De aardbeving op Haïti: een straf van God?

De aardbeving op Haïti: een straf van God?

Bij elke grote natuurramp klinkt de vaak deze vraag: gaat het hier om een straf van God. Het valt niet uit te sluiten.
Toch laat deze vraag een grote onkunde zien met betrekking hoe God werkt. In de Bijbel wordt niet alleen gestraft met natuurrampen, maar ook met weelde, luxe en zedelijk verval. Als we ons afvragen, of de aardbeving een straf van God is, zouden we ons ook kunnen afvragen op welke manier wij gestraft worden.
De vraag laat niet alleen de onkunde van Gods werkwijze zien, maar is uiteindelijk ook een arrogante vraag. Jezus leert ons in het evangelie om niet de splinter in de oog van de ander te zien, maar vooral de balk in onze eigen ogen. Haïtianen of andere mensen die door een natuurramp getroffen worden, zijn niet schuldiger dan wij. De vraag naar de straf kan alleen door de getroffenen gesteld worden (zoals in Psalm 102 gebeurt). Niet door ons.

De tragiek van Haïti is dat de aardbeving niet eens zo heel zwaar was: 7,0 op de schaal van Richter. Een vergelijkbare aardbeving had in andere gebieden veel minder doden gekost. Het hoge dodental heeft ook te maken met de manier waarop de Haïtiaanse regering omgaat met investeringen in de infrastructuur. De aardbeving moet niet alleen de vraag naar God stellen, maar ook naar de mens. De vraag naar God moet inderdaad gesteld worden. Maar we moeten niet het antwoord te snel willen weten. We moeten niet doen, alsof wij Gods wegen kunnen duiden. De weg van God gaat voor ons vaak op een verborgen manier. De Bijbel leert ons om op een andere manier om te gaan met deze aardbeving, met deze ramp: de klacht. Zie Psalm 102:

1 Gebed van een ongelukkige die dreigt te bezwijken en zijn klacht uitstort voor de HEER.
2 HEER, hoor mijn gebed, laat mijn hulpkreet u bereiken.
3 Verberg uw gelaat niet voor mij, nu ik in nood verkeer.
Wil naar mij luisteren, antwoord mij haastig nu ik roep.
4 Mijn dagen vervliegen als rook, mijn gebeente gloeit als vuur.
5 Mijn hart is verschroeid en verdord als gras,
ik vergeet mijn brood te eten.
6 Ik ben door mijn klagen tot op het bot vermagerd.
7 Ik ben als een uil in de woestijn, een steenuil in een verlaten bouwval,
8 slaap ken ik niet, ik ben eenzaam als een vogel op het dak.
10 As is het brood dat ik eet, het water dat ik drink vermeng ik met tranen,Dan bidden we of ook dit voor Haïti mag gelden:

13 Maar u, HEER, troont voor eeuwig, uw roem zal duren,
geslacht na geslacht.
14 U zult opstaan en u over Sion ontfermen,
de tijd van genade is gekomen, dit is het uur,
15 want uw dienaren hebben de stenen van Sion lief,
de ruïnes vervullen hen met deernis.

Ds. M.J. Schuurman