Preek oudjaarsavond 2013

Preek oudjaarsavond 2013
Psalm 31:1-17
Tekst: Maar ík vertrouw op U, HEERE.
Ik zeg: U bent mijn God!
16 Mijn tijden zijn in Uw hand; red mij
uit de hand van mijn vijanden en van mijn vervolgers.
(vers 15-16)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Op geen enkele dag in het jaar zijn we zo met de tijd bezig als op oudjaar.
We kijken vooruit en tellen de uren af, die ons nog resten van het jaar 2013.
Wanneer je in het volgende jaar hoopt te trouwen,
kun je al uitkijken naar het nieuwe jaar.
Over enkele uren kun je tegen elkaar zeggen:
dit is het jaar waarin wij hopen te trouwen.
Een ander telt de uren, omdat het afgelopen jaar dat bijna achter ons ligt
een bizar of aangrijpend jaar was
en zal blij zijn om het jaar dat bijna voorbij is te kunnen afsluiten
in de hoop volgend jaar een jaar met meer geluk te hebben.

Het meest houdt de tijd ons bezig doordat we terugblikken op het afgelopen jaar.
Wat is er in het afgelopen jaar eigenlijk gebeurd?
Daar wordt – zeker op deze dag en misschien ook wel in de afgelopen dagen –
tijd voor uitgetrokken,
zeker als de laatste uren wegtikken.
Voor de een is het één bijzondere gebeurtenis, die het jaar kleurt,
een gebeurtenis waarvan u, jij over enkele jaren zegt:
dat was het jaar waarin mijn vader overleed.
2013? Dat was toch het jaar waarin mijn moeder de uitslag kreeg dat zij ziek was.
Wat er in 2013 gebeurt kan zijn, kan ook heel positief geweest zijn
waardoor jij, u terugkijkt op een gelukkig jaar:
de geboorte van je kind waar je zo naar hebt uitgekeken,
de trouwdag die je dit jaar mocht beleven – of een huwelijksjubileum.

Op deze avond zijn we bij elkaar, omdat het jaar 2013 bijna voorbij is.
Op deze avond van terugkijken kan ook ons ook het gevoel bekruipen:
Wat gaat de tijd toch snel! Waar blijft de tijd?
Uren, dagen, maanden, jaren
vliegen als een schaduw heen.
Als je om je heen kijkt, lijkt het alsof er niets is dat bestendig is,
dat blijvend is.
Alles is aan verandering onderhevig.
Als die uren, dagen, maanden, jaren, voortvliegen
kun je het gevoel hebben dat je voortgedreven wordt
in een stroom, voortgestuwd, zoals in een stroomversnelling,
je wilt je verzetten, jezelf tegenhouden, maar het lukt niet.
Soms maar goed ook, maar vaak is het ook een verlies
dat het niet meer is, zoals het vroeger of tot voor kort was.

Er is er Eén die niet aan verandering onderhevig is,
Die niet vergaat, Die van eeuwigheid tot eeuwigheid is:
God die dit alles, die ook de tijd die voortschrijdt geschapen heeft.
In het Nieuwe Testament wordt dat nog eens herhaald en bevestigd:
Jezus Christus is gisteren en heden Dezelfde – tot in eeuwigheid.
In Zijn hand zijn mijn tijden – zegt Psalm 31.
In de stroom van de tijd is er die vastigheid,
die God zelf ons geeft, namelijk: dat wij geborgen zijn in Zijn hand.
Wij zijn in Gods hand!
Dat is van belang om dat vanavond tegen elkaar te zeggen
en dat ook vast te houden,
want dat is niet altijd wat wij ervaren.
Wellicht is voor u of voor jou 2013 een moeilijk jaar geweest,
omdat je het gevoel had dat je in de diepte viel
en dat er niets was dat je kon opvangen.
en toch zegt deze psalm: in Gods hand zijn we geborgen.
Hoe vaak we ook het gevoel hebben dat er niets blijvends is,
dat we voortgestuwd worden en dat er geen enkele vastigheid is in ons leven,
hoe vaak we ook het gevoel hebben dat we in de diepte vallen:
God wil ons laten weten dat Hij ons geborgen geeft in Zijn hand.
Mijn tijden zijn in Uw hand.

Mijn tijden – dat heeft iets van het voorbijgaande,
het vluchtige, ons leven dat voortgestuwd wordt,
waarvan de uren, dagen, maanden, jaren voortvliegen.
Opgestuwd worden – zonder dat wij ons daaraan kunnen ontworstelen.
Deze psalm geeft aan dat er nog iets anders is,
wat u hopelijk ook mag ervaren en anders wordt het u verkondigd:
dat de Heere boven de tijd staat, onze tijden in Zijn hand heeft.
Hij die de tijd geschapen heeft, Hij die aan u en mij een tijd geeft,
een tijd om te leven.
Mijn tijden zijn in Gods hand – zegt deze psalm
en niet – wat ook had gekund: mijn leven is in Gods hand
– of: ik ben nu in Gods hand.
Hoewel de NBV vertaalt als: in uw hand liggen mijn leven en lot.
Het gaat om de tijd die ons is toegemeten, geschonken door God.
De tijd waarin wij nu leven bijvoorbeeld, het nu.
Wat wij nu meemaken, wat er nu door ons heengaat,
zoals wij er nu aan toe zijn – het is in Gods hand.
We kunnen het vaak tegen elkaar vertellen waar we zijn.
bijvoorbeeld als je elkaar opbelt is vaak een van de eerste vragen die gesteld wordt:
‘Waar ben je nu?’
In de trein, of thuis, of onderweg naar school, op je werk.
allemaal plekken waar je kunt zijn.
En tegelijkertijd is het ook waar, dat we op dat moment in Gods hand zijn.
Al zijn we er ons vaak niet van bewust.
Gods hand is onder ons leven, die ons draagt en beschut.
Het heden: dat kan het gemis zijn van iemand die je zo heel dierbaar was,
die veel voor u betekende, de lege plaats en pijn die u met u meedraagt,
de stem die niet meer gehoord kan worden, de hand die niet meer gevoeld wordt.
Ook dat heden is in Gods hand, beschermend en bewarend, koesterend.

Mijn tijden: ook het verleden dat achter mij ligt,
dat slechts een herinnering is en niet kan terugkeren.
De tijd die ik van God ontvangen heb en die voorbij is.
Wat heeft u met die tijd gedaan?
Het kan zijn dat was het jaar 2013 voor u wel een jaar,
waarin u er eindelijk in slaagde om meer met God bezig te zijn
en dat u dankbaar mag terugkijken en het met vreugde mag zeggen:
ik heb de tijd die de Heere mij toebedeelde op een goede manier besteed
en ik mag vanavond die tijd aan de Heere aanbieden:
ik heb het van u ontvangen en ik geef het aan u terug!
Of 2013 was het jaar van de gemiste kansen.
Wel de tijd die gekregen is, maar de tijd die ook is verknoeid,
de besteding van de tijd waarover ik rekenschap heb af te leggen.
Als U op de ongerechtigheden let, Heere,
wie zal dan bestaan?
Is ook die tijd in Zijn hand: het verleden van de gemiste kansen,
in Gods hand – of zeggen we dat alleen om ons gerust te stellen,
zodat wij ons er niet meer druk over hoeven maken
en dat het wat achter ons is gewoon vergeten kan worden
en vooral die dingen waar wij mee in de maag zitten.
Wordt het dan niet te goedkoop?
Dat wordt er niet mee bedoeld, maar wel dat het oordeel daarover
in Gods hand is – zoals David ergens anders zegt:
ik val liever in de handen van God dan in de handen van mensen.
In Gods hand zijn betekent daarom ook: onszelf overgeven aan God
die ons leven kent, onze tijden, die weet hoe wij onze tijd hebben besteed
en waarom wij dat hebben gedaan.
Die onze daden kent, ook de meest verborgene, maar ook onze intenties kent,
de beweegredenen in ons hart, of wat wij onnadenkend hebben gedaan.
Mijn tijden zijn in Gods hand – ook de tijd die wij als een last meedragen,
waarmee wij niet in het reine kunnen komen.

Er zit ook een andere kant aan:
Want lang niet altijd is het onze schuld dat het mis gaat.
De psalm laat ook zien dat er omstandigheden die ons neerdrukken:
Vijanden en vervolgers.
Mensen in uw omgeving waaraan u niet kunt ontkomen,
die misschien wel bij u in huis leven en u elke dag een spanning opleveren waaraan u niet kunt ontkomen, waar u uzelf niet van kunt bevrijden:
iemand die u het leven zuur maakt met woorden, of misschien ook wel geweld.
Nu u in de kerk bent, bent u misschien even weg, maar u hebt de spanning nog in u,
want hoe zal het zo meteen zijn als ik thuiskom?
Zal mijn man, mijn vrouw nog nuchter zijn of is er nu al geen land meer mee te bezeilen
en moet ik op mijn hoede zijn, want als ik iets verkeerd zeg of doe
krijg ik er van langs.
Mijn tijden zijn in uw hand.

Dat ons leven in Gods hand is, wordt vaak aangevochten,
omdat onze ervaring vaak zo anders is.
Na deze uitspraak van vertrouwen dat al mijn tijden in Gods hand veilig besloten zijn,
klinkt direct het gebed: red mij uit de hand van mijn vervolgers en vijanden.
Er kunnen mensen mij te sterk zijn,
Degenen die je op school pesten, zonder dat anderen het merken.
Of op je werk, zonder dat er iemand is die er iets van zegt.
Ondanks Gods hand kunnen we ons klein en nietig voelen,
omdat de dood nabij gekomen is in ons leven:
door een ongeluk,
door de boodschap die de arts gaf: mijnheer, mevrouw, het ziet er niet goed voor u uit.
Het is al een middeleeuws lied, maar het kan ook vandaag de dag soms zo waar zijn:
Midden in het leven zijn wij door de dood omvangen.
Soms is die dood ons dichterbij dan de hand van God.
En als deze psalm spreekt over vijanden en vervolgers:
is er dan ook niet sprake van een zekere dood – mensen die het leven kapot willen maken,
die je niet meer willen zien, maar weg willen hebben?
Waar zijn we door omvangen?
Houd de dood ons in de greep? Of de hand van God?

In uw hand – wat betekent die hand van God waarin we geborgen zijn?
In de Bijbel wordt er veel over de hand van God gezegd.
Als het volk uit Egypte mag gaan, de vrijheid tegemoet,
weg uit het slavenhuis, zegt de Bijbel: het is Gods hand die bevrijdt,
Zijn sterke rechterhand!
Dat laat zien dat de Heere niet bewegingsloos is, maar met Zijn hand ingrijpt,
corrigeert, leidt, u oppakt en u verbergt in Zijn hand.
Zijn hand betekent: actieve betrokkenheid op uw, op jouw leven.
De hand van God staat niet alleen voor Zijn macht, maar ook voor wat Hij doet met Zijn hand,
inzetten om te bevrijden en bij te staan.
Daarom rust de hand van God op Jeruzalem – om het te beschermen tegen alle kwaad
wat op de stad kan afkomen,
daarom die geborgenheid waar onze tekst over spreekt.
Het is de hand van God die de wereld heeft geschapen en die deze wereld in Zijn hand draagt.

He’s got the whole world in his hand
Hij die de hemel en de aarde geschapen heeft
en van eeuwigheid tot eeuwigheid is
en die Zijn schepping niet prijsgegeven heeft,
Hij heeft ook mijn kleine leventje – mijn tijden in Zijn hand!

Als we het hebben over de hand van God is het een kleine stap naar de hand van Christus.
Die Zijn hand liet doorboren.
Geborgen in de hand van God die Zijn zoon naar deze aarde zond.
We hebben met elkaar kerstfeest gevierd – daarin werd zichtbaar dat Gods hand op ons betrokken is:
Door Zijn komst mogen we weten, dat de hand van God voor ons open ging,
dat God ons opgrijpt om in Zijn hand te bergen.
Dan zijn we hier in het leven door de dood omvangen,
maar dan is het ook waar wat Luther zei, die het omdraaide:
midden in de dood zijn wij door het leven, door de eeuwige God, door de hand van Christus omvangen.
Juist omdat Christus als Gods gezant, als God zelf, naar deze aarde kwam.
Zelfs als het leven hier een dood lijkt te worden.
Zelfs als de dood nadert, draagt Gods hand ons er door heen.
Mijn tijden zijn in uw hand – dat is het ongelofelijke:
dat deze wetenschap niet alleen geldt voor de tijd van ons leven,
maar ook voor de tijd als de dood naderbij komt.
Ook dan vallen we niet uit Gods hand.
Al kan de dreiging ons klein en bang maken.
Wij zijn – elk moment van ons leven, al ervaren wij dat niet altijd –
in Gods hand, Zijn machtige hand,
die alles leidt en bestuurt, die steunt en draagt,
die uitleidt en bevrijdt, die de dood verslagen heeft
en ons door de dood heen draagt in Zijn heerlijkheid.

Vanwege die hand van God, die ons oppakt,
waarmee Hij laat weten dat Hij niet prijsgeeft wat Zijn hand begon,
mogen wij dat zeggen: U bent mijn God.
Taal van de verwondering, de aanbidding.
Ik zou ook niets anders willen, ik merk het dat U het bent die mijn leven draagt,
die mij verlost en uitredding biedt, mij zegent.
Niet een noodlot bepaalt mijn leven, niet de voortschrijdende tijd,
maar de Heere die boven de tijd staat, die mijn tijd mij toemeet,
die mijn tijden in Zijn hand heeft.
Heere, die God die ik mijn God mag noemen.
Nu ik in uw hand mag zijn, vertrouw ik mij aan u toe.
Nu en voor altijd – voor de tijd die u mij uit uw hand geeft, tot in eeuwigheid.
Amen

Hoe kunnen wij op de juiste manier over God spreken?

Hoe kunnen wij op de juiste manier over God spreken?
Georg Plasger over “Geloven vandaag de dag met de Heidelberger Catechismus” – deel 1

In 2013 werd het jubileum van de Heidelberger Catechismus gevierd. In de aanloop van dit jubileum gaf Georg Plasger een boek uit: Geloven vandaag de dag met de Heidelberger Catechismus.

De titel laat al zien wat de bedoeling is van Plasger: een dialoog met deze catechismus met het oog op geloven vandaag de dag.
Want de Heidelberger Catechismus mag dan een belangrijke tekst uit de gereformeerde traditie, een tekst die door de oudere generatie uit het hoofd moest leren, Plasger betwijfelt of het wel geleid heeft tot een dialoog met deze vragen en antwoorden.
Hij is van mening dat zo’n dialoog ook vandaag de dag nog uiterst zinvol is: de Heidelberger Catechismus kan gelovigen helpen om hun geloof te begrijpen en onder woorden te brengen en zo mondig worden.
Omdat gelovigen vandaag de dag vaak niet in staat zijn om hun geloof onder woorden te brengen, zijn zij nauwelijks in staat om de dialoog te voeren met gelovigen met een andere confessie of met aanhangers van een ander geloof. Om christenen te helpen bij de verwoording van hun geloof gaat Plasger de dialoog aan met de Heidelberger Catechismus aan de hand van 14 basale thema’s. De eerste: God belijden. Ofwel: hoe kunnen wij op de juiste manier over God spreken?

Bewijzen van God?
Steeds weer is er geprobeerd om het bestaan van God objectief aan te tonen. Er zijn globaal gesproken 3 vormen van godsbewijzen:
* Een godsbewijs dat redeneert vanuit de oorzaak: de kosmos waarin wij leven is dermate intelligent dat er wel een Schepper aan ten grondslag moet liggen (kosmologisch of causaal godsbewijs).
* De schoonheid en de complexiteit van de kosmos laat zien dat er een plan of een doel aan ten grondslag ligt (teleologisch godsbewijs).
* God is het hoogste dat kan worden gedacht. Als dat zo is, moet God wel bestaan, omdat iets dat niet bestaat niet het hoogste is dat kan worden gedacht (ontologisch godsbewijs).
De godsbewijzen zijn radicaal bekritiseerd door de filosoof Immanuel Kant: de wereld waarin God zich bevindt, is niet toegankelijk voor het menselijk verstand. Daarom kan het bestaan van God niet bewezen worden.
Moet in een tijd waarin er steeds meer mensen zijn die atheïstisch zijn toch niet worden teruggegrepen op de godsbewijzen?

Kennis over God als belijden van God
Opvallend is dat de Heidelberger Catechismus in de eerste vraag en het eerste antwoord niet over God spreekt. Deze catechismus begint met een vraag, die laat zien dat de vraag naar God en Zijn bestaan niet een puur intellectuele bezigheid kan zijn. Niet Gods bestaan staat op het spel, maar dat van de mens staat op het spel. Niet onze keuze is bepalend, maar Gods keuze.
Dit is overigens een belijdenis, een geloofsinzicht. Maar die belijdenis laat zien, dat het – voor het christelijk geloof – niet mogelijk is om objectief over God te spreken. Dat wil niet zeggen, dat spreken over God puur subjectief is en alleen over onze eigen ervaringen gaat. Deze uitspraken gaan over God die de hemel en aarde gemaakt heeft, die in Jezus mens geworden is en deze wereld niet loslaat maar tot zijn doel leidt.

Kennis over God is altijd relationeel
Fundamenteel is dat de Heidelberger Catechismus spreekt over mijn Heer Jezus Christus. Daarmee staat deze catechismus in de lijn van de Reformatie, die aangeeft dat een boodschap over God alleen op de juiste manier wordt gehoord als ik ook hoor dat deze boodschap voor mij is. Belijden heeft een existentiële dimensie die mij aangaat. Kennis over God is daarom altijd relationeel.
Het bijzondere is dat de Heidelberger Catechismus in het eerste antwoord de mens plaatst in de relatie tot God. De eerste vraag luidt niet: Wat geloof je? Door deze inzet laat de Heidelberger Catechismus zien, dat het in de relatie tussen God en mens gaat om de activiteit van God. Karl Barh zei al: ‘Het beslissende zinnetje in deze lange zin is: Ik ben eigendom van Jezus Christus. Al het overige is uitleg van deze woorden.’
Ik ben overigens geen eigendom van een tiran, maar behoor toe aan mijn bevrijder.

Geschiedenis
In het eerste antwoord vertelt de Heidelberger Catechismus een geschiedenis, waardoor het spreken over het eigendom worden en het eigendom zijn van Christus niet als een statische situatie beschreven wordt, maar als een geschiedenis die mijn bevrijding bewerkstelligt: omdat Jezus Christus met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen heeft betaald en mij bevrijd heeft uit alle macht van de duivel.
Dit gevangenzijn in de macht van de zonde en de duivel is volgens de uitspraak van de Heidelberger Catechismus iets van het verleden. Degene die deze belijdenis uitspreekt, is niet meer gevangen, is niet meer van God verwijderd, maar bevindt zich in de nabijheid van God. Omdat God niet wilde, dat hij ver van God verwijderd was.

Handelen van God
Het eerste antwoord laat ook zien, dat de catechismus niet spreekt over het zijn van God. Het gaat niet over het wezen van God of over zijn liefde of almacht. Hier staan Gods daden centraal, zijn handelen in Jezus Christus. Wie God is wordt duidelijk uit zijn handelen, uit zijn doen. Gods wezen is uit zijn handelen af te leiden:
– Omdat God bevrijdt is Hij bevrijder.
– Omdat Hij bewaart is Hij de bewaarder.
De Heidelberger Catechismus kiest hier bewust niet de omgekeerde weg. Bewust wordt niet begonnen bij het wezen van God, bij de definiëring van God – om daarna te herleiden wat Zijn daden zijn of zouden kunnen zijn. De Heidelberger Catechismus heeft twee redenen om die andere weg te kiezen:
(1) De start bij het wezen van God zorgt voor problemen. De almacht van God roept gelijk de vraag op waarom er kwaad en duisternis in deze wereld.
(2) De Bijbel spreekt op deze manier ook over God: niet van het zijn van God, maar van Zijn daden. De Bijbel gaat ook uit van de Naam van God. God is geen algemeenheid. Niet de mens definieert wie en hoe God is. Maar God laat zelf zien, wie en hoe Hij is. Door Zijn naam bekend te maken en Zijn daden te laten zien.

God in Jezus Christus
Fundamenteel voor de Heidelberger Catechismus is dat wij eigendom zijn van Jezus Christus. Als deze catechismus over God spreekt, wordt ook altijd gesproken over Jezus Christus. In het eerste antwoord wordt duidelijk dat de opbouw van de apostolische geloofsbelijdenis wordt gevolgd: God als Vader, Zoon en Heilige Geest. Het eerste antwoord begint wel met Jezus Christus. Dat laat al zien, dat er geen algemeen beeld van God mogelijk is. Vanuit Jezus Christus wordt duidelijk wie God is. Over God valt pas iets te zeggen vanuit de kennis van Christus. Alle uitspraken over God die volgen in deze catechismus zijn hier een uitwerking van. De Heidelberger Catechismus zet in met het gebeuren van Chistus, maar verbindt het nauw met het handelen van de Vader en de Geest. God is drie-enig en het handelen van God kan niet eenvoudig over 3 personen worden uitgesplitst. Vader, Zoon en Geest handelen gemeenschappelijk. In Christus zien wij het handelen van de Vader en de Geest.
Vandaag de dag is dat een bijzondere manier van spreken over God. Men zou vandaag de dag de algemene kennis van God als schepper en bewaarder voorop plaatsen en de christologische invulling als een nadere verbijzondering zien.

Praktijk van het leven
Voor de Heidelberger Catechismus is het spreken over God en het belijden van God geen theoretisch gebeuren, geen intellectueel spel. Het spreken en belijden raakt het gehele leven van de bevrijde mens. Het gehele leven is vorm te geven als een antwoord op de bevrijding en bewaring door God. Deze kennis is om van te leven en om mee te sterven.

N.a.v. Georg Plasger, Glauben heute mit dem Heidelberger Katechismus (Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht, 2012) 13-26

Lofprijzing?

Lofprijzing?

‘De preek had meer over de Heere Jezus mogen gaan. Nu ging het teveel over Anna.’ Het was een opmerking die ik gisteren hoorde n.a.v. de preek. Het was mijn bedoeling niet om de mensen met Anna naar huis te sturen. Hooguit met de houding van Anna: de vreugde en de lofprijzing om God die in Jezus bevrijding voor Jeruzalem gezonden had.

Zulke opmerkingen houden mij bezig. Want ik was me er al van bewust dat het een noodgreep was om Anna als voorbeeld te gebruiken.
Anna was in mijn preek een identificatiefiguur. Meestal grijp ik terug op identificatiefiguren (in preekjargon: exemplarische prediking) als het mij niet lukt om bij de werkelijke verkondiging te ‘komen’.
Als het mij niet lukt om met de boodschap die ik te verkondigen heb bij de lofprijzing uitkom of de gemeente weet mee te nemen in de lofprijzing.

Peter Bukowski gaf eens als tip voor een paaspreek: bouw de preek op met een paaslied als voorbeeld. Gisteravond – toen ik de preek over Anna nog eens hield – moest ik aan deze tip denken. En toen viel het me ook op, dat er meer doxologie (lofprijzing) in mijn preek had mogen zitten.
Ik kwam tot de ontdekking (niet voor het eerst): de modus van de lofprijzing is voor mij als prediker een van de moeilijkste die er is.
Dan denk ik: was ik maar organist, want dan was het mij wel gelukt. Of had ik maar de opdracht om er een lied over te maken.

Voorheen had dat te maken met mijn twijfel en was dat de belemmering om bij de lofprijzing uit te komen. Nu denk ik dat het vooral mijn eigen onmacht, een gebrek aan woorden en misschien ook wel een gebrek aan een ‘doxologische levensstijl’.
En overstem ik mijn onmacht door exemplarische prediking. (Dat laatste is niet verkeerd en kan – goed uitgevoerd – ook een weg naar de lofprijzing toe zijn.)

Misschien moet ik dat toch maar eens echt gaan doen: een lied als voorbeeld voor de preek – vanuit de lofprijzing of op weg naar die lofprijzing toe.

Waarom mijn collega nooit meer naar de kerk gaat

Waarom mijn collega nooit meer naar de kerk gaat

Een collega die voor het eerst sinds lange tijd weer naar een kerkdienst gaat met kerst, maar teleurgesteld thuiskomt en besluit nooit meer naar de kerk te gaan – Peter Hahne kan in een kritische column in de Bild am Sonntag van 29 december 2013 zijn collega geen ongelijk geven:

‘Sinds meer dan 20 jaar was ik weer in een protestantse eredienst’ Zo begint een mail die een collega, bekend van de tv, aan mij schreef.
Zijn vrienden, die bij hem op bezoek waren, wisten hem met Kerst mee te slepen naar een kerkdienst.
‘Ik was werkelijk in kerststemming en bereid om me te laten aanspreken door de vreugdevolle boodschap. Alleen: de booschap was niet zo vreugdevol, maar het pedagogen-gebrabbel van een antidiscriminatie- en vluchtelingenzorg-representant.’
Maar de boodschap van de engel in de kerstnacht luidde toch: ‘Zie, ik verkondig u grote blijdschap” en niet: “Zie, ik verkondig u grote problemen!”?
Natuurlijk moet, kan en mag de kerk ook politieke betekenis hebben. Helmut Schmidt, de voormalige bondskanselier, had echter gelijk toen hij aangaf: ‘Prediking is iets anders dan het Journaal.’
Waarom zorgen de kerken er niet voor dat de enige kerkdienst in het jaar die werkelijk gevuld is een werving is voor henzelf en voor de ongelofelijke boodschap van vreugde en hoop?
Waarom worden er in plaats daarvan armoedige voordrachten gehouden, die door een vertegenwoordiger van de ziektekostenverzekeraar of een politicus nog verbeterd worden? Mijn collega zal, door zijn laatste kerkbezoek ‘platgeslagen door de tegeltjeswijsheid van mijnheer de dominee’, in geen geval meer een kerk binnenstappen.
Ik kan het betreuren, maar hem ongelijk geven kan ik niet.

Preek Eerste Kerstdag 2013

Preek Eerste Kerstdag 2013
Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Voor u is Hij geboren.
Dat zegt de engel niet alleen tegen de herders die in het veld
bijeen waren en de wacht over de kudde hielden.
Wat de engel zegt, is ook voor u, voor jou bedoeld
hier met Kerst 2013 in de Maranathakerk.
Hij kwam niet voor zichzelf, maar voor u en jou.
Om te onderstrepen dat Jezus kwam voor u en jou,
werd er een teken gegeven:
u zult het Kind vinden in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe.
Dat het Kind te vinden was in doeken en in de kribbe,
dat is voor u het teken, dat Christus ook voor u gekomen is.

Een teken wil zeggen:
het komt van God zelf
en is een bevestiging dat wat de boodschap die de engel brengt
ook waar is en van Hemzelf komt.
Zodat u niet straks naar huis gaat en denkt:
heb ik het goed gehoord? Heb ik mij dat zelf verzonnen?
Of dat later, als u niet meer in de sfeer van Kerst bent, dat je dan gaat twijfelen.
Dat Jezus voor mij werd geboren: dat kan toch niet waar zijn?
Jawel, want dit is het teken dat Hij voor u, voor jou naar deze aarde kwam.

Wat is dat voor een teken?
Wat kunnen we aan een Kind, dat in doeken is gehuld, herkennen?
Elk kind in die tijd werd na de geboorte in doeken gehuld.
Een kind in doeken gehuld was niets bijzonders
en toch juist dat allergewoonste geeft aan,
dat het hier om God zelf gaat die neerdaalde,
de redder die er voor u, voor jou gekomen is.
Kunt u zich voorstellen, dat God naar deze aarde kwam,
in een baby die in doeken gehuld is?
Hulpeloos: als baby, in doeken gehuld en liggend,
afhankelijk van Maria en Jozef.
En toch, juist in dat gewone laat God zien
dat Hij niet komt in Zijn hemelse glans.
Als wij God in ons midden zouden verwachten,
zouden wij misschien verwachten dat er een indrukwekkend licht zou zijn,
zoals dat over de herders valt: de heerlijkheid van de Heere
– de glans en glorie van de hemel, hemelse heerlijkheid komt over hen heen.
En toch is dat licht, waardoor de herders bevreesd raken
omdat zij beseffen dat zij het met God zelf te doen hebben,
het is niet het licht dat over hen komt en hen in de nacht verlicht.

Het teken dat God geeft van zijn komst naar deze aarde
is geen teken dat afstand schept, waardoor wij zouden terugschrikken
en zouden zeggen: het is niet voor ons,
wij kunnen daar niet bij zijn.
Nee, het is een teken dat ons uitnodigt
om bij Hem te komen, om de Heere juist te zoeken:
Een kind in de kribbe – een kind dat is te vinden.
Heel gewoon, niet in pracht en praal, niet afstand te schappen,
het bijzondere is dat het voor u een teken is, juist dat hele gewone
dat in dat Kindje in de kribbe God zelf gekomen is.
De grote God komt in alle nederigheid – om ons te werven:

Ik kwam een verhaal tegen, dat het tegenovergestelde liet zien
waardoor ik nog meer besefte hoe bijzonder het was,
dat God deze weg van nederigheid, klein worden als kind in een kribbe,

‘Mohammed is de zoon van een rijke Arabische olieproducent.
Zijn vader heeft hem naar de VS gestuurd voor studie.
Na enkele weken schrijft Mohammed zijn eerste brief naar huis:
Lieve papa, Amerika is een bijzonder land.
Miami is een fantastische stad.
De mensen hier zijn heel aardig en vriendelijk.
Ik voel me hier thuis.
Het is voor mij alleen een beetje gênant om het mijn gouden Ferrari naar de uni te rijden,
want alle professoren en medestudenten komen met de trein.
Het duurt niet lang voordat Mohammed antwoord van zijn vader krijgt:
Mijn lieve zoon,
ik heb zojuist 200 miljoen dollar op je rekening overgemaakt.
Maak ons niet belachelijk en maak je familie niet te schande.
Ga direct voor jezelf een trein kopen.
Een vader stuurt zijn zoon en die zoon heeft een missie.
Hij mag zijn vader niet te schande maken.
Geheel anders is de missie van de Zoon,
die door de Vader gezonden wordt
en diep neerdaalt in onze schande en rotzooi.
Een Zoon die niet in een gouden Ferrari rijdt,
maar geboren werd in een stal.
Een zoon die op een ezel een stad binnenrijdt en aan een schandpaal gekruisigd wordt.
Het gaat hier om de missie van de Gekruisigde.’
Het teken dat de herders krijgen is het startpunt van deze weg.

Later zal dit Kind een verhaal vertellen dat bij velen bekend is,
dat velen getroost heeft en velen bij God gebracht heeft,
waarin Jezus vertelde waarom Hij gekomen was.
Welk mens onder u die honderd schapen heeft
en er één van verliest,
verlaat niet de negenennegentig in de woestijn
en gaat achter het verlorene aan, totdat hij het vindt?
Doet een mens dat? In ieder geval God wel!
En daarom wordt Hij mens, daarom wordt Hij klein en nederig,
als een kind en hulpeloos in doeken gehuld.
In doeken gewikkeld: misschien zit daar ook wel een verborgen aanwijzing in
naar het einde van het leven van dit Kind:
toen Hij in doeken gewikkeld in het graf werd gelegd.
Bij het kindje in de kribbe zal men nog vertederd gekeken hebben
en hoop hebben gehad: hij is door God gestuurd.
Bij het graf, toen hij weer in doeken werd gehuld, gaf men het op.
Als een boomstam die afgehouwen werd
en werd het geloof tot een vraagteken: is dit het teken?
Is dit kind wel Gods zoon?
Simeon zal het enkele weken later in de tempel tegen Maria en Jozef zeggen:
Jezus zal een teken zijn, dat mensen zullen tegenspreken: Hij kan het niet geweest zijn.
En toch, zegt de engel: Hij was het wel.
De kribbe was het begin, het kruis en het graf het doel.

De herders, al weten zij nog niet alles, zij hebben aan dit teken genoeg.
Zij gaan en zij vinden het Kind, zij vinden het teken dat door God is gezonden.
Zij vinden het Kind als teken, dat God gekomen is
om deze herders ook weer thuis te brengen.
De herders worden schapen – laat mij van uw grote kudde ook een heel klein schaapje zijn.

Misschien bent u ook wel gekomen, om een teken te krijgen van God,
een bevestiging, een bemoediging,
waardoor u weer de weg naar God terugvindt.
Dan is het ook voor u, voor jou het teken: dit Kind in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe.
Dat Kind is een teken: bedoeld om u aan het zoeken te brengen en ook om te vinden.
om Hem, Jezus, te vinden, die verlorenen weer bij God thuisbrengt. Amen

Preek zondag 22 december 2013

Preek zondag 22 december 2013
Schriftlezing: Mattheüs 1:18-25
Tekst: u zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden (vers 21)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

De naam die iemand heeft meestal een betekenis.
Mijn eigen naam betekent: door de Heere gegeven, een geschenk van de Heere.
Ik vermoed dat mijn ouders deze naam bewust hebben uitgekozen
en dat zij niet alleen hebben gekeken naar een naam die zij mooi vonden.
Bij de broer boven mij was de kraamperiode voor mijn moeder een kritieke periode
en het is een wonder dat zij daarna nog kinderen heeft gekregen
en ook dat ik er als eerste na die kritieke periode er ben.
De naam die zij voor mij uitkozen, laat iets zien van de dankbaarheid aan de Heere.
Meer ouders doen dat:
Als zij voor hun kind de naam Daniël of Nathanaël of Johannes hebben gegeven.
Vaak zit er aan een naam ook een verhaal:
Waarom je ouders deze naam voor je hebben uitgekozen.
De dankbaarheid naar de Heere,
of je bent vernoemd naar een opa of oma (die is overleden)
of een ander familielid dat er niet meer is.
Vraag eens aan je ouders, waarom zij deze naam hebben uitgekozen
En ze kunnen er misschien iets over vertellen, waarom zij juist deze naam hadden gekozen.

Als Jozef te horen krijgt welke naam het kindje dat Maria verwacht later zal dragen,
heeft dat ook een reden.
In de naam wil God aan de mensen laten zien, waarom Jezus kwam.
De naam die Jezus ontvangen heeft, laat zien wat de betekenis van Jezus is voor jou en voor u.
Daarom mag Jozef ook niet zelf de naam voor het kind verzinnen,
Omdat de naam Jezus moet laten zien wat God wilde.
De naam van Jezus is een teken:
elke keer als u de naam van Jezus hoort, moet u denken aan de betekenis
die God gelegd heeft in die naam
en waarom Jezus naar de aarde kwam.
In deze dagen is er alle reden om over Jezus na te denken:
We vieren het feest van Zijn komst naar deze aarde – het Kerstfeest,
de naam zegt het al: het feest van Christus,
het feest dat helemaal gaat over Christus en waarom Hij naar deze aarde kwam.
Jezus – die naam heeft een betekenis
(misschien is het niet nieuw voor u):
De Heere redt, bij de Heere is bevrijding.
Er is voor u bevrijding mogelijk en die bevrijding komt bij de Heere vandaan.
De naam van Jezus laat ziet, dat God in actie kwam voor mensen, voor u, voor jou.

Dat zit ook in de naam van Jezus: de eerste twee letters verwijzen naar de naam van God.
In Zijn naam draagt Jezus de naam van God.
Dat is niet zomaar, dat Jezus die naam draagt: het is dé naam van God
waarmee God aangesproken – aangeroepen! – kan worden.
In onze taal: Heer(e)
Niet zomaar een naam, maar een naam met een betekenis – veelzeggend!
Aan Mozes wordt de betekenis van deze naam onthuld bij de brandende braambos:
Ik ben die Ik ben.
Dat kan op het eerste gehoor iets passiefs hebben. Ik blijf zitten waar ik zit.
Maar dat betekent die naam juist niet.
De Heere zegt tegen Mozes: “Ik ben” heeft je gestuurd.
Dat is niet een naam van God met de armen over elkaar,
maar de naam van God die klaar staat.
Ik ben – verwijst naar het verbond: Ik blijf trouw aan het verbond dat ik met Israël heb gesloten.
Daar wijk ik niet vanaf.
Mijn verbond = mijn verbond; mijn trouw = mijn trouw.
En als het niet goed gaat met Mijn volk kom Ik in actie.
De naam geeft niet aan dat God stilletjes in de hemel blijft zitten wachten,
maar popelt om Zijn volk uit Egypte weg te halen, te bevrijden.
Ik ben Degene-die-klaar-staat, Ik ben Degene die er is als je hulp nodig hebt.
Werkelijke hulp, omdat je jezelf niet kunt redden
van de ondergang, van een verlorenheid zo diep.
De Heere zegt tegen Mozes:
Ik heb hun roepen gehoord en daarom ben Ik afgedaald vanuit de hemel.
Ook al heeft het volk het gevoel gehad, dat zij riepen – naar omhoog, zonder antwoord.
Ik hoor het en daarom daal Ik neer – om te redden.
Dat zit in de naam van Jezus:
God die trouw is aan Zijn volk – onwankelbaar, er niet vanaf te brengen,
door niets op deze aarde, door niets ook in uw of jouw leven.
God die ons roepen en ons zuchten hoort
– ook al zou u het zelf niet eens benoemen als roepen naar omhoog
of weet jij niet dat er vanuit jouw hart een roep naar de Heere gaat: Heer, red mij!
God die neerdaalt vanuit de hemel,
die voor ons gevoel zo hoog kan zijn en onbereikbaar,
Hij daalt neer omdat Hij het niet over Zijn hart kan verkrijgen
dat wij, dat u, dat jij verloren gaan.

De engel zegt tegen Jozef: geef deze naam aan je kind.
Zodat iedereen weet, dat het God zelf is die neerdaalt
om te redden
om te redden waar mensen zich niet kunnen redden.
Elke keer als u over Jezus zingt – of het nu de liederen van Kerst zijn of andere liederen,
het is de naam van God zelf – God die naar u toekwam.
Er ruist langs de wolken een lieflijke naam,
een naam die hemel en aarde verenigt tezaam (touwtje).
(Rotterdam – brug)

Het is bijna het einde van het jaar.
In deze tijd van het jaar nemen mensen vaak tijd voor bezinning.
Kijken terug op het afgelopen jaar, een jaar dat bijna voorbij is.
Het heeft iets definitiefs, het is voorbij en het komt niet meer terug.
Dat kan een opluchting geven. Een jaar van narigheid wordt afgesloten
en hopelijk is er voor ons volgend jaar een ander jaar.
Onherroepelijk – wat fout is gegaan, kan ook niet meer worden hersteld.
Wat in de familie fout is gegaan,
als er onenigheid is gekomen, waardoor een zoon niet meer wil komen
of er met een zus geen contact meer is.
In deze tijd waarin het gezellig moet zijn,
kijk maar naar de buren waar de kinderen wel allemaal komen
of naar de reclame, waarin een gezin harmonieus samen kerstfeest kan vieren,
vol vreugde – geen enkele onenigheid,
en bij jezelf, de pijn omdat er één niet is.

Of je ziet tegen Kerstfeest op, omdat er geen vrede is in je hart.
Om wat er in het afgelopen jaar is voorgevallen
en de frustratie, de haat misschien wel, die in je hart gekomen is
waardoor er geen ruimte is voor de vrede – ook niet voor de vrede die God wil schenken.
de naaste liefhebben als jezelf – dat gaat niet meer
en je voelt je buiten staan – buiten de vreugde,
je zit hier wel, maar je hart is er niet bij, is niet open,
de deur van je hart is in het slot gevallen door de bitterheid.
misschien wel buiten God.
Wie zal je dan nog redden? Zalig maken? Hét geluk geven?
Wie kan ervoor zorgen dat je je hart weer opent
dat je hart gereinigd wordt en je weer rein van hart bent?
Wat zegt Jezus later over de reinen van hart?
Zalig de reinen van hart, want zij zullen God zien.

Juist in het licht van het evangelie, door de komst van God naar deze aarde
valt het op, dat er tussen ons en God iets mis is.
Zouden wij het uit onszelf ervaren hebben?
(IJtunnel / Zeeburgertunnel – Rotterdam: de bruggen).
Twee overzijden, die elkaar vroeger schenen te vermijden (Martinus Nijhoff)
Twee overzijden, waarbij mensen God vermeden.
Niet bij God konden komen, hulpeloos en verloren.

We zongen als kind op de kleuterschool het liedje: Witte zwanen, zwarte zwanen
wie gaat er mee naar Engeland varen.
Engeland is gesloten, de sleutel is gebroken, er is geen enkele smid in het land
Die de sleutel maken kan.

Los waren van God, bevrijding nodig hadden, een brug, maar die brug zelf niet konden maken
geen sleutel hadden, waardoor wij niet bij God kunnen komen.

Een mevrouw in het ziekenhuis – ik kwam het verhaal tegen bij Margriet van der Kooi
met een foto van 3 jonge blonde meisjes.
Kinderen uit het eerste huwelijk, waarmee zij na de scheiding geen contact meer had gehad.
Ze trouwde opnieuw en bij deze man had zij het goed.
Ze werd ziek, vocht om te leven
en nu is het voorbij: geen tijd meer, geen kracht meer.
‘Ik heb me niet veel meer van God aangetrokken, zei ze stil
Na een stilte: “Hoe zal dat gaan als u aan de hemelpoort staat?’
Ze zweeg mismoedig: ‘Die zal wel dicht blijven. Ik heb er niet erg naar geleefd.’
Een mooi antwoord van Van der Kooi: ‘Daar ga ik niet over. Ik vertel u een verhaal over God,
een verhaal dat ik niet zelf heb bedacht, een oud verhaal dat God over zichzelf heeft gegeven.

Het verhaal van de verloren zoon, maar het had ook kunnen gaan over de naam die Jezus moest dragen.
Er is een Timmerman, die de sleutel maken kan
Jezus, want Hij zal zijn volk redden, zalig maken van hun zonden.

In onze verlorenheid plant God een naam: Jezus
een naam om aan te roepen, een naam die ons / u/ jou roept!
Als de naam van God zelf nog te hoog is – ook al betekent die naam
Ik-ben-erbij, Ik-sta-voor-je-klaar, Ik ben trouw aan Mijn verbond,
als die naam voor u nog te hoog is, geeft God Zijn andere naam
als teken: het is waar – waarin God zelf ook komt
Die naam roept u: ‘Kom!’

Jezus: God redt door de brug te slaan.
Door in onze wereld te komen – als God,
dragend ook de naam van God
Wie heeft de sleutel naar het land van God? Wie bouwt vanuit ons een brug naar God?
Jezus – elke keer als u over Hem zingt
Elke keer als u Hem aanspreekt, aanroept in het gebed:
mag u weten: het is waar – er is redding mogelijk!
Ook voor mij.
Zo is ons God verschenen / in onze lange nacht
Hij die de eng’len dienen / die eeuwen is verwacht
is als een kind gekomen / en heeft der wereld schuld
nu zelf op zich genomen / en draagt die met geduld.
Amen

Preek zondagmorgen 8 december 2013

Preek zondagmorgen 8 december 2013 – bediening Heilige Doop
Mattheüs 18:1-14
Tekst: En Hij zei: Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan. (vers 3)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus, beste doopouders,

Petra komt boos uit school.
Haar moeder ziet het al, dat er op school iets gebeurd.
He verdraaid, gisteren was er ook al iets,
maar toen kon ze het niet te weten komen wat er gebeurd was.
Nu moet ze het toch proberen.
Ze zegt tegen Petra: ‘Petra, kom eens, ik moet je eens wat vragen:
Wat is er?’
Petra zucht: ‘En toch ben ik de beste!’
‘Nou Petra, wat is er gebeurd?’
‘Jasper was weer als eerste klaar met rekenen.
Nou, ik ben ook goed in rekenen, maar dat heeft de meester niet gezien.’
Jasper, denkt de moeder van Petra, alweer die naam
en daarom vraagt ze: ‘Wat was er gisteren met Jasper?’
Petra kan er nog boos om worden wat er gisteren is gebeurd:
‘Gisteren won hij de eerste prijs met de tekenwedstrijd
en ik kan veel beter tekenen dan hij.
Het is niet eerlijk. Jasper mag altijd bijzondere dingen doen in de klas.
Ik mag nooit iets bijzonders doen.
En toch ben ik de beste!’
Het is niet de eerste keer dat het hier over gaat.
Want vaak komt Petra boos op school,
omdat zij beter wil zijn dan Jasper, maar dan heeft de meester weer niet gezien
dat zij haar vinger op stak en gaf de beurt aan Jasper
en nou, hij weet ook niet alles, hoor.

De beste ergens in zijn.
dat is niet alleen iets voor kinderen.
Ook volwassenen kunnen zich daar druk over maken.
Als er op het werk een bepaalde opdracht gegeven wordt
en ja hoor, dat gaat weer naar die ander, die collega die het toch echt niet kan.
Of die collega die gevraagd wordt om leidinggevende te worden.
Dat had ik ook wel willen worden.
Wat is het dat die behoefte om de beste te zijn
vaak weer in ons hart opduikt?

Ook als gelovige kun je daar nog zo last van hebben , toch?
Of komt het nooit in uw hart op?
Of denk jij dat nooit: had mij het maar laten doen, dan was er tenminste iets van terechtgekomen!
Het speelt ook in de kring van de discipelen:
wie van ons is de grootste?
Wie van ons is de beste discipel van de Heere Jezus?
Aan wie heeft Hij het meest?

We kunnen het Petrus zo horen zeggen:
‘Ik sta altijd als eerste klaar. En bovendien: ik kwam als eerste tot dat inzicht,
dat Jezus de Zoon van de levende God was en daarom die bijzondere naam van Jezus kreeg: Petrus.
Rots.
Hij zou tegen de andere discipelen kunnen zeggen:
‘Ik ben de belangrijkste. Ik word de rost genoemd. Jezus heeft dat zelf gezegd.
Hij heeft gezegd dat hij op mij de kerk zal bouwen.
Dan moet ik toch wel de belangrijkste zijn? Dat moet toch iedereen kunnen begrijpen?’
Of Judas, die over het geld gaat, de penningmeester.
Als hij zijn werk niet goed zou doen, als hij niet alle rekeningen betaalde,
als hij niet al het geld in ontvangst nam en bewaarde,
dan zou er van het werk van Jezus niets terecht komen.
Geen Jezus zonder Judas.
Wat die anderen ook denken.
Aan wie heeft Jezus het meest?
Elke discipel denkt op deze vraag: aan mij heeft Jezus het meest.
De discipelen – we weten hoe dat afloopt, later, als ze in de hof van Gethsemané zijn
als Jezus wordt opgepakt: dan is er niemand waar Jezus iets aan heeft.
Iedereen laat Hem dan in de steek.
Dat lijden en sterven is al op de achtergrond aanwezig.
Nog maar net heef Jezus verteld over Zijn lijden en sterven,
de dood die Hij tegemoet gaan,
of deze vraag houdt de discipelen bezig.
Misschien ook wel begrijpelijk, want als er grote veranderingen op komst zijn,
kunnen we ook bezig zijn met onze positie.
Als er op uw bedrijf een reorganisatie bezig is,
kan ook de gedachte zijn: wat kan ik doen om deze reorganisatie te overleven?
Misschien zit er bij de discipelen er ook wel de gedachte achter:
Heer, wijs uw opvolger aan.
U wilt toch niet dat uw werk een mislukking wordt.
Wijs iemand aan die uw werk kan voortzetten.
Dan blijkt dat er een aantal discipelen is, die zichzelf kandidaat stelt.
Ik kan het wel, Heer.
Ik kan uw missie volbrengen, als u niet meer verder kan.

Wie zou Jezus moeten aanwijzen? Wie is het meest geschikt?
We hebben het gelezen: de Heere Jezus brengt een kind in het midden van die ruziënde discipelen:
Voorwaar, Ik zeg u: Als u zich niet verandert en wordt als de kinderen, zult u het Koninkrijk der hemelen beslist niet binnengaan
Deze tekst is scherper dan ik van tevoren had bedacht.
Dat komt omdat ik alleen de woorden, “worden als een kind” herinner.
Als een losse woorden, die je op een bepaald moment te binnen kunnen schieten.
Wanneer je naar je kinderen kijkt,
als een van hen een opmerking maakt, die je tot nadenken stemt.
Of als je een pasgeboren hummeltje ziet, zo klein.
Maar Jezus spreekt over nog meer: hij heeft het over de noodzaak om te veranderen.
Om anders te denken en te leven.
Want anders kunnen we het Koninkrijk van God niet binnengaan.
Dat gold voor de discipelen, die al zoveel tijd met Jezus meetrokken
en die van zichzelf wel dachten: wij komen het koninkrijk van God wel binnen.
Als wij daar zijn, zullen wij een erepositie bekleden.

Jezus keert hier alles om.
Jezus zegt in ieder geval niet: je moet worden als een Mandela,
je moet je niet spiegelen aan iemand die veel gedaan lijkt te hebben,
die veel voorstelt, waartegen wij opkijken.
Maar worden als een kind, dat nog niet veel heeft staan op zijn erelijst.
Haast geen diploma’s heeft.

Want bij ons gaat het er om, dat kinderen volwassenen worden.
Daarom gaan jullie kinderen naar school.
En misschien denk je wel aan een volwassene
en denk je bij jezelf: zo wil ik ook zijn.
Zoals die meester, want die heeft altijd van die leuke grapjes.
Of als mijn voetbaltrainer, want die kan zo goed voetballen.
Of gewoon als mijn vader, omdat hij de leukste vader van de wereld is.
Kunnen jullie voorstellen, kinderen,
dat de meester in de klas naar jullie zou kijken en zou denken:
ik zou willen dat ik als een van deze kinderen uit mijn klas was.
Dat kun je je toch niet voorstellen?
Of dat een van de ouders hier vooraan zou denken:
ik zou willen dat ik als mijn kind was,
dat kleine kindje van mij– zo zou ik ook wel willen zijn.
Of dat jullie eigen vader zou denken: ik zou willen dat ik als mijn kind wordt.
Ik zou graag willen veranderen.
Eigenlijk zou je het nu gewoon even moeten vragen,
of straks uit de kerk: pap, zou je als mij willen zijn?
Zou je willen veranderen?

Misschien dat hij zegt: ja bepaalde dingen van vroeger zou ik nog wel willen,
uit de tijd dat ik kind was.
maar veranderen:
want dat zegt Jezus – niet alleen worden als een kind,
maar hij spreekt ook over veranderen.
Een soort bekering, verandering in het leven,
want dat bedoelt de Heere Jezus:
een heel andere manier van leven.
Niet een leven, waarin de dingen die voor volwassenen van belang zijn,
die voor volwassenen tellen.
zou u dat willen? Veranderen en helemaal kind worden?

Wat bedoelt de Heere Jezus met die verandering en dat worden als een kind?
Eigenlijk is het onmogelijk.
Ik kan niet meer als een kind worden.
Misschien hebben jullie, doopouders, al geregeld dat je iets van je kinderen overneemt.
Dat je verandert, doordat je nu een kind hebt.
Dat je bijvoorbeeld anders kijkt – je ziet nu dingen die je voorheen niet zag
en je ziet ze omdat je kind er steeds naar kijkt.
Je gaat steeds meer door de ogen van je kind leren zien.
Je leert steeds van je kind.
Door de opmerkingen die je kind maakt.
Als het gaat om geloven, heb ik veel van mijn kinderen geleerd,
van de gesprekken die wij aan tafel hebben bijvoorbeeld.
Maar helemaal worden als een kind – ik kan dat niet meer.
Al zou ik er naar verlangen,
misschien heb jij dat wel, nu je merkt dat het leven helemaal niet zo eenvoudig is,
dat je verlangt naar je kindertijd, waarin alles eenvoudig was.
Waarin je niet die zorgen had, of dat verdriet, de tijd dat je nog gelukkig was.
We moeten iets doen dat voor ons onmogelijk is.
en toch wordt het van ons gevraagd.

Tegen die ruziënde discipelen die zichzelf de belangrijkste vinden,
zegt Jezus: als je niet wordt als een kind, als je niet verandert,
dan kun je het Koninkrijk van God niet eens binnengaan.

Wat bedoelt de Heere Jezus dan?
een kind kijkt naar zijn vader en moeder om te zien wat het moet doen.
Opvoeding bestaat niet alleen uit wat je aan je kind aanleert,
veel van de opvoeding gebeurt doordat je kind ziet wat je doet.
Het kopieert je gedrag.
Je wordt een voorbeeld voor je kind.
Je kunt dat geregeld aan je kind merken dat zij iets van je overnemen,
van je gedrag, van wat je zegt, soms is het maar de vraag of je daar blij mee bent,
want ook het verkeerde kopiëren ze.
Wat de Heere Jezus aangeeft, is dat wij zo de Heere Jezus moeten kopiëren.
Dat wij, zoals een kind een volwassene nadoet, in het spel of in het echt,
zo moeten wij kijken hoe de Heere Jezus het deed.

Denk eens aan de kinderen die vanmorgen binnengebracht werden.
Wat hebben zij gedaan om hier te komen?
Niets. Ze zijn door hun ouders hier naartoe meegenomen.
Ze hebben zelf niet kunnen zeggen: we willen niet.
We kunnen nog verder teruggaan:
welke eisen worden gesteld aan een geboorte?
Wat moet je kunnen? Wat moet je doen om geboren te worden? Niets.
Dat is toch iets anders dan het verhaaltje aan het begin: ik ben het beste in…
Waar kan een baby het beste in zijn?
wij hebben nu een babytje van enkele dagen oud,
dat nog niet eens kan aangeven wat er scheelt,
het kan alleen slapen, kijken, huilen, zich laten koesteren.
Als het honger is, of als het zich alleen voelt, kan het alleen maar huilen.
Is dat niet wat de Heere Jezus bedoelt met bidden: roepen naar God als je Hem nodig hebt,
omdat je helemaal afhankelijk bent.
Dat is een van de redenen waarom de Heere Jezus een kind naar voren schuift
en zegt: zo moet je worden – afhankelijk van God.
Daarom is het zo mooi, dat jullie, doopouders hier zijn.
Je brengt je kind bij God, omdat je weet: ik kan voor mijn kind zorgen.
Vandaag is het daarom een bijzonder moment,
omdat je weet: er is nog een Vader,
een hemelse Vader.
Deze hemelse Vader zal gelukkig ook voor Zijn kind zorgen.
Als vader of als moeder hoop je zelf voor je kind te kunnen zorgen
en alles te kunnen geven wat het nodig heeft om gelukkig te worden.
Maar echt geluk kan God alleen geven.
Zeker op zo’n dag besef je dat: mijn kind heeft de Heere nodig!
Maar ook ik, zoals mijn kind in mijn armen ligt, zoals mijn kind niet zonder mij kan,
zo kan ik zelf ook niet zonder de Heere.
zonder die afhankelijkheid, waarbij de Heere bepaalt, kunnen wij het koninkrijk van God niet binnengaan.

Een verandering:
de doop geeft aan: dat is voor ons mogelijk, omdat Jezus zelf kind geworden is.
Over enkele weken is het Kerstfeest en dan vieren wij dat met elkaar,
dat de grote God een klein kindje is geworden – zelf is geworden als een kind.
En dat is voor ons de mogelijkheid om te worden als een kind,
meer nog kind dan wij veranderen door de geboorte van een kind,
want door dat kind van Bethlehem, Jezus die ons oproept om ook kind te worden,
kunnen wij kind worden, kind van de hemelse Vader.
Amen

.

Immanuël

Immanuël (Meditatie)
en men zal Hem de naam Immanuël geven, hetgeen betekent: God met ons

‘Een koningin kun je niet alles laten zien.’ Dat was de algemene mening van het ziekenhuispersoneel, toen het bezoek van koningin Helena werd aangekondigd.
Koningin Helena was koningin van Italië en ze zou in 1943 een ziekenhuis bezoeken in Napels. Napels lag toen op het front van de Duitsers aan de ene kant en de Amerikanen en de Britten aan de andere kant. Tijdens die strijd werd de stad ook gebombardeerd. Koningin Helena wilde bij de gewonden op bezoek.
Maar: ‘Een koningin kun je niet alles laten zien.’ Want stel je voor, zo’n koningin was het helemaal niet gewend om zulke verschrikkelijke dingen te zien. Je kunt het zo’n nette en beschaafde dame niet aandoen om het allergruwelijkste te laten zien: verminkten, de gangen waar de stank je tegemoet kwam, waar het nauwelijks uit te houden was. Dat kon je een koningin niet aan doen. Dat zou te confronterend zijn, te onwaardig voor haar.
De leiding van het ziekenhuis besloot toen om één zaal gereed te maken voor de koningin. Een zaal met gewonden die er niet al te erg aan toe waren, keurig schoongemaakt, zodat de koningin wel een indruk zou krijgen van de gewonden, maar niet te veel van streek gemaakt zou worden. De andere kamers en gangen werden goed afgesloten, voor het geval dat ze toch per ongeluk in die richting zou gaan. Een kortstondig bezoek om een indruk te krijgen en toch niet te veel van haar waardigheid te hoeven inleven. Zodat ze zich niet hoeft te schamen voor haar positie. Zodat deze koningin Helena toch het idee heeft dat zij iets goeds heeft gedaan.
Mattheüs vertelt ons een verhaal over een andere Koning, waarin het ook anders aan toe gaat. Niet zomaar een koning, maar de Koning van het heelal, die geboren werd. Deze Koning liet het niet bij een kort bezoekje om een indruk te krijgen. Hij daalde af in ons bestaan. Hij werd aan ons gelijk.
Hij, Jezus, werd geboren uit een vrouw die nog niet getrouwd was en zo nam de Koning van het heelal het risico om te boek te staan als een onecht en buitenechtelijk kind. Zo werd Hij gelijk aan allen al vanaf hun geboorte een schande met zich meedroegen. Hij werd geboren in armoede, zodat wij niet bij onszelf kunnen denken: ‘Wij zijn te min om bij God te horen.’ Daarvoor legde Hij Zijn hemelse heerlijkheid af. God was bereid om Zijn reputatie op het spel te zetten – voor ons! Hij vond het niet te min om onder ons te komen wonen –om te worden als wij. Hij begon kwetsbaar: als een kind, bij het allereerste begin, zelfs het risico om als kind gedood te worden met de andere kinderen van Bethlehem weerhield Hem niet om vanuit de hemel te komen hier op onze aarde.

Jezus, dat kindje in de kribbe is niemand minder dan God. God die onder ons kwam wonen en gelijk werd aan ons. Dat is al heel wat. Dat Hij ons kent, dat Hij ons aanvoelt en weet wat wij doorgemaakt hebben. Dat God niet vanuit de hoge hemel te ver verwijderd is van ons leven. Dat is al een troost op zich. Dat Hij, de Koning van het heelal, God, ons opzoekt, in ons midden komt. Wordt als wij. Immanuël – God met ons. Deze wereld waarin wij wonen en leven, daarin kwam de Zoon van God. Dat vieren wij in deze dagen. Dat deze wereld niet door God is losgelaten, niet is prijsgegeven. Onze wereld Gods wereld is en blijft.

Dat is niet het enige. Er is meer. Dat kind dat geboren wordt, God die afdaalt in ons bestaan, Hij wordt Jezus genoemd. Want Hij zal Zijn volk redden van hun zonden. God komt naar ons toe. Niet alleen om één met ons te worden. Om ons te kunnen aanvoelen, maar om ons te redden. Te redden van een leven dat verloren, dat ten dode is opgeschreven gaat.

De komst van koningin Helena had een aanleiding: er was iets ergs gebeurd en zij wilde de burgers van de stad Napels een hart onder de riem steken. Haar medeleven betonen. Jezus komt –maar niet alleen om Gods medeleven te tonen. Hij wordt ons gelijk om onze schuld naar God toe over te nemen. De komst van Christus brengt genade, maar is ook genade! Door Hem gaat de hemelpoort open. Immanuël – God in ons midden om ons weer bij God te brengen. Ons te redden van onze zonden.

Vervulling van de belofte in het Oude Testament?

Vervulling van de belofte uit het Oude Testament?

Vooral rondom Kerst duikt de gedachte op, dat het Oude Testament spreekt van een belofte, die in het Nieuwe Testament vervuld wordt. Dat heeft wellicht ook te maken met de gedeelten uit Mattheüs en Lukas over de aankondiging en geboorte van Jezus, waarin aangegeven wordt dat hetgeen beschreven is in de Schriften vervuld wordt.

Omdat ik komende zondag preek over Mattheüs 1:1-17 ga ik na wat de waarde is van de gedachte van Jezus als vervulling van het OT.

Daarvoor raadpleeg ik een boek van de oudtestamenticus Horst Dietrich Preuβ over Het Oude Testament in de christelijke prediking. Hierin heeft hij een paragraaf over het schema belofte – vervulling. Volgens Preuβ is de gedachte, dat het NT de vervulling is van het OT, problematisch:
In het NT wordt er weliswaar gesproken over vervulling, maar zijn er vanuit het NT meerdere verbindingen te leggen met het OT. De gedachte dat het NT vervulling is van het OT mag daarom niet absoluut gesteld worden.
Het is ook niet terecht om aan te geven, dat het OT vol is van een belofte. Het OT is ook vol van aankondiging van oordeel. We kunnen toch niet zeggen, dat het komende oordeel een gave van God is die wordt beloofd?

Bovendien is er de vraag van de hedendaagse gelovige of de hedendaagse christelijke lezer van het OT: Wat zegt het een christen, die het OT leest, dat wat er in het OT beschreven wordt in Christus vervuld wordt?
Allereerst gaat in het in het OT om de geschiedenis van God met Zijn volk Israël. We kunnen niet (zoals Walter Zimmerli bijvoorbeeld deed) zeggen, dat voor ons in het OT de belofte zichtbaar wordt. Dan wordt er te weinig onderscheid gemaakt tussen Israël en de christelijke gemeente.

Daarnaast gaat de geschiedenis die in het OT beschreven wordt aan de hedendaagse christelijke gelovige voorbij als deze alleen gezien wordt vanuit het perspectief van de vervulling. Het is dan een geschiedenis die ons niet aangaat, omdat wij alleen met de vervulling te maken hebben. Wat is de theologische relevantie van een geschiedenis waarin wij zelf niet voorkomen?
‘Onze luisteraars zijn meestal te hoffelijk om tegen ons te zeggen, dat zij niet in de preek voorkwamen, omdat de preek meer een leerstuk over fenomenen in de Bijbel was dan een nieuwe belofte of nieuwe aanspraak.’ (Preuβ, p. 68)

Preken vanuit het schema van de belofte naar de vervulling heeft ook het gevaar in zich, dat alle aandacht uitgaat naar het plan van God, waarbij de concrete gebeurtenis van het heil, de daadwerkelijke heilsdaad van God die we in de verkondiging zouden moeten tegenkomen overschaduwd wordt door het plan. De luisteraar moet niet een toeschouwer worden van een bepaald plan dat uiteen gezet wordt worden aangesproken vanuit de concrete heilsdaden van God. (Preuβ, p. 68)

Voor mij twee lessen voor de preek over Mt 1:
(a) Niet het heilsplan, maar de heilsdaad van God, zoals beschreven is in Mt 1, moet in de verkondiging centraal staan.
(b) Niet uitgaan een geschiedenis waarbij de gemeenteleden slechts toeschouwer zijn, maar een geschiedenis die hen als hoorder aangaat.
Deze twee lessen kunnen met elkaar te maken hebben. Wanneer het gaat om Gods heilsdaden, gaat een geschiedenis mij vandaag de dag ook meer aan, dan een plan (ook al is dat plan van God) dat zich in voorbije tijden afspeelt

N.a.v. Horst Dietrich Preuβ, Das Alte Testament in christlichter Predigt (1984) p. 62-69.

Mattheüs 1:2-17

Mattheüs 1:2-17

De genealogie uit Mt 1:2-17 eindigt met als climax: Jezus, die uit Maria geboren is en Christus genoemd wordt.
Vanaf het begin staat de vraag central: wie is Jezus? En wat is zijn rol in Gods heilsgeschiedenis? De genealogie is bedoelt om de identiteit van Jezus aan te geven: hij is de climax van Gods geschiedenis met Israël en in Hem begint deze geschiedenis opnieuw. Het MtEv geeft daarbij aan, dat Jezus als mens alleen in deze geschiedenis van Israël te begrijpen is.
Frankemölle: ‘Deze Joodse wortel hebben christenen als deel van hun christelijke identiteit te accepteren als zij werkelijk in de navolging van Jezus willen gaan.’

De genealogie start met Abraham. Hiermee wordt nog eens benadrukt dat Jezus de zoon van Abraham is en dat Hij gekomen is tot heil van Israël en tot zegen van de volkeren. De Bijbellezer weet ook, dat Abraham in eerste instantie geen kinderen kon krijgen. Na de herhaalde belofte, stelt God de vraag: Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? (Genesis 18:14) Wanneer vanaf 1:18 de hemelse herkomst van Jezus wordt aangegeven, mag de lezer al weten dat voor God niets te wonderlijk is.

Alleen wie het Oude Testament kent en de voortdurende toespelingen van het MtEv op het Oude Testament begrijpt kan de tekst en de intentie van het evangelie van Mattheüs (MtEv) begrijpen. Mattheüs grijpt bijvoorbeeld terug op de genealogieën uit de Kroniekenboeken, die zelf ook weer een actualiserende herinterpretatie van eerdere genealogieën zijn. Het MtEv grijpt ook terug op de geboorteberichten van belangrijke personen uit de heilsgeschiedenis, zoals die van Mozes en David. Deze berichten willen aangeven welke betekenis iemand in Gods geschiedenis krijgt. Het MtEv moet dus gelezen worden tegen de achtergrond van het Oude Testament. Dat wordt in het evangelie zelf ook aangegeven. Bijvoorbeeld door steeds de vervulling van hetgeen in de Schriften geschreven is te benadrukken.

3 delen
De genealogie is opgebouwd uit drie delen, die steeds 14 generaties bevatten (1:17):
– Van Abraham tot David
– Van David tot aan de Babylonische ballingschap
– Van de Babylonische gevangenschap tot Jezus Christus.
Daarmee wordt de genealogie een uitleg van het opschrift: Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham (Mt 1:1).
Mattheüs heeft deze genealogie bewust samengesteld, want hij laat verschillende koningen weg en creëert 3 fasen die in lengte onevenredig zijn: het is hem te doen om te laten zien dat het begon met Abraham. Dat Gods geschiedenis met Zijn volk het hoogtepunt vond in David en het dieptepunt in de Babylonische gevangenschap. Deze geschiedenis van God met Zijn volk loopt vanaf het begin via het hoogte- en dieptepunt uit op Jezus Christus. In de genealogie van Jezus Christus is te zien dat Hij het doel was van Gods geschiedenis met Israël.
Overigens geeft 1:17 aan, dat er 3 x 14 generaties zijn. Bij natellen blijkt dat er sprake is van 13 -14 -13 verwekkers. Volgens Frankemölle wil MtEv daarmee aangeven, dat de geschiedenis van Israël op Jezus uitloopt en met Jezus opnieuw begint.

De genealogie wordt enkele keren onderbroken:

* Zo wordt David in 1:6 ‘koning’ genoemd. Daarmee wil het MtEv aangeven, dat Jezus niet op één lijn met koning David staat, maar meerder is dan David. Want in de climax wordt Jezus dé Gezalfde genoemd. Jezus is geen aardse koning, maar de zachtmoedige Vredevorst die in Gods naam komt (Mt 21:5 => Zach 9:9). Hij is niet alleen de Koning van Israël, maar ook de Mensenzoon.

* Aan het einde wordt de geneaologie ook onderbroken. De genealogie is steeds actief beschreven: Abraham gewon, David gewon. Op het einde wordt het passief, als er gesproken wordt over Maria die Jezus ontving. Met deze passieve formulering grijpt het MtEv vooruit op 1:18-25, waarin Jezus als vervulling van Jes. 7:14 wordt beschreven. Tegelijkertijd laat de overgang van actief naar passief zien, dat Jezus op een unieke wijze Gods zoon is.

* In 1:2 wordt beschreven dat Jakob niet alleen Juda verwekte, maar ook zijn broers. Hiermee wordt het begin van de geschiedenis van Israël aangeduid. Deze geschiedenis eindigt voor het MtEv bij Jechonia en zijn broeders, waarbij de tijdsaanduiding opvalt: ten tijde van de Babylonische ballingschap (1:11).

De 4 vrouwen
Opvallend is de onderbreking van de genealogie door de 4 vrouwen:

* Dat Thamar opgenomen is, is niet zo verwonderlijk. Het MtEv heeft dat deel van de genealogie overgenomen uit Kronieken ( 1 Kron 2:3-15 – hoewel de naam van Israël dan weer veranderd is in Jakob). Opvallend zijn wel de andere 3 genoemde vrouwen: Rachab, Ruth en Bathseba, de vrouw van Uria. De lezer weet dat deze keuze bewust is, omdat het MtEv ook bekende vrouwen had kunnen noemen als Sara, Rebekka en Lea. Thamar wordt ook genoemd vanwege het Joodse familierecht. Jezus kan als zoon van Jozef gerekend worden (en daarmee afstammeling van David zijn), omdat Perez een erkende zoon van Juda is. Om de lezer op het spoor van Genesis 38 te zetten, worden beide zonen – een tweeling – van Juda en Thamar genoemd.
Er zijn verschillende tradities met betrekking tot de afkomst van Tamar. Er zijn Joodse tradities die Tamar een Joodse herkomst geven. In de tijd van het MtEv is er ook een traditie die Tamar een heidense herkomst geeft.

* Rachab, die waarschijnlijk een prostituee was, wordt toch met ere genoemd , omdat zij onderdeel wilde uitmaken van het volk Israël en koos voor de God van Israël. Het huwelijk tussen Rachab en Salmon wordt nergens in het OT genoemd. Ook het feit dat er over Rachab geschreven wordt i.p.v.Rahab laat zien dat het MtEv niet alleen leunt op de LXX.

* Ruth is was als Moabitische een niet-Joodse en toch de moeder van Davids grootvader Obed.
* Bathseba wordt niet bij name genoemd, maar aangeduid als ‘vrouw van Uria’: David verwekte Salomo bij haar die de vrouw van Uria was. De schande die Bathseba overkwam, is vergelijkbaar met de schande die Maria overkwam: zwanger worden buiten haar huwelijk om.

Worden deze vrouwen in de stamboom genoemd vanwege hun zondige verleden? Dan zou de aandacht niet alleen moeten uitgaan naar deze vrouwen, maar ook naar David en zijn zonde ten opzichte van Bathseba en Uria.
Waarschijnlijker is dat de heilsgeschiedenis die via David naar Jezus Christus loopt er zonder deze vrouwen niet zou zijn geweest. De heilsgeschiedenis van God verloopt via ‘kromme wegen’.
Mogelijk is dat deze vrouwen genoemd werden vanwege hun heidense komaf. Volgens Fiedler waren deze namen identificatiefiguren voor de heidenchristenen. Alleen loopt deze gedachte spaak bij Maria, die Joods was.
Richard Bauckham (Gospel Women) gaat ervan uit dat de 4 vrouwen genoemd worden vanwege hun heidense herkomst. Hij wijst erop dat Tamar en Rachab een Kanaänitische afkomst hebben, Ruth een Moabitische en Bathseba (mogelijk) een Hethitische achtergrond. Deze 4 vrouwen zijn afkomstig uit de 7 volkeren die voor Israël verdreven werden en met wie de Israëlieten niet mochten huwen. Het MtEv verandert de afkomst van de Syro-Fenicische vrouw in een Kanaänitische afkomst (Mt 15) – aanwijzing dat er voor het MtEv iets aan de hand is.

Epiloog
Bij dit gedeelte hoorde ik ooit een indrukwekkende preek van prof. dr. A. van de Beek over het laatste vers van 2 Sam. 23, waarbij ook Mt. 1:1-17 gelezen werd. In die preek gaf hij aan, dat in de Bijbel de naam van David sinds zijn zondigen tegen Bathseba en Uria met deze twee namen verbonden is gebleven. Alleen na de geboorte van Jezus kon de naam van David weer los van Bathseba en Uria uitgesproken worden.

Bronnen: Hubert Frankemölle, Matthäus-Kommentar (1994) en Richard Bauckham, Gospel Women (2002).
Ook heb ik de commentaren van Ben Witherington III (2006) en Peter Fiedler (2007) geraadpleegd.