De verkondiging van Jezus: gebeuren en herinnering
De verkondiging van Jezus was een gebeuren. Deze verkondiging had een grote impact. In ieder geval op Zijn volgelingen: Zij geloofden dat Hij Gods Woord verkondigde en dat Hij de Messias was. In de evangeliën schreven Zijn leerlingen op, hoe zij Jezus zagen. In de evangeliën beschreven zij het het gebeuren van Jezus op zo’n manier, dat daarin reeds een verband te zien is met Zijn sterven en opstaan. In de beschrijvingen van Zijn leven lieten ze zien dat al reeds tijdens Zijn leven sprake was dat Jezus de Messias was, de Zoon van God, degene die voor mensen het heil bewerkstelligde.
Onderzoek naar de historische Jezus
In de moderniteit was juist de reden dat de volgelingen van Jezus het aardse leven van hun Heer beschreven vanuit het gebeuren van Goede Vrijdag en Pasen om te twijfelen aan de historische betrouwbaarheid van die beschrijvingen. De historisch-kritische exegese wilde voorbij gaan aan die herinnering, die door het sterven en opstaan van Jezus werd gestempeld, om te kunnen achterhalen hoe de echte Jezus was geweest. Omdat dit reconstructieproces met historische methoden gebeurde, wordt deze proces ook wel de zoektocht naar de historische Jezus genoemd.
Deze zoektocht bestaat uit een aantal fasen:
(1) In de eerste fase maakte men een onderscheid tussen de Jezus zoals die echt geleefd zou hebben en tussen de verkondiging van Christus zoals dat vanaf het ontstaan van de christelijke gemeente gebeurde. Men geloofde dat de christelijke gemeente allerlei geloofswaarheden had geprojecteerd en zo Jezus een veel hogere status had gegeven dan Hij in werkelijkheid zou hebben gehad. Deze projectie gebeurde onder andere, omdat de christenen het abrupte einde van Jezus niet konden verwerken en hun rouw en verdriet over het sterven van Jezus omzetten in een geloof dat Hij verschenen was.
Aan het begin van de 20e eeuw beschreef Albert Schweitzer deze zoektocht vanaf de 18e eeuw tot zijn eigen tijd (Van Reimarus tot Wrede). Daarin liet hij zien dat bij deze zoektocht naar de historische Jezus weliswaar gestreefd werd naar wetenschappelijk objectiviteit, maar in de praktijk de resultaten van dit reconstructieproces een heel subjectief beeld van Jezus opleverden. De historische Jezus kwam overeen met de eigen theologie of de tijdsgeest van de desbetreffende wetenschapper. Schweitzer zelf ging uit van het anders-zijn van Jezus door aan te geven dat Jezus apocalypticus was. (Maar ook dat beeld paste in de apocalyptische stemming die begin 20e eeuw reeds voor het begin van de WO I opgang maakte.)
Dit boek veroorzaakte wel een crisis in de theologie en in de zoektocht naar de historische Jezus. Rudolf Bultmann was bijvoorbeeld van mening dat de theologie wel onderzoek moest doen naar de historische Jezus. Hij schreef daar zelf een boek over. Hij was echter van mening dat deze historische Jezus niet in de theologie verwerkt moest worden. Jezus behoort wel tot de vooronderstellingen, maar als Jood diende de historische Jezus geheel tot het Jodendom gerekend te worden. Hij schreef zijn Theologie van het Nieuwe Testament zonder de historische Jezus. Voor hem was Jezus wel belangrijk, maar dan vooral vanuit de impact in het heden: de existentiële beslissing waarvoor men in het heden is gesteld.
(2) De volgelingen van Bultmann namen het onderscheid dat hij maakte tussen de verkondigde Christus en de historische Jezus. Zij bekritiseerden echter de gedachte dat de historische Jezus geen plek toekwam in de theologie van het Nieuwe Testament. Zijn volgelingen luidden een nieuwe fase van de zoektocht in, omdat zij in de verkondiging van de gemeente zochten naar een verbindend criterium met de verkondiging van de historische Jezus. Vanuit de theologie van de gemeente vroegen zij terug naar de naar de verkondiging van Jezus (Günther Bornkamm, Ernst Käsemann).
Anderen, zoals Joachim Jeremias, startten bij Jezus zelf en gingen uit van de verkondiging van Jezus zelf en zagen een grotere eenheid tussen de verkondiging van Jezus zelf en de verkondiging van de christelijke gemeenten over hem.
(3) De derde fase werd ingeluid door E.P. Sanders en zijn boek over het Jodendom van de tijd van Jezus. In deze fase werd de historische Jezus in de context van Zijn tijd geplaatst. Dat was niet nieuw, want ook in de beide andere fasen werd Jezus als Jood beschreven en werd het toenmalige Jodendom onderzocht op de betekenis voor de historische Jezus (Gerhard Kittel, Adolf Schlatter). Het nieuwe van deze fase zijn de methoden: sociaal-wetenschappelijke methoden, invalshoeken met een hermeneutiek van verdenking (zoals de feministische exegese of de bevrijdingstheologische exegese). Voor een deel van de onderzoekers uit deze fase ligt de nadruk zozeer op het mens-zijn van Jezus dat de verkondiging over Hem uit beeld verdwijnt.
(4) Met de invalshoek van de herinnering zou wel eens een nieuwe fase ingeluid kunnen zijn. Anders dan in de 3e fase is de herinnering van Jezus’ volgelingen geen barrière die gepasseerd moet worden. De herinnering aan Jezus, zoals deze door de volgelingen is opgetekend, is de enige mogelijke weg naar de historische Jezus toe te gaan.
De introductie van de herinnering als toegang tot de historische Jezus werd in 2003 gedaan door James D.G. Dunn (Jesus Remembered ). Dit werd versterkt door het eerste deel van de trilogie van paus Benedictus XVI over Jezus van Nazareth, waarin hij sterk de band tussen Jezus en God benadrukte: de vraag naar Jezus is de vraag naar God.
Mogelijk dat ook het spoor van de ooggetuige bij deze fase past. Nieuwtestamentici als Richard Bauckham, Rainer Riesner en Armin D. Baum willen de overlevering over Jezus serieus nemen, omdat het doorgeven van Jezus’ woorden vaal gebeurde door volgelingen die ook ooggetuige van Jezus’ optreden waren.
De katholieke nieuwtestamenticus Thomas Söding neemt ook de categorie van de herinnering als invalshoek. In de herinnering van de volgelingen van Jezus licht op wat Jezus over zichzelf en over God dacht.
N.a.v. van Thomas Söding, Die Verkündigung Jesu – Ereignis und Erinnerung (Freiburg / Basel / Wien: Herder Verlag, 2011)