Schilder en de bevindelijken

Schilder en de bevindelijken

In zijn biografie over Klaas Schilder schrijft J.J.C. Dee: Schilder vond altijd wel èrgens een aanleiding om zich tegen de geloofsbeleving van bevindelijke kringen te keren.
In de eerste gemeenten komt Schilder die bevindelijke geloofsbeleving tegen in en buiten de eigen gemeente: Ambt Vollenhove (1914-1916), Vlaardingen (1916-1919), Gorinchem (1922-1925) en Delft (1922-1925). De eerste twee gemeenten die hij als predikant diende waren een A-kerk: Ambt-Vollenhove-A en Vlaardingen-A. Ambt Vollenhove bleef tot 1935 een A-kerk. Daarna verdween de A uit het Jaarboekje van de Gereformeerde Kerken. In Gorinchem – kort na 1892 als grote A met een kleine B gefuseerd – is in Schilders tijd de bevindelijke inslag nog steeds aanwezig. In Vlaardingen, Gorinchem en Delft zijn er ook bevindelijke kerken en gemeenschappen buiten zijn eigen gemeente,
waarvan hij de invloed merkt op zijn gemeenteleden als je de stukken in de Kerkbode nagaat.

Een van de kwesties is bijvoorbeeld het samengaan van Vlaardingen A en B. In 1916 zijn die nog niet samen. Schilder wil dat ze samengaan, omdat er in zijn ogen maar één kerk in een plaats kan zijn. Er zijn gemeenteleden die bezwaar hebben tegen die fusie: de geloofsbeleving van de B-kerk is oppervlakkig en er is een verkeerde visie op het verbond. Schilder vangt op dat gemeenteleden bij de mogelijke fusie overstappen naar de Christelijke Gereformeerde Kerk te Vlaardingen. Voor Schilder een onmogelijkheid, omdat deze kerk in zijn ogen een scheurkerk is, omdat ze niet meeging in de vereniging van 1892. (Uit de jaarboekjes kan ik overigens opmerken dat het met die overgang niet zo’n storm liep.) Schilder spreekt de bezwaren van A ten opzichte van B tegen: de Synode van Utrecht van 1905 heeft uitgesproken dat A en B dezelfde verbondsvisie hebben. Bovendien: Overgaan naar de Christelijke Gereformeerde Kerk is een zondige daad, waarbij de zonde van de verdeeldheid wordt goedgepraat.
In 1920 gaat ds. Wisse over naar de CGK. Wisse was in zijn tijd in Kampen de predikant van Klaas. Schilder heeft bij hem op studiekringen gezeten. De overgang ds. G. Wisse  moet dan ook wel voor hem een schok geweest zijn. Wisse verdedigt met een beroep op Psalm 17:3: Gij hebt mijn hart beproefd, des nachts bezocht.

Als reactie schrijft Schilder in de kerkbode van de classsis Gorinchem: Wie op wetenschappelijke of meer gemoedelijk-bevindelijke wijze eigen ervaringen verheft tot objectieven waarheidsnorm, die moet afglijden van het gereformeerde standpunt. Schilder schrijft kort daarna in de classicale kerkbode een tegen-meditatie over dit psalmvers om aan te tonen dat Wisse zich ten onrechte hierop beriep. Volgens Schilder gaat het in dit psalmvers niet over de eigen religieuze ervaringen die de doorslag geven, maar dienen die ervaringen te worden getoetst aan Gods woord en wet.
Met andere woorden: Wisse had moeten toetsen of zijn overgang niet zondig was. Wisse is daar niet van gediend van deze kritiek, omdat hij Schilders opmerkingen als spotten met zijn preek typeert. Daardoor is Schilder op zijn beurt weer gekrenkt.
Schilder heeft meestal geen begrip voor de bezwaren vanuit de A-kant. Op zijn beurt krijgt hij ook te maken met kritiek op zijn prediking. In Gorinchem bemerkt hij dat gemeenteleden wel gemakkelijk wegblijven. J.J.C. Dee vermoedt dat het ook te maken kan hebben met het gemis van de oude A-toon. Schilder signaleert dat bevindelijken binnen de eigen kerk op de rem trappen: In die kerken worden er geen preken uit Menigerlei genade gelezen, maar oudvaders uit de 17e eeuw. Als hij hoort van een Gereformeerde Kerk waarop nieuwjaarsdag een preek van een oudvader wordt gelezen, moet hij dat natuurlijk met afkeuring in de classicale kerkbode van Gorinchem vermelden. Deze kerken willen ook niet meer beroepen, omdat er nauwelijks nog bekeerde dominees zijn.
In deze kringen wordt in Schilders ogen wantrouwen  gezaaid ten aanzien van wat gereformeerd is. Ze zijn nog wel in de Gereformeerde Kerken aanwezig, maar zijn niet opbouwend bezig. In feite zijn ze al verloren voor de gereformeerde zaak. Hun geestelijke horizont reikt straks niet verder dan de een of andere plattelandsboerenkermis.
Hij wil zijn gemeente waarschuwen voor wat zich wel tooit met de naam gereformeerd, maar in zijn ogen gereformeerd is:

Er zijn anderzijds echter nog meer personen onder hen, die zich even vrijmoedig voor „gereformeerd” uitgeven als wij,
en die toch in meer dan één opzicht vierkant tegenover ons staan. Ik denk aan hen, die, speciaal in den Gereformeerden Bond en in sommige Vrij-gereformeerde gemeenten de menschen, die hun preeken komen aanhooren, week aan week overstelpen met een „leerrede” vol van antinomiaansche stellingen, doortrokken van de verkeerd toegepaste opvatting van de lijdelijkheid van den mensch, doorspekt met een menigte graaggehoorde termen, die voor onzen tijd hun waarde verloren hebben en zich kenmerkend ook door een zucht tot vergeestelijking,
zelfs van de meest doodgewone zaken in den bijbel.
Daar zijn er, die den menschen komen vertellen, dat ze heelemaal dood zijn, volstrekt tot nietsnut, onmachtig tot eenig goed, erger dan een doode hond of een vloo, absoluut onmachtig tot één ding, dat anders dan volstrekt kwaad is.
En daarbij blijft het vaak. Dàt is de inleiding, dàt is het thema, dàt is de verdeeling, dàt is punt één, dàt is punt twee, dàt is punt drie, en dàt is de toepassing.
Alleen vóór het amen nog eventjes de wensch, „dat het je (niet u, maar je) nog eens mocht komen te staan te gebeuren, dat je nog ereis daarvan komt verlost te worden”. Maar dan dadelijk erop: „denk maar niet, dat je het kunt. Amen.” — Meer niet! Van des menschen verantwoordelijkheid wordt met geen woord gerept; van den eisch Gods:
bekeert u (die in de Schrift veel meer op den voorgrond staat dan de prediking van ’s menschen bekeerd moeten worden) schijnen deze predikers geen begrip te hebben. 

Tot zijn trilogie Christus in zijn lijden strijdt hij geregeld tegen de valse mystiek van de bevindelijken.  Wie het geloofsleven van de mens centraal stelt, kiest hoogtepunten die geen hoogtepunten zijn, maar dieptepunten
waarop Satan zijn slag slaat en de gelovige struikelt. Of de gelovige rust op een hoogtepunt waar strijd geleverd moet worden. Daarmee geniet de bevindelijke van wat zonde genoemd zou moeten worden. (Er is een mooi artikel van Jaap Schaeffer over “Schilder mysticus” in Wie is die man? Klaas Schilder in de eenentwintigste eeuw, waarin Schaeffer aangeeft dat Schilder een gereformeerde mystiek wilde schrijven.)

Schilder heeft niet alleen moeite met de geloofsbeleving van de bevindelijkheid, die in zijn ogen de eigen ervaring boven de Schrift plaatst. Ook heeft hij moeite met de ethiek en politieke visie van de bevindelijkheid. In zijn ogen trekken bevindelijken zich terug uit de strijd die gereformeerden hebben te leveren. In zijn ogen is dat een ongereformeerd isolement, een negeren van het gebod van God. Daarom heeft Schilder ook moeite met de opkomst van de Staatkundig Gereformeerde Partij en de (Hervormd) Gereformeerde Staatspartij en polemiseert hij met aanhangers van deze partij, omdat hij ziet dat deze partijen stemmen proberen te werven onder de gereformeerden, die toch ARP zouden moeten stemmen. In zijn ogen doorbreken deze partijen de eenheid van het front en is de politieke verdeeldheid een zondige verdeeldheid die moet worden tegengestaan als eigen werk des duivels. Zij
laten het afweten in de schoolstrijd. Een onderwijzer van een openbare school kan op de kandidatenlijst staan. Schilder: En wanneer het waar is, dat ook in onze omgeving enkele leden van een Geref. Kerk voor deze partij reclame gemaakt hebben, dan past geen andere conclusie dan deze, dat die menschen òf niet weten, wat die Geref. Staatsparij is
òf niet weten, wat gereformeerd is. 


De consequente Schilder kan er heel slecht tegen dat er binnen die kringen allerlei inconsequenties zijn. Voorbeelden: Kersten is tegen het autorijden op zondag, maar laat zich wel rijden naar een kerkdienst en de overtocht met de pont betaalt hij pas op maandag. Kersten roept op om te stemmen, ds. Fraanje is tegen het stemmen. De SGP is tegen het vrouwenkiesrecht, maar bepaalde Deborah’s mogen toch stemmen. De SGP is een klagen over de toestand van het land, zonder werkelijk iets te doen:

O, men zou wenschen, dat eens 4 jaar lang alle 100 Kamerzetels voor de Geref. Staatspartij waren; dan zouden de oogen van ’n enkele ten minste hier en daar wel eens langzaam opengaan voor het licht der werkelijkheid. ’t Bedroevende blijft nu, dat die menschen, precies als de communisten, altijd in de minderheid blijven, altijd dus kunnen zeggen: ik wil wel, maar ik kan alleen niet uitvoeren wat ik wil; en dat ze dus immer kunnen doorgaan met een klagelijk gezicht te zetten en het christendom te verdeelen onder den schijn van heiligen ijver. Zoo krijgt men de partij van de eindelooze politieke doleantie zonder daad.

En ondertussen wordt Schilder en zijn kerk door de bevindelijken in en buiten de Gereformeerde kerken getaxeerd en te licht bevonden en Kersten kan zich alles maar permitteren:

Het is mijn vaste overtuiging, dat dezelfde menschen, die op Ds. Kersten stemmen, moord en brand zouden schreeuwen over het verval van de kerk en van de nieuw-gereformeerden [de Gereformeerde Kerken], als één van onze dominees ook
maar de helft deed van wat Ds. Kersten doet: boerderijen houden, auto-tochten organiseeren, in een niet bepaald zwart pakje, Kamerlid zijn en dan ook nog dominee, o ja, ook nog dominee.

Let wel: ik kritiseer dat niet; ik zeg alleen maar, dat al die ontevreden elementen in ons een gruwel zouden vinden, wat ze en hem gaarne verdragen, alleen maar, omdat hij de man is, die zoo mooi kan zeggen, dat ’t toch niet goed gaat in bedorven Nederland. Arm volk, dat zoo geleid wordt. Arme menschen, die niets goeds zien dan bij zichzelf en voorts  (als bovenbedoelde Spr.) alleen kennen zoogenaamd christelijke partijen. Arme bouwers op dien negatieven grondslag!

Schilder ziet vooral de dreiging van de bevindelijkheid: de bevindelijken werven voor een mystiek die de deur openzet
voor allerlei ongereformeerde gedachten die vaak ook nog inconsequent zijn. In ethisch en politiek opzicht lopen ze weg voor de verantwoordelijkheden als christen.

Presentatie op 17 maart 2021 op een bijeenkomst van het HDC over Kuyper en de BibleBelt.

Een kleine leeswijzer bij Klaas Schilders “Christus in Zijn lijden”

Een kleine leeswijzer bij Klaas Schilders “Christus in Zijn lijden”
aan de hand van de eerste meditatie: “Satan bij den katheder des lijdens”

Klaas Schilder schreef met zijn trilogie
Christus in Zijn lijden  een indrukwekkende serie van dogmatische meditaties over de lijdensweg van Christus. Het is de moeite waard om in deze Lijdenstijd (of Veertigdagentijd) een aantal van deze meditaties te lezen. Aan deze meditaties kleeft wel een behoorlijk nadeel: in deze meditaties klinkt tussen de regels Schilders theologie door. Daardoor kunnen de meditaties ook heel massief overkomen. Ook is het niet altijd duidelijk als je niet heel Schilders theologie kent wat hij doet en wat hij beoogt.

4R1shGBobpAuhyk7KQEg
Hierbij wil ik aan de hand van de eerste meditatie wat uitleggen over wat Schilder doet. Dit is een soort tussenstand, omdat ik momenteel bezig ben met het in kaart brengen van van bepaalde facetten van Schilders theologie (schepping / zondeval / verlossing en openbaring / geschiedenis).

Schilders christologie heb ik nog niet intensief bestudeerd. Om deze trilogie Christus in Zijn lijden te begrijpen, is het ook belangrijk om zijn artikel over de Christusbeschouwing erbij te betrekken, zijn artikel over het Skandalon of zijn uitwerking van de christologie in zijn commentaar op de Heidelbergse Catechismus. Hierbij toch een voorlopige leeswijzer om de lezers die in deze periode een aantal meditaties tot zich willen nemen.

Opmaat van de lijdensgeschiedenis
Deel I van de trilogie is gewijd aan de opmaat van de lijdensgeschiedenis. Of zoals Schilder het noemt: Christus aan de ingang van Zijn lijden (zie: Woord vooraf). Schilder wil de gebeurtenissen zoveel mogelijk chronologisch langs gaan. Zijn reden daarvoor is niet zozeer historisch, maar heeft te maken met zijn visie op de openbaringsgeschiedenis: God gaat een gang door onze geschiedenis, waarbij de openbaring voortgang maakt. Die voortgang is er niet alleen vanuit het Oude Testament naar het Nieuwe Testament als voorafschaduwing naar vervulling. Die voortgang is er ook in de weg die Jezus gaat: het gaat naar een climax.
download (3)
Met de eerste meditatie lijken we lukraak in het lijdensverhaal te vallen. Een dogmatische meditatie over Mattheüs 16:23a: Maar Hij, zich omkeerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satan, gij zijt Mij een aanstoot. In deze meditatie worden al lijnen uitgezet, die Schilder in zijn andere meditaties worden uitgewerkt. Ik bedoel de term dogmatische meditatie niet negatief. Ik bedoel dat de manier van mediteren vanuit de dogmatiek wordt aangevuld. De basis blijft exegese en meditatie. De ene keer werkt dat goed uit en krijgt de exegese een verrassende aanvulling. Een andere keer kan de uitwerking iets gekunstelds krijgen. Zeker als je als lezer niet weet wat Schilder in zijn meditaties beoogt.
Kaft-K-Schilder
Christus’ reactie op Petrus
De eerste meditatie Satan bij den katheder des lijdens is de eerste van vijf meditaties die gaan over het lijden dat mensen Jezus aandoen. En dan vooral mensen die beter zouden moeten weten vanwege de roeping die ze hebben (als discipel) of het ambt dat ze bekleden (bijvoorbeeld als hogepriester). In deze eerste meditatie staat de reactie van Jezus op Petrus centraal. Petrus wil Jezus tegenhouden om de weg van het lijden in te gaan, waardoor Petrus voor Jezus verandert in een satan. Want het doel van Satan is om Jezus van de weg van het lijden af te brengen. Satan wil Jezus verzoeken om het lijden uit de weg te gaan. Het is pijnlijk voor Jezus dat de kerk (want Schilder trekt het begrip discipel door tot de kerk) zich voor Jezus kan voordoen als een satan.|

Het is belangrijk om de nuance te zien: niet Petrus staat in deze meditatie centraal, maar Jezus’ reactie op Petrus. Het is in het vertellen van de lijdensverhalen altijd weer een verleiding om de aandacht van Jezus te verleggen naar de mensen om Jezus heen. (Zie:I, 92) Dat verleggen van de aandacht gaat echter tegen de authenticiteit van het Bijbelverhaal in, omdat de Heilige Geest het verhaal ‘altijd streng symmetrisch’ heeft opgebouwd: namelijk de focus op de gehoorzaamheid die Jezus laat zien in Zijn weg.

Daad
De titel van deze meditatie laat al veel zien van Schilders theologie: van zijn christologie, van zijn visie op de mens, van zijn visie op de Satan. Schilder houdt van felle, scherpe contrasten. Al wordt hier de tegenpool van de Satan aangeduid met Zijn activiteit. Dat zou Schilder wel eens bewust gedaan kunnen hebben om de aandacht te vestigen op de activiteit, de daad van Jezus. Jezus kiest bewust voor deze weg. Zie de tweede zin van de meditatie: Nu willen wij gaan zien, gelijk Hij zich overgeeft in den nacht van Zijn lijden, en gelijk Hij, zeker van Zijn doel, tast naar den dood. Waarbij tasten hier niet op onzekerheid of gissen duidt.

Die keuze is al in de hemel genomen in de Raad des Vredes, waar de Zoon instemt om deze weg te gaan. Die instemming wordt met een eed bekrachtigd. Schilder heeft een voorkeur voor juridisch taalgebruik. Het werk van Christus wordt door Schilder geregeld met juridische termen uitgewerkt, zowel de inhoud van de taak als de rol van Christus. Op aarde houdt Jezus als de mens geworden Zoon Zich aan deze keuze: Hij is gehoorzaam.

Verzoeking
Bij de katheder staat het Woord van God, die Gods Woord spreekt en is. Van de mensen wordt gehoorzaamheid gevraagd. Maar uitgerekend Petrus negeert dat woord van God en ontpopt zich op dat moment als satan. Openbaring van God (of in dit geval van Christus) gaat meestal gepaard met afwijzing door de mens, zelfs van Christus’ kerk. Dat maakt het satanische voor Christus helemaal tot lijden. Waar de kerk denkt op een hoogtepunt gekomen te zijn, met een mooi uitzicht, waar gerust kan worden, komt de grootste satanische verzoeking. Wat op de weg van Christus een climax is (voorwerpelijk), is voor de kerk een zwaartepunt (onderwerpelijk): de bruid van Christus toont zich satanisch (p. 11). Dit is de anti-bevindelijke trek in Schilders theologie, die niet accepteert dat de menselijke emoties en belevenissen boven wat geopenbaard wordt worden gesteld.

Sacramentum
De eerste zin van de meditatie is: Nu willen wij gaan letten op den Man van smarten, den Middelaar onzer belijdenis, Christus Jezus.
Schilder begint met de menselijke reactie, zoals die hoort te zijn. Christus Jezus is geen voorbeeld, maar Middelaar. Christus is geen exemplum, maar sacramentum. Zijn werk heeft een betekenis die wij als mensen niet kunnen nadoen: eeuwig heil, verzoening met God. Wat wij als mensen kunnen doen is alleen maar geloven en er niet aan voorbij gaan. Voortdurend doet Schilder een appèl op de lezer: wij gaan letten, zie, huiver, hoor, zwijg, de hand op de mond leggen (p. 11)! In deze trilogie wordt Schilder zeer uitgebreid voor ogen geschilderd (Galaten 3:1).

Man van smarten
Het eerste dat Schilder over Christus zegt is dat Hij de Man van smarten is. Hoewel Christus uit de hemel komt, Gods Woord is, de eeuwige Zoon, is het lijden voor Hem een werkelijk lijden. Het lijden laat Hem niet onberoerd, maar raakt Hem diep in de ziel: Daarom kan het niet anders, of dit oogenblik, waarop een satanisch woord door Zijn profetische redenen heen snerpt, moet hem wonden tot in het diepst van Zijn ziel (p. 10).
3cb11306-9b77-4dcf-b1fa-bf345875ce2e
Jan Toorop – Christus (1912)

Jezus ondergaat het lijden niet onbewogen en aan het lijden ontstegen zoals de bleeke Christus, een soort esoterisch beeld van Jezus dat opgeld deed in het begin van de 20e eeuw. Verleiding is echt verleiding, verzoeking door de Satan echt verzoeking, beproeving echt beproeving en lijden echt lijden. Schilder kan daarom geregeld spreken over wat een situatie met de ziel van Christus doet. Medelijden is echter niet nodig. Psychologische uitleg van hoe Jezus er aan toe is, is uit den boze. Wat nodig is, is geloofsgehoorzaamheid, belijdenis, onderwerping, zien.

Middelaar
Christus is ook Middelaar. Hij brengt hemel en aarde weer samen nadat de mensen de band hadden verbroken door ongehoorzaamheid. Voor Schilder tilt zwaar aan de zonde van de eerste Adam in het paradijs: dat is verbondsbreuk, die alleen maar hersteld kan worden door de tweede Adam. Schilder verbindt de aanduiding Man van Smarten geregeld met de aanduiding Knecht des Heeren: het lijden overkomt Jezus niet, maar komt vanwege de Vader over Hem en Jezus gaat deze weg in gehoorzaamheid aan de Vader.

Hij is de Middelaar van onze belijdenis. Voor Schilder zijn de belijdenisgeschriften van existentieel belang. De Dordtse Leerregels nemen een grote plaats in zijn geschriften in. Eind jaren-’30 start Schilder zelfs een groots commentaar op de Heidelbergse Catechismus (dat vanwege zijn dood in 1952 stopt met het commentaar op Zondag 10). Deze aanduiding zal aangeven dat in de gereformeerde belijdenisgeschriften de betekenis van Christus het meest zuiver is weergegeven. Voor Schilder betekent het echter meer: belijden is geen formaliteit, maar geloofsgehoorzaamheid. De Middelaar onzer belijdenis geeft aan dat wij geroepen zijn in gehoorzaamheid deze Middelaar te belijden.

Ambtsdrager bij uitstek
Voor Schilder is het niet mogelijk om te spreken over Jezus alleen. Hij is de Christus. Hij is niet alleen maar mens, maar de Ambtsdrager bij uitstek. Daarmee raken we opnieuw een belangrijke thematiek van Schilders theologie. Bij de schepping krijgt de mens een roeping om God te representeren naar de andere schepselen toe. De mens als schepsel is ambtsdrager. Dat de mens beeld van God is, is voor Schilder dan ook helemaal gelegen in deze roeping, dit ambt. Door de zondeval raakt de mens zijn ambt echter kwijt en daarmee ook het beeld van God. Als de Amtsdrager bij uitstek komt Christus de ambten in gehoorzaamheid aan de Vader vervullen.

Vervulling van de drie ambten
De drie ambten die er in het Oude Testament zijn, komen in Christus samen en worden door Hem vervuld. Schilder werkt geregeld uit hoe Christus in deze verhalen optreedt als de profeet, de priester en de koning bij uitstek. Deze ambten functioneren in de tijd van Jezus niet meer naar behoren. Ze waren al voorafschaduwing, maar in de tijd dat Jezus komt is de Joodse godsdienst vastgelopen, tot stilstand gekomen. Als Jezus Zijn lijdensweg gaat, gaat Hij die als profeet, priester en koning. Die weg bestaat uit lijden en triomferen. Lijden, omdat Hij als profeet, priester, koning niet de eer krijgt die Hij ontvangt. Triomf, omdat Hij doorgaat op deze weg en uiteindelijk slaagt en overwint.Tot ons heil. Heel Zijn lijdensgang door, is Hij van dit drievoudig ambt de volstrekte en eenig ware drager geweest. En daar is geen plekje in Zijn lijdenstempel, of het heeft Hem in en door dat drievoudig ambt zien lijden en triomferen.

Valse mystiek
De weg van Christus Jezus vraagt geloof. Vraagt om te doorzien wat hier gebeurt: zowel van Godswege als wat betreft de satanische verzoeking. Voor de mens, die vanwege de zonde geneigd is om tegen God te kiezen, is dat niet altijd makkelijk te zien. Zelfs de kerk kiest gemakkelijk voor valse mystiek, voor de rust op het hoogtepunt. Men denkt dat men er al is, zonder te zien dat juist dan de Satan met zijn verzoeking komt. Op het hoogtepunt in het geloofsleven (hoogtepunt, p. 7) is het risico het grootst om te vallen (zwaartepunt, p. 7): Ook Simon Bar-Jona wil op zijn hoogtepunt den vrede gaan genieten, en het vredeslied gaan zingen. Schilder is beducht voor mystieke vervoering, vanwege het risico om te vallen. Op deze manier gaat men het skandalon van het lijden uit de weg. Daarom is het nodig dat Jezus als de hoogste profeet uitleg geeft, vanaf het katheder spreekt, episch gezang inwisselt voor didactisch spreken (p. 8). 

Climax in Gods werk
Wat Jezus overkomt, is geen lot. Jezus kiest ervoor bewust voor. Maar ook Gods hand is er in te zien. Christus ziet in wat Hem aangedaan wordt de climax in Gods werk. In de verzoeking door de Satan wordt Jezus ook door God beproeft. Die beproeving is zwaarder dan de verzoeking van de Satan. Die beproeving is niet bedoeld om Jezus van de weg af te brengen, maar Hem te versterken in Zijn keuze om te gaan, om te volharden in Zijn daad, om Zijn eed getrouw na te komen.
En bij den aanvang van het lijdensverhaal is het ons een uitnemende troost, te weten, dat Hij Zijn hoogten zuiver houdt, en door den eeuwigen Geest pal blijft staan en onbewogen op den drempel van den lijdenstempel, als zelfs een rukwind van de hel Hem geen duimbreed van Zijn plaats doet wijken.

(Voorlopige) bloemlezing prof. dr. K. Schilder

(Voorlopige) bloemlezing prof. dr. K. Schilder

In de afgelopen maanden ben ik bezig geweest met prof. dr. Klaas Schilder (1890-1952). Hierbij een kleine bloemlezing voor wie meer van hem wil lezen. Het meeste is online beschikbaar. (Deze bloemlezing zal nog verder worden uitgewerkt en aangevuld)
Kaft-K-SchilderUit de Schrift
– ‘Vluchten en vlieden’, Licht in den rook
– ‘Wandelen met God’, Licht in den rook
– ‘Rustig toezien’, Licht in den rook

Preken

Theologische methode
– ‘Een antwoord aan Prof Haitjema’,
– ‘De paradox in de religie, Bij dichters en schriftgeleerden (1927) 65-147.
– ‘Calvijn over de geloofsparadox’, Tusschen “ja” en “neen” (1929) 234-305
– ‘Over het “skandalon”’
– ‘Christelijke troost’, Heidelbergsche Catechismus. Deel I. zondag 1-4 (1947) 1-14.
– Geloofsvooroordeel’

Verder in het spoor van Abraham Kuyper
– ‘Dr Kuyper over het Calvinisme’, De Reformatie, 29 oktober 1937, 18e jaargang no 5, blz 71-74. (Opgenomen in: De kerk II, p. 358-376)

Strijd tegen de valse mystiek
– ‘Over ware en valsche “mystiek”’, Tusschen “ja” en “neen” (1929) 166-232.
– ‘Iets over het begrip „mystiek”; gereformeerd of ethisch’, De Reformatie, tiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1929v, 4,28v (25 oktober 1929)
– ‘Satan bij den katheder des lijdens’, Christus in Zijn lijden I (1930) 1-13.
– ‘Satan op de hoogte der heerlijkheid’, Christus in Zijn lijden I (1930) 14-25.
– ‘De dienende engel onder de satanische wolven’, Christus in Zijn lijden I (1930) 26-39.

Strijd tegen Barth en volgelingen
‘Karl Barth’s nieuwe dogmatiek’ I-II, De Reformatie 13 (1932v) 11,82; 12,90v (16 — 23 december 1932)
– Persschouw/Kerkelijk leven over Bartianen als Miskotte

Godsleer
– Zowel immanentie als transcendentie

Schepping, werkverbond, mens als beeld van God

Zondeval

Tempering van het oordeel in plaats van algemene genade
– ‘Prof. Hepps misverstand inzake de algemene genade I-XV’,
– ‘Over “de Algemeene Genade” (Antwoord aan Dr O Noordmans)
– ‘Vragen over de algemene genade’, College-Verslagen Amerika I (1939)
– Is de term „algemeene genade” wetenschappelijk verantwoord?, Kampen (Ph. Zalsman) 1947.
– ‘Algemene genade I-V’ (1947)

Openbaring en geschiedenis
– ‘Licht in den rook’
– ‘Iets over de geschiedenis en haar waarde of waardeloosheid’,  De Reformatie (1934)
– ‘Christus en de Bijbelse geschiedenis’, College-Verslagen Amerika IV (1939)

Christologie
– ‘Aesthetische Christusbeschouwing’,
– ‘De Boeddhistische Christus’,
– ‘Christus in de justificatie’, Christus in Zijn lijden III
– Christus als Profeet, Priester en Koning
– Christus als Tweede Adam

Ecclesiologie
– ‘Van kerk tot kring … een afval’,
– ‘„Coetus et Congregatio”. (Paschen)’, De Reformatie 12 (1931v) 26,201v (25 maart 1932)
– ‘Prof. Dr W.J. Aalders, Om de Kerk’, De Reformatie, 8 januari 1932, 12e jaargang no. 15, p. 119. (Opgenomen in: De Kerk I, p. 123-126)
– ‘Enige onjuiste dilemma’s in pluriformiteitsvertogen’, Almanak van het Studentencorps Fides Quaerit Intellectum (1940), p. 76-79 (Opgenomen in: De kerk III, p. 114-130)
– ‘“Ware” en “valse kerk”: veranderde betekenis der woorden’, De Reformatie 13 mei 1950, 25e jaargang no 33, blz 267-268 (Opgenomen in: De kerk III, p. 357-363)

Verbond en doop
– ‘Is er eenstemmigheid over het genadeverbond? I-IV’, De Reformatie (1945), 945), 65-66.
– ‘Het verbond’, College-Verslagen Amerika II (1939)

Hemel en hel
– ‘De geschiedenis van de hemel’, Wat is de hemel? (135)
–  Katastrofale overgang
– ‘Is er een tusschentoestand? I-XIII’, (1946)
– ‘De dood’, Heidelbergsche Catechismus III

Cultuur
– ‘Iets over den predikant, de cultuur en de theologie’, De Reformatie, achtste jaargang, 1927v, 30,240v (4 mei 1928)

Politiek
– ‘Ook de christelijke politiek is in gevaar I-VI’.
– ‘Fascisten-politiek. Een tijdwoord voor „Jongeren”’, De Reformatie 13 (1932v) 2,10 (14 oktober 1932)
– ‘Gemeene gratie en consequentie’ (over NSB en gemeene gratie), De Reformatie 16/1 (1935), 2.
– „Geen duimbreed”! Een synodaal besluit inzake ’t lidmaatschap van N.S.B. en C.D.U.

Over personen
– Over Dr O Noordmans
–  ‘In memoriam Prof. Dr A. Eekhof’, De Reformatie, dertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932v, 25,194v (24 maart 1933)
– ‘Professor L. Lindeboom. 17 Januari 1845 — 4 Januari 1933’, Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1934. 18e jaargang, onder redactie van Dr J.C. Rullmann en Prof. Dr. K. Schilder. Goes (Oosterbaan & Le Cointre) [1934], 398-405

– Prof. Dr T. Hoekstra. 20 December 1880 — 20 Januari 1936’, Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1937. 21e jaargang, onder redactie van Prof. Dr. K. Schilder, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) [1937], 421-431.
– Prof. Dr A.G. Honig. 6 October 1864 — 11 December 1940’, Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1941. 24e jaargang, onder redactie van Ds F.C. Meijster en Prof. Dr. K. Schilder, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) [1941], 457-470.
– ‘Het handboek van Prof Honing’ (1938)
– ‘Rede van Prof. Dr K. Schilder, uitgesproken ter gelegenheid van den 70sten verjaardag van Prof. Dr S. Greijdanus, Geboren 1 Mei 1871’, Handboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland (onderhoudende artikel 31 K.O.) 1947, onder redactie van Prof. Dr. K. Schilder, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) [1947], 132-167.

 

 

Klaas Schilder over de Heidelbergse Catechismus – 1: Christelijke troost

Klaas Schilder over de Heidelbergse Catechismus – 1: Christelijke troost

Op 7 oktober 1938 verschijnt er voor het eerst bij De Reformatie, een weekblad dat door Klaas Schilder wordt gerund, een bijlage van acht pagina’s over de Heidelbergse Catechismus. Schilder bedoelde dat als een groots project, dat twintig jaar in beslag zou nemen en in tien delen zou uitkomen. In augustus kwam het project stil te liggen vanwege het publicatieverbod dat Schilder van de Duitsers opgelegd kreeg. Na de oorlog kon de publicatie niet direct ter hand genomen worden, omdat het papier nog erg schaars was.

Zeven jaar lag het project stil. In die zeven jaar was heel wat gebeurd. Zoals vier oorlogsjaren en de voor Klaas Schilder traumatische ervaring van een kerkscheuring, waarbij hij buiten de Gereformeerde Kerken kwam te staan. Op het moment dat Schilder zijn werk met de Heidelbergse Catechismus weer oppakt, is het commentaar tot en met zondag 6 afgerond. Uiteindelijk zullen er vieren delen komen en is bij het overlijden van Schilder enkele jaren later de uitleg van zondag 10 nog niet afgerond.

Schilder vindt het voor de kerk nodig dat er een goede uitleg van de Heidelbergse Catechismus verschijnt. Hij gaat niet mee in het onderscheid dat Kuyper maakt tussen confessie en catechismus. Volgens Kuyper is de confessie binnenkerkelijk te gebruiken en de catechismus voor buiten de kerk.

Goede kennis van de belijdenis – en dus ook van de Heidelbergse Catechismus – is nodig om in begripsmatig opzicht onderscheid te maken tussen wat goed en kwaad is. Discretie noemt Schilder dat en hij ontleent deze term aan artikel 8 van de Dordtse Kerkorde. Discretie is nodig om de inhoud van het kerkelijk geloof en de kerkelijke belijdenis te kunnen onderscheiden van die van secten en ongelovigen. De publicatie van dit commentaar op deze catechismus staat in het teken van dit onderscheid maken, deze discretie.

Ook als het gaat om troost – de inzet van de Heidelbergse Catechismus – is deze discretie nodig, vindt Schilder. Dat lijkt een vreemde gedachte, want troost lijkt toch eerst iets van het gemoed en discretie lijkt meer iets van het verstand te zijn. Troost is echter meer dan een in het gemoed geraakt zijn. Om troost te kunnen ontdekken is het ook nodig om met het verstand onderscheid te maken tussen wat waar is en wat niet.

De gedachte dat troost vooral iets van het gemoed is, heeft voor Schilder iets positiefs: door dit bezwaar in te brengen, laat men zien dat men niet vatbaar is voor het rationalisme. Het rationalisme is een doorgeschoten gebruik van het verstand. In het rationalisme wordt de menselijke rede als enige kenbron gezien (en heeft de openbaring geen enkele mogelijkheid om een rol te spelen in het opdoen van kennis). Het probleem van dit rationalisme is voor Schilder dat het zich losgemaakt heeft van God en autonoom wil zijn ten opzichte van God.

In verzet tegen het rationalisme moet men echter niet doorschieten in het andere uiterste, waarbij het verstand buiten werking wordt gesteld en de menselijke rede geen enkele rol mag spelen. De rede blijft nodig om onderscheid te kunnen maken tussen wat waar is en wat niet. Volgens Ursinus is er om troost te kunnen ontdekken consideratie en ratiocinatie nodig. Consideratie betekent (aandachtige) overweging. Ratiocinatie betekent sluitrede, syllogisme. Ratiocinatie – een sluitrede, een syllogisme dus – maakt gebruik van wat reeds voorhanden is. Een sluitrede verzint die gegevens niet zelf; die gegevens zijn er al. Net zoals de posten debet en credit niet door een boekhouder (ratiocinatie) verzonnen zijn, maar reeds voorhanden zijn. Ratiocinatie is geen rationalisme, maar gaat de confrontatie aan tussen twee werkelijkheden: de werkelijkheid van het geloof en die van het ongeloof. Deze twee werkelijkheden bestaan. Met discretie worden deze twee werkelijkheden tegen elkaar afgewogen.

Een voorbeeld van zo’n discretie met behulp van een syllogisme kunnen we vinden in Prediker 7:25 en 27. In zijn eerste periode maakte hij zijn afwegingen op basis van zijn eigen ervaringen. In zijn tweede periode maakte hij zijn afwegingen op basis van Gods openbaringswoord. De eerste afweging stond in dienst van de zonde. De tweede afweging stond in dienst van God. Het tweede gebruik is goed gebruik van het syllogisme.

Het christelijk geloof dat gebaseerd is op Gods openbaringswoord heeft meer kennis dan de filosofie die gebaseerd is op menselijke ervaring en afweging. Filosofie kent niet de wet van God, die de menselijke ellende aanwijst. Filosofie heeft ook geen weet van het evangelie en kan daarom geen troost bieden. Omdat de kerk wel én de wet én het evangelie heeft, kan de kerk wel troost aanbieden. Dit verschil tussen filosofie (gestoeld op menselijke ervaring en gedachten) en kerkelijke belijdenis (gestoeld op Gods openbaringswoord) mag niet uit het oog worden verloren. Er is een christelijke logica nodig (zoals D.H.Th. Vollenhoven voorstelde); algemene logica houdt geen rekening met de zondeval.

Ursinus, degene die het meest heeft bijgedragen aan de Heidelbergse Catechismus, gaat van dit onderscheid tussen filofosie en kerkelijke belijdenis uit. Schilder kan niet in alles Ursinus volgen. Hij vindt dat Ursinus een onderscheid zou moeten maken tussen natuurlijke theologie en openbaring. Hij valt daar Ursinus niet te hard op aan, omdat de gereformeerde theologie in die tijd nog in de kinderschoenen staat en niet alle onderscheidingen al helder heeft. Kuyper heeft Ursinus op dit punt terecht gecorrigeerd in zijn E Voto dordraceno. Alleen voerde hij weer een verkeerde visie in: de algemene genade (gemeene gratie). Zie: hier.

Mogelijk heeft Ursinus gedacht aan De troost van de filosofie van Boëthius. Er zijn behoorlijke verschillen tussen de Catechismus en dit werk van Boëthius. Boëthius schreef voor geleerde mensen; de Catechismus is voor gewone mensen, werklui, kinderen bedoeld. Boëthius gaf de heidense filosofen teveel stem; de Catechismus ontzegde die ruimte terecht aan de heidense filosofen. Boëthius maakt een onderscheid tussen theorie en praktijk. Theorie is contemplatie en de praktijk is het actieve, concrete leven. Bij dat onderscheid is de contemplatie belangrijker dan het actieve, concrete leven. De Heidelbergse Catechismus maakt dat onderscheid niet en ziet theorie en praktijk gelijkwaardig. Theorie en praktijk staan in elkaars dienst en helpen elkaar. Discretie tussen filosofie, gestoeld op heidense kennis, en christelijk geloof, gestoeld op geopenbaarde kennis, is niet alleen noodzakelijk, maar heeft ook betekenis voor het actieve, concrete leven.

N.a.v. dr. K. Schilder, De Heidelbergsche Catechismus, deel I (Goes: Oosterbaan & Le Cointre, 1949) 1-14 (§ 1)

Schilder, Van Ruler en Berkouwer

Schilder, Van Ruler en Berkouwer

klaas-schilder
Klaas Schilder

Tijdens het lezen van Christus en cultuur van Klaas Schilder (zie: hier) moest ik geregeld aan A.A. van Ruler denken. Het viel me op hoeveel parallellen er te trekken zijn. Ik heb ooit de registers van het Verzameld Werk dat uitgegeven wordt nagekeken op Schilder en het verbaasde mij dat ik zijn naam maar zo weinig tegenkwam. (Haitjema liet op een gegeven moment zijn leerling Van Ruler maar reageren in de polemiek die hij met Schilder had.)

De-hervormde-theoloog-prof-dr-A-A-van-Ruler-1908-1970
A.A. van Ruler

Goed, er zijn verschillen: Van Ruler heeft meer humor en twinkeling in zijn teksten dan de grimmige ernst bij Schilder. En of Van Ruler het catastrofale van het oordeel in de komst van Christus zou onderschrijven weet ik niet.  De komst van Christus als herstel van het werkverbond verschilt weinig van de gedachte van Christus als intermezzo. Dat we in een interim leven van het Duizendjarig Rijk, is voor Schilder een wezenlijk onderdeel van zijn theologie. Ook de waardering van het aardse leven is bij Van Ruler erg sterk. Net als de verwerking van de gereformeerde scholastiek bij beiden.

(Gezien de vele overeenkomsten is het niet zo verrassend dat de Theologische Universiteit van Kampen tegenwoordig betrokken is bij de heruitgave van Van Rulers teksten. Een beetje pijnlijk is het wel dat de heruitgave van Schilders werk op een gegeven moment gestaakt werd. Hopelijk krijgt Dirk van Keulen de kans om bij voltooiing van het Verzameld Werk van Van Ruler de kans om verder te gaan met het Verzameld werk van Klaas Schilder ;-) )

In het artikel ‘De andere zijde van het vraagstuk van de natuurlijke theologie’ (1959, opgenomen in Verzameld werk deel II: Openbaring en Heilige Schrift) zijn heel wat parallellen op te tekenen. In dat artikel komt een plagerijtje richting G.C. Berkouwer: Berkouwer is in zijn boek over algemene openbaring vergeten te omschrijven wat deze thematiek betekent voor de christen en de kerk (Het thema van Christus en cultuur!).

2816860_large_ee6c5bfa59674482bf217c061da5676e
G.C. Berkouwer

Naast Schilder heb ik wat met Van Ruler en Berkouwer. Het loont de moeite eens uit te zoeken wat de overeenkomsten en verschillen zijn. Naar mijn stellige overtuiging zijn de interacties tussen deze 3 theologen veel groter dan tot nu toe wordt aangenomen.

Waarom Klaas Schilder de gedachte van algemene genade afwijst.

Waarom Klaas Schilder de gedachte van algemene genade afwijst.
(N.a.v. zijn boek Christus en cultuur)

De gedachte van algemene genade (gemeene gratie) is afkomstig van Abraham Kuyper. Daarmee gaf hij een antwoord op de vraag hoe de bijdrage van niet-gelovigen aan de maatschappij, kunst en cultuur door gereformeerde christenen moet  worden gewaardeerd. Klaas Schilder heeft steeds fel verzet tegen de gedachte van een algemene genade. De gedachte van algemene genade botste met zijn visie op het werkverbond en op wat Christus op aarde kwam doen.

Gemeene gratie
Volgens Kuyper heeft God na de zondeval ons nog de mogelijkheid gelaten om toch een bijzondere bijdrage te leveren aan de cultuur en aan de kunst. Dat is een genade die aan ieder mens – gelovig of niet-gelovig – gegeven kan worden, want we hadden deze gave door de zondeval niet verdiend. De bijdrage van niet-gelovigen mogen we zien als een overblijfsel van het natuurlijk licht dat aan de schepping is meegegeven.

Werkverbond
De gedachte van algemene genade botst allereerst met Schilders visie op het werkverbond. Het werkverbond neemt een belangrijke plaats in de theologie van Klaas Schilder in. Dit verbond sloot God met de eerste mensen in het paradijs. De mensen kregen de plicht om de hof te bebouwen, de aarde te bewonen en zich te vermenigvuldigen. In het paradijs worden de mensen aangesteld als representanten, ambtsdragers, medewerkers van God. In het werkverbond krijgen de mensen een culturele opdracht. In deze opdracht zijn religie en culturele opdracht, zoals werk en kunst, één: alles staat in dienst van God en zijn eer. Dagelijks werk en geestelijke bezigheden zijn geen gescheiden werelden of concurrenten. Het gewone werk is net zo waardevol in de dienst aan God als geestelijke bezigheden.

Ontwikkeling
Bij de schepping is de aarde nog niet af. Als de wereld af was, zou er geen mogelijkheid om in zonde te vallen. Er is weerhouding. De aarde is geschapen met het oog op een geschiedenis die volgt. De aarde is geschapen met het oog om nog verder te ontwikkelen. Evolutie ná creatie noemt Schilder dit. De mens mag als medewerker van God helpen bij de ontwikkeling van de aarde naar de staat van de volgroeidheid. De bijdrage van de mens bestaat uit het ontwikkelen van wat er reeds in de schepping aanwezig is. Het werk van de mens is niet scheppen maar ontvouwen en ontdekken van wat reeds in de schepping ingeschapen is. Een ‘terugvinden en doen vinden van God in het uit-vinden van de toekomst’, noemt Schilder dit.

Koinoonia
De mens is geschapen met het oog op gemeenschap met God en met het oog op gemeenschap met de andere mensen. Deze gemeenschap met God en mensen onderling noemt Schilder koinoonia.

Storing
Met de zondeval komt alles overhoop te liggen. De zondeval is een storing van de door God bedachte geschiedenis. Door de zonde wordt de eenheid die God door het werkverbond in de schepping meegegeven heeft verbroken. De zonde zorgt voor schisma, scheuring, fragmentarisatie. De bijdrage van de mens aan de cultuur staat niet meer in dienst van God, maar in dienst van eigen ontwikkeling en ontplooiing. De mens wil wat er in de schepping is meegeschapen wel verder ontwikkelen, maar dan zonder onderdanigheid aan God. De mensen zijn daardoor gedwongen om te kiezen tussen óf de religie óf de cultuur. Kaïn koos voor de cultuur en offerde de religie op. Hij laat het einddoel van Gods voltooide wereld schieten en richt zich op de cultuur in het hier en nu. In deze wereld schept Kaïn een Babel. Seth had aan de religie genoeg en liet de cultuur schieten. Beiden zijn een vorm van zonde, omdat beiden een deel van Gods opdracht opgeven: Kaïn de dienst aan God; Seth de opdracht om op de aarde in Gods naam bezig te zijn met de cultuur. Seth trekt niet alleen uit Babel weg, maar uit de hele cultuur. De culturele opdracht is immers na de zondeval niet komen te vervallen. Het materiaal wordt niet vervloekt en blijft aan de schepselmatige structuren onderworpen. De opdracht om te bouwen en mee te werken aan de ontwikkeling blijft staan als goddelijke opdracht. Culturele uitingen zijn geen genadegaven, die na de zondeval worden toegekend, maar scheppingsgaven die in de schepping reeds besloten liggen en door de zondeval niet ongedaan gemaakt worden. Maar zowel Kaïn als Seth gaan er in mee de leefwereld onder te verdelen in verschillende gebieden, die niets meer met elkaar te maken hebben. De gedachte van de gemeene gratie is voor Schilder niets anders dan een excuus om aan de culturele opdracht te ontkomen en daarmee een leer die aanzet tot zonde. Als er gesproken wordt over algemene genade dient men in één adem ook algemene vloek of algemeen oordeel, algemene toorn te noemen.

Sunousia
Door de zonde is niet alleen de eenheid tussen culturele opdracht en religie verbroken, maar ook de eenheid tussen mensen onderling. Echte koinoonia is op de aarde niet meer mogelijk, omdat het gezamenlijk doel van het leven in dienst stellen van God niet meer door iedereen nagestreefd wordt. Eenheid is niet meer mogelijk. Gelovigen en ongelovigen leven wel op dezelfde wereld. Hun werelden zijn niet gescheiden. Voor het samenleven van gelovigen en ongelovigen heeft Schilder de term sunousia.
Een gemakkelijk samenleven is dat niet altijd. Vanuit de kant van de ongelovigen kan er tegenwerking komen: ongelovigen die de kerk en de religie dwarsbomen. Of verleiding doordat gelovigen onder de indruk raken van de culturele prestaties van ongelovigen. Dat is gevaarlijk, omdat elke cultuur in deze wereld sinds de zondeval en het uiteenvallen van doel en opdracht altijd moet eindigen in zonde, opgeven van religie en verzet tegen God. Elke godloze cultuur draagt de decadentie en verval reeds in zich.

Komst van Christus
Na de zondeval is direct een tegenzet van God gekomen: de komst van Christus (Jezus alleen is niet genoeg! De naam Christus mag niet weggelaten worden!) is aangekondigd. Zijn komst op aarde heeft een dubbele betekenis: Hij komt om zowel de wereld te redden als de veroordelen, als Heiland-Redder en als Heiland-Wreker. Dit oordeel wordt al in de geschiedenis ontvouwd.  Christus komt aan de ene kant om het werkverbond te herstellen als tweede Adam, maar Hij komt ook om de tegenstanders van God te ontbinden. Zijn komst in de geschiedenis is nodig om het doel van de schepping weer terug te brengen. Met de aankondiging van Zijn komst in de moederbelofte (Genesis 3:15) is de dubbele geschiedenis van verkiezing en verwerping begonnen. De geschiedenis is daarna niet meer een rustig kabbelend gebeuren, maar door de komst van Christus catastrofaal, omdat Zijn komst ook het oordeel met zich meebrengt. De komst van Christus markeert een definitief verschil. We leven sindsdien in het interim, de tussentijd tussen schepping en herschepping, tussen eerste schepping en herstel. In dit interim is de zonde er nog wel, maar overwonnen. Met de komst van Christus is het Duizendjarig rijk reeds aangebroken en leven wij in dat Rijk. In Christus zelf in de eenheid van het dienen van God en de culturele opdracht wel een éénheid. Die eenheid zal in de hemel worden hersteld. De nieuwe schepping is vooral een herschepping, een gezuiverde schepping. Deze nieuwe schepping was al in de eerste schepping aanwezig.

Actieve toelating
De zonde wordt wel overwonnen, maar niet van de wereld verbannen. Dat komt omdat de verwerping eerst nog vorm moet krijgen in de geschiedenis. Mensen zijn door hun keuze tegen God zelf verantwoordelijk voor hun verwerping. Was er geen geschiedenis geweest, dan hadden ze kunnen aandragen dat ze zelf niet verantwoordelijk zijn voor hun verwerping en dan lag alle verantwoordelijkheid voor de verwerping bij God. De geschiedenis moet wel uitlopen op een hemel en een hel. (Geen wonder dat twee andere belangrijke boeken van Schilder gaan over Wat is de hemel?  en Wat is de hel?)
Doordat ook de verwerping in de geschiedenis wordt ‘uitgerold’, krijgt de zonde een plek in de wereld. De zonde wordt actief toegelaten door God. Ook in de geschiedenis na het paradijs is er weerhouding. Nu heeft weerhouding een dubbele betekenis: aan de ene kant is nog niet alle kennis van de schepping volledig, aan de andere kant wordt Gods werk tegengewerkt. De zondige weerhouding heeft overigens ook weer twee kanten: God die tegengewerkt wordt en God die zich laat tegenwerken.

Temperantie
Naast de weerhouding van God is er ook een andere weerhouding: de weerhouding van de zonde. Schilder noemt dat temperantie. In tegenstelling tot de genade is de temperantie wel algemeen: zowel de redding als het oordeel zijn nog niet volledig. Hemel en hel zijn nog toekomst. In het interim zijn zowel God als Satan actief. Hoe dichterbij het eindpunt van de geschiedenis komt, hoe sterker de strijd wordt. Met de komst van de Antichrist is de laatste fase aangebroken. Dan is er voor de gelovige helemaal geen kans meer om cultureel bezig te zijn, omdat de Antichrist zich het alleenrecht van cultuur heeft toegeëigend. De grens tussen kerk en wereld is vervaagd.In die laatste dagen is de temperantie van de zonde minimaal. Er is een éénheid bereikt in de zonde. De bijdragen van degenen die van Christus zijn, die wedergeboren zijn, worden niet meer opgemerkt. Alleen de gelovige zal nog in staat zijn om in de cultuur de sporen van het paradijs te ontdekken. Degenen die bij de antichrist horen kunnen en willen dat niet meer zien. In het laatste der dagen zal er alleen maar stukwerk zijn, fragmenten, een afgeknotte pyramide. De gelovige ziet daarin het oordeel over de wereld en weet dat Babel eens door God vervangen zal worden door het nieuwe Jeruzalem. De gelovige weet: echte bijdrage kan alleen vanuit de mystieke unie van Christus. De bijdrage van een wedergeborene is cultureel altijd waardevoller dan welke andere culturele bijdrage dan ook.

Consequenties voor de culturele opstelling:
(1) Over cultuur kan niet meer gesproken worden, omdat met de zondeval de eenheid verbroken is. Daarom blijft elke cultuur in het interim fragmentarisch. Alleen in Christus wordt die eenheid hersteld.
(2) Elke culturele opstelling die de eenheid buiten Christus zoekt is een bedreiging. Een van de grootste bedreigingen is het pantheïsme: God als onderdeel van de ontwikkeling in de schepping en niet daarboven. (In feite ziet Schilder bij bijna al zijn opponenten – tot in het Barthianisme toe – dit pantheïsme opduiken.) Gelovigen hebben de taak om in deze sunousia (het samenzijn van gelovigen en ongelovigen) koinoonia (gemeenschap van gelovigen met Christus) te stichten.
(3) Het afzien van een bijdrage aan de cultuur is zonde. Culturele onthouding is Christus-verzaking. Doordat ongelovigen hun culturele plicht niet nakomen, ligt de plicht onevenredig zwaar bij gelovigen. Vanwege die onevenredige verdeling stellen de culturele uitingen van christenen niet altijd wat voor.
(4) De gedachte van gemeene gratie botst volgens Schilder op het gereformeerde geloof. Daarom is de gedachte van gemeene gratie geen antwoord op de vraag naar Christus en cultuur of van de bijdrage van de gelovige in de cultuur.
(5) Christus brengt alles samen (Efeze 1:10). In de verhoogde Heiland voert God het regiment over deze wereld, ten zegen en ten oordeel. Na het interim van het Duizendjarig Rijk en de tijd van de Antichrist komt de voltooiing van de geschiedenis. Omdat Christus het hoofd van de kerk is, is de kerk de meest relevante bijdrage aan de cultuur.
(6) In Christus krijgt ook de persoon die de culturele bijdrage levert waarde. Zowel de geboden als het heil is op het individu gericht. Alleen degene die op Christus is gericht behoudt in een tijd waarin de cultuur van Babel een zuigende werking heeft de persoon zijn eigenheid. Deze persoon wordt niet geroepen om weg te trekken uit de sunousia. Babel en de sunousia vallen niet samen. Daarom is de opdracht om uit Babel weg te trekken niet hetzelfde als de culturele arbeid te staken.
(7) De christen dient uit te gaan van de opdracht die meegegeven werd in het werkverbond. De belangrijkste bijdrage is om medewerker van God te zijn, midden in de sunousia ambtsdrager. De hoogste culturele bijdrage is daarom niet wat de kunstwereld voor norm aanhoudt. Het gewone alledaagse werk, gedaan als roeping vanwege het werkverbond, is van veel groter culturele waarde.

Evaluatie
Als theologische theorie vind ik Schilders visie erg waardevol. Vooral de robuuste theologie en zijn visie op de komst van Christus als redding én oordeel die zich in de tijd voltrekt scherpt mijn gedachten. Vooral de waardering van Schilder voor het gewone leven en de waardering voor het dagelijks werk waarin de mens medewerker van God mag zijn is in mijn ogen een heel waardevol inzicht.
Het zwakke punt van het betoog is de praktijk: het vraagt veel geloof en sterke retoriek om van culturele uitingen van niet-gelovigen te zeggen dat wat gelovigen doen waardevoller is.
Mij overtuigt de visie van Schilder niet. De gedachte van algemene genade helpt mij meer om de bijdrage van niet-gelovigen te kunnen waarderen.
Een nadeel is ook dat Schilder wel heel snel culturele uitingen en filosofische of theologische stemmen die anders zijn wel heel snel schaart onder de noemer pantheïsme en daarmee een bedreiging zijn voor de kerk en de gelovige. Een kwetsbaar punt is ook de positie van de gelovige of de wedergeboren. In de tijd waarin Schilder actief was, was er binnen en buiten de Gereformeerde Kerken niet voor niets een langlopende, intense discussie over wie nu wedergeborenen genoemd mogen worden.

N.a.v. Klaas Schilder, Christus en cultuur. Zesde druk, van verklarende aantekeningen voorzien door Prof. Dr. J. Douma (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 1988)

Het raadsel Klaas Schilder

Het raadsel Klaas Schilder

Klaas Schilder is voor mij een van de grote raadsels uit de Nederlandse kerkgeschiedenis van de 20e eeuw. Hoe komt het dat een origineel theoloog, die aan het begin van zijn theologische carrière als talent gezien werd en gedurende zijn loopbaan niet alleen gevreesd maar ook gerespecteerd werd, kort na het einde van zijn leven haast in de vergetelheid eindigt en naast zijn volgelingen slechts door een enkeling werd gelezen en besproken? Voor mij doet Schilder qua originaliteit en aanvoelen van de vragen die de moderniteit opriep niet onder voor Miskotte, Van Ruler of Berkouwer. Zowel Miskotte en Van Ruler hebben aangegeven dat zij Schilder als een origineel theoloog beschouwen. Miskotte geeft in zijn dagboeken aan dat hij het niet kan hebben als Schilder belachelijk gemaakt wordt. Hij heeft Schilder hoog. Schilder moeten we zien als een theoloog die  – net als Miskotte – bewust was van de moderniteit en bewust in die moderniteit zijn theologie ontvouwde.

Als ik zijn Christus en cultuur lees wordt het al iets meer duidelijk, waarom Schilder grotendeels van het toneel van de Nederlandse theologiegeschiedenis verdween. Zijn werk is vooral reactief, waarbij je als lezer uit een later tijd al aan de toon aanvoelt dat hij een gevecht voert dat hij aan het verliezen is. Er stond voor hem veel op het spel in de kerk en in de maatschappij. Zijn theologie is apocalyptisch. De originaliteit zit Schilder zit in dit boek voor mij niet zozeer in de inhoud of in het theologische ontwerp van Christus en cultuur, maar schemert meer tussen de regels door: een christologie waarbij de naam Jezus niet zonder het ambt Christus kan en waarbij Jezus Christus zowel God als mens is. Een historische Jezus schiet tekort, omdat Jezus van Christus wordt losgemaakt. Een psychologische duiding van de verhalen van Jezus ook, omdat daarmee de verkondiging van die verhalen niet gehoord wordt. Boeiend is vooral Schilders visie op de komst van Christus als het katastrofale ingrijpen van God, Christus’ komst niet alleen als redding maar ook als oordeel.

Lezend in Christus en cultuur proef ik ook tragiek en spanning. Tragiek omdat oprechte gemeenschap tussen mensen en eenheid in de kerk voor Schilder een belangrijk thema is. E.P. Meijering heeft daarin in zijn portret van Schilder op gewezen. Deze gemeenschap en eenheid is voor Schilder een eenheid in waarheid, een eenheid in Christus. De tragiek is dat hij verlangt naar die eenheid, maar die eenheid niet ziet en eerder bedreigt ziet en dat zijn optreden eerder leidt tot het uiteengaan van gemeenschap dan tot samenkomen. Het effect van Schilders theologie is daarmee deels het tegenovergestelde van wat Schilder beoogde. Dat die gemeenschap niet gebeurd ligt voor een groot deel aan Schilder zelf. In zijn ogen wordt de kerk door vele gevaren bedreigd. Die gevaren veegt hij op één hoop: Barth, Brunner, Tillich, theosofie, boeddhisme – het verschilt voor Schilder in wezen niets in bedreiging voor de kerk. In zijn uiteenzetting wordt dat allemaal op één hoop gegooid. De gevaren worden breed uitgemeten in lange uiteenzettingen, waarin hij door middel van cynische woordspelingen zijn opponenten bespot. Gevaren ziet Schilder niet alleen in wat zijn opponenten zeggen, maar geregeld ook in wat hij als consequenties ziet van de theologie van degenen die hij bestrijdt. Daarin verliest hij uit het oog dat de ander deze consequenties zelf niet trekt. Geregeld zien opponenten een karikatuur van hun  theologie gemaakt.

Wie nu iets met Schilder wil, moet de laag van het cynisme en de harde oordelen over zijn opponenten afkrabben en Schilder in dialoog brengen met de gereformeerde traditie, de andere theologen die er zijn en de eigen tijd. Ik ben er nog niet uit of dat kan: Schilder in dialoog. Wellicht verliest zijn stem aan kracht als het antithetische en het apocalyptische uit zijn theologie wordt afgezwakt. Dat zou wel jammer zijn. Naar mijn idee kan de Nederlandse theologie een robuuste, apocalyptische theologie als die van Schilder goed gebruiken. Niet als enige stem, maar wel als stem die gehoord moet worden.

Iets over ‘Christus in zijn lijden’ van Klaas Schilder

Iets over ‘Christus in zijn lijden’ van Klaas Schilder

In deze Lijdenstijd heb ik een het laatste deel van Christus in zijn lijden van Klaas Schilder gelezen. Een van de vragen die tijdens het lezen bij mij bovenkwam, was waarom dit werk niet meer zo bekend is. Dat kan aan de schrijfstijl liggen: een expressionistische schrijfstijl met een geladen toon.

Dat gaat niet helemaal op,  want vergelijkbare werken van Miskotte en Noordmans zijn ook niet eenvoudig te lezen. Ook Miskotte heeft een barokke schrijfstijl, waarbij zinnen geregeld herlezen moeten worden om de pointe te begrijpen. Noordmans heeft juist een heel sobere, eerder stugge schrijfstijl. Hij schrijft echter vaak zo cryptisch dat zinnen ontcijferd moeten worden.

Imago
Zou het er aan kunnen liggen dat Miskotte en Noordmans een beter imago hebben? De meditaties van Noordmans hebben het imago van diepzinnigheid. Miskotte heeft de naam dat hij goed aanvoelde wat er in de cultuur speelde en dat verwerkte in zijn theologiseren. Schilder heeft het imago overdadig te schrijven, een moeilijk mens te zijn, die volop polemiseerde en daarin doordraafde en brokken maakte. Nu gaat het mij er niet om het imago van Noordmans of Miskotte aan te tasten. Hun betekenis voor de theologiegeschiedenis en hun betekenis voor vandaag zijn onmiskenbaar. Voor mij doet Schilder niet onder. Als het gaat om aanvoelen wat er in de cultuur gaande was, deed hij niet voor Miskotte onder. Er wordt over Schilder gezegd dat hij de eerste theoloog is die de secularisatie theologisch verwerkte. Ook wat diepzinnigheid doet hij niet voor Noordmans onder.


Stroming
Naar mijn idee wordt de theologiegeschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw teveel in stromingen geduid. Alsof het neocalvinisme een aparte stroming is naast de ethische (en later: Barthiaanse) theologie. Het hanteren van stromingen heeft slechts relatieve betekenis: de wisselwerking tussen de verschillende theologen is zo intens en de grenzen lopen per theoloog weer anders. De Nederlandse theologiegeschiedenis kan niet bestudeerd worden zonder oog te hebben voor de onderlinge verwevenheid. Wie Van Ruler wil begrijpen, dient niet alleen Th.L. Haitjema en Barth te bestuderen, maar ook Kuyper en Schilder intensief te bestuderen. Wie Miskotte wil begrijpen, doet er ook goed aan om Schilder te lezen om te zien hoe een theoloog met wie veel raakvlakken zijn, op dezelfde ontwikkelingen in de cultuur reageert. Omgekeerd geldt ook dat Schilder tekort gedaan wordt als hij niet gelezen wordt in de context van Haitjema, Miskotte, Noordmans en Van Ruler. En dan noem ik alleen de namen, die nu nog enigszins herinnerd worden en gelezen worden. Hepp, Geelkerken, De Hartog, Eekhof en nog vele anderen horen hier ook bij om een goed beeld te krijgen.


Skandalon
Elke theoloog moet in zijn eigen tijd gelezen worden. Dat geldt zeker voor Schilder en zijn trilogie over
Christus in zijn lijden. Deze trilogie over de gang van Jezus naar Golgotha is een groots werk, waarin Schilder discussieert en polemiseert met verschillende fronten. De trilogie is existentieel. De verhalen gaan niet buiten hem om. Voortdurend ziet hij zichzelf voor Christus geplaatst. Christus: of je gelooft in Hem óf je ergert je aan hem. Schilder neemt het skandalon van het kruis op een existentiële wijze serieus.

Schrijfstijl
Aan zijn schrijfstijl is te zien dat Schilder zichzelf als theoloog van de moderniteit ziet. Geladen, expressionistische beelden en zinnen komen ook in de literatuur van die tijd voor. Schilder verwerkt dichters en polemiseert tussen de regels door met dichters en schrijft soms ook bewust in poëtische stijl en vorm. Schilder is in zijn werk getriggerd door hoe Christus in de kunst en de cultuur wordt afgebeeld: de bleke Christus van de dichter Albert Verweij en de schilder Jan Toorop. De bleke Christus roept vooral medelijden op en laat het lijden van de wereld zien. Voor Schilder is dat medelijden een verkeerde psychologische reactie, omdat dit medelijden teveel op het lijden als zodanig geconcentreerd is en niet wil zien dat het lijden een doel heeft: namelijk het wegdragen van het oordeel van God.

Apocalyptisch
Schilder deelt de apocalyptische stemming, die na de Eerste Wereldoorlog in cultuur, filosofie, literatuur en theologie heerst. Het oordeel zal als een catastrofe komen. Die catastrofe wordt nog getemperd door God zelf: de schok wordt uitgesteld. In zijn weg naar het kruis en aan het kruis ondergaat Christus wel die catastrofe en draagt daarmee het oordeel weg. De reactie hoort niet medelijden te zijn, maar huiver en ontzetting. Geregeld spreekt hij de lezer toe: zwijg, huiver, zie! Tegelijkertijd is huiver niet de enige reactie. De gelovige kan en moet zelfs zingen als hij ziet dat Christus zelf er voor kiest om het oordeel te ondergaan.

Daad
Van groot belang is dat Christus voortdurend zelf kiest om deze weg te gaan. Het is geen lot dat hem overkomt. Voortdurend stelt hij een daad, weliswaar een daad van gehoorzaamheid, maar wel een daad. Christus in zijn lijden is aan de ene kant Christus die aan heel wat lijden onderworpen wordt: door de Joden en de Romeinen, door de satan en Godzelf. Uiteindelijk is het Christus zelf die steeds de keuze maakt om dit lijden te accepteren, te ondergaan en er niet voor weg te lopen.

Bevindelijkheid
Het front van Schilder ligt niet alleen buiten de kerk en buiten de theologie. Fel verzet hij zich ook tegen een bepaalde vorm van bevindelijkheid. Het is een bevindelijkheid die het lijden verpsychologiseert en voortdurend in de exegese in de weer is met wat Christus moet doormaken en met wat wij erbij zouden moeten ervaren. Moeite heeft Schilder hiermee, omdat het tot een sentimentele lezing van de Schrift komt. Het draait dan om onze ervaring en emoties en niet meer om wat er in de Schrift geopenbaard wordt. Het is goedkope en sentimentele psychologie, die door een robuuste Schilder bespot wordt. Het is een sentimentele bevindelijkheid, die op de verkeerde momenten rust kiest en daardoor de verleiding van de satan niet doorziet. De trilogie is een grootse poging om Christus als sacramentum naar voren te schuiven en een grootse kritiek op een leeswijze die in de lijdensverhalen Christus als exemplum ziet.

Loci
In de meditaties klinken allerlei stemmen mee. Zinnen van dichters en filosofen die Schilder ooit las. Dogmatische loci uit de gereformeerde en uit de meer specifiek kuyperiaanse traditie worden op een (soms te) creatieve manier gebruikt: de leer van de drie ambten van Christus, de vernedering en verhoging van Christus, algemene en bijzondere genade (gemene en bijzondere gratie), de christologische leeswijze van het OT. Verrassend vond ik om te merken dat Schilder niet zo veel moet hebben van een archeologische onderbouwing van de Bijbelverhalen. Dat geeft teveel speculatie, teveel legendevorming. Het past voor Schilder ook in de manier waarop God openbaart: Hij wist de sporen uit van Golgotha. Waar het kruis precies gestaan heeft, weten we niet. Het is voldoende dat de Schrift laat zien dat het tussen de Godsstad Jeruzalem en de mestvaalt Gehinnom gestaan heeft.

Christologische mystiek
Indrukwekkend vind ik dat de triologie als één geheel gelezen kan worden, terwijl er volop ruimte is voor het detail van elke tekst. Wanneer er dubbelingen zijn, die Schilder bewust invoert, verwijst hij terug of vooruit. Veel lijnen uit zijn theologie komen hier samen. Christus in zijn lijden is een van de hoofdwerken van Schilder.

In de recente bundel Wie is die man? geeft Ad de Bruijne aan dat Schilder met dit werk een voorbeeld van een gereformeerde mystiek heeft willen geven, die gericht is op Christus. Ondanks de overdaad en scherpheid die soms irriteert en vermoeit, is de trilogie inderdaad een indrukwekkend voorbeeld van een christologische mystiek, die ook nog eens een grote gevoeligheid voor de cultuur laat zien. Schilder voelt scherp aan, soms te scherp. Maar ook in zijn scherpheid dwingt hij tot nadenken en laat hij zien dat een gereformeerde theologie in de moderniteit een kritische theologie is, die in de kritische reactie de cultuur serieus neemt.

Schilder heeft wel een nadeel: je kunt het niet zomaar kopiëren. Toch is dat voor degene die de tijd neemt een voordeel: hij neemt je mee en plaatst je voor Christus, hij daagt je uit om zelf over je eigen verhouding met Christus na te denken.

Christus in Zijn lijden (Gedachten bij Schilder – 5)

Christus in Zijn lijden
(Gedachten bij Schilder – 5)

Voor Schilder was Christus als plaatsbekleder van groot belang. De trilogie Christus in Zijn lijden is een felle en existentiële exegese van de lijdensverhalen, vol contrasten en spanningen. Dit wordt gecombineerd met inzichten uit de gereformeerde traditie die ook weer zeer existentieel worden verwerkt.
Waarom eigenlijk op deze felle, geladen en existentiële manier? De trilogie Christus in Zijn lijden moet gelezen worden tegen de culturele achtergrond van de jaren-’20. Toonaangevende schilders als Jan Toorop  en schrijvers als Albert Verwey (kunstenaars door wie Schilder erg geboeid was) adoreerden een bleeke Christus, een soort boeddhistische Christus die aan het lijden ontstegen was: 

Christus aan het kruis

O Man van Smarte met de doornenkroon,
O bleek bebloed gelaat, dat in den nacht
Gloeit als een groote, bleeke vlam, – wat macht
Van eindloos lijden maakt uw beeld zoo schoon?

Glanzende Liefde in eenen damp van hoon,
Wat zijn uw lippen stil, hoe zonder klacht
Staart ge af van ’t kruis, – hoe lacht gij soms zoo zacht, –
God van Mysterie, Gods bemindste Zoon!

O Vlam van Passie in dit koud heelal!
Schoonheid van Smarten op deez’ donkere aard!
Wonder van Liefde, dat geen sterfling weet!

Ai mij! ik hoor aldoor den droeven val
Der dropplen bloeds en tot den morgen staart
Hij me aan met groote liefde en eindloos leed.

Albert Verwey

  Jan Toorop, Christus (1912)

Schilder had met deze bleke Christus moeite, omdat het wegpoetsen van het lijden het wegpoetsen van de plaatsbekleding is. Christus was meer dan de Man van smarten, de onze deesnis oproept. De trilogie Christus in Zijn lijden is een grootse poging geweest om te laten zien, dat de Christus als plaatsbekleder het lijden op zich genomen heeft. Het lijden ondergaan was een daad van Jezus in gehoorzaamheid.

Wat mij opvalt bij het lezen van deze overdenkingen, is dat de lezer in de rol van toeschouwer wordt geplaatst. De lezer moet zien, op zich in laten werken, soms beven. Jezus is een voorbeeld van gehoorzaamheid (en dat kunnen wij van Hem leren). Maar Jezus is vooral de plaatsbekleder die de toorn van God droeg en staande bleef in alle pogingen om Hem van dat plaatsbekledende optreden te weerhouden. De lezer krijgt van Schilder steeds te zien dat met betrekking tot Jezus geen neutraliteit mogelijk is: Hij is óf de Christus of de anti-Christ. Of wij geloven in Hem of wij struikelen over de steen des aanstoots. Het optreden van Jezus brengt alles in de crisis.
Mij als predikant, die de roeping heeft om te preken over Christus, houdt deze vraag al geruime tijd bezig: op welke manier kan over Jezus (bijvoorbeeld als plaatsbekleder) gepreekt worden? Dat kan alleen met de luisteraar of de lezer in de rol van toeschouwer, die ziet dat in de weg van Jezus God Zijn heil openbaart? Dat vraagt wel van de preek dat er een vonk overspringt en de luisteraar of lezer gegrepen wordt.  Kan er wel op een gemoedelijke manier over Jezus gepreekt worden? Misschien heeft Schilder wel gelijk dat dit niet kan en hebben wij vandaag de dag nodig dat de prediking over Christus ons in de crisis brengt.

Dit is (voorlopig) mijn laatste blog over Klaas Schilder. Voor wie zich afvraagt, waarom ik mij bezig houdt met Klaas Schilder, verwijs ik door naar K.H. Miskotte en G.C. Berkouwer.
Miskotte zei  eens op een college: ‘Ik kan er niet tegen als mensen op Schilder afgeven. Je kunt het niet met hem eens zijn, maar het was een geniale man.’
Berkouwer heeft steeds bij zijn leerlingen geprobeerd om er een over te halen om te promoveren. Tot zijn spijt is het niet gelukt om iemand te laten promoveren op de grondstructuur van Schilder (bijvoorbeeld aan de hand van Zondag 10).

E.P. Meijering schrijft in zijn boek Een eeuw denken over christelijk geloven, dat de theologie van Schilder niet verklaarbaar is zonder Karl Barth. Dat is geen fair oordeel. Schilder had zijn (originele) theologie al grotendeels gevormd voor Barth zijn intrede deed. Vanuit deze theologie reageerde hij voortdurend op Barth, omdat hij Barth als een bedreiging zag.
Het portret van Meijering is eenzijdig: doordat Meijering niet heeft geanalyseerd wat de moeite van Schilder was met de paradox, heeft hij ook niet begrepen waarom Schilder zich voortdurend zo fel verzette tegen de theologie van Barth.

Valse en ware mystiek -4 (Gedachten bij Klaas Schilder -4)

Valse en ware mystiek -4: de fronten van Schilder
(Gedachten bij Klaas Schilder -4)

Wie had Schilder op het oog, toen hij de valse mystiek veroordeelde? Daar komen verschillende groeperingen en stromingen voor in aanmerking:

(1) Niet-christelijke religiositeit
Toen de beweging van de Tachtigers opkwam, werd Nederland voor het eerst weer geconfronteerd met een elite van schrijvers en kunstenaars, die wel religieus was maar zich distantieerde van het christelijk geloof. Deze schrijvers keerden zich af van de christelijke traditie, maar werden geen atheïst. Zij hielden zich bezig met theosofie, spiritisme en parapsychologie. (Enkele van deze schrijvers werden later katholiek.)
Schilder verdiepte zich in deze religiositeit, omdat hij een liefhebber was van de literatuur en schilderkunst. Schilder verhield zich antithetisch tot de wereldbeschouwing en de religiositeit, maar wees hun kunst niet bij voorbaat af.
Schilder verdiepte zich ook in deze buitenkerkelijke religiositeit, omdat hij van mening was dat veel jongeren binnen de Gereformeerde Kerken zich hiermee inlieten en daarmee het gereformeerde spoor en vooral ook Christus verlieten. Schilder stond hierin niet alleen. In 1920 werd door verschillende classes op de synode van Leeuwarden gerapporteerd dat men behoefte had om een hernieuwd gereformeerd belijden met het oog op deze buitenkerkelijke spiritualiteit. Hoewel de synode beloofde hiermee aan de slag te gaan, is er van dit hernieuwd belijden is niets terecht gekomen.
Bepaalde stromingen binnen vrijzinnigheid, die door Schilder werden bestreden, kunnen ook tot deze categorie worden gerekend. Zij lieten zich meer inspireren door de niet-christelijke religiositeit dan door de eigen traditie.

(2) Christelijke stromingen

Gemeenteleden begonnen zich te interesseren voor groeperingen en stromingen buiten de kerk. De beweging van Johannes de Heer had grote invloed op de leden van de Gereformeerde Kerken. Daarnaast begon de Pinksterbeweging en kwamen de Darbisten in beeld.

(3) Bevindelijkheid
In de jaren tussen de beide Wereldoorlogen gingen gemeenteleden uit de Gereformeerde Kerken geregeld over naar de Christelijke Gereformeerde Kerk of naar de Gereformeerde Gemeenten. Hoe groot die uitstroom was, is nog nooit in beeld gebracht. Wie de vroege kerkbodeartikelen leest, krijgt de indruk dat het hier niet om een kleinschalig gebeuren ging.
Schilder heeft hier het hier om verschillende redenen moeilijk mee gehad: Hij vond dat de bevindelijkheid het gereformeerde spoor verliet. De bevindelijkheid was vooral gevoel en vaagheid, maar kon weinig met Christus. De overgang van gemeenteleden naar andere kerken heeft Schilder als verraad ervaren: de fronten lagen bij de kerkverlating naar de wereld en tegelijkertijd lieten trouwe gemeenteleden zich in met een geloofsbeleving die niet-gereformeerd was en naar zijn mening  te weinig met Christus ophad.

(4) Irrationalisme
Vanaf de jaren-’20 komt er een nieuw front bij: de paradoxale theologie. Th. L. Haitjema en A.A. van Ruler lieten zich inspireren door het irrationalisme: een systeem kan niet kloppend zijn, daarvoor is de werkelijkheid te weerbarstig. Een theologie kan alleen paradoxaal zijn. Haitjema en Van Ruler waren direct enthousiast over Barth, toen hij in Nederland werd geïntroduceerd, omdat Barths theologie naar hun idee overeenkwam met hun paradoxale theologie. Schilder heeft al voor de komst van Barth de paradoxale theologie bestreden en richtte na de komst van Barth zijn kritiek op Barth.
Schilder heeft de paradoxale theologie met veel hoon bestreden. Barth vond hij zelfs gevaarlijk. Hij was van mening dat als de theologie van Barth consequent werd doorgedacht deze theologie niet verschilde van Boeddhisme. De paradoxale methode was in zijn ogen een escape om deze consequenties niet te hoeven trekken. Door de paradoxale methode konden Haitjema, Van Ruler en Barth hun (in zijn ogen) halfslachtige theologie handhaven.

(5) Ethische theologie
Er is verrassend genoeg één stroming die door Schilder niet bestreden werd, maar op zekere hoogte juist bewonderd werd: de ethische theologie. Schilder was bevriend met de kerkhistoricus prof. dr. A. Eekhof, schreef positief over prof. dr. A.H. den Hartog (die samen met hem de theologie van Barth bestreed) en had goede connecties met J.H. Gunning (die het blad Pniël uitgaf).[1]

Beoordeling
Bij Schilder is het altijd de vraag of hij fair is in zijn beoordelingen. Veel van zijn opposanten voelden zich niet recht gedaan zijn conclusies. Dat zal met zijn manier van werken te maken hebben: hij redeneerde zelf de uitgangspunten door en trok op basis van deze uitgangspunten conclusies die zijn tegenstanders niet trokken.[2] Dat vraagt wel van de hedendaagse lezer dat hij zich niet alleen maar met Schilder bezig moet houden, maar ook met degenen die door hem bestreden werden (als een vorm van wederhoor).

Bij Schilder is het de vraag of hij door de splinter in de oog van de ander de balk in eigen oog niet zag. De kritiek op valse mystiek slaat ook op hemzelf terug. Hoe indrukwekkend Christus in Zijn lijden bij tijden ook kan zijn, Schilder leest de evangelieverhalen vanuit een gereformeerd-dogmatisch raster (het drievoudig ambt). Bovendien doet hij ook iets wat hij de valse mystiek verwijt: hij knipt eigenhandig de lijn uit de evangeliën, omdat hij zijn eigen lijnen zag.

Wanneer Schilder spreekt over de strijdende kerk (als de kerk die voortdurend struikelt over de steen des aanstoots) is het goed om te beseffen dat hij zichzelf tot deze kerk rekende. Hij kende de belijdenis en wist ook dat de strijd niet alleen tegen de wereld en de duivel is, maar ook tegen ons eigen ik. Gezien Schilders existentiële omgang met de belijdenis, zal hij zich ook hierin herkend hebben.
Schilder rekent zichzelf tot de strijdende kerk, die struikelt en soms zelfs als een satan zich tegen haar Christus keert. Deze houding van Schilder is authentiek en existentieel geweest. Dat maakt zijn theologie geregeld sympathiek en indrukwekkend.


[1] Ik heb ooit een blog geschreven met de stelling, dat de Christelijke Geformeerde Kerken meer door de ethische theologie van deze Pniël-Gunning zijn beïnvloed dan door de traditie van de Nadere Reformatie: https://mjschuurman.wordpress.com/2009/12/12/de-cgk-en-de-ethische-theologie/

[2] Deze methode paste in die tijd. Zie bijvoorbeeld het fascinerende boek van Ewout Kieft, Het plagiaat, waarin Kieft de polemiek tussen Anton van Duinkerken en Menno ter Braak reconstrueert.