Dr. A. van de Beek over “Schepping”

Dr. A. van de Beek over “Schepping”
Spreken over God, p. 195-235

5.1 Geen scheppergod, maar de HEER is schepper
In zijn dogmatiek maakt Van de Beek een aantal eigenzinnige, markante keuzes. Een van die markante keuzes is om de scheppingsleer pas halverwege de dogmatiek te behandelen. Er zijn dan al heel wat thema’s gepasseerd, zoals Christus, de leer van de kerk en de leer van het einde.
Van de Beek heeft een aantal redenen om voor deze volgorde te kiezen:

  • We kunnen alleen over de schepping spreken – volgens Van de Beek – als we het eerst over Christus hebben gehad. Anders wordt de scheppingsleer vooral ingevuld vanuit onze menselijke waarneming en beleving van de wereld om ons heen (natuur – vaak filosofisch ingevuld) of van wat wij op deze aarde meemaken (geschiedenis).
  • Die menselijke waarneming of beleving leidt tot een bepaald beeld van God, dat niet overeenkomt met hoe de Bijbel erover spreekt.  De suggestie wordt ook gewekt dat we het bestaan van God zouden kunnen aantonen vanuit hoe wij de schepping waarnemen.
  • Als we naar de wereld kijken, hebben we vaak een te positief beeld. We kijken dan vooral naar de schoonheid van de natuur, maar de wrede kant van de natuur drukken we weg.


Het Bijbelse spreken over de schepping staat niet los van God. Israël heeft God ervaren, doordat Hij sprak en doordat Hij Israël redde. Vanuit die ervaring ging Israël God belijden als schepper. Deze belijdenis dat de God van Israël ook de schepper is, geeft aan:

  • dat het Bijbelse spreken over God als schepper bedoeld is om het vertrouwen te sterken in de God van Israël.
  • dat het Bijbelse spreken over God als schepper laat zien dat er geen macht boven God is. Hij heeft alle macht.

Genesis 1 en 2 moeten dan ook niet gelezen worden om kennis over biologie, natuurkunde of geologie op te doen, stelt Van de Beek. We hoeven de evolutietheorie niet te bestrijden, want die is niet in tegenspraak met de Bijbel. De Bijbel levert geen wetenschappelijke informatie, maar belijdt.

Het leven en denken van het oude Israël stond niet los van de culturen van het Oude Nabije Oosten. Onderdelen van het spreken over schepping komt overeen met volkeren rondom. Maar als Israël iets heeft overgenomen, dan gebeurde dat niet kritiekloos. Daardoor komt het denken over schepping op bepaalde punten overeen, maar is het wel een ander geloof, namelijk dat de HEER, God van Israël, de schepper is. 

5.2 Door Christus zijn alle dingen geschapen
Van de Beek wil de schepping vanuit Christus doordenken, omdat hij anders bang is dat Christus een noodmaatregel is. Christus zou dan alleen gekomen zijn om de gevolgen van de zonde weg te nemen. In dat geval komt Christus er (later) bij en is Hij minder wezenlijk voor wie God is. Van de Beek wil die kant niet op: Christus is wezenlijk voor God. Alleen via Christus kunnen we de God van Israël kennen. Dus kunnen we ook alleen via Christus het werk van deze God van Israël kennen, zoals de schepping. In Israëls God is Christus aanwezig. Wie God is, wordt pas duidelijk als we naar Christus kijken. Dat betekent ook voor de werken van God, zoals de schepping. We kunnen volgens Van de Beek het alleen over de schepping als we Christus erbij betrekken: door Christus zijn alle dingen geschapen.

Als we de schepping op Christus betrekken, dan zien we gelijk dat de schepping ook een minder mooie kant heeft: er is lijden, er is geweld, er is misdaad. Als de schepping op Christus betrokken wordt, betekent dat namelijk ook dat het kruis van Christus op de schepping betrokken moet worden. Van de Beek schreef een uitgebreidere versie van zijn scheppingsleer met als titel Een lichtkring om het kruis. (De gedachte van de schepping als lichtkring om het kruis is ontleend aan de Nederlandse theoloog dr. O. Noordmans). De schepping lijdt. De Gekruisigde draagt ook het kruis van de lijdende schepping.

5.3. Problemen met de belijdenis van de schepper
Volgens Van de Beek hebben christenen in de loop van de kerkgeschiedenis altijd moeite gehad om het lijden van de schepping op God als schepper te betrekken. Een van de grootste ketters uit de kerkgeschiedenis is Marcion. Marcion geloofde niet dat Christus de aarde had geschapen, omdat de aardse materie in zijn ogen minderwaardig was. De schepping kwam door een mindere god, de god van het Oude Testament. Christus komt als hogere God ons redden uit de schepping. Volgens Van de Beek is Marcion vandaag de dag ongekend populair. Daarom kleurt hij Marcions denken ook in met wat hij in zijn eigen tijd bij medechristenen waarneemt: ‘Zo hield Marcion een canon over die alleen sprak over een liefdevolle, vergevende en reddende God.’ (p. 203)
De kerk heeft Marcion altijd afgewezen, omdat het niet kon accepteren dat er een andere god naast de drie-enige God zou zijn. Een onderscheid tussen een goede en een kwade God paste niet bij dit Godsbeeld. De duivel niet gelijkwaardig aan God, maar minder en door God geschapen. De kerk wilde ook geen onderscheid tussen schepping en redding: de God die ons redt is ook de God die deze wereld geschapen heeft. Vanwege de grote invloed van Marcion voegde de kerk aan de belijdenis toe dat de wereld door God geschapen is. Dat geeft wel een enorme spanning aan het God: want Hij had de macht om de zonde en de dood tegen te houden, maar heeft het niet gedaan.

5.4 Een staat der rechtheid
Het lijden in de schepping roept de vraag op of er ooit een tijd was zonder lijden in de schepping. In de theologie zijn er die uitgingen van een schepping die oorspronkelijk volmaakt was: de staat der rechtheid. (Staat heeft te maken met de toestand waarin je je bevindt: na de zondeval kwam de doodsstaat.)
Het is niet voor niets dat men in het verleden uitging van een staat der rechtheid:

  1. Met een staat der rechtheid komt de zonde niet bij God vandaan. Hij heeft de wereld zonder zonde, in volmaaktheid, geschapen.
  2. In Genesis 1 wordt gezegd dat God zag dat alles (zeer) goed was.
  3. De zonde is geen onderdeel van de schepping, maar er later als verstoring van de schepping bij gekomen. (In vaktermen heeft dit: een accidens)

Er zijn echter redenen om vandaag de dag niet meer uit te gaan van een staat der rechtheid:

  1. Onderzoek heeft laten zien dat de wereld miljoenen of miljarden jaren oud is. Evolutietheorie is moeilijk te combineren met een staat der rechtheid en een zondeval.
    Binnen behoudende kringen wordt die ouderdom genegeerd. Soms wordt een wetenschappelijke onderbouwing gezocht in het creationisme. Van de Beek vindt dat geen goede oplossing, omdat je dan in zijn ogen de indruk wekt dat geloven betekent dat je wetenschappelijk onhoudbare posities verdedigt. (Je gaat uit van een tegenstelling van wetenschap en geloof, waarbij een gelovige de wetenschap moet opgeven.)
  2. De vraag is of Genesis 1 goed is uitgelegd. God kan ook bedoeld hebben dat de schepping goed was met het oog op het doel van de schepping. Volgens Van de Beek gaat het in Genesis 1-4 niet om een paradijs dat door de zonde verloren is gegaan, maar om het problematische van de mens als schepsel.
  3. De zondeval roept de vraag op naar Gods almacht: was God niet in staat om de zonde tegen te houden?
  4. De staat der rechtheid roept ook de vraag op wat de betekenis van Christus is. Is de rol van Christus vergelijkbaar met die van de zonde, namelijk dat Christus erbij gekomen is om de zonde te repareren. Dan is Christus minder wezenlijk voor God, want zonder zondeval zou Hij geen mens geworden zijn. (Van Ruler zegt dat de menswording van Christus slechts een noodmaatregel is om de oorzaak van de zonde ongedaan te maken.)

5.5. Christus en de wereldgeschiedenis
Er zijn drie basale modellen om Christus met de schepping te verbinden:

  1. Herstelmodel: Het herstelmodel gaat uit van een volmaakte schepping en een zondeval. In dit model is Christus gekomen om de volmaakte schepping te herstellen.
    De kritiek van Van de Beek op dit model is dat er teruggekeken wordt naar het begin. Bovendien gaan de teksten in het begin niet over een paradijs.
  2. Vooruitgangsmodel: Dit model gaat uit van een geleidelijke ontwikkeling van de mensheid. Er is geen zondeval als breuk, maar er is een ontwikkeling van een primitieve mens naar een intelligente mensheid.
  3. Crisismodel: Er zijn twee werkelijkheden: de werkelijkheid van de zonde (de werkelijkheid van de eerste Adam) en de werkelijkheid van Gods redding in Christus (de werkelijkheid van de tweede Adam). Deze twee werkelijkheden zijn er vanaf het begin van de schepping.


Van de Beek koppelt deze modellen aan een voor ons ingewikkelde discussie uit de 17e eeuw: de discussie over het infralapsarisme en supralapsarisme. Volgens Van de Beek past het infralapsarisme bij het herstelmodel: God besloot eerst de val toe te laten en vervolgens met de redding te komen. Het crisismodel past volgens hem bij het supralapsarisme: voordat God de zondeval toeliet, had Hij al de redding op het oog.

5.6. Voorzienigheid
De leer van de schepping stond niet op zichzelf, want Gods bemoeienis met de schepping is niet klaar na de schepping. Ook de schepping is niet klaar na de schepping. In de dogmatiek is er sprake van de doorgaande schepping (creatio continua). De zorg voor de geschapen werkelijkheid wordt behandeld in de voorzienigheidsleer. Deze leer is bedoeld om het vertrouwen op God te versterken in moeilijke tijden.
Het ingewikkelde van deze voorzienigheidsleer is niet om Gods zorg te blijven zien. Het ingewikkelde van deze leer is hoe lijden en tegenslag aan Gods zorg kunnen worden gekoppeld. Moet het kwade in onze wereld bij God weggehaald worden? Of betekent voorzienigheid dat ook het kwade dat ons overkomt uit Gods hand komt?
Wij als mensen zijn niet altijd in staat om aan te geven wat wel en wat niet uit Gods hand komt. Dat betekent dat wij niet in staat zijn om aan te geven dat het kwade niet uit Gods hand komt. Van de Beek gaat er van uit dat er in de Bijbel ook geopperd wordt dat de zonde uit Gods hand kan komen. 


De term voorzienigheid is ontleend aan de geschiedenis waarin Abraham zijn zoon Izak moet offeren. Omdat dit verhaal volgens Van de Beek op Christus moet worden betrokken, moet ook de voorzienigheidsleer vanuit Christus worden geduid. Dan komen we bij het offer dat God bracht toen Zijn Zoon aan het kruis ging. Maar ook een christologische invulling van de voorzienigheidsleer betekent niet dat de vragen over God voorbij zijn. Uiteindelijk gaat het volgens Van de Beek om de vraag waarom God deze God is.

5.7 Symbolen van heil
In de schepping wordt er veel geleden. Toch zijn er ook mooie momenten en zegeningen. Die worden onverdiend door God gegeven. Die geschenken zijn tekenen van het heil dat komen zal. Zoals er in het leven van Christus op weg naar het kruis ook bijzondere ervaringen zijn, zoals de verheerlijking op de berg, zo kent de schepping ook zulke momenten. Die mooie momenten zijn maar momentopnamen.

5.8. Vrije wil
Als God alles leidt en bestuurt, komt dan de zonde niet bij God vandaan? Betekent dat dan niet dat God verantwoordelijk is voor het kwaad en de zonde (in de dogmatiek wordt dan het woord ‘auteur’ gebruikt: God is in dat geval auteur van de zonde).

Een antwoord wordt gegeven in de verdediging van de vrije wil. Die verdediging heeft volgens Van de Beek haar basis in het spreken over de zonde. Arminius deed iets revolutionairs: hij betrok de vrije wil op de genade. Tegenwoordig gaat het bij de vrije wil vaak om de leer van de heiliging: hoe je als gelovige behoort te leven: de mens wordt niet door God gedwongen om anders te leven, maar vanuit een eigen innerlijke motivatie door de Heilige Geest.
Het probleem met deze theorie is dat het niet duidelijk is wat vrijheid betekent. Voor Van de Beek heeft vrijheid te maken met onze identiteit – en voor de gelovige dan de identiteit in Christus. Zondaar-zijn wordt niet bepaald door onze verkeerde keuzes, maar doordat wij zo zijn. Wij zijn als mensen altijd zondaar geweest. Er is immers geen staat der rechtheid, volgens Van de Beek.

5.9 Het beeld van God
Genesis 1 zegt dat we geschapen zijn naar of in Gods beeld. In oudere dogmatieken werd om het beeld van God helder te krijgen gekeken naar het verschil tussen mens en dier. Karl Barth kwam met een uitleg waarin de mens een sociaal wezen is: de mens is bedoeld voor gemeenschap.
In Genesis 1 gaat het om de heerschappij over de aarde en de geslachtelijkheid. Van de Beek koppelt die thema’s aan elkaar: de geslachtelijkheid is het vermogen om de wereld te veroveren. Het beeld van God gaat dan niet over onze waarde als mens, maar over onze neiging de wereld te gaan beheersen. In een tijd waarin de natuur niet te temmen en niet te overwinnen was dit een bemoediging.
Genesis 2-4 vertelt, volgens Van de Beek, hoe de mensen de aarde gaan vervullen. Genesis 2-4 vertelt volgens hem wat er van de schepping wordt. Met de kennis van goed en kwaad wordt de mens als God. Alleen missen ze het eeuwig leven van God. En anders dan God kunnen ze de kennis van het kwaad niet aan. Ze kunnen het kwade alleen maar doen. Ze staan er niet boven.
In dat geheel van de mens die het kwade doet kiest God voor een tegenbeweging: een ander soort mens. Niet een geweldenaar, maar een broze mens, de sterveling.
Als Jezus het beeld van God is, laat Jezus God zien. Het is dan ook de kwetsbaarheid van het kruis: een God die voor het lijden en de verwerping kiest.

5.10 Scheppingsordeningen
Van de Beek wijst scheppingsordeningen op basis van de natuur af. Scheppingsordeningen zijn onbarmhartig. Bovendien zegt wat je in de natuur aantreft nog niets over wat je in de ethiek behoort te doen. Van de Beek ziet in de scheppingsordeningen vooral een eigen mening die verpakt wordt als goddelijk gebod.

5.11 Alle onzienlijke dingen
God heeft niet alleen maar de zichtbare dingen geschapen. Er zijn ook onzichtbare schepselen: engelen, de duivel, machten en krachten. Van al die machten is God de schepper. Dat betekent dat geen enkele andere macht de macht van onze God heeft.

Preek zondag 27 augustus 2023

Preek zondag 27 augustus 2023
Johannes 8:12-20

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als je een diepgaand conflict hebt met elkaar
dan kun je niet horen wat een ander zegt.
Dat is niet alleen vandaag de dag zo, dat als je met elkaar overhoop ligt,
dat je niets meer van de ander kunt horen,
maar dat is ook in de tijd van de Heere Jezus.
De farizeeën kunnen niet horen wat Jezus zegt.
Ze kiezen de aanval, omdat ze niet kunnen geloven wat Jezus zegt
en daarom kunnen ze ook niet horen wat Jezus zegt.
Ze luisteren niet naar wat Christus zegt.
Ze zeggen: ‘Je hebt het maar over jezelf en moeten wij dat geloven?’
Op die manier hoeven ze het niet over de inhoud te hebben
en hoeven ze niet na te denken of het waar is wat Jezus over zichzelf zegt:
dat Hij van zichzelf zegt dat Hij het Licht van de wereld is.

Jezus is op dat moment in Jeruzalem.
Het zou tijdens een van de feesten zijn die in Jeruzalem werden gevierd.
En dan wordt wel gedacht aan het Loofhuttenfeest.
Tijdens dat feest is de hele stad verlicht, omdat er bij de tempel lampen zijn aangestoken.
Dat licht van deze lampen valt over de hele stad.
Dat geeft aan de stad een feestelijke tint: het feest kan dag en nacht doorgaan.
De festiviteiten, ter ere van God, hoeven niet onderbroken te worden vanwege het donker.
Maar dat licht heeft ook een betekenis:
Dat licht heeft de betekenis van Gods aanwezigheid.
Als dat licht over de stad valt en ook in de avond de stad in het licht laat staan,
weet iedereen die dan in Jeruzalem aanwezig is:
De Heere, de God van Israël, de Heer van hemel en aarde, is zelf hier aanwezig.
Het licht van Zijn heerlijkheid valt over de stad
en laat daarmee zien hoe de wereld zal zijn als God op aarde komt.
Zo zal de aarde zijn als God de hemel verlaat en op aarde komt wonen, bij Zijn volk.
Het licht houdt de duisternis tegen.
Zo zal de Heere met Zijn aanwezigheid al het duister tegenhouden.
Er zal geen ziekte meer in de stad zijn. Er zal geen lijden meer in de stad van God zijn.
Er zal geen vijand de stad meer bedreigen,
want de Heere beschermt de stad door er zelf te zijn – met Zijn aanwezigheid.
Het Loofhuttenfeest is een feest ter ere van God:
dit is nu onze God, die ons uit Egypte bevrijdde. Hij is nog steeds onze God.
Dat moet voor iedereen in Jeruzalem een bijzondere ervaring zijn,
om mee te doen met het feest in die stad, om zo in dat licht te staan en te weten:
zoals dat licht mij omgeeft, zo omgeeft Gods aanwezigheid mij.
Ik sta in Gods licht. Zijn licht valt over mijn leven.
Dat geeft troost als je het moeilijk hebt.
Dat geeft houvast als je het niet meer ziet zitten: God omgeeft mij. Hij is er bij.

Het moet dan voor alle aanwezigen schokkend zijn geweest om te horen wat Jezus zegt:
Ik ben het Licht der wereld;
wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen,
maar zal het licht van het leven hebben.
Dat licht dat over Jeruzalem valt, dat licht dat aangeeft dat God hier in Jeruzalem is,
daarvan zegt Jezus: dat ben Ik.
Het moet voor alle aanwezigen schokkend zijn geweest
om te horen dat Jezus van dat licht dat in die avonden schijnt zegt:
bij dat licht moet je aan Mij denken.
Het zal een schok gegeven hebben, waarbij de mond opengevallen moet zijn:
Jezus maakt zich aan God gelijk.
Hier beweert Jezus dus dat Hij Gods aanwezigheid op aarde is.
Hij beweert dan niet alleen over God te praten en de mensen bij God te brengen,
maar met die uitspraak dat Hij het licht der wereld is wil Jezus ook beweren
dat Hij God is, dat de mensen in Jeruzalem als ze Hem zien Gods aanwezigheid ervaren.
Dat wordt nog versterkt doordat Jezus zegt: Ik ben.
Ik ben – de aanwezigen zullen daarin meer gehoord hebben
dan dat Jezus zichzelf voorstelde: Als je wilt weten Wie Ik ben, dan moet je kijken
naar het licht dat vanavond over de stad valt en de stad van het duister bevrijdt
en dat je dan moet denken: dat licht wijst op die Jezus die daar vanmiddag sprak.
Het gaat verder.
Want er was een keer dat God zich voorstelde als: Ik ben.
Toen Mozes in de woestijn bij de brandende braambos werd geroepen
en de opdracht kreeg om naar Egypte te gaan om tegen het volk Israël te spreken.
Toen vroeg Mozes zich af: over welke God hebben we het?
Daarop maakte God zich bekend met de naam: Ik ben die ik ben
en Hij zei tegen Mozes: zeg maar dat “Ik ben” je gestuurd heeft.
De naam van de God die hen zal bevrijden: Ik ben.
De God die de God van Israël is en daar in Egypte Zijn macht zal tonen: Ik ben.
Met die naam zegt God: Ik ben – je kunt op Mij bouwen. Ik zal geen ander zijn.
Ik ben niet afwezig, maar Ik sta klaar. Ik heb jullie nooit losgelaten. Ik ben.
Nu zegt Jezus: Ik ben.
Ik ben het licht der wereld.
De mensen moeten Hem aangekeken hebben: Horen ze het goed?
Wat zegt Jezus hier over zichzelf? Ik ben – Ik ben het licht der wereld?

Er is nog meer dat degenen die er bij zijn doet schrikken.
Niet alleen dat Jezus van zichzelf zegt dat Hij zich aan God gelijk maakt,
dat Hij zich presenteert als Gods aanwezigheid op aarde.
Dat je bij dat licht aan Hem moet denken
en dat als je Zijn stem hoort je de stem van God hoort spreken.
Ook de reikwijdte moet schokkend geweest zijn:
Het licht dat aangestoken wordt verlicht de stad Jeruzalem.
De hele stad staat in het licht, maar daarbuiten – buiten de stadsmuren is het donker.
Daar komt het licht niet.
Komt dat licht van God wel buiten Jeruzalem?
Nou ja, in Judea, het gebied rondom Jeruzalem, daar zal Gods aanwezigheid nog zijn,
maar daarbuiten wordt het al twijfelachtig.
Samaria, nee, daar zal Gods aanwezigheid niet zijn
en over Galilea is men het niet eens.
Daar is meer duisternis dan het licht van Gods aanwezigheid: Galilea der heidenen.
Maar Jezus zegt hier: Mijn licht straalt niet alleen over Jeruzalem.
Mijn licht straalt niet alleen over het land Israël, maar gaat de hele wereld over.
Dat licht stopt niet bij de grenzen van het land Israël.
Ook daar waar de heidenen wonen, daar waar de mensen het niet zo nauw nemen,
of God helemaal niet kennen – ook daar komt Mijn licht.
Het gaat verder dan alleen de mensen die bij God horen, die opgenomen zijn in het verbond.
Er zit ook een uitnodiging in voor de mensen die nu nog niet bij Gods volk horen:
Ook jullie, die nu nog niet bij Gods volk horen, mogen komen.
Kom maar, volg Mij maar en de bent voor altijd in het licht van God.
Dat licht dat over Jeruzalem schijnt is niet alleen voor Jeruzalem bedoeld
en niet alleen voor Joden, maar voor ieder die wil komen.

Het is niet vreemd dat er juist van de farizeeën protest komt.
De farizeeën staan bij ons vaak niet goed bekend, omdat ze zich vaak tegen Jezus keren.
Als je farizeeër genoemd wordt vandaag de dag, is dat niet positief.
Dan ben je niet zoals je je voordoet: je huichelt.
Je ziet er heel vroom en gelovig uit, maar dat is de buitenkant, want je meent er niets van.
Maar zo verschillend waren de farizeeën niet van de volgelingen van Jezus
en wie in het evangelie van Johannes leest, merkt dat er geregeld farizeeën zijn
die Jezus gaan navolgen, bij Jezus willen horen.
Apart hoe je soms heel dicht bij elkaar kunt staan, haast hetzelfde kunt geloven
en dat buitenstaanders nauwelijks het verschil kunnen uitleggen
en dat er toch een diepe kloof kan zijn tussen beiden.

Voor farizeeën draait alles om de eer van God.
Daarom kun je maar beter niet te veel ruimte voor de wereld geven.
Je kunt maar beter je wat afzijdig van de wereld houden,
want anders wordt je er door besmet en kan niet alles meer tot eer van God zijn.
Je kunt maar beter de grenzen van je gemeente strak trekken
en niet teveel ruimte bieden aan mensen die maar half-half zijn.
Dat wek je misschien de indruk dat je vooral gericht bent op je eigen soort mensen,
dat je naar binnen gericht bent,
maar een farizeeër gaat ervan uit dat de gemeente alleen God kan eren
als de gemeente zo zuiver mogelijk is.
Je moet vooral geen stap naar de wereld zetten,
ook al hoop je daarmee mensen te winnen die nu nog in de wereld leven.
Want als je die stap naar de wereld zet, haal je de wereld ook in huis
en als je niet oplet, dan krijgt de wereld in de gemeente ook alle ruimte.
Dan gaat het niet meer om Gods eer,
maar dat je nog zoveel mogelijk van deze wereld kunt genieten.
Daarom kun je maar beter op tijd de deuren sluiten en de grenzen strak zetten.
Een farizeeër kan niet begrijpen dat je als kerk mee doet
met een evangelisatiebijeenkomst in een MegaPiratenFestijn,
al noem je dat anders: MegaPraiseFestijn.
Want daarmee geef je het signaal af dat je jongeren best ook naar dat Piratenfestijn kunnen.
Dan geef je aan dat ze best van twee walletjes kunnen eten
en dat ze God niet met alles hoeven te dienen.
Dat er ook een deel van hun leven is waarbij ze God niet de Heer over hun leven is.
Geen wonder dat de farizeeën protesteren.
Daarbij gaan ze niet op de inhoud in, maar geven ze Jezus te kennen:
Dat licht mag je dan wel bedoelen voor de hele wereld, ook voor mensen die erbuiten staan,
maar iemand met zo’n boodschap kunnen we gewoon niet accepteren.
Dit gaat meer over jezelf dan over God.
How Can I Make This About Me.

Deze kritiek geeft aan hoe moeilijk ze het vinden om te horen dat Jezus’ licht verder gaat
dan Jeruzalem en ook komt op plekken waar mensen veel minder heilig leven
en dat Jezus zegt: Als je bij Mij komt, als je Mij gaat navolgen, dan heb je leven.
Zij kunnen niet horen dat God zich ook buiten Jeruzalem begeeft.
Ja nog wel naar Judea – en misschien nog naar Galilea, maar dan heb je het ook wel gehad.
Daarbuiten moet je je maar niet begeven.
Het is een spanning die je de hele geschiedenis van de kerk gebleven is.
Ik ben opgegroeid in een gemeente waarin men een zo zuiver mogelijke kerk wilde.
Helemaal zuiver kon het niet, maar je moest niet botsen met de geloofsbelijdenis
en je manier van leven moest een heilig leven zijn.
Er werd in de preken gewaarschuwd tegen wereldse muziek, tegen festivals.
En als je jaren niet meer in de kerk kwam,
kreeg je de vraag of je nog wel bij de kerk wilde horen.
Ik werd predikant van een hervormde gemeente.
In een hervormde gemeente is de gedachte: een zuivere gemeente kun je hier niet krijgen.
En als je een zo zuiver mogelijke gemeente wilt krijgen, dan werp je een hoge drempel op.
Dan heb je misschien wel je eigen club mensen en heb je het samen goed,
dan zing je samen de liederen die je aanspreken
en waarvan je vindt dat je die hoort te zingen,
maar dan heb je een groep die niet zingt tot eer van God, omdat ze niet mee kunnen zingen.
Ze staan er dan buiten, buiten de kerk, maar dan ook buiten het licht dat Jezus is.
Ze staan niet in het licht en dus nog in het donker en missen het leven dat Jezus geeft,
Dat leven waarvan Jezus de bron is:
Een leven voor altijd bij God,
een samenzijn dat er al hier is, maar door de dood niet verbroken kan worden.
Dat missen ze dan. Ze staan erbuiten in het donker,
omdat ze het idee hebben dat het niet voor hen is weggelegd.
Dan kun je misschien maar beter kinderen dopen van ouders die niet vaak in de kerk komen
niet omdat je geen keuzes durft te maken,
maar omdat je hoopt dat het licht van Christus ook over hun leven valt
en dat ze zullen komen en zeggen: Ik wil Jezus ook navolgen en het leven in Hem vinden.
Ik wil van Hem zijn. Ik wil niet meer in de duisternis leven.
Dan maar misschien een minder heilige gemeente,
Als het op die manier helpt om mensen, die op afstand staan, te winnen,
dan heeft het een meerwaarde om zo gemeente te zijn.
Ooit zei iemand tegen mij over onze gemeente:
Onze gemeente moet geen afvoerputje worden.
Bedoeld werd: Wij moeten niet de problemen waar andere gemeenten tegenaan lopen
voor hen gaan oplossen te schipperen met zaken die voor onze identiteit belangrijk zijn.
Maar Jezus ging best ver om degenen die veraf stonden op te zoeken en te redden.
Mensen waarvan wij zouden zeggen: Moet je die nu opzoeken?
Zacheüs, Paulus, Petrus die zijn meester verloochende.
Jezus zegt hier: het licht blijft niet beperkt tot Jeruzalem,
maar wil over heel de wereld de duisternis verdrijven.
Over heel de wereld moet de macht van de zonde ingebonden worden,
net als de macht van de duivel, van de ziekte en de dood.
Over heel de wereld moet het licht van Christus schijnen.
Dat licht mag dan wel over Jeruzalem schijnen,
maar dat het over Jeruzalem schijnt, wil nog niet zeggen dat het alleen voor Jeruzalem geldt
dat alleen de mensen hier in Jeruzalem God mogen ontmoeten en in Zijn licht staan.
Deze uitspraak van Jezus is een belofte:
Dat leven is voor iedereen beschikbaar. Ook over jouw leven kan dit licht schijnen.
Ook in jouw leven mag het duister verdreven worden en kan Christus’ licht schijnen.

Er zit ook een opdracht bij: Dan moet je wel Jezus navolgen.
Hem vertrouwen, Hem belijden.
Ook tegen u, tegen jou zegt Jezus:

Ik ben het Licht der wereld;
wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen,
maar zal het licht van het leven hebben.
Amen

Verandering in de gemeente – 1

Verandering in de gemeente – 1
N.a.v. Sake Stoppels, Voor de verandering


In de komende bijdragen schrijf ik iets over gemeenteopbouw: Hoe kan onze gemeente sterker worden? Hoe kan onze gemeente een gemeente worden met een eigen kleur en een eigen verhaal? Een verhaal waar wij zelf als gemeenteleden warm van worden. Of om het geestelijker te zeggen: een verhaal waarbij we merken dat we zelf ook groeien in geloof en groeien in het volgen van Christus. Een verhaal waardoor we anderen willen uitnodigen bij onze gemeente te horen, en daardoor te groeien in de weg met Christus.

In de afgelopen tientallen jaren is er veel over gemeenteopbouw geschreven. Dat gebeurde omdat op veel plaatsen in de afgelopen tientallen jaren de kerk er in delen van ons land er niet goed voor kwam te staan. In de komende tijd wil ik in de nieuwsbrief iets schrijven over gemeenteopbouw. Aan de hand van enkele boeken die ik ga lezen. Ik zal in deze bijdragen uitleggen wat die boeken voor onze gemeente kunnen betekenen.

Het eerste boek dat ik lees is: Voor de verandering. Werken aan vernieuwing in gemeente en parochie (2009), geschreven door Sake Stoppels. Toen Stoppels dit boek schreef, werkte hij aan de Vrije Universiteit als docent Kerkopbouw en diaconaat. Later kwam hij ook bij de Christelijke Hogeschool Ede te werken. Daar was Stoppels bezig met het thema nieuwe geloofsplekken (dat wil zeggen: nieuwe plekken waar over Christus wordt verteld, waar een kleinschalige kerk zou kunnen ontstaan, pioniersplekken).

Doel van het veranderen
In het boek Voor de verandering gaat het niet om verandering, omdat verandering spannend is en ook niet om het veranderen zelf. Het doel van veranderen is dat de gemeente als geheel en de afzonderlijke gemeenteleden groeien in de navolging van Christus. Daarom kunnen veranderingen niet zonder geloof. Geloof is zelfs het belangrijkste onderdeel van die verandering(en).
Voor Stoppels betekent dat er allereerst ruimte moet zijn om aan elkaar de persoonlijke ervaringen met Christus met elkaar te delen. Alleen als er geloof is in het evangelie als reddende kracht zal er ruimte zijn is zal de gemeente kunnen veranderen.

De kruik vullen met water
Een van de boeken over gemeenteopbouw is gebaseerd op de bruiloft te Kana. Wie aan de opbouw van de gemeente werkt, doet niet meer dan water in een kruik. Dat water kan door Christus in wijn worden veranderd. Dat relativeert: de echte opbouw van de gemeente kan alleen Christus doen. Maar dat betekent wel dat wij het water in de kruik moeten doen. In dat boek betekent water in de kruik doen ook: het opbouwen van de gemeente vraagt vooral toewijding. Daarbij: meewerken aan de opbouw van de gemeente mag ook iets feestelijks hebben!

Onnodige fouten voorkomen
Iemand die meelas toen Stoppels zijn boek schreef, zei tegen hem: “Je kunt je boek ook de titel geven: Een boek over alles wat fout kan gaan in de kerk.” Waarom gaat het veel over fouten maken in het boek? Omdat Stoppels wil voorkomen dat er onnodige fouten worden gemaakt. Je moet geen fouten maken die je had kunnen voorkomen.
Fouten worden er gemaakt:

  • Georganiseerde verenigingen hebben het moeilijk in deze tijd. Ook de kerk heeft moeite om mensen te krijgen voor de taken die er zijn.
  • Er zijn goede bedoelingen, maar over de uitwerking is niet goed nagedacht. Daarom worden er fouten gemaakt in de uitvoering van plannen.

In de laatste tijd wordt benadrukt dat je bij veranderingen niet moet kijken naar wat mis gegaan is of mis kan gaan. Je zou moeten beginnen bij waar een gemeente goed in is. Niet om de problemen uit de weg te gaan, maar om een positieve insteek te hebben.

Predikanten als leiders?
Predikanten zijn vaak niet opgeleid om sturing te geven aan veranderingen. Terwijl het leiding geven aan de gemeente als organisatie ook tot hun takenpakket behoort. Stoppels wil niet naar een zakelijke benadering van de opbouw van de gemeente. Hij wil toe naar een leiding geven vanuit geloof. Zoals hijzelf het noemt: ‘spirituele gemeentemanagement’. 

Oefenen van het geloof
Stoppels is niet somber over de mogelijkheden van de kerk. Aan de andere kant wil hij ook niet te hoge verwachtingen scheppen. Het gaat om een zekere nuchterheid: de praktijk is ingewikkeld, maar ook weer niet hopeloos. Er zijn genoeg kansen voor gemeenten. Dat geloof moet wel geoefend worden. Daarom is er de kerk nodig: in de kerk kan het geloof worden geoefend.

Waarin de kerk zou kunnen groeien
De kerk bestaat uit relaties. Als de gemeente veranderen gaat, is dat ten dienste van deze relaties:

  • de relatie met God.
  • de relatie met onze omgeving – buiten de kerk
    Stoppels gelooft dat de kerk er niet voor zichzelf is. De kerk is er voor anderen: om aan anderen het evangelie te vertellen en om op te komen voor de mensen die het in onze samenleving moeilijk hebben.
  • de relatie van gemeenteleden onderling.

De relatie met onze omgeving
Een belangrijk onderdeel bij Stoppels is dat de kerk ook groeit in de relatie met de mensen die buiten de kerk zijn. Die relatie kan op verschillende manieren:

  • Geslotenheid: je bent als kerk gericht op je eigen mensen, zonder dat je er over nadenkt hoe je mensen buiten de kerk zou kunnen bereiken.
  • Openheid: Je bent helemaal gericht op mensen buiten de kerk. Daarbij kun je je eigen mensen vergeten. Daarbij kun je ook het evangelie vergeten.
  • Open eigenheid: de tussenweg die Stoppels bepleit, is dat je oog hebt voor de buitenwereld en dat je daarbij niet je eigen gemeente en ook niet de band met Christus vergeet.

Waarom die tussenweg?

  • In onze tijd hebben gemeenschappen het niet makkelijk. Steeds vaker wordt gekozen voor gemeenschappen waar men maar tijdelijk bij hoort, of wij men niet al te veel inspanning hoeft te doen. In vaktermen heet dit: lichte gemeenschappen. Wie Christus wil navolgen kan alleen maar gaan voor een duurzame gemeenschap. Het evangelie kent geen vrijblijvendheid.
    Dat geeft, volgens Stoppels, in ieder geval een spanning in de gemeenteopbouw: onze tijd vraagt om soms een vrijblijvende betrokkenheid bij de kerk, maar die vrijblijvendheid kent het evangelie niet.
    (Dat wil niet zeggen dat je als gemeentelid bij alle activiteiten en bij alle taken betrokken moet zijn, maar een bepaalde betrokkenheid past wel bij het evangelie.)
  • Het evangelie is niet alleen vriendelijk, maar kent ook een confronterende kant. De navolging is niet alleen vrijblijvend. Als gelovige kun je ook geconfronteerd worden met je zondigheid, met je tekortschieten als gelovige. Die confrontatie kan helpen om te groeien in geloof.
  • Het evangelie is geen ‘snelle hap’, geen fastfood. Het evangelie vraagt geduld, concentratie en toewijding.

Waarom is veranderen belangrijk?

Veranderen is belangrijk, omdat nooit iets hetzelfde blijft. De maatschappij verandert. Mensen veranderen. Dat wil niet zeggen dat je in alle veranderingen mee moet gaan, maar wel moet weten welke keuze je hierin maakt. Veel veranderingen in de gemeente gebeuren zonder dat er een gemeenschappelijk besluit over genomen is.
Nogmaals: het gaat Stoppels niet om het veranderen om maar te veranderen. Ook niet om te veranderen om maar met de tijd mee te gaan. Maar dat je als gemeente samen in gesprek bent over de veranderingen die je ziet en de veranderingen die nodig zijn. Met als doel: groeien in de navolging van Christus.

Welke soorten veranderingen zijn er?

  • Er zijn geplande en niet-geplande veranderingen.
  • Er zijn veranderingen in de gemeente en er zijn veranderingen bij de individuele gemeenteleden.
  • Er zijn veranderingen die horen bij de manier waarop de kerk is georganiseerd (verkiezing ambtsdragers, de komst van een nieuwe predikant) en er zijn veranderingen die passend zijn bij het evangelie.

Wat is er nodig bij veranderingen in de gemeente?

  • Dat je ontdekt wanneer het Gods hand is in de veranderingen.
  • Dat je ontdekt dat je elkaar nodig hebt bij het veranderen en dat je samen bezig bent met deze zoektocht, en daarbij Gods wil zoekt.
  • Dat je als gemeente zoekt wat in deze tijd nodig is. Niet elke gemeente heeft dezelfde verandering nodig. Niet alle gemeenten hoeven op elkaar te lijken.
  • Dat je bij die veranderingen ruimte biedt voor creativiteit, vanuit het geloof dat de creativiteit door de Heilige Geest aan de gemeente is geschonken.

De volgende bijdrage gaat eerst over de rol van het gebed en het zoeken van Gods wil. Daarna gaat het over wat er allemaal komt kijken als je als gemeente hiermee bezig wil zijn.