Dr. A. van de Beek over “Schepping”
Spreken over God, p. 195-235
5.1 Geen scheppergod, maar de HEER is schepper
In zijn dogmatiek maakt Van de Beek een aantal eigenzinnige, markante keuzes. Een van die markante keuzes is om de scheppingsleer pas halverwege de dogmatiek te behandelen. Er zijn dan al heel wat thema’s gepasseerd, zoals Christus, de leer van de kerk en de leer van het einde.
Van de Beek heeft een aantal redenen om voor deze volgorde te kiezen:
- We kunnen alleen over de schepping spreken – volgens Van de Beek – als we het eerst over Christus hebben gehad. Anders wordt de scheppingsleer vooral ingevuld vanuit onze menselijke waarneming en beleving van de wereld om ons heen (natuur – vaak filosofisch ingevuld) of van wat wij op deze aarde meemaken (geschiedenis).
- Die menselijke waarneming of beleving leidt tot een bepaald beeld van God, dat niet overeenkomt met hoe de Bijbel erover spreekt. De suggestie wordt ook gewekt dat we het bestaan van God zouden kunnen aantonen vanuit hoe wij de schepping waarnemen.
- Als we naar de wereld kijken, hebben we vaak een te positief beeld. We kijken dan vooral naar de schoonheid van de natuur, maar de wrede kant van de natuur drukken we weg.
Het Bijbelse spreken over de schepping staat niet los van God. Israël heeft God ervaren, doordat Hij sprak en doordat Hij Israël redde. Vanuit die ervaring ging Israël God belijden als schepper. Deze belijdenis dat de God van Israël ook de schepper is, geeft aan:
- dat het Bijbelse spreken over God als schepper bedoeld is om het vertrouwen te sterken in de God van Israël.
- dat het Bijbelse spreken over God als schepper laat zien dat er geen macht boven God is. Hij heeft alle macht.
Genesis 1 en 2 moeten dan ook niet gelezen worden om kennis over biologie, natuurkunde of geologie op te doen, stelt Van de Beek. We hoeven de evolutietheorie niet te bestrijden, want die is niet in tegenspraak met de Bijbel. De Bijbel levert geen wetenschappelijke informatie, maar belijdt.
Het leven en denken van het oude Israël stond niet los van de culturen van het Oude Nabije Oosten. Onderdelen van het spreken over schepping komt overeen met volkeren rondom. Maar als Israël iets heeft overgenomen, dan gebeurde dat niet kritiekloos. Daardoor komt het denken over schepping op bepaalde punten overeen, maar is het wel een ander geloof, namelijk dat de HEER, God van Israël, de schepper is.
5.2 Door Christus zijn alle dingen geschapen
Van de Beek wil de schepping vanuit Christus doordenken, omdat hij anders bang is dat Christus een noodmaatregel is. Christus zou dan alleen gekomen zijn om de gevolgen van de zonde weg te nemen. In dat geval komt Christus er (later) bij en is Hij minder wezenlijk voor wie God is. Van de Beek wil die kant niet op: Christus is wezenlijk voor God. Alleen via Christus kunnen we de God van Israël kennen. Dus kunnen we ook alleen via Christus het werk van deze God van Israël kennen, zoals de schepping. In Israëls God is Christus aanwezig. Wie God is, wordt pas duidelijk als we naar Christus kijken. Dat betekent ook voor de werken van God, zoals de schepping. We kunnen volgens Van de Beek het alleen over de schepping als we Christus erbij betrekken: door Christus zijn alle dingen geschapen.
Als we de schepping op Christus betrekken, dan zien we gelijk dat de schepping ook een minder mooie kant heeft: er is lijden, er is geweld, er is misdaad. Als de schepping op Christus betrokken wordt, betekent dat namelijk ook dat het kruis van Christus op de schepping betrokken moet worden. Van de Beek schreef een uitgebreidere versie van zijn scheppingsleer met als titel Een lichtkring om het kruis. (De gedachte van de schepping als lichtkring om het kruis is ontleend aan de Nederlandse theoloog dr. O. Noordmans). De schepping lijdt. De Gekruisigde draagt ook het kruis van de lijdende schepping.
5.3. Problemen met de belijdenis van de schepper
Volgens Van de Beek hebben christenen in de loop van de kerkgeschiedenis altijd moeite gehad om het lijden van de schepping op God als schepper te betrekken. Een van de grootste ketters uit de kerkgeschiedenis is Marcion. Marcion geloofde niet dat Christus de aarde had geschapen, omdat de aardse materie in zijn ogen minderwaardig was. De schepping kwam door een mindere god, de god van het Oude Testament. Christus komt als hogere God ons redden uit de schepping. Volgens Van de Beek is Marcion vandaag de dag ongekend populair. Daarom kleurt hij Marcions denken ook in met wat hij in zijn eigen tijd bij medechristenen waarneemt: ‘Zo hield Marcion een canon over die alleen sprak over een liefdevolle, vergevende en reddende God.’ (p. 203)
De kerk heeft Marcion altijd afgewezen, omdat het niet kon accepteren dat er een andere god naast de drie-enige God zou zijn. Een onderscheid tussen een goede en een kwade God paste niet bij dit Godsbeeld. De duivel niet gelijkwaardig aan God, maar minder en door God geschapen. De kerk wilde ook geen onderscheid tussen schepping en redding: de God die ons redt is ook de God die deze wereld geschapen heeft. Vanwege de grote invloed van Marcion voegde de kerk aan de belijdenis toe dat de wereld door God geschapen is. Dat geeft wel een enorme spanning aan het God: want Hij had de macht om de zonde en de dood tegen te houden, maar heeft het niet gedaan.
5.4 Een staat der rechtheid
Het lijden in de schepping roept de vraag op of er ooit een tijd was zonder lijden in de schepping. In de theologie zijn er die uitgingen van een schepping die oorspronkelijk volmaakt was: de staat der rechtheid. (Staat heeft te maken met de toestand waarin je je bevindt: na de zondeval kwam de doodsstaat.)
Het is niet voor niets dat men in het verleden uitging van een staat der rechtheid:
- Met een staat der rechtheid komt de zonde niet bij God vandaan. Hij heeft de wereld zonder zonde, in volmaaktheid, geschapen.
- In Genesis 1 wordt gezegd dat God zag dat alles (zeer) goed was.
- De zonde is geen onderdeel van de schepping, maar er later als verstoring van de schepping bij gekomen. (In vaktermen heeft dit: een accidens)
Er zijn echter redenen om vandaag de dag niet meer uit te gaan van een staat der rechtheid:
- Onderzoek heeft laten zien dat de wereld miljoenen of miljarden jaren oud is. Evolutietheorie is moeilijk te combineren met een staat der rechtheid en een zondeval.
Binnen behoudende kringen wordt die ouderdom genegeerd. Soms wordt een wetenschappelijke onderbouwing gezocht in het creationisme. Van de Beek vindt dat geen goede oplossing, omdat je dan in zijn ogen de indruk wekt dat geloven betekent dat je wetenschappelijk onhoudbare posities verdedigt. (Je gaat uit van een tegenstelling van wetenschap en geloof, waarbij een gelovige de wetenschap moet opgeven.) - De vraag is of Genesis 1 goed is uitgelegd. God kan ook bedoeld hebben dat de schepping goed was met het oog op het doel van de schepping. Volgens Van de Beek gaat het in Genesis 1-4 niet om een paradijs dat door de zonde verloren is gegaan, maar om het problematische van de mens als schepsel.
- De zondeval roept de vraag op naar Gods almacht: was God niet in staat om de zonde tegen te houden?
- De staat der rechtheid roept ook de vraag op wat de betekenis van Christus is. Is de rol van Christus vergelijkbaar met die van de zonde, namelijk dat Christus erbij gekomen is om de zonde te repareren. Dan is Christus minder wezenlijk voor God, want zonder zondeval zou Hij geen mens geworden zijn. (Van Ruler zegt dat de menswording van Christus slechts een noodmaatregel is om de oorzaak van de zonde ongedaan te maken.)
5.5. Christus en de wereldgeschiedenis
Er zijn drie basale modellen om Christus met de schepping te verbinden:
- Herstelmodel: Het herstelmodel gaat uit van een volmaakte schepping en een zondeval. In dit model is Christus gekomen om de volmaakte schepping te herstellen.
De kritiek van Van de Beek op dit model is dat er teruggekeken wordt naar het begin. Bovendien gaan de teksten in het begin niet over een paradijs. - Vooruitgangsmodel: Dit model gaat uit van een geleidelijke ontwikkeling van de mensheid. Er is geen zondeval als breuk, maar er is een ontwikkeling van een primitieve mens naar een intelligente mensheid.
- Crisismodel: Er zijn twee werkelijkheden: de werkelijkheid van de zonde (de werkelijkheid van de eerste Adam) en de werkelijkheid van Gods redding in Christus (de werkelijkheid van de tweede Adam). Deze twee werkelijkheden zijn er vanaf het begin van de schepping.
Van de Beek koppelt deze modellen aan een voor ons ingewikkelde discussie uit de 17e eeuw: de discussie over het infralapsarisme en supralapsarisme. Volgens Van de Beek past het infralapsarisme bij het herstelmodel: God besloot eerst de val toe te laten en vervolgens met de redding te komen. Het crisismodel past volgens hem bij het supralapsarisme: voordat God de zondeval toeliet, had Hij al de redding op het oog.
5.6. Voorzienigheid
De leer van de schepping stond niet op zichzelf, want Gods bemoeienis met de schepping is niet klaar na de schepping. Ook de schepping is niet klaar na de schepping. In de dogmatiek is er sprake van de doorgaande schepping (creatio continua). De zorg voor de geschapen werkelijkheid wordt behandeld in de voorzienigheidsleer. Deze leer is bedoeld om het vertrouwen op God te versterken in moeilijke tijden.
Het ingewikkelde van deze voorzienigheidsleer is niet om Gods zorg te blijven zien. Het ingewikkelde van deze leer is hoe lijden en tegenslag aan Gods zorg kunnen worden gekoppeld. Moet het kwade in onze wereld bij God weggehaald worden? Of betekent voorzienigheid dat ook het kwade dat ons overkomt uit Gods hand komt?
Wij als mensen zijn niet altijd in staat om aan te geven wat wel en wat niet uit Gods hand komt. Dat betekent dat wij niet in staat zijn om aan te geven dat het kwade niet uit Gods hand komt. Van de Beek gaat er van uit dat er in de Bijbel ook geopperd wordt dat de zonde uit Gods hand kan komen.
De term voorzienigheid is ontleend aan de geschiedenis waarin Abraham zijn zoon Izak moet offeren. Omdat dit verhaal volgens Van de Beek op Christus moet worden betrokken, moet ook de voorzienigheidsleer vanuit Christus worden geduid. Dan komen we bij het offer dat God bracht toen Zijn Zoon aan het kruis ging. Maar ook een christologische invulling van de voorzienigheidsleer betekent niet dat de vragen over God voorbij zijn. Uiteindelijk gaat het volgens Van de Beek om de vraag waarom God deze God is.
5.7 Symbolen van heil
In de schepping wordt er veel geleden. Toch zijn er ook mooie momenten en zegeningen. Die worden onverdiend door God gegeven. Die geschenken zijn tekenen van het heil dat komen zal. Zoals er in het leven van Christus op weg naar het kruis ook bijzondere ervaringen zijn, zoals de verheerlijking op de berg, zo kent de schepping ook zulke momenten. Die mooie momenten zijn maar momentopnamen.
5.8. Vrije wil
Als God alles leidt en bestuurt, komt dan de zonde niet bij God vandaan? Betekent dat dan niet dat God verantwoordelijk is voor het kwaad en de zonde (in de dogmatiek wordt dan het woord ‘auteur’ gebruikt: God is in dat geval auteur van de zonde).
Een antwoord wordt gegeven in de verdediging van de vrije wil. Die verdediging heeft volgens Van de Beek haar basis in het spreken over de zonde. Arminius deed iets revolutionairs: hij betrok de vrije wil op de genade. Tegenwoordig gaat het bij de vrije wil vaak om de leer van de heiliging: hoe je als gelovige behoort te leven: de mens wordt niet door God gedwongen om anders te leven, maar vanuit een eigen innerlijke motivatie door de Heilige Geest.
Het probleem met deze theorie is dat het niet duidelijk is wat vrijheid betekent. Voor Van de Beek heeft vrijheid te maken met onze identiteit – en voor de gelovige dan de identiteit in Christus. Zondaar-zijn wordt niet bepaald door onze verkeerde keuzes, maar doordat wij zo zijn. Wij zijn als mensen altijd zondaar geweest. Er is immers geen staat der rechtheid, volgens Van de Beek.
5.9 Het beeld van God
Genesis 1 zegt dat we geschapen zijn naar of in Gods beeld. In oudere dogmatieken werd om het beeld van God helder te krijgen gekeken naar het verschil tussen mens en dier. Karl Barth kwam met een uitleg waarin de mens een sociaal wezen is: de mens is bedoeld voor gemeenschap.
In Genesis 1 gaat het om de heerschappij over de aarde en de geslachtelijkheid. Van de Beek koppelt die thema’s aan elkaar: de geslachtelijkheid is het vermogen om de wereld te veroveren. Het beeld van God gaat dan niet over onze waarde als mens, maar over onze neiging de wereld te gaan beheersen. In een tijd waarin de natuur niet te temmen en niet te overwinnen was dit een bemoediging.
Genesis 2-4 vertelt, volgens Van de Beek, hoe de mensen de aarde gaan vervullen. Genesis 2-4 vertelt volgens hem wat er van de schepping wordt. Met de kennis van goed en kwaad wordt de mens als God. Alleen missen ze het eeuwig leven van God. En anders dan God kunnen ze de kennis van het kwaad niet aan. Ze kunnen het kwade alleen maar doen. Ze staan er niet boven.
In dat geheel van de mens die het kwade doet kiest God voor een tegenbeweging: een ander soort mens. Niet een geweldenaar, maar een broze mens, de sterveling.
Als Jezus het beeld van God is, laat Jezus God zien. Het is dan ook de kwetsbaarheid van het kruis: een God die voor het lijden en de verwerping kiest.
5.10 Scheppingsordeningen
Van de Beek wijst scheppingsordeningen op basis van de natuur af. Scheppingsordeningen zijn onbarmhartig. Bovendien zegt wat je in de natuur aantreft nog niets over wat je in de ethiek behoort te doen. Van de Beek ziet in de scheppingsordeningen vooral een eigen mening die verpakt wordt als goddelijk gebod.
5.11 Alle onzienlijke dingen
God heeft niet alleen maar de zichtbare dingen geschapen. Er zijn ook onzichtbare schepselen: engelen, de duivel, machten en krachten. Van al die machten is God de schepper. Dat betekent dat geen enkele andere macht de macht van onze God heeft.