Gedachten bij Lukas 17:11-19
Komende woensdag is het dankdag voor gewas en arbeid. De morgendienst wordt gehouden met de kinderen van de basisschool. Op school wordt de dienst voorbereid. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de HGJB-map. Het thema is dit keer: “Denk je aan danken?”
Vers 11: En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok.
Het evangelie van Lukas is voor een groot deel opgebouwd als een reisverslag: Jezus is op weg vanuit Galilea naar Jeruzalem. Dat reis heeft een doel: Jezus moet naar Jeruzalem gaan. Om daar te lijden en te sterven, maar ook op te staan en naar de hemel te gaan (‘opneming’).
In 9:51 geeft Lukas aan dat de reis begint: Het geschiedde, toen de dagen van Zijn opneming vervuld werden, dat Hij Zijn aangezicht naar Jeruzalem keerde om daarheen te reizen.
Aan die reis worden veel gebeurtenissen en ontmoetingen gekoppeld. Ook de gebeurtenis van de ontmoeting met de 10 melaatse mannen.
Heel het evangelie van Lukas staat in het kader van de komst van het Koninkrijk van God. Ook dit gedeelte is eraan verbonden. Michael Wolter geeft in zijn commentaar op Lukas aan, dat vers 20-21 (de vraag van de Farizeeër) bij dit gedeelte hoort: En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze.En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u.
Er vindt een ontmoeting plaats tussen Jezus en 10 melaatse mannen. Dat komt omdat Jezus op de reis naar Jeruzalem niemandsland betreedt. Jezus gaat dus niet dwars door Samaria en Galilea, maar door een gebied dat tussen de beide regio’s ligt. Een gebied voor mensen die verbannen zijn, een woonplaats voor de uitgestoteten. Zoals vluchtelingenkampen vandaag de dag vaak in grensgebieden zijn. Niemand wil ze opnemen.
Op reis naar Jeruzalem, de plaats van het grote doel van Jezus’ komst, betreedt hij dat niemandsland van de uitgestotenen en verbannenen. Door Zijn komst in dit gebied kunnen de melaatse mannen naar Hem toekomen.
In de HGJB-map staat een fascinerende opmerking: ‘De Bijbeltekst begint bij Jezus, maar het is praktisch gezien handiger om [de preek] bij de melaatsen in te steken.’ (p. 33)
Vanuit praktisch oogpunt mag het handig zijn, maar is het juist niet de boodschap van dit gedeelte, dat omdat Jezus het niemandsland betreedt, deze 10 melaatsen tot Hem om ontferming kunnen roepen? Ik moet denken aan de regel uit het lied: ‘Waar Jezus komt, zal de nacht verdwijnen’ (of: Lukas 1:78-79)
Is dit niet een narratieve uitwerking van wat de gelijkenis van het verloren schaap: de herder zoekt het schaap dat verloren is en neemt het mee naar huis?
Vers 12: En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan.
In dat niemandsland wil Jezus een (klein) dorp binnengaan. Zoals Hij het later tegen Zacheüs zegt: want heden moet Ik in uw huis verblijven (Lukas 19:5). Vanuit de optiek van die tijd een gewaagde stap, maar voor de herder die het verlorene zoekt juist de stap die Hij moet zetten. Door er te komen en te verblijven kan Hij verlorenen redden.
Er komen 10 mannen naar Jezus toe. Lukas laat de afstand zien: door hun ziekte kúnnen ze niet bij Jezus komen. De afstand die er is kunnen zij zelf niet overbruggen. Zij zijn uit de gemeenschap verbannen. Hun ziekte heeft hen onrein gemaakt.
Door die onreinheid vallen ze niet alleen buiten de gemeenschap van mensen, maar ze zijn ook buiten de gemeenschap met God gevallen. Wie onrein is, kan God niet naderen. In de ogen van de mensen van die tijd zijn het de verlorenen.
Onreinheid is voor de kinderen niet eenvoudig uit te leggen. Toch kennen zij wel het gevoel of de ervaring er niet bij te horen of zelfs verstoten te worden. (Denk bijvoorbeeld aan: uit de kring gezet worden, op de gang gezet worden, niet mee mogen doen met spelen of kinderfeestjes)
Psalm 31 gaat niet zozeer over onreinheid, maar verwoordt wel een ervaring die de melaats-geworden mannen zullen herkennen. Psalm 31 verwoordt het op een manier die voor kinderen begrijpelijk is:
Wie mij kennen zijn verbijsterd,
wie mij zien aankomen op straat
wenden zich af en ontvluchten mij.
Vergeten ben ik als een dode, weg uit het hart,
afgedankt als gebroken aardewerk.
(vers 12-13)
Het bijzondere van Jezus’ komst in het niemandsland, is dat Hij degenen die verstoten en vergeten zijn, juist opzoekt. De Mensenzoon is gekomen om de verlorenen op te zoeken en te redden (Lukas 19:10).
Vers 13: Zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons.
De afstand kan voor de melaatsen alleen overbrugd worden door te roepen. Ook dat is een ervaring die in de Psalmen wordt verwoord:
Sla acht op mijn roepen,
want ik ben volkomen uitgeteerd (Psalm 142:7)
‘In de psalmen is het roepen onderdeel van de toewending naar God en het gebed om redding en bewaring.’ (Michael Wolter, Das Lukasevangelium, 2008, p. 572)
Meester is hier geen titel, maar duidt aan dat Jezus meer is dan de anderen (zie ook 5:5, 8:24, 45, 9:33, 45) Deze aanspraak wordt in de andere teksten alleen door de leerlingen van Jezus gebruikt. Dit is de eerste keer dat anderen, die niet tot deze kring behoren, deze aanspraak gebruiken.
Ontferm U betekent: een vraag om reddend ingrijpen. Het zijn degenen die buiten de gemeenschap vallen en / of een handicap hebben, die om dit reddend ingrijpen vragen. Een roep om Gods ontferming is ook een beroep op Gods barmhartigheid: Heere, U wilt toch niet dat ik afdaal in het dodenrijk? U wilt toch niet dat wij in de verlorenheid blijven liggen?
Ook al wordt de naam van Jezus in de evangeliën veel gebruikt, het gebeurt niet vaak dat Jezus bij Zijn naam wordt aangesproken. Alleen door (1) de duivel en demonen, die Jezus op een afstand willen houden (4:34, 8:28) en (2) door de hulpbehoevenden, die Jezus’ ontferming nodig hebben (17:13, 8:38, 23:42).
Vers 14: En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden.
Je leest er gemakkelijk overheen, maar het zijn enkele woorden vol (pastorale) kracht: Jezus die hen ziet. Jezus merkt op de verbannenen en uitgestotenen op. Degenen die zich roepend tot Hem wenden, worden gezien en vinden gehoor.
Deze melaatsen worden niet door een handoplegging van Jezus of door een ritueel gereinigd van hun ziekte. Zij worden gereinigd terwijl zij weggaan uit dit gebied. Het Koninkrijk van God, dat mede zichtbaar wordt in het reinigen van de melaatsen, is niet zichtbaar maar is er wel (zie het vervolg in vers 20-21).
In het Koninkrijk van God gaat het niet alleen om Gods macht (vanwege het reinigingswonder), maar ook om Gods barmhartigheid: de verlorenen en verstotenen, die weer worden opgenomen.
Zie ook de Lofzang van Zacharias:
door de innige gevoelens van barmhartigheid van onze God,
waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons omgezien heeft,
om te verschijnen aan hen die gezeten
zijn in duisternis en schaduw van de dood,
en om onze voeten te richten op de weg van de vrede.
(Lukas 1:78-79)
Overigens heeft alleen een priester de bevoegdheid om te constateren dat de onreinheid verdwenen is.
Vers 15-19: En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte. En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan. Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden.
Is de man reeds bij de priester geweest? Of keert hij zich om, nadat het voor hemzelf zichtbaar is geworden dat hij genezen is? Zien is een belangrijk woord: de man merkt op, dat hem genezing ten deel gevallen is. Gezien het vervolg krijgt het zien ook de betekenis van het waarnemen van de komst van Gods koninkrijk.
In eerste instantie dat ik dat met het terugkeren het voor Lukas zo belangrijke woord omkering / bekering werd gebruikt. Maar het gaat hier om terugkeren naar huis. Maar dan wel omdat er wat gebeurd is: Gods ontferming die ten deel is gevallen. En daarom is het ook het woord terugkeren voor Lukas een belangrijk woord.
In de dank aan God wordt Jezus meegenomen. Jezus ontvangt van de Samaritaan de eer die alleen God toekomt. Alleen voor God mag men neerknielen.
Komt het uit onverwachte hoek? Het is niet geheel duidelijk wie en wat Samaritanen waren. In hun geloof weken ze niet zoveel af van Joden, behalve dat zij de tempel in Jeruzalem niet erkenden maar een tempel hadden op de Gerizim (die in de 2e eeuw voor Christus door de Hasmoneeën was verwoest). Bovendien erkenden de Samaritanen alleen de Pentateuch als heilige boeken en verwierpen zij de profeten en de geschriften. In bepaalde opzichten weken ze niet af van de Joden. Met de opstand tegen de Romeinen (66 n Chr) deden ze mee. Ook de delegatie die om het aftreden van Archelaüs (6 na Chr) bestond uit Joden én Samaritanen. En dit gedeelte laat zien, dat in het niemandsland Joden en Samaritanen bij elkaar woonden in een melaatsenkolonie.
Intern waren er grote spanningen tussen Joden en Samaritanen, maar extern konden ze gezamenlijk optreden. Vooral rondom de grote feestdagen konden er spanningen ontstaan, die soms een gewelddadige uitkomst hadden.
Toch wordt de Samaritaan hier getypeerd als een vreemdeling. Is de boodschap hier dat degenen, die in de ogen van de Joden er niet bij horen, meer zicht hebben op het Koninkrijk van God dan de Joden? Zijn het niet de buitenstaanders, de heidenen, de verbannenen die in het werk van Christus erkennen dat het Koninkrijk van God gekomen is? Daarom prijs Jezus het geloof van de Samaritaan.
Naschrift: Zouden de 9 (Joodse) mannen niet dankbaar zijn geweest? Vast wel. Zij zullen (wellicht in Jeruzalem) een dankoffer, een toda-offer hebben gebracht. Maar daar laten zij het bij. De Samaritaan knielt neer voor Jezus en geeft daarmee aan: vanaf nu ben ik helemaal van U. Elke dag in mijn leven behoor ik U toe. De Joodse mannen zijn dankbaar, maar de Samaritaan gaat een stapje verder: hij wijdt zijn leven toe aan Jezus. Omdat hij door Jezus weer naar huis mocht gaan.