebeuren.
De onderdrukking in Egypte, het bestaan als slaven – dat mag niet vergeten worden.
Dat mag niet iets van vroeger worden, een gebeurtenis waar je zelf niet bij was
en dat je alleen van horen zeggen hebt.
Dat moet je zelf weer ervaren, zelf ondergaan, om te weten hoe het was
om slaaf te zijn in Egypte, maar bovenal om te weten hoe God daaruit bevrijdde,
de opluchting om weer vrij te worden, de dankbaarheid om weg te mogen gaan,
uit te mogen trekken, om geen slaaf meer te zijn,
niet meer bang hoeven te zijn dat je kinderen zullen worden gedood,
niet meer hoeven vrezen dat je kinderen wakker liggen van de spanning en dreiging
en niet meer bang hoeven te zijn dat ze levenslang met trauma’s te maken zullen hebben.
Zo bereid je je innerlijk voor op dit feest en zo vier je het
zodat je tijdens het feest zelf in Egypte bent en dat je er bij bent als het volk uittrekt
En dat die uittocht uit Egypte gebeurt, op het moment dat je dit feest viert, niet toen maar nu.

Overal worden de huizen in gereedheid gebracht.
In de tempel zijn de voorbereidingen in volle gang.
De lammeren die tijdens het Pascha gegeten worden, worden al geslacht,
om die duizenden die in Jeruzalem gekomen zijn, van dit vlees te voorzien.
Bij al die voorbereidingen, terwijl de feeststemming meer en meer toeneemt,
is er een groep dat iets anders voorbereidt, bezig is om iemand uit de weg te ruimen:
de overpriesters en de schriftgeleerden zoeken een manier om Jezus uit de weg te ruimen.
De overpriesters die dienst doen in de tempel, daar het heilige werk verrichten
om het volk bij God te brengen, voor het volk te offeren en voor te gaan in de dienst.
De Schriftgeleerden die dag in dag uit de Schrift nauwkeurig lezen, spellen,
om zo Gods Woord helemaal in zich op te nemen, steeds weer te lezen en te herkauwen.
Ze hebben hun bezigheden stil gelegd, omdat er iets anders is dat hun aandacht vraagt.
Niet de bezigheden in de tempel, niet al die lammeren die daar geslacht worden,
zodat de gezinnen die in Jeruzalem gekomen zijn het Pascha kunnen vieren.
Maar Jezus houdt hen bezig. Ze willen Hem weg hebben.
Hij mag tijdens het Pascha niet de aandacht vragen.
Het moet op een verborgen manier gebeuren, zonder dat de vlam in de pan slaat.
Het moet gebeurd zijn voordat mensen kunnen afvragen waar Jezus gebleven is.
Voordat Jezus gemist wordt.

Ze krijgen hulp.
Een aangrijpende zin: Satan nam bezit van Judas Iskariot.
Wat gebeurt daar met Judas?
Wat gebeurt daar met Judas op het moment dat Jezus nog een keer dat feest zal vieren,
Nog een keer samen zal zijn met al zijn leerlingen, een moment waar Hij naar uitkeek.
Judas hoort niet meer bij Jezus, maar bij Satan.
Hij kiest partij en gaat bij Jezus weg, om Jezus uit te leveren.
Waarom gebeurt dit? Lukas vertelt niet waarom dit gebeurt. Hij vertelt alleen wat er gebeurt.
Je kunt gaan gissen naar de redenen waarom Judas een prooi is voor Satan,
Waarom hij niet hij een middel in hand van Satan wordt.
Ik las de uitspraak dat de kerk er goed aan doet niet naar het waarom te vragen
van de stap die Judas zet, maar meer bezig moet zijn met de vraag
of wij zelf niet net als Judas kunnen worden.
Dat we naar Judas kijken en realiseren dat wij ook zo kunnen worden:
eerst met Jezus mee, een volgeling die veel gezien heeft,
maar dat we Jezus loslaten en partij kiezen, niet voor Jezus maar tegen Hem.

Tijdens de opleiding kregen wij als studenten de vraag
op welke bijbelse persoon we onszelf vonden lijken.
Er kwamen heel wat namen voorbij: David, Mozes, Petrus.
Toen de naam van Judas viel werd die door meer gekozen.
Ik denk dat niemand zover als Judas wilde gaan om Jezus vaarwel te zeggen
en Hem te verraden, maar wel de angst dat je dat zou overkomen,
om in je dienst aan Christus niet de trouw op te brengen en bij Hem te blijven,
maar zo van Hem vervreemd te raken, dat je Hem verraadt, uitlevert.
Het is een waarschuwing voor iedereen die Christus dient,
en zeker diegenen die gevraagd worden voor een officiële functie, een ambt.
Dat het risico bestaat, zelfs voor een toegewijde leerling van Jezus,
om zo van Hem vervreemd te raken, dat je bij Hem weggaat
en tegen Hem kiest en dat je hetzelfde overkomt als Judas: dat Satan je in bezit neemt.
Ik zeg dit niet om je af te houden en dat je maar geen ambt moet overwegen,
maar dat je, ambtsdrager of niet, altijd alert moet zijn op dit risico,
bedacht zijn dat je niet van Christus vervreemd raakt,
dat je niet losraakt uit Zijn gemeenschap.
Daar is de voorbereiding voor het avondmaal ook voor bedoeld:
Om bij jezelf na te gaan of je nog bij Christus hoort, aan Hem verbonden bent,
en niet, net als Judas, al zo los van Hem bent, dat je Hem niet alleen kwijtraakt,
maar dat je ook het tegenovergestelde kiest en Jezus uitlevert.

De componist Johann Sebastian Bach
heeft over elk evangelie een Passion geschreven,
een uitgebreid muziekstuk met koor en orkest.
In de versie van Lukas neemt hij na het verraad van Judas een couplet over:
Dwaze knecht, wat bezielt je?

Denk je door goud rijk te worden?
Ben je niet bang voor de hel?
Wil je om geld en goed – dat nauwelijks iets waard is
je meester verraden
Als metgezel, handlanger van de satan.
Denk aan die lange eeuwigheid
nog is het tijd
Keer je om, Keer je om.

Het bijzondere is dat Jezus zich er niet van laat weerhouden om Pascha te vieren
en zelfs uitspreekt dat Hij er naar uit gekeken heeft dit Pascha te vieren.
Ik vind dat altijd weer een ontroerende zin.
Op de avond voor Zijn dood. Nog één keer al Zijn leerlingen bij elkaar.
Ook Judas, die net nog even naar de overpriesters en schriftgeleerden is geweest.
Ook Petrus die de volgende nacht 3 keer duidelijk zou zeggen
dat hij niet bij die Jezus hoorde.
Dat Judas ook zijn plek aan deze tafel kreeg,
heeft in de traditie van de kerk altijd veel aandacht gekregen.
Jezus stuurt Judas niet weg. Judas wordt niet tegengehouden, niet geweigerd.
Jezus maakt ook geen uitzondering voor Judas als Hij Zijn verlangen uitspreekt
en aangeeft dat een diepe wens in vervulling gaat: nog een keer Zijn leerlingen samen.
Nog een keer samen de maaltijd, voor Hij definitief de weg naar het kruis inslaat,
het kruis draagt, geslagen wordt, gemarteld wordt, op weg naar Golgotha gaat.
Dat Judas daar mag zitten is een wonder van genade.
En als Judas niet geweigerd wordt de allereerste avondmaalsviering,
wie zou zich dan te slecht voelen, te zondig om naar het avondmaal te gaan.
Als Jezus de gemeenschap met Judas niet weigert, hem een plaats biedt,
hem laat eten van het brood en laat drinken van de wijn,
Judas die reeds het contact gezocht heeft met degenen die Jezus willen doden,
innerlijk al afstand heeft genomen – alleen Jezus weet dat hij er niet meer bij hoort.

Het is een zin die mij vaak te binnenschiet tijdens de avondmaalsviering:
dit verlangen van Jezus.
Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten.
Dat ik daar zit, dat wij daar zitten, is omdat Jezus daar naar verlangt,
omdat Jezus ons daar wil hebben bij Hem aan tafel,
Waar brood wordt gebroken en de wijn wordt rondgedeeld
– de tekenen die heenwijzen naar Zijn sterven.
Voor u gebroken.
Jezus gaf Zijn leven niet omdat Hij werd verraden, omdat de overpriesters dat wilden,
maar omdat Hij dat zelf wilde.
Omdat zo de weg te banen naar Zijn gemeenschap,
Hij gaf Zijn bloed, Zijn leven, om zo dat nieuwe verbond te vestigen.
Ik heb er naar verlangd – vurig. Mijn diepste wens, met u, met jou.

De kerk is de plaats waar Christus met zondaren wil samenwonen. (J. Koopmans)

Ook met Judas, ook met Petrus. Petrus mag zelfs de voorbereiding doen.

Dat zondaren zondaren zijn,
verhindert de kerk niet kerk te wezen,
omdat Christus immers Christus is. (J. Koopmans.)


Dat is de kerk: de leerlingen die nog bij elkaar zijn, nog rondom Jezus,
maar die nacht Jezus zullen verlaten – een zal Hem zelfs uitleveren.
Nog een keer, de avond voordat Hij gevonden genomen wordt, dit feest.
Christus viert met Zijn leerlingen  dit feest van bevrijding, dit Pascha,
deze vrijheid als geschenk van God:
Door Uw hand werden wij bevrijd. Omdat U omzag naar ons, mogen wij zo leven.

Als wij het lijden en sterven van Christus gedenken
– in deze 7 weken van Lijdenstijd, voorafgaande aan Goede Vrijdag en Pasen
en volgende week met de viering van het Heilig Avondmaal,
dan is dat niet alleen omdat dit eenmaal in het verleden gebeurd is,
de moeite waard om niet te vergeten,
maar omdat we er daar bij waren op Golgotha
en nu die bevrijding ervaren.
Dat voor ons de deuren zijn open gegaan, van de zonde en de dood
en dat we mochten gaan, zoals het volk Israël mocht gaan – in vrijheid,
op weg om God te dienen.
Omdat Christus Christus is, mogen wij daar zitten en deelnemen,
de gaven van Hemzelf ontvangen: Ik heb Mijzelf voor jou gegeven,
zodat jij van Mij mag zijn en voor altijd mag leven.
Amen

Gods verborgenheid

Gods verborgenheid

In een eerdere discussie over Godsverduistering speelde Jesaja 45:15 een rol: 

Voorwaar, U bent een God Die Zich verborgen houdt,
de God van Israël, de Heiland.

De tekst speelde toen een rol, omdat hierin naar voren komt dat de Heere ervoor kan kiezen om Zich niet bekend te maken, maar om Zich juist verborgen te houden. Dat wij als mensen niet altijd iets van God opmerken, kan komen omdat de Heere Zich ook niet laat zien.

In de situatie van Jesaja 45 is dat de ballingschap van Israël en de verwoesting van de tempel in de stad Jeruzalem. De verwoesting van de tempel bracht een enorme geloofscrisis teweeg, omdat het volk dacht dat God Zijn eigen stad zou beschermen tegen verwoesting door de vijand. Toen de tempel wel verwoest werd, moest het volk Israël zich gaan heroriënteren: is de Heere dan niet altijd aanwezig? De boodschap van de profeten is dat God zich kan terugtrekken, omdat het volk leefde op een manier die niet bij God past. Omdat de Heere Zich had teruggetrokken.
Dat betekent dan dat een crisis niet betekent dat God onmachtig is, maar dat Hij ervoor kan kiezen om Zich te verbergen. Op Zijn eigen tijd zal Hij weer van Zich laten horen en Zichzelf bekendmaken. Dat is ook wat er in Jesaja 40-55 gebeurt: het volk in ballingschap krijgt de boodschap van hoop en troost, omdat God een nieuwe uittocht belooft. Zoals het volk eens uit Egypte mocht gaan en naar het beloofde land mocht gaan, zo mag het volk nu weer teugkeren naar het land waar het hoort: het door God beloofde land. Op de vraag waarom we in bepaalde omstandigheden niets van God merken, is dat God Zich verborgen houdt.
In de Bijbel zijn er diverse verhalen, waarin iemand met Gods verborgenheid te maken heeft. Denk aan Hagar, die lijdt onder Sara(ï) (Genesis 16, 21), Elia die al zijn vertrouwen kwijt is, omdat hij wordt bedreigd door Izebel (1 Koningen 19), Job die vertwijfelt afvraagt of God niet in een tegenstander is veranderd.

Dat er twijfel komt aan Gods aanwezigheid, kan ook veroorzaakt worden door een gebrek aan ervaring met God. Niet iedereen heeft een duidelijke ervaring van God. Onlangs zij een student bij ons uit de gemeente: ‘Ik weet niet of ik mij wel gelovig moet noemen, want ik heb nog nooit iets van God ervaren.’ Hij veronderstelde dat je alleen als je een duidelijke ervaring hebt van God dat je dan gelovig bent en dat als je gelovig bent duidelijke ervaringen van God moet hebben gehad. Wanneer je dat niet hebt gehad ben je niet gelovig, dacht hij. Maar geloof gaat niet altijd gepaard met duidelijke ervaringen.
In de christelijke traditie is het gebrek aan een ervaring met God lang niet altijd een vorm van ongeloof. Dat kan het wel zijn, als jezelf de blokkade vormt om iets van God te ervaren. Maar wanneer er een oprecht verlangen is naar God, een verlangen om iets van God te vernemen, wordt dat vaak ook gezien als een vorm van geloof.
In de christelijke traditie is er ook ruimte voor aanvechting: je zou moeten geloven, maar het lukt niet om te geloven. Je bent niet in de stemming. Je hebt teveel meegemaakt. Je kunt het gewoon niet geloven. Dan ben je geen ongelovige, maar een aangevochten gelovige. De Bijbel bestaat voor een groot deel uit aangevochten gelovigen. In de meeste verhalen kom je tegen dat het vertrouwen onder druk staat of dat gelovigen moeten wachten. Je merkt in psalmen dat er geroepen wordt naar God en gevraagd wordt of Hij wil horen.
Gelukkig zijn er ook momenten waarop duidelijk wordt dat de Heere van Zich laat horen. Die momenten bieden hoop: Er komt weer een tijd dat je God mag opmerken en dat Zijn verborgenheid voorbij is.

Geschreven voor De Civitate, jaargang 74 nr 1 (februari 2024)

Preek zondag 11 februari 2024 avonddienst

Preek zondag 11 februari 2024 avonddienst
Schriftlezing: Lukas 19:1-10

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Wat mij elke keer weer raakt in het verhaal van Zacheüs
is de eenzaamheid die deze Zacheüs moet hebben gehad.
De eenzaamheid achter de muren van het grote huis dat hij had
en de eenzaamheid temidden van het vele geld dat hij had.
Met zijn geld heeft hij misschien wat vriendschap kunnen regelen,
mensen die bij hem over de vloer kwamen,
maar echte aansluiting heeft hij niet,
want als hij Jezus wil zien is er een menigte die hem ervan weerhoudt
om ook maar iets van Jezus op te vangen.
Ik kan me voorstellen dat de mensen die op Jezus aan het wachten zijn
door hebben dat Zacheüs iets van Jezus wil zien
en dat ze zich expres breed maken,
zodat Zacheüs elke mogelijkheid wordt ontnomen om ook maar iets van Jezus op te vangen.

Dat Zacheüs tollenaar zou worden, lag niet voor de hand.
Zo hadden zijn ouders hem niet opgevoed, aan de naam te zien die ze hem gaven.
Zacheüs: rechtvaardig, eerlijk, de juiste verhouding met God.
Voorbestemd om in zijn doen en laten te laten zien hoe je de Heere dient.
Er zullen heel wat cynische grappen gemaakt zijn over Zacheüs’ naam,
nadat hij tollenaar geworden was en steeds rijker werd door dit werk.
Meneer Eerlijk, Mister Vroom.
Zacheüs was klein, zegt Lukas.
De mensen keken ook op hem neer.
De mensen vonden hem kleingeestig, een onderkruiper die niet te vertrouwen was,
die je nooit de sleutel van je huis zou geven, omdat je dan niet wist wat er gebeuren zou.

Bij alle rijkdom die Zacheüs had opgebouwd, knaagde er iets aan hem,
was er een gevoel van leegte dat hij zelf niet kon wegnemen,
was er de vraag: is dit nu mijn leven?
En dan hoort hij dat Jezus door Jericho komt en dat roept iets bij hem op.
Dat komt zelfs achter de dikke muren van zijn grote huis dat hij heeft laten bouwen.
Die Jezus zou ik wel eens willen zien.
Lukas laat het in het midden waarom Zacheüs deze wens heeft.
Misschien was het een gevoel binnenin hem dat hij niet kon duiden,
een soort knagend gevoel, dat hij toch niet tevreden was met het leven dat hij heeft.
Misschien was hij benieuwd naar deze Jezus over wie verteld werd
dat hij er niet voor terugschrok om ook met tollenaars als hij te eten.
Er is iets in Jezus dat Zacheüs trekt, waardoor hij het huis verlaat
en zich onder de menigte wil begeven.
Wat valt er aan Jezus te zien dat Hem zo bijzonder maakt.
Het maakt mij soms ook weer beschaamd als iemand van buitenaf
een bepaalde interesse heeft voor Jezus.
Natuurlijk: Jezus is bijzonder, Hij is alles en toch kan het zo gewoon worden
dat Jezus zo bijzonder is,
maar Zacheüs wordt er door aangetrokken en verlaat zijn huis
om een glimp van Jezus op te vangen.

En als Jezus ergens komt, gebeurt er wat:
een gesprek, een wonder, of iets anders bijzonders.
Als Jezus ergens doorheen trekt, gaat dat niet zonder effect.
Dan is er altijd wel iemand die met het evangelie bereikt wordt, die gevonden wordt.
Zo trekt Jezus door Jericho.
Diegene die gevonden wordt, is een onverwachte vondst.
Zacheüs die weggestopt zit in een boom, achter de bladeren wachtend
Tot Jezus voorbij zou komen en hij eindelijk deze Jezus heeft kunnen zien.
Dat zou voor hem genoeg zijn geweest.
Maar voor Jezus is het niet genoeg.
Jezus kan Zacheüs niet voorbij lopen zonder Zacheüs te zien.
En als Jezus de mensen ziet, dan gebeurt er iets,
dan wordt er een contact hersteld, een verloren schaap teruggevonden,
dan blijkt het evangelie niet alleen uit woorden te bestaan,
maar daadwerkelijk weer iemand thuis te brengen bij God.
Jezus gaat Zacheüs niet onopgemerkt voorbij.
Ook al zit hij achter de bladeren verstopt, hij kan zich voor Jezus niet verbergen.
Onder aan de boom stopt Jezus en kijkt omhoog en ziet Zacheüs.
Waar de mensen in de menigte een tollenaar zagen,
Een tollenaar die rijk geworden was door van hen belasting te vragen,
Een zoon van Abraham die op het verkeerde spoor is, die erbuiten staat,
ziet Jezus ook een zoon van Abraham die er buiten staat,
die verdwaald is geraakt als een schaap zonder herder,
Als een verloren zoon die bij de vader is weggegaan.
Maar voor Jezus is het niet zo snel mogelijk doorkijken,
ervoor te zorgen dat Zacheüs zo min mogelijk van Hem te zien krijgt,
buitengesloten blijft vanwege alles wat hij aan zonde met zich meedraagt.
Jezus ziet ook een zoon van Abraham, op de verkeerde weg, in verloren toestand.
En daarom roept Hij Zacheüs uit de boom:
Zacheüs, ik moet heden in jouw huis verblijven.
Dat Ik bij jou kom duldt geen uitstel meer. Je mag Mijn komst niet langer uitstellen.

Het was niet gebruikelijk om jezelf bij iemand thuis uit te nodigen.
Je werd uitgenodigd om te komen, maar Jezus nodigt zichzelf uit.
Hij nodigt zichzelf uit bij een zondig mens.
In de menigte zal het gelijk gemerkt zijn dat het verzoek van Jezus verkeerd viel.
Waar Zacheüs snel naar beneden klimt om Jezus te gehoorzamen
en Hem mee te nemen naar zijn eigen huis om Jezus als gast te ontvangen,
komt er een stilte in de menigte, een stilte die ook weer omslaat in een verontwaardiging.
Hoe kan Jezus dit nu doen? Hoe kan Jezus zich zo verlagen
door uitgerekend bij deze Zacheüs te gaan eten en de nacht door te brengen,
om het gezelschap van deze tollenaar op te zoeken.
Hij is bij een zondig mens naar binnen gegaan.
Jezus komt op een plek waar Hij niet zou moeten zijn.

De meingte mist de vreugde waarmee Zacheüs naar beneden klimt
en het enthousiasme waarmee Zacheüs Jezus als gast verwelkomt
en mee wil nemen naar zijn eigen huis.
Ze missen de vreugde die zegt dat Jezus geen gelijkgestemde is,
niet iemand van zijn eigen soort, maar een herder die hem – verloren schaap –  thuisbrengt.

Jezus krijgt de kans nog niet om iets te zeggen of Zacheüs staat daar voor die menigte
en zegt het tegen Jezus: Nu U in mijn leven gekomen bent, besef ik hoe ik er aan toe ben.
De rijkdom is niet mijn eigen rijkdom.
De rijkdom die ik heb opgebouwd is niet eerlijk door mij opgebouwd.
Ik voel mij nu verplicht om dat weer goed te maken.
Ik zal mijn rijkdom niet meer voor mijzelf houden.
Ik zal het aan degenen geven die het nodig hebben: de armen.
En als ik kan achterhalen wie ik oneerlijk behandeld heb, zal ik diegene vergoeden.
Ik zal niet alleen teruggeven wat ik ten onrechte heb gekregen,
maar ik geef het viervoudig weer.
Ik denk dan altijd: dan houdt Zacheüs niets meer over.
Maar Zacheüs lijkt zich er niet druk om te maken.
In de lokale huis-aan-huis zal een advertentie hebben gestaan, van Zacheüs:
Wie zich door mij oneerlijk behandeld voelt, moet zich melden en krijgt het 4voudig terug.
Ik denk niet dat Zacheüs allerlei ingewikkelde procedures zal gaan volgen
om te achterhalen of ze echt door hem zijn afgeperst of opgelicht.
Hij zit niet meer zo aan zijn geld vast als voorheen.
Hij wil het delen, omdat hij een parel van grote waarde gevonden heeft,
Waar hij heel zijn bezit wel voor wil geven: Hij heeft Jezus in huis gekregen.
Hij mag opnieuw beginnen. Een nieuwe start maken, omdat Jezus hem heeft gezien.

Dan spreekt Jezus Zacheüs aan: jij hebt vandaag ontdekt dat je gered kunt worden
en je hebt die redding ontvangen.
Je hoort net zo bij het verbond met Abraham als die anderen.
Dat maak je niet zomaar ongedaan, dat verbond dat God sloot.
Zelfs als wij bij God weggaan, houdt Hij ons vast.
Zelfs als wij de deur dichtdoen, blijft Hij kloppen en wacht tot we Hem binnen laten.
Zelfs wanneer wij Hem niet willen zien, ziet Hij ons wel
En kijkt Hij ons met ogen van genade aan.

Jezus is de Zoon des mensen. Dat is niet zomaar een naam.
Dat is de naam van degene die in Gods naam het laatste oordeel kwam brengen.
God die uit de hemel neerdaalt om de zondaars te straffen.
Hier zegt Jezus: de Zoon des mensen is gekomen, maar niet om te straffen.
Hij is gekomen om te zoeken wat verloren is
en Hij rust niet eerder voor Hij het verlorene vindt.
De Zoon des mensen rust niet eerder voordat Hij weet dat wat verloren is gevonden wordt
en gered wordt en weer bij God terug gebracht wordt.

Zie, ik breng voor mijn behoud U geen wierook, mirr’ of goud;

moede kom ik, arm en naakt, tot de God, die zalig maakt,
die de arme kleedt en voedt, die de zondaar leven doet.
Amen

Preek zondag 11 februari 2024 morgendienst

Preek zondag 11 februari 2024 morgendienst
Schriftlezing: Lukas 9:51-62

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Vandaag begint de Lijdenstijd:
7 weken waarin we stil staan bij de weg die Christus ging naar Golgotha.
7 weken waarop wij zelf als het ware met Christus meegaan en Hem volgen op deze weg.

Een weg van lijden.
Dat lijden bestaat niet alleen uit pijn,
niet alleen uit lichamelijke pijn die Christus moest lijden
of uit de geestelijke pijn die Hij moest doormaken.
Het lijden bestond er ook uit dat Jezus werd afgewezen, niet als Messias werd erkend
en dat Jezus steeds moest uitleggen wat het betekent om Hem te volgen.
Dat is het lijden van Jezus: dat Jezus Zijn eigen leerlingen steeds moet uitleggen
wat hoort bij het volgen van Jezus.
Jezus volgen betekent nog niet gelijk: Jezus begrijpen.

De leerlingen dachten zo onderhand dat ze Jezus wel zouden begrijpen,
dat ze in staat waren om Zijn reactie uit te tekenen.
Dat zien we als Jezus Samaria binnengaat
en de Samaritanen niet echt op Jezus zitten te wachten.
Jezus is voor hen van de verkeerde club, de verkeerde kerk zouden we kunnen.
Jezus is op een verkeerde manier met God bezig.
Hij is op weg naar Jeruzalem, maar daar moet Hij niet zijn.
Dan gaat hij voorbij dé plek waar je moet zijn om God te dienen.
De echte plek om God te dienen is bij hen.
Daar in Jeruzalem doen ze wel alsof ze de toegang tot God hebben, dat je daar moet zijn.
Als ze merken dat Jezus naar Jeruzalem gaat, gaan voor Hem de deuren dicht.
Als Jezus nu bij hen naar de tempel was gegaan en met hun feesten had meegedaan
dan was er volop plaats te krijgen, maar nu willen ze Hem geen plaats bieden.
Ze willen niet met Jeruzalem in verband gebracht worden.
Voor Jezus op weg naar Jeruzalem is er geen plek.
Al beseffen ze niet dat Jezus naar Jeruzalem op weg is voor het kruis op Golgotha
en na Zijn opstanding vanaf de Olijfberg naar de hemel terug te keren.
Dat is wat Lukas aangeeft: de dagen van Jezus’ opneming waren aangebroken.
Ook dat hoort bij de lijdensweg van Jezus op aarde,
dat Zijn missie vaak verkeerd begrepen wordt.

Twee leerlingen van Jezus merken dat er geen plek voor Jezus is: Jakobus en Johannes.
Deze twee broers hebben gezien wie Jezus was.
Ze waren er bij toen Jezus daar op die berg was, met Mozes en Elia.
Ze hebben ervaren dat Jezus meer is dan een gewoon mens.
Waar Jezus komt, daar merk je dat God er is.
Jezus is meer dan Elia en meer dan Mozes. Met Jezus komt God zelf mee:
God de Zoon, die mens geworden is, die daar Zijn voeten zet.
Als de deuren voor Jezus dicht gaan, dan gaat toch ook de deur voor God dicht?
Kan dat zomaar gebeuren dat God niet welkom is en dat Jezus wordt afgewezen?
Dan moet God toch ingrijpen om Zelf ruimte te scheppen voor Zijn Zoon op aarde.
Ze gaan naar Jezus toe: “Meester, nog niet zo lang geleden was U op de berg,
met Mozes en Elia en daar spraken jullie samen.
Als U hier in dit dorp niet welkom bent, moeten we dan niet net als Elia doen?
Elia zat ook op een berg en toen hij moest bewijzen dat hij een man van God zou zijn
vroeg hij vuur uit de hemel en dat viel op soldaten neer die hem moesten halen.
U bent meer dan Elia. U bent de Zoon des mensen,
gekomen om orde op zaken te stellen, om het koninkrijk van God te brengen,
U bent de Zoon van God en hebt hier volmacht om op te treden,
om te laten zien Wie U bent.
Heer, laat Uw heerlijkheid zien. Vernietig deze vijanden van U met vuur uit de hemel!”

Als Jezus God met Zich meebrengt, kan Hij ook optreden als God, zo denken de leerlingen.
In het koninkrijk van God mogen alleen mensen komen, die Jezus welkom heten,
die blij zijn met Zijn komst, en Hem al zingend verwelkomen:
Hosanna, gezegend is Hij die komt in de naam van de Heere.
Dan moet er maar schoon schip gemaakt worden
En al degenen die Jezus niet willen verwelkomen, moeten maar de gevolgen ondervinden:
een hemels vuur dat die Samaritanen als vijanden van God zal verteren.

De HEER’ zal opstaan tot den strijd;
Hij zal Zijn haters, wijd en zijd,
Verjaagd, verstrooid, doen zuchten.

Hoe zal Jezus reageren? Stemt Hij met de leerlingen in?
Zal Hij zeggen: “Jullie hebben gelijk! Ik zal laten zien Wie Ik ben.
Ik zal Mijn hemelse macht en majesteit laten zien, zodat iedereen onder de indruk raakt!”?
Nee, Jezus richt zich niet tegen de Samaritanen.
Als er al boosheid bij Jezus is, richt die boosheid zich tegen de eigen leerlingen.
Hij spreekt hen stevig aan. Hij bestraft hen.
Dat bestraffen doet Jezus ook steeds met de demonen.
Jullie beseffen niet dat jullie een verkeerde geest in jullie hebben.
Die ijver die in jullie brandt is niet Mijn Geest, maar een demonische geest,
een geest om ieder die je in de weg staat en niet doet wat jij wil
te vernietigen, kapot te maken.
Maar dat is niet Mijn Geest die in jullie is.
Die wens om heilig vuur uit de hemel te laten komen, past niet bij mijn koninkrijk.
En dan staat er nuchter: ze gaan naar een ander dorp.
Als er in dit dorp geen plaats is, dan is er wel een volgend dorp waar Jezus wel welkom is.

Jezus gaat hier door Samaria.
Ik las ooit een mooie uitleg van Eugene Peterson over Samaria.
Eugene Peterson stichtte ooit een gemeente, waar hij 26 jaar predikant van was.
Een Amerikaanse dominee, die steeds zocht naar wat het evangelie betekende
voor de mensen van zijn eigen tijd die net zo Amerikaans waren als hijzelf.
Samaria, zo zei deze Peterson, is een gebied dat er zo’n beetje tussenvalt.
Galilea en Judea zijn bijzonder.
Galilea: daar zagen de mensen Jezus de wonderen doen en hoorden ze hem preken.
Daar vertelde Jezus over het koninkrijk van God.
Daar gaf hij op de berg Zijn bergrede en allerlei andere lessen over Gods koninkrijk.
Daar in Galilea konden de mensen horen en zien wie Jezus was.
En Jeruzalem: dat was het eindpunt.
Daar wa Golgotha met het kruis, de graftuin met het open graf en de levende Jezus,
daar was de Olijfberg, van waar Jezus weer naar de hemel zou gaan.
Maar Samaria valt daar maar zo’n beetje tussen.
Het bijzondere is dat deze Peterson dat naar vandaag de dag vertaalde.
De mensen in de kerk die bekend zijn met de verhalen over Jezus,
die weten wie Jezus is, die weten waarom Hij stierf aan het kruis en opstond,
die zich bij de hemelvaart nog iets kunnen voorstellen – dat is Galilea of Jeruzalem.
Maar Samaria – dat zijn de mensen die bijna niets meer van de Bijbel weten.
Die het evangelie niet kennen. Die misschien vaag nog iets van de Bijbel weten.
Bij een van de eerste begrafenissen die ik had, had degene die overleden was één dochter.
Zij woonde verderop in Noord-Holland.
Tijdens de voorbereidingen merkte ik dat ze een bepaalde vraag wilden stellen,
die hen hoog zat en nu ze een dominee over de vloer hadden, konden ze die stellen.
Ik was benieuwd welke vraag er zou komen en ze vroegen:
“Het Oude Testament: gaat dat over het sterven van Jezus en het NT over zijn verrijzenis?”
Ze hadden iets over de Bijbel gehoord: twee testamenten. Ze hadden over Jezus gehoord.
Maar hoe het zat, dat wisten ze niet en dat wilden ze wel weten.
Zo zullen jullie collega’s hebben, vrienden wellicht – die weinig weten.
Deze Peterson zei: dat is Samaria  en in Samaria leer je wat discipelschap is.
Je leert het tussen de mensen die niet echt een band met God hebben,
die dat niet van huis uit hebben gekregen, of die onverschillig zijn of dat zijn geworden.
Tussen die mensen leer je wat het betekent om leerling van Jezus te zijn.
Als ze niet op je boodschap zitten te wachten, moet je maar verder gaan
en niet gekwetst op de afwijzing reageren, maar het aan God over laten.
Op naar een volgende plek waar je wel welkom bent.
Je moet die plekken niet mijden, niet uit de weg gaan.
Jezus had er ook voor kunnen kiezen om een andere weg te gaan naar Jeruzalem,
om om dit gebied heen te gaan en steeds door eigen gebied te gaan.
En als we Lukas mogen geloven, is Jezus niet zomaar klaar in Samaria.
Er volgen heel wat hoofdstukken. Dat gebied dat er tussenin valt, missionair gebied,
gebied om te evangeliseren, gaat Jezus niet in sneltreinvaart voorbij,
maar Hij neemt de tijd om hier te zijn en tijd door te brengen.
Al is er geen plek voor Hem om Zijn hoofd op te leggen, terwijl de vossen dat wel hebben,
en terwijl de vogels in de lucht hun plek hebben om te rusten,
maar Jezus niet weet waar Hij de nacht moet doorbrengen,
toont Hij niet Zijn macht en majesteit, dwingt Hij niet met goddelijke kracht een plek af,
maar stuurt Hij mensen vooruit met een vraag: Kan ik hier vannacht slapen?
En als er geen plek is, dan gaat Hij weer verder totdat Hij wel kan rusten.
Het lijden van Jezus is dat Hij wordt afgewezen en de afwijzing steeds draagt
En niet gelijk met Zijn oordeel komt, niet met hemels vuur om te vernietigen,
maar tijd van genade geeft, tijd geeft om Hem te leren kennen, tijd om Hem te volgen.
De methode die Jezus kiest is ook bijzonder, zegt Eugene Peterson.
Jezus voert gesprekken.
Verkondigen deed Hij in Galilea, maar nu Hij in Samaria is, is er iets anders nodig.
De mensen moeten Hem leren kennen door de gesprekken die Hij voert.

Er volgen drie gesprekken. Drie gesprekken over het volgen van Jezus.
Drie gesprekken waaruit duidelijk wordt dat het volgen van Jezus iets anders is
dan wij er vaak van willen maken, of dan wij het kunnen voorstellen.
De eerste komt bij Jezus: “Meester, ik wil U volgen – waar U ook heen gaat.
Overal waar U zult zijn, daar zal ik ook zijn.”
Dat klinkt bijzonder, dit enthousiasme, deze overtuiging.
Maar Jezus zegt iets anders: “Weet waar je aan begint.
Het lijkt mooi om Mij te volgen, maar je weet niet aan het begin van de dag nog niet
Waar je die avond zult slapen. De vogels zijn zeker van hun nest en de vos heeft zijn hol.
Maar de Zoon des mensen? – dat is trouwens niet zomaar een aanduiding.
Dat is een titel die lijkt op die van Messias – Messias is meer de koning die verwacht wordt.
De Zoon des mensen dat is de hemelse Rechter, God Die komt om te oordelen
– de levenden en de doden.
De Zoon des mensen heeft geen slaapplek – kan Zijn hoofd nergens op laten rusten.
Waarom wil Jezus het enthousiasme van deze man die bereid is Jezus te volgen temperen?
Dat heeft te maken met de route – op weg naar Jeruzalem, de eindbestemming.
Is deze man bereid tot op het einde mee te gaan en straks ook een kruis te dragen?
Het volgen van Jezus is niet alleen maar iets moois,
er is ook sprake van onzekerheid over waar je zult eindigen,
Of je wel een veilige plek hebt om te slapen, over een kruis dat gedragen moet worden.
Overigens lezen we niet dat deze man zich laat afschrikken.
Misschien heeft hij nagedacht over de opmerking van Jezus en gedacht:
Ook al kost het me veel, ik ga Jezus volgen, want dat brengt me meer op dan ik nu heb.
Al moet ik alles verliezen, Jezus zegt het zelf: Als ik Hem heb, heb ik het leven gevonden.

De tweede wordt door Jezus geroepen, maar hij gaat niet gelijk mee.
Hij moet nog eerst iets doen: Zijn vader begraven.
Een hele legitieme reden.
Voor het begraven van je ouders kreeg je zelfs vrij van de meest heilige plichten.
Het begraven van je vader ging voor alles. De rest kon wachten.
Maar voor Jezus kan het niet wachten. Het volgen van Jezus heeft een urgentie.
Laat de doden maar aan de doden over. Zij moeten de doden begraven.
We weten bij deze man niet of zijn vader al overleden is,
of dat zijn vader op hoge leeftijd is gekomen en in zijn laatste dagen is.
In het laatste geval zou het om uitstel gaan: Ik wil u wel volgen,
maar ik heb nog teveel dingen te doen, waar ik me niet van los kan maken,
allerlei verplichtingen die me weerhouden om met U mee te gaan.
Nu nog niet, als ik me daarvan kan vrij maken.
Als die taken me niet meer thuis houden, dan heb ik de handen vrij voor U.
Dan zegt Jezus: dit kan geen uitstel hebben. Je moet op pad gaan
om overal te vertellen dat het koninkrijk van God gekomen is.
De prioriteit ligt nu niet bij je vader, maar bij Gods werk.
Ik denk dat die urgentie te maken heeft met het allereerste vers dat we lazen:
Jezus is op weg naar Jeruzalem, om daar te sterven en op te staan,
een kruis te dragen en op weg te gaan naar Golgotha, maar ook weer uit het graf te komen.

En dan die laatste: die man die bij Jezus kwam en zegt:
Ik wil u wel volgen, maar ik moet eerst afscheid nemen.
Als u mij die tijd gunt om naar huis te gaan, dan ben ik zover om met u mee te gaan.

Ik las een mooie uitleg bij J.H. Bavinck, Menschen rondom Jezus (1936):
Deze man leidt aan besluiteloosheid.
Deze man kon geen beslissing nemen.
Er zijn twee krachten die op hem inwerken:
Het verlangen om met Jezus mee te gaan, Jezus te volgen en bij Hem te zijn.
Maar hij heeft ook nog een thuis. Hij kan daar niet zomaar van weg. Eerst afscheid nemen.
Deze man hoefde niet met Jezus mee te gaan. Hij was niet geroepen.
Hij kwam uit eigen beweging. Het is zijn eigen verlangen.
Maar hij kan Jezus nog niet helemaal volgen.
Is het niet voldoende om de Heere in je dagelijkse bezigheden te dienen:
Thuis, op je werk, in je vriendenkring. Of is dat niet genoeg.
Als hij dan thuis is, wordt hij steeds getrokken naar Jezus,
een krachtig verlangen om Hem te volgen.
Maar ja, thuis dan. Wat gebeurt er als hij thuis komt?
Begint hij dan zijn besluit nog eens te heroverwegen?
Ik zei wel tegen Jezus dat ik Hem zou volgen. Maar kan ik dit allemaal wel loslaten?
Kan ik hier wel gemist worden? Heb ik hier ook niet een taak?
In de reactie van Jezus kunnen we merken dat Jezus bang is
dat de man tijdens het volgen steeds aan thuis zal denken.
Hij zal steeds achterom blijven kijken. Jezus volgen met een bepaalde heimwee naar thuis.
Hoe zal het gaan daar? Ik had niet alles moeten achterlaten – hoewel het hier bijzonder is,
maar thuis had ik ook zoveel kunnen doen, nu moeten ze het zonder mij doen.
Hij zou dan niet alle aandacht bij Jezus kunnen hebben
en elke keer als ze verder naar Jeruzalem gaan, zal hij meer en meer aarzelen
en omkijken en zich afvragen of hij er wel goed aan deed
en zo zou hij Jezus tegen kunnen houden op de weg naar Jeruzalem.

Dat is het lijden van Jezus: dat Jezus Zijn eigen leerlingen steeds moet uitleggen

wat hoort bij het volgen van Jezus.

Jezus volgen betekent nog niet gelijk: Jezus begrijpen.
Ondertussen gaat Jezus verder, naar Jeruzalem en gaat Hij Samaria niet uit de weg.
En Hij neemt de tijd om de mensen daar uit te leggen wat het betekent Hem te volgen.
Wie al te enthousiast is, moet er nog maar over nadenken. Het kost wel het nodige.
Wie te aarzelend is wordt aangespoord.
Vergeet niet dat het Koninkrijk van God snel dichterbij komt en dat er haast geboden wordt.

Geduld en haast – het lijkt elkaar tegen te spreken, maar het is het niet.
Het is die persoonlijke aanpak, die nodig is Samaria, om de mensen zover te krijgen
dat ze Hem gaan volgen.
En hebben wij, of we nu in Galilea of Jeruzalem zijn, in Samaria of waar dan ook
niet steeds die persoonlijke aanpak nodig?
Om zo meegenomen te worden, op weg naar Jeruzalem,
om daar te zien wie Jezus is,
als Hij gekruisigd wordt en zal opstaan en naar de hemel zal gaan.
En onderweg leren we bij over Jezus, al begrijpen wij niet alles.
Er is die roep: ga met me mee. Volg mij – om te zien wie Ik ben.
Amen

Preek zondag 4 februari 2024

Preek zondag 4 februari 2024
Evangelisatiezondag. Schriftlezing: Lukas 7:1-17

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

God die op bezoek komt, niet omdat je aan Hem denkt, maar omdat Hij bij je binnenstapt,
door je deur binnenkomt en aankomt – we kunnen ons dat misschien moeilijk voorstellen,
maar dat is wel waar het in alle verhalen van Jezus over gaat.

De verhalen over Jezus gaan over een mens, die in veel opzichten op ons lijkt,
maar op een punt zo anders dan wij: zowel God als mens.
Waarbij je misschien moet zeggen dat Zijn goddelijke kant, goddelijke achtergrond
zich aanpast aan het bestaan als mens op aarde. 

Als we deze twee verhalen over Jezus, die Lukas ons doorvertelt, lezen,
dan moeten we dus bedenken dat hier niet zozeer een bijzonder mens komt, een profeet,
maar dat in de persoon van Jezus God zelf meekomt en hier onder de mensen is.
Het is God Zelf, in de persoon van Jezus, die voor de poort van Naïn verschijnt.
De leerlingen, die met Jezus meegaan, Hem volgen, zijn geroepen
om die bijzondere kant van Jezus te ontdekken, om met eigen ogen te zien wie Jezus is,
zodat ze later over Jezus kunnen vertellen: hoe in Jezus God hen heeft opgezocht.
Ze zijn er bij en kunnen er daarom later uit eigen ervaring vertellen over dit bijzondere:
dat God in hun midden was toen ze met Jezus mee gingen.

Er lopen niet alleen leerlingen van Jezus mee, die door Jezus geroepen zijn.
Er is nog een heel grote groep die om Jezus aanwezig is en met Hem meegaat,
Kapernaüm uit, Jezus volgend, op weg naar Naïn.
Bij deze groep die meegaan, zullen er zijn die oprecht geïnteresseerd zijn,
die meer willen weten, die misschien nog wel beter dan de leerlingen aanvoelen
dat Jezus meer is dan een gewoon mens, dat God door Hem en in Hem werkt.
Als de leerlingen later na de opstanding in Galilea terugkomen, zullen ze gaan geloven
en zich aansluiten bij de gemeenten die aan het ontstaan zijn.
Bij die menigte zullen er zijn die meer afwachtend zijn en toch niet afwijzend zijn.
Ze willen het evangelie een kans geven, maar dan moeten ze er wel meer van weten,
meer van zien, dan moet het raken, zodat ze weten: hier is God.
Hoe langer ze mee lopen met de rest achter Jezus aan, hoe dichter ze bij Jezus komen
En ook meer ervaren, waardoor hun hart steeds een beetje meer vol van Jezus raakt
totdat ze op een gegeven moment ver genoeg zijn om ook discipel van Jezus te worden.
Tussen die menigte zullen er zijn die veel kritischer zijn, wel mee lopen,
maar in hun hart een bepaalde afstand voelen.
Het kan bij hen gaan leven, ze kunnen zich ooit gaan openstellen,
maar ze kunnen ook gaan afhaken, omdat het verwaterd
of omdat ze ontdekken dat dit niet bij hen past.

Het is een gemengde groep die samen met de discipelen ook met Jezus meegaat.
In het verleden, nog ver voor de fusie tot de PKN en ook nog voor de kerkverlating doorbrak
en de Hervormde Kerk op veel plaatsen nog veel leden had,
ook veel leden die niet in de kerk kwamen, behalve bij trouwen en rouwen,
waren er hervormde kerken die in die menigte om Jezus heen de Hervormde Kerk zag:
er zijn mensen die discipel zijn, vol overtuiging achter Jezus aanliepen,
maar er waren ook leden van deze kerk die tot de menigte – de schare – behoorden:
Mensen die er bijna zijn, nog even en ze maken die laatste stap,
om actief mee te doen met de kerk en te belijden dat Jezus de Heer is,
Mannen en vrouwen die de band met de kerk en daarmee met Jezus niet hebben verbroken.
Ze horen niet tot de actieve groep die elke week komt,
maar er kan zo iets in hun leven gebeuren, waardoor het geloof in hen gaat leven,
waardoor ze de stap zetten om mee te gaan doen.
Geef ze niet zo maar op als ze op als ze wat op een afstand staan,
want ze horen er nog wel bij, net als die menigte om Jezus die nog geen discipel was,
maar ook nog niet van Jezus los wilde raken.
En ook al is het zo dat ze later misschien afhaken en dat als je bij hen op bezoek komt
en hen in herinnering brengt dat ze ook een tijdje wel meer geïnteresseerd zijn,
dat ze de schouders zullen ophalen, je moet ze als kerk niet zelf wegsturen,
want je weet nooit wat er gebeurt.
Houd er altijd rekening mee dat God nog iets in hun leven kan doen,
waardoor er wel iets in hen gaat leven en ze geïnteresseerd raken en gaan meedoen
en misschien zelfs gaan belijden.
Misschien is dat allemaal te positief gedacht.
Want dat dunne lijntje met de kerk hebben ze meestal niet aan hun kinderen doorgegeven.

Hier bij Lukas heeft de menigte wel een betekenis.
Ze gaan met Jezus mee. De menigte heeft potentie: potentie om te gaan geloven.
Ze zijn er bij. Ze zijn getuige.
Het kan bij hen ook omslaan en dat ze straks zich van Jezus zullen afkeren.
Maar hier kan het nog twee kanten op.

Zo met deze gemêleerde groep van discipelen die in de leer zijn
en straks uitgezonden zullen worden om te vertellen over Jezus, over het Koninkrijk van God
en deze mensen die meelopen en later kunnen gaan afhaken óf kunnen gaan afhaken
gaat Jezus op pad, Kapernaüm uit, op weg naar Naïn.
Dat Jezus daar op weg gaat naar Naïn is niet zomaar.
Dat kunnen we leiding noemen. Dat moest zo zijn.
Het is geen toeval dat Jezus de groep die Naïn uitgaat in de poort tegenkomt.

Er is geen groter contrast tussen deze twee groepen die elkaar in de poort tegenkomen.
De ene groep is nieuwsgierig, vol verwachting, uitkijkend naar wat Jezus ergens gaat doen.
De andere groep is met een moeder mee, die de enige zoon die ze had, gaat begraven.
Hij was haar hoop, omdat ze al eerder haar man had begraven.
Hij kon haar bescherming bieden in een samenleving waarin weduwen kwetsbaar waren.
Hij was haar laatste hoop en nu dood.
Een grote menigte gaat met haar mee.
Dat hoeft niet te betekenen dat ze straks op veel hulp van anderen kan rekenen.
Nu raakt het verhaal zoveel mensen, maar straks als ze concreet geholpen moet worden,
als er een schuldeiser op de stoep staat, of als er werk gezocht wordt,
als er iemand komt die haar het huis wil uitzetten omdat ze de huur niet meer kan betalen
zullen de meesten de handen ervan aftrekken en de schouders ophalen,
zeggen dat je nu eenmaal niet iedereen kan helpen, dat het ingewikkeld ligt,
dat ze wel zouden willen dat ze konden helpen, maar ja…
De jongen die overleden is wordt meegenomen om buiten de stad begraven te worden.
Bij de poort komen ze elkaar tegen: Jezus en deze weduwe,
De menigte die vol verwachting is en de menigte die geraakt is omdat elke hoop ontbreekt.
Het is niet zomaar dat ze elkaar bij de poort tegenkomen.
Dat deze jongen buiten de poort gebracht wordt, om daar buiten de stad begraven te worden
geeft aan dat hij er niet meer bij hoort, dat ze hem er niet meer bij kunnen hebben.
Dat hoe pijnlijk het ook is, dat er een scherpe scheiding komt tussen hem en zijn moeder
en dat zijn moeder zonder hem weer terug moet, naar het leven in die stad,
waar het leven verder gaat, maar waar die moeder eigenlijk niet verder kan
omdat er niemand meer voor haar is.
De poort dat is de overgang naar het gebied waar je liever niet komt,
waar geen leven is, waar de dood heerst, maar waar je soms wel moet komen
omdat de dood zo’n verschrikkelijke realiteit is,
een gebied waar je noodgedwongen komt, omdat je een geliefde moet achterlaten
en dan weer incompleet terug gaat, er is iets van je afgescheurd
en zeker voor deze moeder: haar eigen vlees en bloed.
Straks als ze weer terug door de poort gaat, zal ze nog kwetsbaarder zijn
dan toen ze al was na de dood van haar man.
Toen was ze al kwetsbaar, maar ze kon nog wijzen op haar zoon:
Er is nog een man in huis. Hij is mijn steun en toeverlaat, mijn toekomst.
Maar nu is hij ook weggevallen, gegrepen door de dood.
Hoe onterecht kan het leven soms zijn, zo hartverscheurend.

Egbert Modderman, De doden begraven
(onderdeel van een serie over de 7 werken van barmhartigheid – Martinikerk Groningen)

Er is een indrukwekkend schilderij van Egbert Modderman,
een nog redelijk jonge Groningse schilder, over deze gebeurtenis:
Twee oudere mannen dragen een niet eens zo grote kist,
de jongen is nog een kind geweest, hooguit een tiener.
Ze kijken afwezig, alsof ze beseffen dat als ze toch zich laten doordringen
waar ze onderdeel van zijn hier de komende nachten niet van zullen slapen,
van dit verdriet en de eenzaamheid van deze weduwe.
De weduwe nog niet eens zo oud, eigenlijk een jonge moeder, zo alleen bij deze baar.
Ze kijkt je aan en heeft een hand op de kist gelegd, alsof ze wil zeggen:
Dit was mijn jongen, maar ze kijkt je stil aan, alsof ze de woorden niet kan vinden.
De andere hand in de buurt van haar hart.
Ze heeft hem onder haar hart gedragen, maar er zijn geen woorden om te vertellen
wat ze gaat missen, geen woorden die vertellen hoe ze verder moet gaan straks.
Eerst moet dit nog gebeuren: dat ze hem uitdragen, begraven, een afscheid voorgoed.
Het komt eigenlijk ongelegen, die andere groep die van buiten de stad komt
En op hetzelfde moment als zij de stad uitgaat met haar zoon, haar enige zoon,
die andere groep binnen wil komen in de stad, in een zo’n andere stemming,
uitgelaten bijna, vrolijk omdat er met Jezus in de buurt altijd wel iets gebeurt
Waar je nog lang over kunt doorpraten, verhalen die je steeds weer kunt doorvertellen:
“Wij waren eens met Jezus. Volgens mij waren we niet in Kapernaüm.
Als ik me goed herinner waren we toen met een hele groep naar Naïn gegaan.
Toen had Jezus een bijzonder verhaal verteld. Ik ben het nooit meer vergeten.
Moet je horen!”
Jezus moest hier zijn. Daarom begint Lukas ook met Jezus.
Bewust met Jezus en niet met de vrouw uit Naïn.
Ooit las ik in een uitleg bij een ander gedeelte van Lukas
waarin Jezus Zijn macht als Heer over de dood liet zien door iemand te genezen,
iemand terug te brengen in het leven die in afzondering leefde,
dat je niet met Jezus moest beginnen in de preek maar met de nood van die man.
Hoe begrijpelijk die opmerking ook was, degene die de uitleg schreef,
miste het punt dat Lukas maakte, heel subtiel,
door dat genezingsverhaal bij Jezus te laten beginnen.
Jezus die onderweg was, Jezus die daar moest zijn.
Jezus de Heer, machtiger dan de dood, dan welke ziekte ook,
waar Jezus is daar is God ook, omdat Jezus uit de hemel kwam en mens werd.
Waar Jezus komt, zal de nacht verdwijnen, zingen we straks.
Zo begint deze opwekking uit de dood niet met de vrouw uit Naïn,
hoe groot haar verdriet ook is, een verdriet waar we niet aan voorbij mogen lopen/
Het begint met Jezus: dat Hij komt waar Hij nodig is, precies op het juiste moment.
Twee totaal tegenovergestelde menigten:
De menigte die de stad uitkomt vol van de dood, verslagen, vol verdriet en verbijstering
en de menigte die de Man volgt die het Leven zelf is en straks de dood zal verslaan.

Jezus ziet deze vrouw. Dat is al evangelie. Jezus kijkt niet weg.
Wie met verdriet te maken heeft gekregen, weet dat er wel mensen zijn
die je verdriet niet kunnen zien, die je uit de weg gaan, een andere kant opkijken,
misschien uit machteloosheid, of omdat ze ook niet weten wat ze moeten doen
als ze je zien met je verdriet en je machteloosheid.
Maar Jezus niet. Hij ziet haar.
Om verschillende redenen werd Jezus mens.
Onder andere om zo onze zonde weg te dragen, als Lam van God,
maar ook te laten zien dat God bereid is om af te dalen in ons verdriet,
te komen op de plaats waar geen hoop meer is, waar de toekomst onmogelijk lijkt.
Om ons op te zoeken waar we zijn.
Toen Hagar in de woestijn was, alleen, op de vlucht van Sara, was God er ook
en later gaf Hagar God zelfs de naam God Die mij ziet.
Hier laat Jezus ziet wat het betekent als God afdaalt en in je leven komt.
Dat Hij vooral komt wanneer je leven een chaos is, wanneer je het niet meer overziet,
wanneer je voor jezelf geen toekomst meer weet, niet weet hoe je verder moet.
De vrouw uit Naïn die niet alleen haar man moest begraven maar nu ook haar zoon
zal wellicht in de afgelopen tijd vertwijfeld omhoog gekeken hebben:
Bent u daar nog, God? Ziet U dan niet wat mij overkomt? Hoe kunt U mij in de steek laten?
Maar als ze dan de stad uit wil gaan, naar de laatste rustplaats,
waar ze haar jongen zal moeten achterlaten, is er Iemand die haar ziet,
die de hemel verlaten heeft om op aarde te komen, die hier op dit moment in Naïn moet zijn.
Hij ziet haar en het raakt Hem hoe ze er aan toe is.
Jezus blijft niet onbewogen. Het gaat diep door Hem heen, dit verdriet van deze vrouw.
Deze vrouw die er nu alleen voor staat en straks tegen alles en iedereen op moet boksen
om haar plek in de samenleving te houden.
Deze vrouw die makkelijk aan de kant geschoven kan worden, gekleineerd kan worden,
omdat iedereen weg zal kijken en niemand een hand uitsteekt.

Jezus stapt op haar af. “Huil maar niet”, zegt Hij.
Een wonderlijke opdracht tegen deze vrouw, die bijna alles kwijt is.
Als je niet zou weten wat er gebeuren zou,
als je niet weet dat er ooit eens om Jezus getreurd zou worden, omdat Hij dood was,
als je niet zou weten dat Jezus eens terug kwam uit de dood,
De Levende die je niet bij de doden moet zoeken,
dan zou dit een hardvochtige opdracht zijn.
Stop maar met huilen. Jezus onderbreekt de rouwstoet.
Waar Jezus komt, zal de nacht verdwijnen.
Huil maar niet meer – dat zijn alleen woorden die Jezus kan zeggen.
Als wij deze woorden zouden zeggen zou het een vorm van onverschilligheid zijn.
Zouden we voorbij gaan aan het verdriet en net doen of het niet erg is
dat deze vrouw nu ook haar zoon moet begraven.
Dan zouden we dat zeggen, niet omdat we troost hebben,
of omdat we deze vrouw zouden kunnen helpen, maar omdat we er niet tegen kunnen
deze vrouw te zien in haar wanhopig verdriet,
ogen die je aankijken en zonder woorden zeggen:
Ik weet dat je mij niet kunt helpen, maar het is verschrikkelijk wat er is gebeurd.
Kijk er niet voor weg. Al laat je je maar een ogenblik raken.
Al doe je maar heel even je best om aan te voelen wat dit voor mij zou betekenen.

Jezus doet nog iets, dat zo bijzonder is. Hij raakt de baar aan.
Zoals in het kijken van Jezus het evangelie ziet, in Zijn zien van de mensen,
is dat ene gebaar ook vol evangelie.
De handen die aan het kruis gespijkerd zullen worden, de handen waarmee Jezus zegent,
waarmee Jezus de zieken geneest, hen aanraakt.
Het is een gebaar van tederheid, van liefde, waarmee Jezus zegt: Je bent van Mij.
Je behoort niet tot de dood. Ik ga je terugroepen, omdat je hier nog een taak hebt.
Deze gang naar de dood stop Ik hoogstpersoonlijk, omdat Ik iets anders wil.

Dit gebaar laat nog iets anders zien.
Wie een dode aanraakt, wordt onrein.
En onreinheid betekent dat je in quarantaine moet, voor een aantal dagen.
Je mag niet bij andere mensen komen, en ook niet bij God. In afzondering.
Nu kun je zeggen dat Jezus niet de dode jongen zelf aanraakt, maar alleen de baar.
Maar het gebaar zegt, dat Jezus bereid is om in het allerdiepste neer te dalen.
Dat er geen plek is waar Hij niet kan komen.
Dat aanraken van die baar betekent: jongen, het graf kan jou niet houden.
De zee en de wind gehoorzamen Mij en ook de dood zal je moeten laten gaan
als Ik jou gebieden zal om op te staan.
Er is een gezang gemaakt, opgenomen in het Liedboek voor de Kerken,
bij de gebeurtenis die Lukas hiervoor beschrijft, de jongeman die op afstand genezen wordt
en zo gered wordt van de dood, tot grote vreugde van de Romeinse commandant.
Lieve Heer, Gij zegt kom en ik kom.
Dat geldt ook hier, als Jezus Zijn hand op de baar legt: Als Ik zeg: “Kom”,
dan houdt niets je tegen om weer in het leven terug te komen.
Want je leven is onder Mijn macht gesteld. Je bent van Mij.

Onlangs las ik een boek van de dichter en schrijver Willem Jan Otten.
Willem Jan Otten werd op latere leeftijd een gelovige,
niet omdat hij dat zelf nu zo graag wilde. Het overkwam hem veel meer.
Heel lang aarzelde hij en stelde hij het uit.
Een deinsgelovige, een gelovige die deinst, aarzelt, niet durft omdat het gek gevonden wordt
en omdat hij het zelf, als modern mens, gek zou vinden om te geloven,
maar hoe zeer hij ook tegenstribbelt en aarzelt, hij kan er niet onderuit.
Zijn boek dat net uit is, gaat over hoe er allerlei momenten zijn,
waarop je herinnerd wordt dat Jezus zomaar je leven kan binnen stappen,
en zo hier vandaag de dag Zijn hand op een baar kan leggen.
Het gaat niet eens altijd over Jezus,
het zijn films of boeken van mensen die soms niet geloven,
en soms niet zouden willen geloven, maar er niet aan ontkomen om te geloven,
omdat ze iets van Jezus hebben gezien, omdat Hij zich aan heeft voorgedaan,
verschenen is, zonder dat ze dat zo maar kunnen uitleggen
en in hun werk dat ze gemaakt hebben, een film, een gedicht, een kunstwerk
getuigen ze van deze ontmoeting, van deze verschijning – soms tussen de regels door.
Een ongelovige merkt het niet op, een kritische geest lacht er om, en toch…
Als je naar een film kijkt, of een boek leest, dan zie je iets, of lees je iets
dat zo sterk aan Jezus doet denken die ergens komt en Zijn hand op de baar legt,
dat je op dat moment Jezus ontmoet, ook al zou je dat niet willen.
Christus is werkzaam, zonder dat Hij met name genoemd wordt.
Het is Jezus niet, maar door wat je leest of ziet, word je zo met Jezus geconfronteerd
Dat je niet om Hem heen kunt
en dat je beseft: zoals Hij daar in de poort van Naïn kwam, op dat ene moment,
precies op dat moment dat die jonge weduwe met haar enige zoon daar doorheen liep,
zo kan het vandaag de dag ook, al zie je Jezus niet.
Maar Jezus is – om het zo te zeggen – niet opgesloten in het verhaal van vroeger.
Wat in Naïn gebeurt, kan vandaag de dag nog gebeuren.
Niet zozeer in dat wonder dat die jongen levend wordt en aan zijn moeder teruggeven wordt
maar in de zin dat je ziet, ervaart, merkt dat Jezus Zijn hand ergens op legt,
terwijl het voor jou je machteloosheid is, het einde, de dood waarna geen leven meer is,
misschien ben je het zelf, of je huwelijk, je geloof, je baan, je positie,
en dat Jezus niet eens zegt: Hier ben Ik,
maar dat je je realiseert, dat je ervaart: Ik word door Jezus gezien.
Dat je, zonder dat je er woorden aan kunt geven, dat Jezus Zijn hand op de baar legt
en alles onderbreekt en in dat ene gebaar laat merken: Zie Ik maak alle dingen nieuw.
Moet je door het water gaan, je zult niet verdrinken,
Moet je door het vuur gaan, dan zal het vuur zijn vlammen slaan, maar zal je niet raken,
omdat Ik Mijn hand op jou leg. Je bent van Mij.

De jongen die door Jezus geroepen wordt, wordt gelijk zo levendig
dat Hij met zijn moeder een heel gesprek voert.
Het is ook een beeld van wat er met een gelovige gebeurt, als Jezus komt.
Als je zou moeten uitleggen wat geloven betekent,
zou je kunnen zeggen dat je in de macht van de dood was
En dat je jezelf er niet van kon bevrijden
maar dat Jezus daar opeens was, de stoet die je begraven wilde, deed stoppen,
Zijn hand op je baar legde en je in het leven riep
en dat je gelijk gaat praten over wat er met je gebeurd is.
Nu zijn de meesten geen praters.
Afgelopen week had ik een presentatie en een workshop over “pastoraat aan mannen”.
Mannen zijn geen praters.
Hebben het niet geleerd en denken dat vaak dat hun vrouwen het beter kunnen.
Maar Jezus maakt van ons die niet kunnen praten.
Daarom hoeft u niet zo op te zien als je naam straks op de lijst wordt geplaatst
omdat de kerkenraad denkt dat je ouderling of diaken kunt worden.
Als Christus van dode mensen, mensen van wie de mond voorgoed dicht zou zitten,
praters zou kunnen maken, waarom zou Hij dat niet kunnen bij mensen die moeilijk praten.
Evangeliseren begint ook niet bij praten, maar bij zien.
Zien van het grote wonder van God, niet alleen in de Bijbel, maar ook in je eigen tijd.
Dat Jezus niet alleen maar iets van vroeger is, maar ook van vandaag,
dat Hij zich ook vandaag kan laten zien, op een manier waarop je niet rekent,
het kan je overvallen, maar als je Hem ziet, dan realiseer je: Hij moest hier zijn.
Het is niet toevallig. Het is leiding.
Evangeliseren begint niet met praten. Ook niet door te zeggen: wees maar stil,
huil maar niet langer, nu gaan de bloemen nog dood, maar er komt een andere tijd.
Het is waar, maar wij kunnen het verdriet niet wegnemen.
Wij kunnen alleen delen in het verdriet, zoals die menigte met die vrouw meeliep
en alleen maar getuige zijn van het bijzondere dat Christus doet.
Dat Hij komt op het moment dat het nodig is. Dat Hij juist dan verschijnt.
Dat je daarover mag vertellen: God heeft naar mij omgezien.
Ik ben niet vergeten. Hij zocht me op. Onverwacht.
En jou wil Hij ook opzoeken. Hij is je niet vergeten. Hij zal je roepen,
Zodat ook jij van je baar mag opstaan en mag leven.
Amen

Bijbelstudie hoofdstuk 5: Jakobus 4

Bijbelstudie hoofdstuk 5 – Jakobus 4

Stevige strijd
De gemeenten uit de tijd van het Nieuwe Testament kenden heel wat conflicten. De conflicten gingen bijvoorbeeld over hoe verschillende groepen mensen samen één gemeente konden vormen: Joden en niet-Joden moesten samen een plek in de gemeente vinden. Mensen met nogal wat geld en bezit hebben en mensen die nauwelijks rond konden komen, maakten deel uit van die ene gemeente. Door die verschillende groepen in de gemeente waren er nogal wat spanningen. Spanningen en conflicten konden er ook zijn over de leer en over de boodschap die moest worden verkondigd.
Ook in de gemeente(n) waar Jakobus aan schrijft zijn er ingrijpende conflicten. Jakobus constateert dat die conflicten voor diepe verdeeldheid zorgen en behoorlijk stevig worden uitgevochten: het is een strijd (4:1) die wordt uitgevochten. In de vertaling van de NBV21 kunnen we lezen dat de gemeenteleden jaloers en moordlustig zijn (4:2). Jakobus bedoelt die moordlust waarschijnlijk figuurlijk: het conflict wordt met een ongezonde felheid uitgevochten. In eerdere hoofdstukken kwamen we al tegen dat Jakobus voor een zuivere leer is, maar dat de strijd voor een zuivere leer wel op een integere manier moet worden gevoerd. Het leven met Christus vraagt immers niet alleen om een zuivere leer, maar ook om een zuiver hart. In de conflicten die er in de gemeente zijn mist Jakobus dat zuivere hart. Wie het zuivere hart niet heeft, heeft het geloof toch niet begrepen. Nogmaals wijst Jakobus er op, dat er in het hart onzuivere motieven kunnen zijn bij het aangaan van het conflict: het zijn hartstochten die het hart beheersen. Daarmee bedoelt Jakobus niet een verlangen om op een oprechte manier met Christus bezig te zijn. Was dat maar zo. Het is een onzuiver verlangen om het eigen gelijk en de eigen positie om de eerste plaats te zetten. Die hartstochten, waar Jakobus op wijst, komen uit de zonde voort. Daarom moeten die hartstochten bestreden worden. Gebeurt dat niet, dan blijft het conflict onzuiver. Worden deze zondige hartstochten niet bestreden, dan gaat het in het conflict niet op de eer van Christus, maar om de eigen positie en de eigen mening: ik moet gelijk krijgen, want ik heb het juist gezien. Daarom hebben die conflicten en spanningen voor Jakobus hun oorsprong in het eigen hart.

Gevolgen van die strijd
Jakobus ziet ook dat de felle manier waarop het conflict wordt uitgevochten grote gevolgen heeft. De manier waarop men in de gemeente omgaat met conflicten heeft niet alleen gevolgen voor de onderlinge band. Ook de band met de Heere leidt er onder. Want zelfs in de gebeden zijn de gemeenteleden, die door Jakobus aangesproken worden, op zichzelf gericht. In het gebed draait het niet om de Heere, maar om hun eigen op zichzelf gerichte wensen en verlangens. Jakobus geeft aan: als je zo bidt, dan moet je er niet op rekenen dat de Heere deze gebeden verhoort. De Heere verhoort geen gebeden, die alleen maar op onszelf gericht zijn, op onze eigen positie, op onze eigen verlangens. Jakobus ziet het effect: de gemeenteleden verlangen naar iets, maar ontvangen het niet. Waar ze om bidden, wordt niet door de Heere gegeven. In hun gebed zijn ze niet op de Heere gericht, maar willen door middel van het gebed voor elkaar krijgen dat de Heere hun specifieke wensen verhoort voor de gemeente. Desnoods ten koste van de anderen in de gemeente met wie het meningsverschil is. Op die manier zal de Heere de gebeden nooit verhoren. De Heere verhoort geen gebeden waarin we vol van onszelf zijn en alleen ons eigen verlangen zoeken. Wanneer we gericht zijn op de eer van God en het geestelijk welzijn van de ander – dan zal de Heere onze gebeden verhoren. Anders is ons bidden zinloos.

Bekering nodig
Het zijn dezelfde hartstochten die aan de basis staan van de conflicten in de gemeente die in de gebeden doorwerken. Het hart is niet zuiver. Het hart is niet één in de gerichtheid op God. De onverhoorde gebeden en de conflicten in de gemeente hebben voor Jakobus dezelfde oorsprong: een hart dat te vol is van zichzelf en te weinig van God en de ander. Jakobus verwoordt de noodzaak om tot inkeer te komen behoorlijk fel. In zijn ogen is het zo dat als je nog te vol bent van jezelf je nog teveel van deze wereld bent. Je bent nog te weinig veranderd. Je zit nog te veel vast aan deze zondige wereld. Daarom is Jakobus zo fel. Hij spreekt de gemeenteleden aan: trouwelozen (NBV21), overspelige mannen en vrouwen (vers 4). Ze zijn op de verkeerde weg. Ze zijn niet anders dan het volk Israël uit het Oude Testament dat achter andere goden aanging en daarmee de Heere vergat. Jezus zei het al: volgelingen van Jezus kunnen geen twee heren dienen. Je kunt niet van Christus zijn en vol van jezelf zijn. Je kunt niet je gebeden laten draaien om je eigen op jezelf gerichte wensen en daarmee denken dat je Gods wil doet. Jakobus is hier als een profeet die de gemeente oproept om tot inkeer te komen, om het hart te zuiveren en het hart weer volledig op de Heere te richten. Er wordt een keuze gevraagd: een keuze voor Christus, waarbij we afstand nemen van de wereld. We noemen deze keuze ook wel een bekering. Zo’n bekering hebben we steeds weer opnieuw nodig. De traditie zegt: deze bekering hebben we eigenlijk elke dag wel weer nodig.
Een spannende vraag vind ik of dit aanspreken door Jakobus helpt om tot inkeer te komen. Zullen degenen die de brief van Jakobus hebben ontvangen gedacht hebben: “Je hebt gelijk, Jakobus. We moeten onszelf aanpakken. We moeten ons hart reinigen van deze hartstochten. We moeten ons hart richten op de Heere. We moeten niet meer zo fel zijn in deze conflicten, maar bereid zijn om naar elkaar te luisteren.” Of zouden ze iets anders denken: “Hoe komt Jakobus erbij om over ons hart te beginnen? Weet hij dan niet dat we terecht deze strijd voeren? Jakobus gaat wel erg kort door de bocht.” Mijn eigen ervaring is dat iemand anders naar zichzelf wil kijken als ik zelf bereid ben om naar mijzelf te kijken. Wanneer ik over mijn eigen houding wil nadenken, dan is ook de ander bereid om over zichzelf na te denken.

Een geest en een Geest die op ons willen inwerken
Jakobus gaat er nog even op door. Hij gaat er vanuit dat er van alles op ons mensen inwerkt, dat er van alles ons als gelovigen wil beïnvloeden. Er is een Heilige Geest, door God gegeven, die ons op het goede spoor wil leiden: het spoor van Gods geboden, van Gods wil. Dat is het spoor waarop we een zuiver hart kunnen krijgen. Daarnaast is er een geest die van de duivel komt. Deze geest fluistert ons in dat het helemaal niet verkeerd is om je eigen verlangens te volgen. Je mag er toch zijn? Jij hebt toch ook een mening? Jouw standpunt is toch het juiste standpunt dat nadrukkelijk verdedigd moet worden? Wanneer ze allebei op ons inwerken, zal dat botsen: de Geest van God past niet bij de geest die ons op het verkeerde spoor wil brengen. Dat zal een strijd geven in ons hart. God wil ons alleen helpen als we bereid zijn om tegen die verkeerde geest, die ons op het verkeerde pad wil brengen, willen strijden. Dan wil God ons Zijn genade geven. Dan wil Hij ons bijstaan in die strijd. Zijn hulp hebben we nodig, want die strijd in ons hart kunnen we niet alleen aan. Maar dat we die strijd niet alleen kunnen voeren, is geen excuus om die strijd uit de weg te gaan. We kunnen God in gebed vragen of Hij ons wil bijstaan in die strijd en wil laten overwinnen. Dan maakt God Zelf ruimte voor Zijn Geest in ons hart.

Hoogmoed en nederigheid
Degenen die aan God gehoor geven, worden nederigen genoemd. Zij zijn bereid om zich voor God te buigen. Zij zijn bereid om hun eigen wensen op te geven en in plaats daarvan zich te richten op de eer van God en het welzijn van de naaste. Wie niet aan God gehoor wil geven, noemt Jakobus hoogmoedig. Dat is geen eigen bedenksel van Jakobus. Elders in de Schrift is ook te vinden dat degenen die niet naar God willen luisteren daar te trots voor zijn, te hoogmoedig. Nogmaals, dat Jakobus de gemeenteleden typeert als hoogmoedig is niet bedoeld om hen weg te zetten. Hij wil hen aansporen om tot inkeer te komen. Om de hoogmoed los te laten en in alle nederigheid tot de Heere te naderen. Daarom de oproep om tot de Heere te naderen en tegelijkertijd met het eigen hart bezig te zijn. Om in ons hart schoon schip te maken. Als we bereid zijn om onze trots aan de kant te zetten, dan mogen we er volledig op vertrouwen dat God ons niet zal laten staan. Zolang we nog niet bereid zijn om onze trots en hoogmoed te laten varen, beseffen we niet hoe ernstig het met ons is gesteld: Besef uw ellendige staat en treur en huil. Laat uw lachen veranderd worden in treuren en uw blijdschap in droefheid (4:9).

Kwaad spreken
Jakobus laat de thematiek van hoogmoed nog niet rusten. Hij koppelt het aan een thematiek, die hij al eerder heeft aangestipt: het spreken over elkaar. En dan met name een negatief oordeel dat we over een ander uitspreken. Het komt ons niet toe dat wij over een ander oordelen. Dat is een taak van God. Jezus zei: Oordeel niet, opdat u niet geoordeeld wordt; want met het oordeel waarmee u oordeelt, zult u zelf geoordeeld worden; en met welke maat u meet, zal er bij u ook gemeten worden. (Mattheüs 7:1-2).

Planningen maken zonder met God rekening te houden
Als Jakobus het toch over hoogmoed heeft, heeft hij nog wel een ander punt dat hij aan de orde wil stellen. Hij merkt dat er gemeenteleden zijn, die allerlei plannen voor de toekomst willen maken, zonder dat zij rekening houden met God. Het gaat Jakobus er niet om dat je geen plannen mag maken en dat je niet vooruit mag denken. Het gaat Jakobus om een houding waarbij iemand niet afhankelijk wil zijn van Gods leiding, maar het zelf wil doen. Jakobus spreekt hier over mensen die het allemaal wel even kunnen regelen. Zij hebben hun plannen uitgestippeld: ‘Dit jaar wordt een mooi jaar voor mij, want dan ga ik naar die en die stad. Daar bouw ik een mooi handeltje op en als het goed loopt kan ik dat  na een jaar mooi met flinke winst verkopen. Dan is mijn kostje gekocht. Dan kan ik mooi onbezorgd leven. Dat heb ik toch maar weer mooi uitgestippeld.’
Wie steeds met Jakobus bezig is, kan voortdurend verbanden leggen met uitspraken die de Heere Jezus doet, die zijn opgenomen in de evangeliën. Jezus vertelde een gelijkenis van een boer  die goed had geboerd. (Lukas 12:16-21). Eigenlijk iets te goed, want hij kan het niet bergen in zijn schuren. De boer zegt tegen zichzelf: “Ik moet maar nieuwe schuren bouwen waar de voorraad wel in kan en dan kan ik voor jaren vooruit. Dan hoef ik niet meer te werken. Dan kan ik genieten van het leven.” Maar God zegt: “Er komt geen nieuwe morgen voor je. Je krijgt geen tijd om van de opbrengsten genieten en een leventje te leiden van alleen maar genieten en rusten. Morgen ben je er niet meer en voor wie zijn dan je bezittingen?”
Jakobus zegt: Je weet niet eens hoe je leven er morgen uitziet. Jakobus veroordeelt niet het handel drijven. Hij heeft er geen commentaar op dat er goed vooruit gedacht wordt en dat er een met een goed doordacht plan gewerkt wordt. Waar hij wel commentaar op heeft, is dat dit zonder de Heere wordt gedaan. Dan krijg je: “Wij doen dit. Wij gaan dit doen. Wij zullen het wel regelen.” Er komt een trots, waarbij je denkt: “Ik heb dit mooi bedacht en ik zal het wel even regelen.” Het is een leven waarin God niet nodig is en Zijn leiding niet te hoeven worden gevraagd. Je hoeft niet in gebed te gaan: “Bewaar mij op mijn weg.” Je hoeft niet om de zegen van God te vragen: “Heere, wilt U mijn plannen zegenen?”  Want je krijgt het zelf wel voor elkaar. Je hebt God niet nodig. Je denkt dat je het zonder Hem wel redt. Jij hebt het goed geregeld.

Maar wie zijn wij als mens? Wij weten niet wat morgen brengt. Wij weten niet eens we er nog een morgen voor ons komt, of we morgen meemaken. We zijn maar kwetsbare mensen, die de bescherming en de leiding van God nodig hebben. Als God bepaalt dat het onze tijd is, dan is het onze tijd. Als de Heere bepaalt dat wij naar die stad kunnen, kunnen we naar die stad. Als de Heere wil dat onze onderneming succes heeft en dat onze plannen lukken,
dan zal het zo gebeuren. Maar als het niet zo is, dan gaat het anders dan wij denken. Dat betekent niet dat God er niet bij is, maar dat het God het anders wil dan wij willen.
Om die afhankelijkheid van de Heere te laten zien bij het vooruit plannen, wordt soms bij een datum de afkorting D.V. gebruikt: Deo Volente. Als God het wil. Het is het voorbehoud van Jakobus: Wij kunnen wel plannen maken, maar God is Degene die bepaalt of onze plannen doorgang kunnen vinden. Jakobus pleit voor een houding van afhankelijkheid van God, waarbij we beseffen dat Hij ons leven in Zijn hand heeft.

Gespreksvragen

  1. Jacobus kaart aan dat je als gemeentelid niet te fel moet zijn in conflicten in de gemeente. Wat is een goede manier om hier mee om te gaan?
  2. Hoe kun je voorkomen dat je gebeden vol zijn met je eigen wensen in plaats van gericht te zijn op Gods eer en het geestelijk welzijn van anderen?
  3. Hoe kun je weten of het de Heilige Geest is die op je inwerkt of juist een geest die je van Gods spoor afbrengt?
  4. Hoe kun je elkaar helpen om tot inkeer te komen? 
  5. Hoe kun je in afhankelijkheid van de Heere vooruit plannen?
  6. Gebruik je zelf D.V. bij een datum? Waarom wel / niet?