Preek zondag 28 april 2024

Preek zondag 28 april 2024
Schriftlezing: Jesaja 12  / Handelingen 16:14-40

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

In deze weken van april en mei kunnen er bij stil staan hoe bijzonder onze vrijheid is.
Op 17 april 1945 werden de laatste Duitsers bij IJsselvliedt overmeesterd.
Dat gebeurde door de Binnenlandse Strijdkrachten.
Een dag later kon burgemeester Bakker doorgeven dat Oldebroek was bevrijd.
Weer een dag later, 19 april, kwam er een groep Canadese soldaten naar Oldebroek.
19 april is ook de datum waarop Oosterwolde de vrijheid weer mocht hebben.
Komende zaterdag kunnen we dat weer gedenken,
op de begraafplaatsen van Oldebroek en Oosterwolde,
Waar we degenen kunnen gedenken die hun leven gaven voor onze vrijheid.
Deze soldaten, vliegeniers meestal, die hier begraven zijn, zijn gestorven
in de oorlog die ons de vrijheid gaf.
De soldaten die hier begraven hadden, hadden waarschijnlijk ook mensen thuis
die van hen hielden en die op hen wachtten en moesten missen,
omdat ze niet thuis kwamen, maar tijdens de oorlog stierven.

Ook hier heeft de oorlog grote gevolgen gehad.
Een jaar voordat de bevrijding kwam waren er razzia’s in zowel Oosterwolde als Oldebroek.
De Duitsers gingen de huizen langs om onderduikers op te pakken, zoals in Oosterwolde,
of om mannen mee te nemen die moesten helpen om verdedigingswerken aan te leggen.
Van degenen die opgepakt werden, kwam niet iedereen terug.
We gedenken hen: de soldaten die hier begraven liggen,
de soldaten en verzetsmensen die hier zijn omgekomen in de oorlog,
samen met de burgers die door oorlogsgeweld zijn gestorven.

Wanneer je land bezet is en de vijand die je land bezet, steeds wreder wordt,
dan kun je uitkijken naar de bevrijding.
In de afgelopen jaren heb ik van een aantal die de bevrijding nog konden herinneren
gehoord hoe bijzonder dat moment was:
het moment dat er Canadese soldaten het dorp kwamen binnenrijden,
Waardoor je wist: de oorlog is nu echt voorbij.
Niet meer de vliegtuigen die overvliegen om het spoor of de weg te beschieten,
geen angst meer dat er soldaten je huis binnenvallen om iemand mee te nemen,
bidden dat degenen die gevangen zijn, of in de kampen verblijven kunnen terugkeren.
Zo’n moment van bevrijding vergeet je je leven nooit meer.
De angst is weg, de onderdrukking is weg, je bent weer vrij!
Het is daarom belangrijk om steeds er bij stil te staan hoe bijzonder het is
om te leven in vrijheid.

Voor deze zondag ben ik op zoek gegaan naar een gedeelte uit de Bijbel
waarin er ook sprake is van het beleven van de vrijheid.
In bepaalde tradities heeft elke zondag bepaalde Schriftlezingen die vaststaan
– dat wordt ook wel een leesrooster genoemd.
In zo’n leesrooster kwam ik deze twee Schriftlezingen tegen voor deze zondag.
Het is namelijk de vierde zondag na Pasen – zondag Cantate:
Zing de Heere een nieuw lied, want Hij heeft wonderen gedaan!
Met heel je hart zingen voor God, omdat Hij dat moment van bevrijding geeft.

Jesaja 12 lazen we.
Dat hoofdstuk is een lofzang op God.
Er komt een dag dat je vol vreugde zult zingen,
omdat je mag meemaken dat God je bevrijd heeft.
Het bijzondere ervan is dat die ervaring van weer vrij te zijn nog toekomstmuziek is.
Die bevrijding heb je nu nog niet meegemaakt.
Je kijkt ernaar uit, je verlangt ernaar, je bidt erom dat het zal gebeuren.
Nu leef je nog onder een bezetting en ben je niet vrij,
maar je krijgt van de Heere de garantie dat het moment van bevrijding eraan komt
Dan zul je er van zingen.
Dat gebeurt vaker in de Bijbel: zeker bij de profeten.
Er wordt met een stelligheid aangekondigd dat God gaat helpen en bevrijden.
Dat Hij komt, dat Hij uitredding biedt.
Je hebt nu al de zekerheid dat je op dat moment van vreugde zult zingen.
En je kunt er nu al van zingen, want God gaat dit doen.
Dat is het bijzondere van het geloof, zoals de Bijbel dat doorgeeft:
dat hoe moeilijk de situatie ook is toch kunt zingen,
omdat je weet dat God er bij is
en dat wanneer God er niet is, dat je weet dat Hij zal komen.

Afgelopen week zongen we bij een afscheidsdienst:
In de nacht van strijd en zorgen kijken we naar U omhoog,
biddend om een nieuwe morgen, om een toekomst vol van hoop.
En we zongen gelijk ook van de zekerheid dat die toekomst er zal zijn,
ook al neem je afscheid van iemand van wie je zoveel gehouden hebt,
een liefde die niet voorbij gaat, die je in je hart meedraagt:
U geeft een toekomst vol van hoop; dat heeft U aan ons beloofd.                       

Niemand anders, U alleen, leidt ons door dit leven heen.
We zingen, omdat we weten dat God er is, dat Hij zal dragen nu er verdriet is.
We zingen, omdat we weten  – hoe ingrijpend ook is dat er iemand overleden is
van wie je zoveel houdt, omdat je dan afscheid moet nemen –
dat God sterker is dan de dood.
We zingen, omdat we weten dat waar wij niet verder kunnen
– wij staan aan deze kant van de rivier en degene van wie je zoveel houdt,
wordt opgehaald door Christus, de trouwe bootsman.
Hij kan je door de dood heen geleiden, die rivier laten oversteken.
Daarom kunnen we zingen, zelfs bij zo’n verdriet,
omdat we van Christus mogen weten.

Op die dag zul je zingen, zegt Jesaja.
Je begrijpt het nu misschien niet hoe dat kan,
omdat die bevrijding er nog niet is, omdat je die bezetting nog ervaart,
omdat je nog midden in de oorlog bent.
Maar God komt, Hij blijft niet weg. Hij zal redden, Hij zal die bevrijding brengen.

In de psalm die Jesaja zingt, alvast in het voren, een voorschot op de komende bevrijding,
zingt hij ook dat ook de volkeren rondom Israël moeten horen van onze God,
zij moeten weten dat onze God zo bijzonder is.
Dat geeft vreugde, vrolijkheid, je wordt er opgetogen van.
Je kunt er van zingen, je kunt er van dansen.
En je houdt het niet voor jezelf.
Je zingt niet op je slaapkamer, zodat niemand anders dan God je hoort,
maar je zingt het buiten, je neemt anderen er in mee.
Zij moeten weten hoe bijzonder onze God is.

Dat is wat Paulus en Silas ook gaan doen, als ze in Filippi komen.
Ze komen het evangelie brengen.
Ze komen er als zendeling met de boodschap over Jezus Christus.
Maar de zending begint niet pas in het Nieuwe Testament.
Het Oude Testament is vol van de verwachting dat ook andere volken over God zullen horen
en dat ze zo onder de indruk zullen zijn van de God van Israël
dat ze ook bij deze God willen horen.
Zo komen Paulus en Silas in Filippi:
In het Oude Testament wordt er al naar uitgekeken, wordt de hoop al uitgesproken:
niet alleen de Joden, maar ook andere volken zullen onze God dienen.
Nu is die tijd dan ook echt aangebroken en mogen die andere volkeren over God horen
en kunnen ze mee doen met die lof die in Jesaja 12 klonk,
de lof waartoe in Psalm 98 wordt opgeroepen – Zing voor de Heere een nieuw lied.
In Filippi wordt er gezongen – op een bijzondere plek, een onverwachte plek:
diep in de gevangenis, op de meest donkere plek die er is.
Dat is denk ik ook de reden waarom deze Schriftlezing voor deze zondag gekozen is:
zingen in de nacht – net als Psalm 42, zingen omdat je God verwacht.

Maar ik eerst nog even dat meisje, die slavin.
Voor haar is het leren kennen van Jezus een echte bevrijding.
Die ervaring die het volk Israël had, toen het uit Egypte mocht,
de ervaring van Jesaja 12, dat God zo’n geweldige bevrijding geeft.
Dat kan je ook gebeuren wanneer je in aanraking komt met Jezus, zoals die slavin.
Die slavin heeft een bepaalde geest – een bepaalde manier van denken,
van aanvoelen, van weten wat op je afkomt.
Ze kan van mensen zien wat hen te wachten staat.
Als iemand bij haar komt, die een verre reis wil maken,
om in een verre stad een handel te beginnen, kan zij zien of iemand daar slaagt
en veilig terugkomt, rijk geworden door de winst – of dat het een mislukking wordt.
Wanneer iemand die ziek is bij haar komt, kan ze zien of hij weer beter wordt.
Zij kan zien of iemand een geschikte kandidaat is, niet omdat ze die ander kent,
maar omdat ze weet wat er in de toekomst gaat gebeuren.
Daar valt geld mee te verdienen.
Dat het een verkeerde geest is, die haar beheerst, dat maakt de eigenaars niet zoveel uit.
Want zijzelf hebben er baat bij.
Zij kunnen veel verdienen door deze gave die ze heeft.
Wanneer iemand in Israël deze gave had, mocht hij of zij er niet mee aan de slag,
dit niet in praktijk brengen, niet uitoefenen.
Waarom niet? Het is toch te begrijpen dat je zekerheid over je toekomst wil,
dat je wil weten of je na een lange reis wel aankomt op je bestemming
en dat de handel die je wilt opzetten kans van slagen heeft
of dat wanneer je ziek bent weer beter kunt worden?
Omdat je dan in Gods wereld komt,
omdat je dan als mens op een terrein waar je niet mag komen.
Misschien omdat je dan de toekomst naar je hand wilt gaan zetten,
de toekomst wat wilt bijsturen, wat wilt gaan manipuleren.
Maar wij zijn God niet. Wij kunnen dat niet: bepalen wat er moet gaan gebeuren.
Het is voor de slavin ook geen gezonde situatie.
Om met woorden van onze tijd te zeggen: ze is zichzelf niet.
Ze kan zichzelf niet zijn, want die geest stuurt haar aan,
die geest heeft de regie overgenomen.
Je kunt spreken van een bezetting – bezetenheid.

In naam van Jezus geeft Paulus haar de vrijheid terug.
Want deze vrouw had steeds Paulus en Silas nageroepen.
Wat ze zegt was de waarheid, maar het kan een toon gehad hebben,
Waarmee ze het werk van Paulus en Silas belachelijk wilde maken:
Zij komen namens de allerhoogste God
en als je gered wilt worden, dan kun je bij hen terecht.
Stel dat je bij een groep mensen komt, die niet geloven en weinig van de bijbel weten
– en daar hoef je vandaag de dag niet eens zo ver –
en je zegt dan tegen iemand: Wil je gered worden? Dan vertel ik je over Jezus.
Dan zul je vast vreemd aangekeken worden.
Maar wat die vrouw ook kon aan zien komen,
dat ze zelf die redding zou krijgen, waar ze over sprak, had ze vast niet zien aankomen.

Dan komt die bevrijding.
Zoals de Oldebroekers en Oosterwoldenaren in april 1945 dat mochten ervaren,
zoals het volk Israël dat mocht ervaren, toen het uit Egypte ging,
zo mocht deze vrouw het ook ervaren.
In naam van Jezus – als Jezus de Zoon van de allerhoogste God is,
Als ze dan in naam van die allerhoogste God bevrijding en redding aankondigt,
mag ze die redding, die bevrijding zelf ervaren.
Ze mag het met Jesaja mee uitzingen:
Op die dag zult u zeggen:

Dank de HEERE, roep Zijn Naam aan,
maak Zijn daden bekend onder de volken,
roep in herinnering dat Zijn Naam hoogverheven is.

Dat ze die geest niet meer heeft, dat zij niet meer in Gods werkelijkheid kan kijken,
is al snel bekend als iemand komt voor een voorspelling en zij geen antwoord kan geven.
Dat wordt niet op prijs gesteld.
Ze hebben geen oog voor de bevrijding.
Zij zullen de vreugde niet kunnen begrijpen, die moet tintelen in deze vrouw
nu ze door Jezus weer zichzelf mag zijn, vrij, bevrijd, gered.

Zo komen Paulus en Silas in de gevangenis, een donker hol,
met de voeten vastgezet – een extra manier om te pijnigen.

En wat denk je wat ze gaan doen?
Wat zou jij doen als je ten onrechte in de gevangenis komt.
Als je niet weet of je er uit zult komen?
Weet je wat Paulus en Silas gaan doen? Zingen.

Daar zitten ze in de inktzwarte duisternis van deze vochtige gevangenis. 

Onterecht beschuldigd, tot bloedens toe geslagen, hun voeten in blokken. 

Zij hebben verkondigd hoe Jezus de Heer van de wereld was, de redder van de kosmos. 

Elk klein hoekje van deze wereld behoort Hem toe.

 En nu overkomt hen dit.


Paulus stelt voor om te gaan zingen.

‘Zingen? Nou, vooruit,’ zegt Silas weinig enthousiast, ‘jij begint.’

Paulus begint te zingen uit Psalm 9
(misschien was het de oude berijming uit het oude psalmboekje van lang geleden):

Ik zal met al mijn hart den Heer’,
blijmoedig geven lof en eer.

Je kunt Paulus onmiskenbare bas de psalm vol overgave horen zingen.
Silas gaat meezingen met een onzekere tenorstem.

Mijn tong zal mijn gemoed verzellen
en al Uw wonderen vertellen.

Twee Joodse mannen van middelbare leeftijd die een thuis zoeken in deze donkere wereld door samen een psalmduet te zingen.
Je kunt je erover verbazen. Jezus is Heer van deze wereld.
Elk klein hoekje behoort hem toe. Werkelijk!


Psalm 42 zingt: Ik zal Zijn lof zelfs in de nacht,
zingen daar ik Hem verwacht.
Als je opgesloten zit in een donker hol, zoals Paulus en Silas.
als de golven over je heen slaan, zoals in Psalm 42.
Als je in een afscheidsdienst bent, zoals de families in de afgelopen week.
Als je stilstaat bij de oorlog zoals komende zaterdag.
Zingen van de opgestane Heer. Het is Pasen geweest. Jezus leeft.
Amen

Preek zondag 21 april 2024 morgendienst

Preek zondag 21 april 2024 morgendienst
Johannes 21:1-23

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er is een ongemakkelijke stilte op het strand, daar bij het Meer van Tiberias.
Niemand durft Jezus iets te vragen.
Ze kijken elkaar aan: ‘Vraag jij het?’ lezen ze in elkaars ogen.
Dan kijken ze naar Jezus, maar ze houden hun mond.
Ze durven het niet. Ze durven de vraag niet te stellen: ‘Wie bent U?’
Ze hopen allemaal dat een van de andere discipelen die vraag zal stellen,
zodat zij die vraag niet hoeven te stellen.
Ze wachten tot Jezus iets zegt en het zwijgen doorbreekt
en het antwoord op de vraag geeft, het antwoord dat ze eigenlijk al weten.
Het hoeft niet uitgelegd te worden: Hij is het.

Zou dat ook kunnen vandaag de dag? Dat je gaandeweg merkt: Het is Jezus!
En dat je je tegelijkertijd nog afvraagt: Bent U het echt wel?
En dat je het antwoord al weet, omdat je voelt: Ja, U bent het echt!
Dat het gebeurt tijdens een kerkdienst: dat het stil valt en je met z’n allen voelt.
Hij is er echt. Hij is nu aanwezig.
En dat het een blijdschap geeft, maar ook een bepaalde spanning:
Bent U hier nu echt aanwezig? Ja, Ú bent het echt.
Je bent verrast en toch is dat vreemd om verrast te zijn,
want is de kerkdienst niet de plek waar Jezus zich aan je voordoet?
Of tijdens een bezoek: Je komt namens de kerk.
En gaandeweg het gesprek komt er een bepaalde verdieping,
die je zelf niet hebt gezocht, maar die gaandeweg ontstaat, er komt een heilige sfeer.
Je voelt het zelf aan en ook degenen bij wie je op bezoek bent
en het is niet nodig om het te benoemen dat Christus er ook bij gekomen is,
omdat je allebei aanvoelt: Hij is er ook bij,
zo maar erbij gekomen, zoals Hij er ook toen was op de vroege morgen aan het strand.
Of dat je een diaconievergadering hebt en je praat met elkaar over een bepaald doel
en je voelt met elkaar aan: dit doel moeten we steunen, je voelt het met elkaar aan
en je weet ook: dit doen wij niet zelf,
hier is de Heer van de kerk zelf aan het werk: Christus, zoals Hij ook daar was
bij het meer van Tiberias, op het strand, waar de discipelen elkaar zwijgend aankijken.

Jezus zelf zegt ook niets, maar geeft alleen iets: een stuk brood.
Dat heeft bij Johannes altijd de klank van het avondmaal.
Als Jezus brood geeft, is dat niet omdat je zomaar honger hebt,
maar honger hebt naar God, naar Christus zelf.
Jezus hoeft niets erbij te zeggen. Het gebaar is genoeg. Hier voor jou.
Het brood des Levens, dat Ik zelf ben, voor jou. Pak het, neem het, eet het!
Word gevoed, word gesterkt in je geloof! Ik ben het.
Jezus geeft ook vis, waar de discipelen de nacht opgevangen hebben.
De hele nacht zijn ze bezig geweest: voel je al wat in de netten zitten?
Als we nu ophalen, zit er dan wat in? En dan de teleurstelling: nee, leeg.
De hele nacht door. Steeds weer opnieuw: de spanning of er iets in de netten is,
de hoop dat het net vol is, dat ze het niet voor niets doen,
dat het net vol spartelende vissen zal zitten en dat ze het net kunnen legen in het schip.
Maar bij het brood dat Jezus aanreikt,
het brood dat je eraan herinnert dat Jezus zichzelf geeft als het brood dat je leven geeft,
geeft Hij die vis, waar ze de hele nacht zo vergeefs naar gevist hebben
en hier is het er gewoon en ze krijgen het van Hem,
de Heer die je voedt, zoals een herder zijn schapen voedt
en je voelt je gesterkt door wat Hij geeft en je proeft dat Hij daarin Zichzelf geeft.
Zonder te zeggen, het gebaar: Hier, neem, Ik geef het jou!
Je hoeft het niet zelf op te vissen, maar je krijgt het,
Vanuit de overvloed die er bij de Heere te vinden is, die het je geeft.
Niemand hoeft iets te zeggen, want het is duidelijk: Hier is de Heer. U bent het zelf.
Hier verschijnt Jezus, die in de dood geweest is maar nu is opgestaan.
De dood kon Hem niet houden en Hij heeft zich niet weggestopt in de hemel,
maar is hier gewoon, hier bij ons, om ons te voeden en te sterken.

Deze gebeurtenis is vaak gelezen als een gebeurtenis over de kerk.
Wanneer we er zelf niet uitkomen, zelf maar vissen en vissen zonder resultaat,
om er wanhopig van te worden en je zelf teleurgesteld naar de kant gaat,
dit wordt het niet, ik ben voor niets bezig geweest, hard gewerkt, maar voor niets,
dat dan, als wij met de leegte naar wal gaan, Jezus daar staat en overvloed geeft,
om ons te aan te moedigen: je bent niet alleen.
Ik ben wel naar de hemel gegaan, maar Ik heb je een trooster gegeven,
Die je opbeurt, die je laat weten: Hij is er gewoon bij, ook nu, nu jij denkt niets te hebben.
Je hoeft het niet alleen te doen, ook niet in de kerk. Juist niet in de kerk.
Je mag uitdelen van wat Ik aan jou geef.
Ook als je niets hebt, kun je delen, want Ik geef. Ik geef Mijzelf en dat mag je doorgeven.
In de kerk geven we niet wat wij hebben, wat wij voor elkaar hebben gekregen,
voor elkaar hebben gebokst na hard zwoegen – toch mooi resultaat.
We geven alleen maar wat we zelf hebben ontvangen.
Er mag wel iets van jezelf bij zitten. Het gaat door je heen. Je eet er zelf ook van.
Je wordt opgebeurd en getroost, gesterkt in je geloof
en je mag doorgeven: Hier, ook jij, neem, eet, dit is Christus, dit is het Brood des levens,
ook jij mag het aanpakken, ook jij mag je laten voeden en sterken.
Het enige eigenlijk wat je hoeft te doen, is te vertellen, hoe het jezelf gevoed heeft,
hoe je nieuwe krachten hebt gekregen.
Bent U het echt? Ja, U bent het echt. Ik hoef het niet te vragen. Ik zie het. Ik proef het.

Hierbij had Jezus het kunnen laten, deze ervaring dat Hij er is, dat Hij geeft
en de ongemakkelijke stilte opgevuld met Zijn aanwezigheid.
Maar Jezus doorbreekt de stilte, die juist net niet meer ongemakkelijk was,
maar een heilige stilte, gevuld met Zijn aanwezigheid van de opgestane Heer.
Als Jezus dan het woord neemt en de stilte doorbreekt,
Zal er misschien nog wel ongemakkelijkere stilte vragen dan er net was,
zo’n ongemakkelijke stilte van Iemand die vraagt naar iets dat iedereen weet,
maar niemand aan de orde durft te stellen, omdat het een pijnlijke herinnering oproept.
Maar Jezus is niet iemand die om de hete brij heendraait, bang om iemand te kwetsen.
Want alleen zo kan er bij Petrus een wond genezen, die hij anders met zich mee zou dragen
en die hem zou belemmeren om Jezus te volgen wanneer Jezus er niet meer zou zijn.
‘Simon!’
Hoe zou Petrus hebben gekeken als hij wordt aangesproken door Jezus. Juist hij.
Zou hij aanvoelen wat Jezus zou gaan zeggen? Zou hij nu al weten wat er komt?
Zou Petrus worden aangesproken met zijn bijnaam, zoals Jezus hem steeds noemde:
‘Simon Petrus’.
Nee, er klinkt een andere naam
en als er al gesprekken waren, zou het helemaal stilvallen en zou iedereen opkijken,
geschrokken om wat Jezus zei, gespannen om wat komen gaat.
Wat gaat Jezus zeggen? Wat gaat Jezus doen?
‘Simon, zoon van Johannes.’
Zo sprak Jezus Simon de allereerste keer aan: Simon, zoon van Johannes.
Is hij zijn bijnaam kwijt? Is hij geen Petrus meer? Geen rots op wie je kunt bouwen?
Wordt hij uit de kring gezet?
‘Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij meer lief dan dezen?’
Is dit een toelatingsexamen waarbij hij zijn liefde moet aantonen?
Simon, als je jouw liefde vergelijkt met die van de anderen hier aanwezig,
is jouw liefde de grootste van allemaal? Heb jij Mij het meest van iedereen lief?
Stel dat het aan jullie gevraagd wordt, nu je het ambt op je neemt:
Is jouw liefde voor Jezus groter dan de anderen die nu bevestigd worden?
Is jouw liefde groter dan de liefde van degenen die hun periode(s) er op hebben zitten?
Wat moet je hier op zeggen?

Voor Petrus is het in ieder geval een pijnlijk moment,
omdat de woorden van Jezus hem meenemen naar eerder.
Naar het huis van de hogepriester, maar ook nog naar een moment eerder,
naar een moment toen Jezus Zijn afscheid aankondigde
en Petrus vol bravoure en zelfvertrouwen zei: Ik zal U volgen,
al moet ik mijn leven voor U geven.
Jezus is het waard. Hij is alles voor mij. Hij geeft iets wat niemand anders mij kan geven.
Simon, houd je van Mij? Is je liefde voor Mij oprecht?
Kun je het opbrengen om alles te geven? Zelfs als anderen terugdeinzen?
Zal Petrus nog zijn eigen woorden herinneren, die hij in zijn overmoed zei,
ervan overtuigd dat hij die woorden zou kunnen waarmaken?
De woorden nemen hem mee naar die ene nacht, toen hij Jezus wel gevolgd was,
maar ook zei dat hij Jezus niet kende, niet bij Jezus hoorde.
Toen bracht hij dat offer niet. Toen deed hij een stap terug.
Petrus, als het er op aan komt, doe je dan weer die stap terug?
Ga je dan weer bij Mij vandaan? Trek je jezelf dan weer terug?

Wat moet Petrus daarop zeggen?
Hij kan alleen maar zeggen: Heer, dat weet U.
U wist toen al dit ik het niet waar zou maken.
Of ik als er weer een keuze gemaakt zou moeten worden weer die keuze maak
die keuze  om U te verloochenen, of dat ik trouw blijf – dat weet U.
Dat weet U beter dan ik.
Ik kan mijzelf overschatten. Ik kan denken dat ik het wel aankan, wel volhoud,
maar of dat echt zo is? Ik kan mij vergissen. U niet.

Dan zegt Jezus tegen Petrus: ‘Nu jij dit zo zegt, heb ik een opdracht voor je.
Kijk naar de anderen die hier zijn. Wees als een herder voor hen.
Zoals Ik voor jou ben, en de anderen hier.
Zoals een herder voor zijn schapen zorgt.
Zorg juist voor hen als ze kwetsbaar zijn, met een klein geloof,
steun nodig hebben en geleid moeten worden
En Ik in de hemel ben en ze Mijn aanwezigheid niet opmerken.
Dan moet jij opstaan. Niet om te laten zien dat jij het allemaal zo goed doet,
dat jouw geloof als een rots boven iedereen uittorent,
maar wees een herder.
In de Bijbel in Gewone Taal staat: Zorg dan goed voor mijn volk,
zoals een herder voor zijn schapen zorgt – voor de kudde zorgt.
Geef jij hen dan het brood dat Ik jou gaf,
deel het brood van het avondmaal uit, leid ze naar het water,
naar de bron van het levende water – bij Johannes is dat de Heilige Geest.
Neem ze mee naar een plek waar Ik ook ben.
De groten en de kleinen, degenen die sterk in het geloof zijn, volwassen in het geloof
en de beginnelingen, degenen die nog springerig zijn als de jonge lammetjes.
Houd de kudde bij elkaar. Laat de kudde niet uit elkaar vallen.
En als het moet, moet je er zelf voor gaan staan.

Tot drie keer toe vraagt Jezus dit aan Petrus en drie keer krijgt Jezus een antwoord.
De derde keer is Petrus er emotioneel bij: U weet het toch, Heere?
U kunt het overzien. Ik niet. Ik weet niet hoe ik het ervan afbreng.

Jezus zegt: Wees als een herder. Zie naar je broeders om. Steun en sterk hen.
Wees geen opschepper. Wees niet iemand die zich boven anderen verheft.
Als je je opwerpt, is dat niet om te tonen dat jij het zo goed kunt en begrepen hebt,
maar doe dat dan om de kudde te beschermen,
om desnoods, als het nodig is, je leven te geven om hen te beschermen.
Je hoeft je liefde niet aan Mij te bewijzen.
Wat Ik je vraag is om in Mijn afwezigheid zorg te dragen voor de kudde,
Voor de anderen die bij Mij horen.

Hoe het zal verlopen, heb je niet zelf in de hand.
Het enige dat je moet doen, is Mij volgen.
Nu kun je nog je eigen keuze maken, maar er kan een moment komen,
dat je niet zelf meer de regie over je leven hebt, maar dat een ander voor je kiest.
Er kan een moment zijn, dat je je armen moet uitspreiden,
omdat ze, net als met Mij gebeurde, aan een kruis geslagen zullen worden.
Dan moet je er staan. Dan moet je je armen niet terugtrekken.
Dan moet je bereid zijn, net als Ik was. Om dan een herder te zijn.

Petrus heeft het begrepen en Hij weet: Jezus weet wat hij, Petrus, zal doen.
Dat hij zich niet zal terugtrekken als toen in die ene nacht,
maar dat hij bereid zal zijn om de martelaarsdood te sterven.
Het enige dat Petrus wil weten, of elke volgeling van Jezus deze dood zal sterven.
Zal elke discipel op die manier een einde kenen: door als martelaar te sterven?

Nee, zegt Jezus.
Er zijn twee manieren om je leven te geven als volgeling:
De een als martelaar, de ander door te blijven leven en trouw te zijn
en in woord en daad van Mij te getuigen.
Beide getuigenissen zijn Mij even dierbaar en even bruikbaar
en Ik bepaal welk getuigenis een dienaar geeft – een martelaarsdood of niet.
Dat wordt niet van iedereen gevraagd.
Wat gevraagd wordt, is om Mij te volgen. Om trouw te zijn. Om niet weg te lopen.
Om daarnaast voor de anderen zorg te dragen, om te zien naar Mijn gemeente,
zodat er niemand verloren gaat en iedereen gevoed wordt, geleid wordt in Mijn naam.
Zodat ze weten dat ze een herder hebben.
Dat je leven, dat je manier van doen, in de zorg die je voor elkaar hebt,
wijst naar Mij, de Goede Herder.

Zo mag je Christus volgen, als ouderling, als jeugdouderling, als kerkrentmeester, als diaken
met de gaven die de Heere je gegeven hebt, met de taken die er zijn,
Waarbij de ene taak niet meer is dan de andere,
maar elke taak nuttig is om de gemeente te leiden, te bouwen, te bewaren, te voeden
– om een herder te zijn, zoals Christus is.
Niet om Christus te vervangen – hoe zou dat kunnen.
Maar om aan die Goede Herder te herinneren, zodat ze bij Christus zijn.
Zodat ze zich gaan afvragen: Bent U het, Heere?
En dat ze het antwoord weten: Ja, U bent het echt! Amen


Israël aan de Tiber

Leonard Rutgers, Israël aan de Tiber. Joods leven in het oude Rome. Uitgeverij Balans, 2022. 24,99
(recensie)


Leonard Rutgers maakte ik tijdens mijn studie nog even mee, toen hij als jong docent was benoemd aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Enthousiast kon hij vertellen over zijn betrokkenheid bij het archeologisch onderzoek naar de catacomben in Rome. In Israël aan de Tiber is datzelfde enthousiasme nog steeds te merken. In dit boek laat Rutgers zien hoe het archeologisch onderzoek naar de Joodse catacomben kan helpen om meer te weten te komen over het Joodse leven in Rome. Boeiend is om te merken dat de muurschilderingen en de opschriften in de catacomben laten zien dat de Joden ingeburgerd waren en toch hun eigenheid probeerden te bewaren. De Joodse catacomben stonden lang in de schaduw van de catacomben die bij de christenen in gebruik waren. Pas in de laatste decennia wordt hier onderzoek naar gedaan. Rutgers vertelt hoe dat onderzoek op gang kwam. In korte hoofdstukken laat Rutgers zien hoe muurschilderingen, de opschriften op de muren en andere vondsten kunnen helpen om meer te weten te komen over het Joodse leven in het oude Rome. Zo  Lang werd gedacht dat de catacomben een christelijke uitvinding waren. Maar het onderzoek laat zien dat we er serieus rekening mee moeten houden dat de Joodse gemeenschap met het bijzetten in de catacomben begonnen was. Lange tijd was de band van de Joodse gemeenschap met de Romeinen een goede band geweest. De band begon waarschijnlijk toen de Makkabeeën steun in Rome een bondgenoot zochten in hun strijd voor de vrijheid. Dat veranderde na de Joodse opstand in 66 na Christus. De opstand was pas in 73 helemaal de kop in gedrukt. Met de veroverde schatten uit Israël werd in Rome een triomfboog en een Colosseum gebouwd. Lange tijd konden de Joden in Rome hun eigen identiteit bewaren. De vondsten in de catacomben getuigen van zowel inburgering als eigenheid.

God verwachten

Evert Leeflang, God verwachten. Een theologie van de toekomst. KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 398 pag. 29,99. (recensie)

Evert Leeflang, docent Systematische Theologie aan het Evangelisch College, wil een visie op toekomst en profetische prediking zoals binnen de evangelische wereld gebruikelijk is corrigeren: profetieën gaan niet over de (verre) toekomst, maar over het heden. Daarbij hoort een bepaalde houding in het heden bij: hopen, zuchten, dulden, waken, bidden en voorbereiden. Deze aspecten werkt Leeflang uitgebreid uit.
Hoewel ik de correctie die Leeflang wil aanbrengen in mijn ogen terecht vind, ben ik ambivalent over het boek: Leeflang doet in de theoretische onderbouwing een aantal merkwaardige dingen. Zo creëert hij een paar modellen, die ook nog eens gebaseerd op de toekomstverwachting van Joodse stromingen uit de tijd van Jezus. Van die stromingen geeft Leeflang echter niet altijd het juiste beeld, zodat er karikaturen ontstaan over deze stromingen. Vrij lukraak deelt Leeflang een aantal theologen in die modellen in. In zijn boek leunt Leeflang veel op prof. dr. A. van de Beek en N.T. Wright, waarbij als ze botsen Leeflang de kant van Wright kiest. Leeflang had beter die theoretische onderbouwing weg kunnen laten, want het tweede deel komt beter uit de verf.

Groene Catechismus

Sam Janse, Groene Catechismus. Vragen en antwoorden over geloof en duurzaamheid. KokBoekencentrum Uitgevers, 2024. 95 pag. 12,99. (recensie)

Dr. Sam Janse, emeritus-predikant van de Protestantse Kerk in Nederland, vindt het belangrijk dat christenen een groene en duurzame levensstijl op na houden. In zijn ogen raakt deze levenshouding aan de belijdenis dat God de schepper is. Om aan te geven dat deze levenshouding de belijdenis raakt, schreef Janse een Groene Catechismus: in 75 vragen en antwoorden wil Janse laten zien waarom een duurzame levensstijl nodig is en vanuit de belijdenis geboden is. Van deze vragen gaan enkele over het geloof; de meeste vragen gaan over het nut, de noodzaak en de praktische invulling ervan. Het boekje is er vooral op gericht om degenen die niet overtuigd zijn van het nut en de noodzaak te overtuigen. Persoonlijk vind ik de thematiek belangrijk en waardevol. Ik betwijfel echter of Janse er in slaagt om de andersdenkenden te overtuigen.

Preek zondag 14 april 2024 avonddienst

Preek zondag 14 april 2024 avonddienst

Schriftlezing: Spreuken 25:11-18 / Jakobus 3

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Met onze tong kunnen we heel wat veroorzaken.
Onze tong is een vuur, zegt Jakobus, dat een grote brand kan veroorzaken.

Ik denk dat we allemaal daar wel een ervaring mee hebben:
Dat iemand een opmerking plaatst, waardoor er heel wat schade wordt veroorzaakt.
Iemand zegt iets negatiefs over je, om je te kwetsen.
Het hoeven maar een paar woorden te zijn, maar ze kunnen je diep raken.
En als ze middenin een vergadering worden gezet,
kun je door die ene opmerking belachelijk gemaakt worden.
Je staat buitenspel en wat jij ook inbrengt, je wordt niet meer serieus genomen.

Het vuur dat tijdens die vergadering is aangestoken, dooft niet helemaal,
want die opmerking, die actie tijdens die vergadering blijft bij je smeulen.
Wat er gebeurd is, zul je niet snel meer vergeten.
Hoe je naar die ander kijkt, die dit tijdens een vergadering deed,
hoe je doen en laten naar die ander is, wordt voortaan bepaald door wat die ander toen zei.

Die ene opmerking – onze tong is een vuur.

Voor wat de tong kan veroorzaken, om te zien wat woorden doen,
hoef je niet alleen naar anderen te kijken.
Iedereen van ons doet hier aan mee, stelt Jakobus.
Als je niet in de fout gaat door wat je zegt, geeft Jakobus aan, ben je een volmaakt mens.
Als je je tong weet te beheersen, dan weet je de rest van je lichaam te beheersen.
Je hebt zo een opmerking geplaatst, waarmee je de ander diep raakt.
Je hoeft daarvoor echt niet naar een ander te kijken.
Zeker wanneer de verhoudingen al niet best zijn, als je midden in een conflict zit,
kun je met je woorden iemand raken.

Een vuur dat we met onze tong, met ons spreken kunnen aanrichten,
is ook als we over iemand praten
En dat onze woorden invloed hebben op hoe anderen over diegene gaan denken.
Je kunt een vals getuigenis over iemand anders geven:
Expres de dingen zo vertellen dat er een beeld ontstaat,
Een beeld waarvan je weet dat dit niet klopt, maar je wel goed uitkomt,
om jouw positie sterker te maken en die van de ander onderuit te halen.
Het vuur dat we met onze tong aansteken, zegt Jakobus, komt niet bij God vandaan,
maar is een vuur dat zijn oorsprong in de hel heeft,
met andere woorden: bij de duivel vandaan komt.
Vuur dat brandt om een ander te beschadigen, kapot te maken.

De oorsprong van dat vuur, dat het niet bij God vandaan komt,
maar bij Gods tegenstander
en dat het ervoor zorgt dat we als gelovigen kunnen struikelen door wat we zeggen,
is de reden voor Jakobus om het aan te kaarten.
Wie dit vuur hanteert, wie zo woorden gebruikt om een ander te beschadigen,
die laat zien dat het hart niet aan God toebehoort.
Je bent dan niet volmaakt.
Een hart is volmaakt volgens Jakobus als het helemaal op God is gericht.
Ons hart is helemaal op God gericht als alleen Christus in ons hart woont en leeft.
Als Hij de enige is van wie ons hart is, als ons hart alleen maar van Hem is
en er geen ruimte is voor de duivel, voor de zonde, dan is ons hart volmaakt.
Maar als je struikelt, als je je tong niet weet te beheersen, dan is het duidelijk:
Het is niet Christus die in je hart woont, want Hij zal je nooit op die manier laten spreken.
Hij zal het nooit toestaan dat je je tong gebruikt om een ander te kwetsen,
te beschadigen, te kleineren.

Onze manier van praten over een ander laat dus zien wie er in ons hart woont.
Als wij onze woorden op een verkeerde manier gebruiken,
dan onthullen we, zonder dat we dat door hebben, hoe het er met ons hart voorstaat.
Het wordt zichtbaar wie er in ons hart woont.
Het is net als met een bron.
Als je in de bergen geweest bent en je bent bij een beek of een rivier in de buurt,
dan heb je misschien wel eens langs die beek gelopen om te zien of je de bron kunt vinden.
Als het helder water is, dat je zo zou kunnen drinken, dan moet het bij de bron goed zijn.
En als het water bij de bron goed is, dan kan het niet onderweg van mindere kwaliteit zijn.
Daar kun je nog tegen inbrengen dat het water onderweg vervuild kan raken.
Maar bij het voorbeeld van een boom kan dat niet:
Als je een vijgenboom in de tuin hebt staan, groeien daar vijgen aan
en dan moet je er niet op rekenen dat er olijven aan groeien.
Als ons hart de goede bron heeft, als ons hart van Christus is,
dan is dat aan de vruchten te zien.
En dus ook hoe wij met onze woorden omgaan, hoe wij onze tong gebruiken.

Wij zijn tot heel veel dingen in staat.
Dat was al in de tijd van Jakobus zo en nu zeker zo.
We kunnen een wild paard vangen en temmen.
Om zo’n sterk dier te temmen, leg je het een bit in de mond,
zodat je als het dier getemd is dat paard aan te sturen.
Als het paard getemd is, dan luistert het paard naar de ruiter die het aanstuurt.
Maar als we onze tong niet beheersen, dan laten we zien dat Christus ons niet aanstuurt,
dat Hij niet de ruiter is – maar dat een ander ons aanstuurt.
We kunnen grote schepen bouwen, waar we de zeeën mee kunnen bevaren.
Zo’n schip heeft naar verhouding maar een klein roer nodig om zo’n schip te sturen.
Maar onze tong, ook naar verhouding een klein orgaan, beheersen we maar moeilijk.
En als we onze tong niet weten te beheersen, dan laten we zien
dat er op ons levensschip een andere stuurman staat dan Christus.
Denk aan het lied uit Johannes de Heer:

Geef de Heiland ’t roer in handen
van uw aardse levensschip.

Geloven betekent ook dat je jezelf kunt beheersen
– dat je ook je tong weet te beheersen, dat je je tong aanstuurt.
Zelfbeheersing, dat heeft ook met je karakter te maken,
met het vormen van je karakter.
Geloven heeft dus ook effect op je karakter, op hoe je bent als mens.
Er is in het Oude Testament een heel boek dat daaraan gewijd is.
Het Bijbelse woord voor karaktervorming is wijsheid.
En volgens dat Bijbelboek Spreuken ben je pas wijs als je eerbied hebt voor God,
als je de Heere vreest. Daar begint wijsheid. Daar komt de wijsheid vandaan.
In dit Bijbelboek is er ook veel aandacht voor wat onze woorden doen

Een woord op het juiste moment gesproken,
is als gouden appels in een zilveren schaal
.

Hoe woorden een hele positieve, opbouwende betekenis kunnen hebben
en omgekeerd, hoe woorden, die negatief zijn, helpen om de kerk af te breken.
We lezen in Spreuken ook dat iemand niet zozeer gaat luisteren naar scherpe woorden.
Wanneer de woorden die je gebruikt te scherp zijn voor een ander,
dan gaat die ander niet meer naar je luisteren.
De ander hoort niet meer wat je wil zeggen, hoe goed bedoeld de woorden ook zijn.
Als de woorden te scherp zijn, gaan de oren dicht en het hart dicht.
De ander is niet meer bereid om te luisteren,
om de woorden die je aanreikt als advies of als vermaning serieus te overwegen.
Die ander gaat pas luisteren als je hart op orde is,
als je karakter gevormd is door Christus, als je zelf gevoed wordt door de vreze des Heeren.
Zo is een wijze vermaner voor een luisterend oor.
Het gaat er in de Bijbel dus ook om hoe je bent, ook naar anderen toe.
Het gaat er in de Bijbel ook om dat geloven effect heeft op ons karakter,
dat bij onze bekering ook ons karakter opnieuw gevormd wordt.

Dat vormen van onze karakter heeft twee kanten:
wij moeten er zelf aan werken én God moet het doen.
Als we merken dat ons karakter veranderd moet worden,
kunnen we niet alleen naar God kijken en zeggen: wij kunnen onszelf niet veranderen.
Jakobus spoort ons aan dat wij met onszelf aan de slag gaan.
Om aan onszelf te werken.
Jakobus beseft dat het niet eenvoudig is.
Hij beseft dat het een hele opgave is, zelfs een hele strijd met onszelf.
Het vraagt om een schoonmaak van ons hart.
Bepaalde zaken mogen daar niet meer zijn: bittere afgunst, eigenbelang,
geen opschepperij over jezelf, geen leugen waarmee de waarheid wordt verdraaid.
Als je van Christus wilt zijn, dan heb je de taak dit uit je hart weg te doen.
Het hoort niet meer thuis in je hart,
want bittere afgunst, alleen maar op je eigen belangen gericht zijn,
de waarheid zo verdraaien dat het een leugen wordt, gesnoef over jezelf
– dat past allemaal niet bij een leven met Christus,
dat past niet in een hart waarin Christus woont.
Want dan is Christus niet de enige die in je hart woont.
Dan is er nog ruimte voor de zonde.
Dan is je hart niet in het geheel van Christus, maar slechts voor een deel.
Als je op deze manier struikelt, als je je tong op een verkeerde manier gebruikt,
dan vraagt dat om een bekering, zodat je hart weer helemaal van Christus wordt,
zodat je volmaakt wordt in de zin waar Jakobus over spreekt.
Dat je nog maar één doel in je leven hebt: God verheerlijken met alles wat je hebt,
met je leven, met je karakter, met de woorden die je gebruikt.

Jakobus kaart dit aan, omdat hij zich zorgen maakt:
Als je hart niet helemaal van Christus is, dan raak je Christus kwijt.
Je kunt in je hart geen twee heren hebben.
Je kunt geen twee ruiters hebben, op je levensschip geen twee kapiteins.

Het gaat Jakobus ook om het effect op de gemeente.
Wanneer je in je spreken struikelt, heeft dan een verstorend effect op de gemeente.
De gemeente wordt er niet door opgebouwd, maar raakt verdeeld en verstoord.
Het is dus van groot belang hoe je over elkaar spreekt,
en dat die woorden de wijsheid hebben die van Christus komt.

Je kunt op de verkeerde manier over elkaar spreken.
Negatieve informatie over iemand doorgeven, geruchten doorgeven over iemand.
Dat roddel negatief is, dat begrijpen we allemaal.
Tijdens de opleiding bij het vak pastoraat hield onze docent pastorat voor
dat we de taak hebben om roddel te veranderen in evangelie.
Roddel is negatief praten over iemand, om iemand in een kwaad daglicht te stellen.
Roddel is geen vorm van betrokkenheid, maar van sensatiezucht.
Hoe kun je dat nu in evangelie veranderen?
Door op een wijze manier over iemand te praten.
Dat wanneer je over een ander praat
dat je merkt dat daarin de bewogenheid en liefde van Christus doorklinkt,
Dat duidelijk wordt dat je met de ogen van Christus kijkt.

Een verandering van hoe wij over anderen spreken.
We komen dat ook in de Heidelberger Catechismus tegen.

In zondag 43 wordt er een uitleg gegeven van het 9e gebod:
Gij zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.

De Catechismus geeft er daar deze uitleg van:
Dat ik tegen niemand vals getuigenis afleg,
niemands woorden verdraai,
geen kwaadspreker of lasteraar ben,
niemand lichtvaardig en zonder hem te horen veroordeel of laat veroordelen;
maar alle soorten leugen en bedrog als echte werken van de duivel vermijd,
indien ik niet de zware toorn van God op mij wil laten.

Dat hebben we dus te laten. Dat mogen we niet meer doen.
En wat dan wel?
Evenzo, dat ik in rechtszaken en andere handelingen de waarheid liefheb
en daarvoor openlijk uitkom
en voor de eer en de goede naam van mijn naaste naar vermogen opkom
en die verdedig
.

Met andere woorden: Dat we in ons spreken gevormd zijn door Christus,
dat anderen aan ons kunnen zien dat de bron van ons karakter Christus is,
dat Hij in ons woont, in ons werkt,
en dat Zijn liefde en bewogenheid ons karakter vormt
en ook hoe wij over iemand spreken.

Dat kunnen we niet in eigen kracht.
Het is onze opdracht aan onszelf te werken, ons karakter te vormen,
de strijd met onszelf aan te gaan en het kwade uit ons hart te bannen.

Maar we mogen ook weten van de Heilige Geest.
De Geest die in ons werkt.
De Geest die ons veranderd naar het beeld van Christus.
We hoeven het niet alleen te doen.
We krijgen hulp. We worden hierin geleid.
De Geest vormt ons, ook ons karakter,
zodat we een middel kunnen zijn in Gods hand,
zodat we aan kanaal zijn waardoor Gods liefde stroomt naar anderen toe.
Dat anderen aan ons spreken mogen merken wie Christus is.

Dan gebruiken we ons spreken waar ons spreken voor bedoeld is:
Om God groot te maken, Hem te eren
en met ons spreken onze naaste namens Christus te dienen.
Amen




Preek zondag 14 april 2024 morgendienst

Preek zondag 14 april 2024 morgendienst
Schriftlezing: Filippenzen 3:1-16

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Paulus zou wel een bepaalde kracht willen ervaren.
Dat klinkt misschien heel vaag, maar hij bedoelt er niet iets vaags mee.
De kracht die Paulus zou willen ervaren is de kracht van de opstanding.
Hij wil Christus leren kennen en ook de kracht die van Christus’ opstanding uitgaat.

Het Griekse woord voor kracht dat Paulus gebruikt, komt ons ook bekend voor.
Dynamis – dynamiet.
Dynamiet was door de Zweedse geleerde Alfred Nobel uitgevonden,
een krachtige stof die een grote ontploffing teweeg kon brengen.
Deze stof kon worden gebruikt om tunnels in wegen aan te leggen,
maar ook in de granaten en de bommen die een leger gebruikt
om tanks, bunkers, en ander materiaal uit te schakelen door ze te laten ontploffen.

Paulus zegt: deze kracht (dynamis) die er dankzij de opstanding van Christus is,
zou ik ook wel in mijn leven willen hebben.
Ik zou willen dat die kracht door mij heen gaat, dat ik mag weten hoe die kracht voelt.
In de opstanding van Christus zit een bepaalde kracht
en als die kracht eenmaal in werking treedt, als die kracht actief wordt,
is die kracht door niets en niemand tegen te houden.
Dat Jezus is opgestaan uit de dood, dat Hij de Levende is en de dood overwon,
dat heeft een bepaalde kracht in zich die nog steeds te ervaren is.
De opstanding van Christus is niet alleen maar een mooi verhaal van vroeger,
een belangrijke gebeurtenis uit het verleden,
maar de opstanding heeft een effect, een werking, een kracht in zich,
die wij nu nog steeds kunnen ervaren.
Waar we het effect van kunnen zien.
Waar we zelf door aangeraakt kunnen worden. Een kracht die door ons heen gaat.

Die kracht, de kracht die Christus’ opstanding in zich heeft, zou Paulus wel willen ervaren.

Misschien heb jij zelf ook wel die kracht ervaren.
Heb je het een keer meegemaakt dat je iets bijzonders in jezelf ervaren hebt,
waarvan je dacht: Dat komt niet bij mijzelf vandaan? Dit is een kracht die God geeft?

Je zag het niet meer zitten. Je was iemand verloren van wie je veel gehouden hebt.
De glans van het leven was er af.
Na een tijd ging het toch weer beter. Je verdriet was niet weg, maar je kreeg kracht.
Een kracht die niet van jezelf was, maar nu je er over nadenkt van God moet komen.

Je was alleen en het lukte maar niet om vriendschappen aan te gaan.
Daardoor ging je aan jezelf twijfelen en dacht: ik ben voor niemand van waarde.
Maar nu denk je dat niet meer. Je hebt nog steeds geen groot netwerk,
maar je merkt dat je voor wat mensen in de buurt iets mag betekenen
en je merkt dat ze waarderen wat je doet en je waarderen om wie je bent.

Misschien heb je wel een heel andere ervaring,
waarbij je merkte dat je door God boven alles uitgetild werd.

Al voert mijn weg door diepe, duist’re dalen
en zwaar mijn hart door zorgen overmand,
dan ben ik stil en wacht hier in de stilte
tot u daar bent en reikt Uw vaderhand.
U heft mij op, zodat ik sta op bergen
U heft mij op, ja dwars door stormen heen.
Ik ben sterk, Gij draagt mij op uw schouders.

Paulus zegt: Die kracht zou ik wel willen ervaren – die opstandingskracht.
Zodat ik mij ook sterk mag voelen, mij boven alles uitgetild mag weten.

Kent Paulus die kracht dan niet?
Heeft Paulus daar zelf niet over verteld – over die opstandingskracht?
Hoe kan Paulus nu zeggen dat hij die kracht wel zou willen leren kennen?
Je zou toch verwachten dat als iemand zou mee kunnen spreken over die kracht
dat het Paulus wel zou zijn: Paulus, door Christus geroepen tot apostel.
Paulus die ook kan vertellen over een ontmoeting met de levende Heer
– al was hij als een van de laatsten in de rij die kunnen getuigen van zo’n ontmoeting
(we hebben op Tweede Paasdag over gehoord:
hij was hij die ontmoeting niet waard, omdat hij de gemeente van Christus vervolgde.)
Nu in deze brief aan de gemeente zegt hij: Ik zou die kracht wel willen kennen.
Hoe zit dat?

Het heeft te maken met een discussie die Paulus in de gemeente moet voeren,
die over die kracht gaat, over wat die kracht in de gelovigen doet.
Er zijn er die zeggen dat deze kracht van Christus ervoor zorgt
Dat je geen tegenslag meer hebt, dat je geen enkele zwakte meer hebt.
Dat je als mens boven jezelf uitstijgt en dat je in staat bent dingen toe doen
waarvan je niet verwacht had dat je daartoe in staat was.
Het zijn mensen die voortdurend kunnen vertellen over de bijzondere dingen die ze doen
en dat je daaraan kunt merken dat die kracht van Christus in hen werkt,
dat zij door Christus uitgekozen zijn om te laten zien wat voor een macht Hij heeft.
Als je Christus kent, stijg je toch ongekende hoogten, ken je geen zwakten:

met U storm ik af op een legerbende,
met mijn God spring ik over de hoogste muur.

Dan mag je door wat je uitstraalt indruk maken op degenen die nog niet geloven.
Zij zullen onder de indruk komen van de kracht van Christus die in je werkt.
Zij zullen tot Christus komen en gaan geloven.

Paulus merkt in de gemeente van Filippi dat deze gedachte een snaar raakt.
Zo zouden ze ook wel gelovig willen zijn, met zo’n kracht die in je werkt,
een kracht die naar buiten toe een uitstraling heeft,
een kracht waarmee je de zwaktes die je hebt achter je kunt laten.
Lijden en kwetsbaarheid is voorbij, want de kracht van Christus kan in je komen,
Zijn opstandingskracht, de kracht waarmee Hij je boven alles uittilt.

Stel dat dit vanmorgen de boodschap zou zijn:
Door Christus’ kracht kun je tot ongekende hoogten opstijgen.
Wat moeten we dan met Psalm 88 – waar de preek vorige week over ging?
Heman, die helemaal vastliep en helemaal klem zat en zichzelf niet kon redden.
Dan moeten we die Psalm 88 maar uit onze bijbel scheuren.
In de afgelopen week heb ik op deze psalm een aantal reacties gehad,
ook tijdens de bezoeken deze week:
blijkbaar zijn er best wat die zich in deze psalm herkennen.
Maar als je Christus zou kennen, als Zijn opstandingskracht in je werkt,
dan is volgens degenen over wie Paulus het heeft, Psalm 88 verleden tijd.
Dan heb je daar niet meer mee te maken. Dat is iets van vroeger.
Dat is iets uit het Oude Testament. Die tijd is voorbij.
We leven nu in een nieuwe tijd, die Christus bracht. De tijd van het Nieuwe Testament.

Als dat zo is, dan heeft Paulus ook een probleem: want hij zit in de gevangenis
en hij weet niet of hij de gevangenis nog levend zal verlaten.
Dan kan hij hopen in de gevangenis nog een heldendood te sterven, als martelaar.
Op die manier stijgt hij toch boven zichzelf uit.
Maar Paulus weet: dat je boven jezelf uit gaat stijgen is niet het evangelie.
Het evangelie is geen verhaal van succes en kracht,
van mensen die veel bereiken en mooie resultaten kunnen laten zien.
Integendeel – de kracht van Christus’ opstanding werkt zeker,
maar daar gaat het kruis van Christus aan vooraf.
Ik wil Christus kennen, schrijft Paulus, en de kracht van Zijn opstanding,
maar daar hoort ook bij dat ik deel in Zijn lijden.
Ik heb gemeenschap aan Zijn lijden en ik word gelijkvormig aan Zijn dood, schrijft Paulus.
Dat is nogal wat: dat je deel hebt aan het lijden van Christus.
Dat wat Christus voor ons geleden heeft, niet buiten ons om gaat, maar ons ook raakt.
Dat wij daar ook mee te maken krijgen.
Dat je leven zo gevormd wordt dat je gelijkvormig wordt aan de dood van Christus.

Dat is wat anders dan de kracht van Christus’ opstanding.
Dat is wat anders dan boven jezelf uitstijgen
en aan anderen in de wereld laten zien dat er een kracht in je is die indruk maakt,
een kracht die niet van jezelf komt, maar van God.
Paulus zegt: Ik wil die kracht van Christus’ opstanding ervaren.
Maar dat andere hoort er ook bij.
Dat je je kwetsbaarheid weet en voelt.
Wanneer je gaat geloven, is dat niet van je afgenomen.
Je ontwikkelt je niet tot een bijzonder mens die meer kan dan anderen.
Paulus weet dit maar al te goed uit eigen ervaring.

Dat je soms door diepe dalen kunt gaan en dat je je dan vertwijfeld afvraagt
wat voor een bedoeling God hiermee kan hebben.
Dat er bepaalde mensen die veel voor de kerk betekenen overlijden.
Of dat er meer mensen de kerk verlaten, die het niet meer willen geloven,
dan mensen die nieuw toetreden tot de kerk omdat ze door Christus getrokken zijn.
Dat in bepaalde regio’s de kerk zo zwaar vervolgd is dat er nauwelijks nog christenen zijn.
Of dat je zou willen groeien als christen, als gelovige,
maar dat je merkt dat je maar niet verder komt.
Paulus zegt: het hoort er bij.
Je kunt niet de opstandingskracht hebben zonder dat lijden, zonder die kwetsbaarheid.

Ja, als het moet zou hij ook wel kunnen laten zien dat God geweldige dingen doet.
Hij heeft een mooie afkomst, de beste papieren:
Geboren uit gelovige Joodse ouders, die hem op de juiste dag lieten besnijden,
als teken dat hij bij het verbond van God met Israël hoort.
Binnen dat Joodse volk behoorde hij tot een bevoorrechte stam:
Een stam die een koning voort mocht brengen – de eerste koning: Saul.
Zijn ouders gaven hem een echte opvoeding in geloof.
Waar er heel wat Joodse ouders waren die hun kinderen opvoedden
met de taal van de wereld – Grieks en Romeins – leerde hijzelf van zijn ouders Hebreeuws.
Hij leerde de taal waarmee hij Gods Woord in de oorspronkelijke taal kon lezen.
Hij kreeg een opvoeding waarin hem geleerd wordt:
je bent wel in de wereld, maar niet van de wereld.
Je bent als verbondskind apart gezet. Jij hoort anders te leven.
Ik leefde volgens de meest strikte opvattingen, als Farizeeër.
Zo dacht ik de Heere te dienen.
Maar ik heb het allemaal opgegeven.
Ik heb geleerd dat ik de Heere op een andere manier moet dienen.
Ik heb gemeenschap aan Zijn lijden en ik word gelijkvormig aan Zijn dood
Dat is wat ik heb geleerd over hoe ik God moet dienen:
Ik heb gemeenschap aan Zijn lijden en ik word gelijkvormig aan Zijn dood.
Net zoals Jezus aan het kruis heeft gedaan (Filippenzen 2:6-11).
Hij had het mooiste bestaan dat er was: in Gods heerlijkheid,
met alle Goddelijke status die Hij had als Zoon van God.
Maar Hij was bereid om daar afstand van te doen, om ons te dienen.
Om de hemel te verlaten en mens te worden
en als mens de laagste positie in te nemen.

Ik heb het er al eerder in de brief er over gehad
en ik roep dat nog een keer in jullie herinnering
en ik wil het best nog een keer herhalen voor jullie.
Ik doe dat met de reden om jullie geloof sterker te maken.
Je geloof wordt niet sterker door die kracht te willen hebben
waarbij je alle zwakten en kwetsbaarheid overstijgt, waarin Psalm 88 verleden tijd is.
Nee, Gods weg loopt vaak via het kruis.
Van inleveren en minder worden, van vernedering en schande dragen.
Juist als de mensen zich vertwijfeld afvragen of God hier nog wel aan het werk is
en of Hij zich niet heeft teruggetrokken, waarin de teleurstelling op de loer ligt,
dan blijkt dat God toch werkt, juist werkt,
juist daar de kracht van Zijn opstanding laat werken.
Juist wanneer wij delen in Zijn lijden, wanneer Zijn dood onze dood wordt.W
Wanneer je bereid bent om jezelf – net als Christus – weg te cijferen.
Laat die gezindheid die er in Christus was ook in jullie zijn, schrijft Paulus in H2.
Als je bereid bent de minste te zijn, jezelf weg te cijferen ontstaat er een gemeenschap.
Dan wordt je elkaars broeder en zuster, één familie.

Ik wil Christus leren kennen.
Ik wil de kracht leren kennen die Christus heeft, die wil ik zelf ervaren,
door mij heen voelen gaan.
Nou, dan wel de Christus die slaaf werd en Zijn heerlijkheid verliet,
bereid was de kruisdood te sterven – een immense vernedering, een grote schande
en dat voor de Zoon van God die met God deelde in de hemelse heerlijkheid.
Christus heeft inderdaad die kracht – de opstandingskracht.
Maar die komt bij ons vaak niet rechtstreeks. Dat gaat via het kruis.
Van alles moeten inleveren, alles opgeven. Jezelf en al je prestaties.
Dan win je Christus. Dan leer je Christus kennen.
Wanneer jij niet verder kunt, zegt Hij: Ik zal het doen.
Wanneer jij denkt: dit wordt niets meer.
Dan zegt Hij: nu zal Ik laten weten dat Ik er voor je ben
en dat je Mijn kracht mag ervaren.

De opstandingskracht van Christus. Wanneer ga je die ervaren?
Als je zelf later opstaat uit de dood.
Daarom zegt Paulus: Ik wil die kracht leren kennen. Ik heb die kracht nog niet.
Als die kracht gaat werken, is niets tegen die kracht bestemd.
Die kracht haalt mij terug uit de dood, laat mij opstaan uit het graf.
Dat nieuwe leven, dat leven in Christus’ opstanding – ik heb het nog niet.
Maar ik kijk wel naar dat moment uit dat ik het mag ontvangen,
dat het mij gegeven wordt, dat ik het met beide handen mag aangrijpen.

Dat is toekomstmuziek.
En tegelijkertijd mogen we er hier in dit bestaan al iets van merken.
In de voorbeelden in het begin.
Dat je weer moed en kracht krijgt na een moeilijke periode.
Wat is dat anders dan de kracht van de opstanding van Christus die je nu al mag ervaren?
Het is niet alleen lijden en kwetsbaarheid.
Het is niet alleen tegenslag en neergang.
Christus laat Zijn kracht nu ook ervaren – maar niet altijd.
Nu gaat het vaak anders dan wij zouden verwachten.
Dat is niet omdat God geen macht heeft.
Het is dynamis – net als dynamiet, een kracht die niet tegen te houden is.
Maar God deelt die kracht anders uit dan wij zouden doen.
Eens zal er een dag komen, dat voor iedereen die kracht zichtbaar wordt:
Op de dag dat Christus terugkomt en de graven zullen opengaan.
Dan leer ik Christus helemaal kennen – van aangezicht tot aangezicht.
Dan leer ik Zijn kracht helemaal kennen – omdat ik word opgewekt uit de dood.
Omdat dan het nieuwe leven komt.
Tot die tijd mag ik moed houden, dat God blijft werken, dat ik nu al die kracht mag ervaren.
Amen.



Preek zondag 7 april 2024

Preek zondag 7 april 2024
Afsluiting Winterwerk
Afsluiting Diaconaal Winterproject (Eleos / Gevangenenzorg)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Psalm 88 is misschien wel de meest donkere tekst uit de Bijbel,
een tekst van alleen maar donkerheid en somberheid, zonder dat er uitkomst mogelijk lijkt.

Mijn leven raakt bijna het graf, ik wordt gerekend tot hen die in de kuil neerdalen.

Gelukkig herkent niet iedereen zich in deze woorden van Psalm 88.
Er zullen er vanmorgen zijn die juist bang van zulke teksten als deze psalm worden,
omdat de wanhoop hier zo groot is en niet lijkt te stoppen.

Maar er zullen er wel zijn, die zeggen: mijn leven is net als deze psalm.
Ik roep tot God, al tijden, en mijn gebed komt niet bij Hem aan.
Ik zit gevangen in donkerheid en ik kan me niet bevrijden.
Alleen de Heere kan mij eruit bevrijden, maar God haalt mij er niet uit.
Dat is nog het allermoeilijkste aan alles.
Hoe ik ook roep tot Hem, het lijkt wel of Hij mij niet wil horen.
Het lijkt wel of Hij mij expres in deze donkere gevangenis gebracht heeft.
Hij wil mij vast straffen voor wat ik verkeerd gedaan heb – al weet ik niet wat.

Als je te maken hebt met psychische problemen,
dan kan het zijn dat je je herkent in deze psalm.
Dan kan het zijn dat je bij deze psalm denkt: zo ervaar ik het ook.
Als iemand deze psalm leest, dan begrijpt hij hoe het van mij van binnen is.
Wanneer ik me somber voel, is het voor mij net of ik gevangen zit.
En dan zou ik zelf wel willen dat ik uit die gevangenis zou komen,
dat ik zelf die gevangenis zou open kunnen doen, maar ik kan het niet.
Wanneer ik mij zo somber voel, dan heeft het ook effect op mijn geloof:
Ik ervaar helemaal niets van God, hoe moeilijk ik het ook heb.
En al probeer te bidden, maar ik heb het gevoel dat God mij niet wil zien.
Wat ik ook probeer om de aandacht te krijgen – ik heb niet het idee dat Hij mij wil horen.
Dat maakt mij nog meer verdrietig, nog eenzamer dan ik al ben.
Hoe ik ook aanklop bij God, Hij wil mij niet horen.

Wanneer je voor langere tijd somber bent
en je kunt die somberheid niet van je afzetten, niet kwijtraken,
kun je ook het idee krijgen: wat heeft het leven allemaal nog zin?
Die somberheid heeft ook effect op je geloof: je kunt God veel moeilijker ervaren,
of misschien helemaal niet.
Je hebt het zo nodig dat Hij bij je is om je te helpen,
maar je ervaart alleen maar een donkerheid en leegheid – God is er voor je gevoel niet.

Het bijzondere van Psalm 88 is dat dit bij God gebracht wordt
en bij God geklaagd wordt dat Hij niets van zich laat horen.
Het bijzondere van deze psalm is dat Heman, die deze psalm opschreef,
aan God vertelt hoe hij zich voelt en dat het niet goed gaat
en hij vertelt tegen de Heere: als het zo doorgaat, houd ik het niet vol, blijf ik niet leven.
Hij vertelt het op zo’n manier dat de Heere wel zou moeten ingrijpen.
Als U niet komt, als U wegblijft, dan hebt U straks helemaal niets aan mij.
Dan kunt U mij in een graf opzoeken
en wat hebben de mensen die gestorven zijn er aan dat U nog wonderen doet.
Voor hen is het te laat.

Psalm 88 is geen psalm van ongeloof.
Heman gelooft juist dat God kan helpen en ingrijpen.
Hij neemt geen afscheid van God. Hij wil dat juist ook niet.
Hij gelooft dat God kan helpen en dat God de enige is die hem kan helpen.
Hij vraagt of God haast wil maken, omdat hij het zo niet volhoudt.
Een psalm met kritische vragen en verwijten aan God.

Blijkbaar kan God het hebben, dat we God zo zoeken.
Want deze psalm is in de Bijbel opgenomen.
Deze psalm geeft een weg om God te zoeken als je God niet kunt vinden.
Deze psalm helpt om niet weg te blijven bij God als je God niet ervaart.
Als je God niet ervaart, omdat het donker in je leven is geworden,
moet je niet wegblijven bij God, maar moet je Hem juist opzoeken.
En al hoeven wij God niet te vertellen hoe het met ons gaat,
door te vertellen dat het helemaal niet goed met ons gaat, dagen we God uit om te komen
en te helpen, omdat we het alleen niet redden.

Een aantal jaar geleden volgde ik een cursus
die in de GGZ-instelling Zon & Schild te Amersfoort gehouden werd.
Alleen die naam al – uit Psalm 84: Want God is een zon en schild.
Die GGZ-instelling is vergelijkbaar met wat hier Ermelo wordt genoemd.
De cursusleider gaf aan: wat hier de mensen hebben, kan ieder mens overkomen.
Ze gaf het voorbeeld van iemand van 43, die altijd gezond was,
maar plotseling overvallen werd door een psychose en opgenomen moest worden.

Een paar jaar geleden las ik een ervaringsverhaal van een studente theologie.
Zij vertelde hoe ze tijdens haar studie werd overvallen door een depressie.
Als ze er uit die depressie geraakt, gaat ze na hoe anderen een depressie beschrijven.

Een steeds terugkerende typering is verdwalen in een vreemd land,
waar je gekomen bent zonder dat je dat zelf wilt. 

Vaak wordt er ook beeldende taal gebruikt:

 depressie is verdrinken, is dood, is duisternis,

 verdwalen in een donker bos, gevangen zitten in een hel.
Depressie zorgt ervoor dat je je nergens thuis voelt.
De woorden uit Psalm 88 dus.

depressie is ook moeilijk te begrijpen en moeilijk uit te leggen. 

Ook zorgt een depressie ervoor dat het niet onder woorden gebracht kan worden.
In die zin helpt Psalm 88 las ik bij een ander, die ook ervaring had met een depressie:
Het zwijgen wordt doorbroken, er worden woorden gevonden,
zelfs woorden die de weg naar God weer openen – een weg die gesloten was.

Die studente theologie vertelde: Een depressie is ingrijpend.
Zo ingrijpend dat alle ideeën die iemand heeft overhoop worden gegooid:
over God, over jezelf, over de wereld, over de kerk.
Omdat God als onbereikbaar wordt ervaren is er een dubbele vorm van ontheemding:

 – verbannen uit het dagelijkse leven

–  en uit de gemeenschap met God gevallen.
Het geloof staat onder druk, omdat God niet ervaren wordt. Er komen ook existentiële vragen op: Waarom overkomt dit mij? Waar heb ik dit aan verdiend?

En dan schrijft ze: het is belangrijk om als kerk contact te houden.
En contact houden betekent niet: met antwoorden komen,
maar het kunnen uithouden bij iemand die zich gevangen en machteloos voelt
en bij iemand die geen woorden meer heeft, zelfs niet voor een gebed.
Dat is niet eenvoudig om het uit te houden.
Het is makkelijker om weg te lopen en niet meer te komen.
Het is makkelijker met antwoorden of goede raad te komen.
Maar dan laat je iemand alleen.

Thomas wordt niet alleen gelaten in zijn verdriet.
Nu weet ik niet of je van Thomas een depressief persoon kunt maken,
of hem andere psychische klachten kunt toeschrijven.
Wel is het zo, dat wanneer je te maken hebt met ingrijpend verdriet
je veel vatbaarder bent voor psychische klachten.
Als je alleen bent gekomen, omdat je man of vrouw er niet meer is,
dan kun je naast verdrietig ook somber worden
en je afvragen wat voor zin het heeft om nog verder te blijven leven.
Als je psychische klachten hebt, loop je daar niet te koop mee.
Dat houd je vaak eerder voor jezelf.
Het gevaar is dan dat je op jezelf raakt en weinig contact meer hebt
en soms helemaal in een isolement terecht komt.
Dat gebeurt bij Thomas wel.
Hij is er niet bij als Jezus de andere leerlingen opzoekt.
Hij mist de ontmoeting met Jezus, terwijl de andere leerlingen er wel bij waren.
De anderen mogen meemaken dat Jezus weer leeft.
Ze zijn er vol van en ze komen het Thomas vertellen.
Dat is het mooie: ze laten Thomas niet alleen.
Thomas heeft er misschien zelf voor gekozen om weg te blijven,
om in zijn eigen huis te blijven zitten, op zichzelf te zijn en het contact te mijden.
Maar de leerlingen zoeken hem op.
Net als de opgestane Jezus hen opzocht.
Jezus zocht hen op om hen het geloof te geven.
Zo willen ze Thomas opzoeken in de hoop dat ook hij gaat geloven dat Jezus is opgestaan.
Dat is het mooie van de kerk:
Dat wanneer er iemand is die niet kan komen, omdat hij niet durft, niet ziet zitten,
een innerlijke belemmering heeft om te komen,
dat de kerk dan naar zo iemand toegaat.
De reden daarvoor is dat Jezus ook mensen opzocht
en dat het onze opdracht is om mensen die het moeilijk hebben,
die het moeilijk hebben met het geloof niet te laten vereenzamen, maar hen op te zoeken
en zo te laten weten dat ze bij ook bij Christus horen.

Maar Thomas kan het niet geloven. Hij heeft Jezus zelf niet gezien.
Dan kunnen de andere leerlingen wel met mooie verhalen komen
en dan mogen ze hem wel willen opbeuren, maar wie zegt dat het waar is?
Wie zegt dat hij niet voor de gek gehouden wordt?
Ik geloof het pas als ik zelf Jezus heb gezien.
En als Jezus komt, dan wil ik de littekens van het kruis zien.
Dan wil ik met mijn vingers kunnen voelen of de wonden wel echt zijn
en geen verzinsel, alleen maar om mij op te beuren.
Thomas wil dat Jezus zelf komt om hem ervan te overtuigen dat Jezus is opgestaan.

Dat is nog een overeenkomst die Heman van Psalm 88 en Thomas hebben:
De Heere moet zelf komen.
Voor Heman om hem te redden. Voor Thomas om te laten zien dat Hij leeft.
Of dat bij Heman gebeurd is, weten we niet.
Van Thomas weten we het wel: Jezus zocht hem op, om te laten zien dat Hij leeft.

Jezus kwam terug uit de dood.
De dood was verslagen, net als de duivel en de zonde: als macht verslagen.
Hun macht is verbroken. Ze hebben het niet meer voor het zeggen.
Dat is het houvast als je psychische problemen hebt.
Dat betekent niet dat je psychische klachten gelijk voorbij zijn
of dat je als gelovige nooit meer een depressie zou kunnen krijgen.
Wat het betekent is, dat als je het overkomt, dat je dan mag weten:
Ik heb een Heer, die sterker is dan mijn klachten, dan mijn angsten, dan mijn somberheid.
Hoe gevangen ik ook ben, en hoezeer er geen hulp lijkt te komen,
het is Pasen geweest: Jezus is opgestaan.

Wanneer je het moeilijk hebt, is dat niet altijd makkelijk om te geloven.
Dan kun je daar aan twijfelen: is het wel waar dat God machtiger is.
Je blijft die eenzaamheid voelen en waarom dat niet weggaat, weten we niet.
Maar wel dat, hoe diep we ook gaan, we voor Jezus bereikbaar blijven.
Hoe diep wij ook gaan, Jezus is daarin afgedaald. Hij was zelf in de dood, gevangen.
Maar kwam terug.
Hij, die machtiger is dan welke kwade macht ook, dan welke macht die ons gevangen houdt,
we zijn in Zijn handen, al ervaren we het niet altijd zo.
Je kunt het verzuchten: Ach, werd ik maar gered. Hoorde God mij maar.
Maar als je dat mag ervaren, kun je net zo’n danklied zingen als Psalm 116:
Ik zat gevangen, zelfs gekneld in banden van de dood.
Ik was zo angstig, daar kun je je geen voorstelling van maken
en misschien begrijp je het ook niet, maar toen ik tot God riep, kwam Hij naar me toe
en hoorde mij en redde mij en daarom zeg ik: Hij is al mijn liefde waard.
Amen

Psalm 88

Psalm 88


Psalm 88 is een van de meest donkere teksten uit de Bijbel. Een tekst vol wanhoop en weinig uitzicht dat God zal redden.

Ik hoor bij wie afgedaald zijn in het graf,
ik ben als een man aan het eind van zijn krachten
(vers 5)

Heman, de dichter, beklaagt zich er bij God over dat hij niet door God wordt gehoord of gezien, hoe hard hij ook naar God roept.

Waarom, HEER, verstoot u mij
en verbergt u voor mij uw gelaat?
(vers 15)

De psalm is een indringend appèl dat het gebed toch bij God mag komen en door God gehoord zal worden. Dat de bidder niet door God gehoord wordt is een intense ervaring van afgewezen worden door God.

De gloed van uw toorn overweldigt mij,
uw verschrikkingen maken mij sprakeloos
. (vers 17)

De bidder bestaat niet meer voor God. Daarmee heeft de bidder geen leven meer, want leven is in de Bijbel alleen leven als het leven met God is. De bidder voelt zich als een dode, die neergelegd is in een graf, een dode zonder naam, als een van de velen die tijdens een veldslag zijn gesneuveld en anoniem in een massagraf zijn terechtgekomen.

een naamloze dode, ik ben
als een gesneuvelde in een massagraf,
aan wie u niet langer denkt,
losgerukt uit uw hand.
(vers 6)

De bidder gaat zelfs zover dat hij zegt dat God hem in dat graf heeft neergelegd. Wil God van hem af zijn?

U hebt mij onder in de kuil gelegd,
in het duister van de diepte
(vers 7)

De bidder gaat er onderdoor: in die duisternis kan hij het niet uithouden. Dit afgewezen zijn door God is geen leven meer. In de psalm wordt de consequentie uit de doeken gedaan wat er zal gebeuren als God zich blijft weghouden en blijft weigeren om te horen.

Het indringende is dat, ook al wordt de bidder door God afgewezen, dat de bidder toch naar God toe gaat.

Daarom roep ik u om hulp, HEER,
elke morgen nader ik u met mijn gebed.
(vers 14)

Door de hachelijke situatie onder woorden te brengen, hoopt de dichter dat God bereid is te horen.

Laat mijn gebed u bereiken
luister naar mijn klagen (vers 3)

Het is het paradoxale van deze psalm: de dichter voelt dat elke contact met God verbroken is en toch heeft hij het gebed om tot God te naderen – al weet hij niet of God dit gebed zal horen.

Waarom, HEER, verstoot u mij
en verbergt u voor mij uw gelaat? (vers 15)

Om God tot ingrijpen te dwingen, gaat hij zelfs over op ironisch taalgebruik:

Doet u aan de doden wonderen
staan schimmen op om u te loven? (vers 11)

Wat hebben doden er aan als God voor hun ogen wonderen doet? Gaan mensen als ze eenmaal begraven zijn meer van God houden? Als hun stem definitief zwijgt, gaan ze dan een loflied op God zingen?

Komt uw liefde in het graf ter sprake
of uw trouw in de afgrond?
(vers 12)

Het paradoxale van deze psalm is ook dat de dichter geen woorden meer heeft en toch onder woorden weet te brengen hoe erg het er voor staat.

De gloed van uw toorn overweldigt mij,
uw verschrikkingen maken mij sprakeloos (vers 17)

Bijzonder om hoe de sprakeloosheid doorbroken wordt, al is het in een klaagpsalm naar God toe.

Deze psalm lijkt een teken van ongeloof, maar de dichter gaat niet bij God vandaan. Hoe intens dit afgewezen zijn door God ook is. Hij klampt zich aan God vast.

In de Bijbel zien we dat steeds: het is beter om tegen God te klagen dan over God te spreken. Het is beter om vol boosheid en verwijten een indringend appèl op God te doen (Job 42:7, waarbij ook vertaald kan worden: jullie hebben niet juist tot mij gesproken, zoals Job) dan om een correcte belijdenis op te houden maar ondertussen de grond onder de voeten voelen wegzinken.

Deze psalm is een teken van diep geloof: Als er één is die er iets aan kan doen, is dat God. God wordt niet voor niets aangesproken als: HEER.

HEER, God, mijn redder (vers 2)

Ik roep u aan, HEER, elke dag (vers 10)

Waarom, HEER, verstoot u mij (vers 15)

Het is de naam van het verbond. De naam die zegt: Ik ben er voor jou. Ik sta klaar om te helpen. In deze psalm wordt God gehouden aan Zijn naam, aan Zijn verbond.

In de psalm wordt de consequentie uit de doeken gedaan wat er zal gebeuren als God zich blijft weghouden en blijft weigeren om te horen. Straks is het te laat en heeft het geen zin meer geholpen te worden. Kan God dat in overeenstemming brengen met Zijn eigen verbond?


Project: Bijbelse Teksten uit Donkere Tijden

Preek Tweede Paasdag 2024

Preek Tweede Paasdag 2024
Schriftlezing: 1 Korinthe 15:1-11

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Paulus moet het met de gemeente van Korinthe over de opstanding hebben.
Omdat er in de gemeente van Korinthe zijn,
die niet geloven dat degenen die overleden zijn ook eens zullen opstaan,
dat het na dit leven gedaan is.
Er is naar mijn idee nog een reden waarom Paulus het over de opstanding moet hebben.
Als je deze hele eerste brief van Paulus aan de gemeente leest,
dan zijn er allerlei groepen in de gemeente.
Het is misschien niet eens een grote gemeente,
een gemeente die een paar jaar eerder is ontstaan door het zendingswerk van Paulus.
Deze gemeente kent wel een diversiteit,
doordat ze allemaal hun eigen voorman hebben.
Ik stel me zo voor dat deze groepen tegen elkaar opbieden, haast opscheppen
over wie het meest bijzondere verhaal heeft te vertellen over Pasen.
Er zijn er die als het gaat om de ontmoeting met de opgestane Heer Petrus bewonderen.
Petrus was van alle apostelen de eerste die Jezus mocht ontmoeten.
Hij was naar het graf gegaan en was apart door Jezus opgezocht
en nadat Jezus hem apart opgezocht had was hij gaan geloven,
De eerste die – na de vrouwen bij het graf – was uitgekozen om Jezus te zien.
Je kunt wel merken dat Simon Petrus een bijzondere plek in de kerk mag hebben,
speciaal uitgekozen door Christus om Zijn kerk te dienen
en dan met name de kerk buiten Jeruzalem,
om daar als een soort reizende bisschop gemeenten te stichten en te blijven steunen.
Wij horen bij deze Petrus – hij is ons voorman!

Als die groep Petrus zo naar voren schuift, wordt er tijdens de Paasbijeenkomst gegniffeld.
De anderen zeggen tegen deze ene groep die de ervaring van Petrus zo roemt:
Vertel je ook wat ervoor gebeurd is? Hoe jullie Petrus Jezus heeft verloochend?
Hoe hij in het huis van de hogepriester tot 3 keer toe gezegd heeft
dat hij Jezus niet kende en niet bij Jezus hoorde?
Als je over de ervaringen van die Petrus van jullie spreekt,
moet je niet alleen die mooie ervaring van Pasen vertellen,
maar moet je ook eerlijk zijn en zeggen dat Petrus in de nacht vooraf aan Golgotha
zo gefaald heeft, zo gevallen is, ontrouw was aan onze Heer.

Je kunt beter Jakobus hebben, de broer van onze Heer.
Ook hij mocht de Opgestane ontmoeten.
De Heere Jezus kwam persoonlijk naar zijn eigen broer toe
om hem te laten zien dat Hij is opgestaan uit de dood,
dat Hij niet alleen zijn broer is, zijn halfbroer eigenlijk,
maar dat Hij ook de Zoon van God is, die uit de hemel is neergedaald om mens te worden,
geboren uit dezelfde moeder als Jakobus.
Na de ontmoeting is deze Jakobus gaan geloven
en bleek hij een stabiel figuur te zijn, iemand die de gemeente kon leiden en opbouwen,
een echte steunpilaar, een zuil waar het huis van de gemeente op kan rusten.
Als de groep die zich achter Jakobus schaart, zijn ervaring van Pasen vertelt,
klinkt er ook kritiek op deze Jakobus.
Jakobus wilde eerst niet in Jezus geloven.
Petrus geloofde al in Jezus voor Hij aan het kruis ging.
Petrus was een echte volgeling, die heel wat bijzondere momenten heeft meegemaakt
en kan vertellen over de wonderen waar hij ooggetuige van was,
kan vertellen over de verhalen die Jezus vertelde, de lessen die Jezus doorgaf.
Jakobus had dan een ontmoeting met Jezus die was opgestaan,
maar zonder die ontmoeting was hij nooit gaan geloven
en had hij nooit kunnen uitgroeien tot de betrouwbare figuur
waar de moedergemeente van Jeruzalem op rust.
Dat wisten degenen die achter Jakobus stonden ook wel,
maar toch bleven ze bij Jakobus, misschien ook wel omdat hij principiëler was
dan Petrus, meer stipt in het houden van de Joodse gebruiken.

Er was ook een kleine groep, die het liever over Paulus had.
Dat er een gemeente was ontstaan, een kleine gemeente in de grote wereldstad Korinthe
was het werk van Paulus geweest.
Hij had hier anderhalf jaar gewerkt en door zijn toedoen – met hulp van de Geest –
was deze gemeente er gekomen.
Misschien bestond de groep die zich achter Paulus schaarde,
uit degenen die door hem gedoopt waren.
Dat waren er niet veel.
Ik ben blij, zegt Paulus aan het begin van de brief, dat ik er niet veel heb gedoopt.
Alleen Crispus en Gajus – oha, ook nog Stefanas en zijn huisgenoten.
Deze mensen die zich achter Paulus schaarden, vertelden Paulus’ ervaring.
Hoe Paulus tot geloof gekomen was, op de weg naar Damaskus.
Paulus heeft een bijzondere ervaring.
Dat van Simon Petrus is een bijzonder verhaal
en ook van de ontmoeting van de Jezus met Jakobus valt een mooi verhaal te vertellen,
toen Jezus hem na Zijn opstanding opzicht
– maar het meest bijzondere is toch dat verhaal van Paulus.
Het is Paulus die er ook op uittrok om te gaan vertellen over Jezus,
als de gekruisigde en als de opgestane – en zo had hij dat ook in Korinthe gedaan.

Paulus hoorde op die manier over een gemeente van Korinthe die verdeeld was,
Groepen in de gemeente, met ieder een eigen voorman met een bijzonder verhaal.

Als we niet oppassen kunnen we vandaag de dag ook die verdeeldheid hebben.
Dat je bij de koffie het niet hebt over de boodschap van Pasen,
over het bijzondere van de opstanding van Christus uit de dood,
maar dat je tegen elkaar opbiedt hoe de dienst van Pasen was.
Bij ons kun je tenminste ook gezangen en liederen zingen.
Bij jullie zing je alleen maar Psalmen.
Die psalmen zijn mooi, maar in die psalmen wordt de naam van Christus niet genoemd.
Of omgekeerd: jullie zoeken het in de emotie en daarom zing je liederen en gezangen,
bij ons zijn het tenminste psalmen die uit de Bijbel komen – we zingen Gods Woord.
Je kunt je eigen kerk naar voren schuiven en dan op een ander wat neerkijken.
Zoals jullie het doen, dat kan niets zijn. Bij ons was het bijzonder.
Toen ik 12,5 jaar geleden in Oldebroek kwam hoorde ik geregeld:
Wij kunnen in de familie niet meer over de kerk praten, want dan heb je zo gedoe.
Nu is het niet altijd erg als je niet over de kerk en de kerkdienst en de vorm kunt spreken,
maar als je daarmee niet meer kunt spreken over onze Heer,
over wie je samen dient, al doe je dat op een verschillende manier, dan mis je veel.
Dan is de verdeeldheid een belemmering om samen Christus te dienen.

Dan schrijft Paulus in zijn brief aan de gemeente van Korinthe:
Mooi dat je allemaal voormannen hebt, die je naar voren schuift,
die allemaal een bijzondere ervaring hebben met de opgestane Heer,
maar je moet dat niet tegen elkaar uitspelen.
Ik heb de boodschap die ik jullie heb doorgegeven ook alleen maar van horen zeggen.
Ik was er niet bij toen Jezus rondliep op aarde, de wonderen deed en de verhalen vertelde.
Ik was er niet bij toen Jezus verscheen aan Petrus, aan de twaalf leerlingen, aan Jakobus.
Ik ben de laatste in de rij die Jezus mocht zien, de allerlaatste.
Zo bijzonder ben ik niet.
Maar wat we allemaal samen gemeen hebben, is dat we geloven in Jezus die is opgestaan,
dat Jezus de levende is en nu in de hemel is en dat we Hem verwachten.
Wat we samen geloven is dat Jezus aan het kruis is gegaan voor onze zonden.
Dat moet je bij alle discussies in de kerk niet uit het oog verliezen.
Dat bindt ons samen.
Als je dat kwijtraakt, dit geloof dat Jezus is opgestaan, dan raak je alles kwijt,
hoe principieel je ook bent, hoe ruimhartig je het evangelie ook wilt delen.
Ik moest het van horen zeggen hebben – en zo is het ook bij jullie gegaan.
Jullie kennen Christus, omdat je van mij over Hem hebt gehoord.
Maar de manier waarop je bent gaan geloven, is helemaal niet zo belangrijk.
Het gaat er om dat je gelooft en dat je blijft geloven.

Ja, Jezus is aan Petrus verschenen. En ja, Petrus heeft een belangrijke plek.
Hij was een van de allereersten die Jezus mocht ontmoeten na de opstanding.
Ik was niet bij de ontmoeting van Petrus met Jezus,
maar ik vermoed dat Jezus het ook gehad heeft
over dat moment in het huis van de hogepriester
en of dat moment waarop Petrus Jezus verloochende geen belemmering was
om later er op uit te gaan om te vertellen over de opgestane Heer.
Dat Jezus als eerste is aan Petrus is niet om van Petrus een uitzondering te maken,
iemand die het meer voor het zeggen heeft.
Het was wel een voorrecht om een van de eersten te zijn.
Maar Jezus zocht daarna de andere leerlingen ook op
en rekende Petrus als een gelijke aan de andere leerlingen. Hij maakte geen onderscheid.
Het gaat Christus om de gemeente, het geheel.
Daarbinnen mag iedereen zijn plek hebben, met zijn eigen ontmoeting met Jezus,
Zijn eigen plek, zijn eigen talenten en gaven.
Als het maar dienstbaar is aan het geheel van de gemeente
en het niet voor een verdeeldheid zorgt, waarbij je tegen elkaar gaat opbieden.
Want Jezus verscheen daarna aan een groep van 500 mensen, die bij elkaar waren.
Zo bijzonder is het dus ook weer niet om Jezus als de opgestane te zien.
Als je die ervaring met elkaar deelt, dan maakt het je tot een gemeenschap,
een gemeente – één lichaam van Christus, dat niet verdeeld mag zijn.
Ja, ook aan Jakobus is Jezus verschenen.
Jakobus heeft zijn eigen verhaal met Jezus.
Dat mag hij best vertellen en als Jakobus dat vertelt,
dan mag je daar ook je geloof door laten voeden,
maar die ervaring moet je niet gebruiken om aan jouw groep binnen de gemeente
een speciale plek toe te kennen, alleen maar omdat je Jakobus zo geweldig vindt.
Het is mooi dat Jezus Zijn eigen broer opzocht en dat Jakobus mocht geloven.
Bemoedigend.

Jullie weten dat ik ook mijn verhaal heb met de opgestane Heer.
Jullie weten van mijn ontmoeting met de levende Jezus.
Dat zal jullie bekend zijn.
Mijn verhaal is er niet een om over op te scheppen.
Het is meer een verhaal waar ik me voor schaam,
dat ik Jezus zo laat pas liefkreeg en dat ik de gemeente eerst vervolgde.
Je moet het ook niet doorvertellen als een spectaculair verhaal, vol dramatiek.
Als je het doorvertelt, moet je daarin laten doorschemeren dat het alleen maar genade is
en dat die genade er voor iedereen kan zijn.
Als zelfs ik geroepen kan worden, kan geloven,
een ervaring mag hebben van een ontmoeting met de levende Heer,
dan kan iedereen die ervaring hebben, want ik ben zo ongeveer de slechtste die er was.
Aan de buitenkant leek ik vroom
en mijn omgeving was waarschijnlijk erg onder de indruk van wat ik allemaal voor God deed.
Maar dat was het niet.
De Heer kwam pas laat in mijn leven en nog steeds ben ik als gelovige niet uitgegroeid.
Ook al trek ik rond en sticht ik overal gemeenten
en schrijf ik brieven die eeuwen later nog gelezen worden,
ik voel me een beginneling – iemand die te vroeg geboren is, nog niet gerijpt als gelovige.
Dan kun je beter Petrus hebben, of Jakobus.
Zij zullen verder in het geloof zijn dan ik. Echte steunpilaren waar de gemeente op steunt.
In die zin heb je aan mij niet zoveel.
Ik ben nog niet zoveel verder dan jullie
en net als jullie, die bekeerlingen zijn, die niet opgegroeid zijn met het geloof,
heb ik op latere leeftijd moeten ontdekken wie God werkelijk is.
Ik heb het willen goedmaken voor Christus, iets terugdoen voor die genade
door hard mijn best te doen, overal rond te gaan om te vertellen over Christus,
die aan het kruis de genade verwierf en die genade deelde aan mij en jullie.
Of we nu ver in het geloof staan, of beginneling zijn, een zuil, een steunpilaar, of onvolgroeid
wat we samen delen is dit geloof:Jezus is voor ons gestorven en met ons opgestaan.
Dat bindt ons samen.

Dan maakt het niet uit in welke kerk je zit: of het hervormd is, VEG of OGG.
De reactie zal misschien anders zijn.
Iemand uit de OGG zal wellicht reageren met een psalmregel:
Gij maakt eerlang mij ’t levenspad bekend,

Waarvan in druk ’t vooruitzicht mij verheugde.
Iemand van Vrij Evangelie zal misschien reageren met een lied van Sela:
God van leven, eeuwig leven,

in de nood bent U nabij.

Jezus, leven van mijn leven,

mijn verlosser leeft in mij.
Hoe verschillend de taal wellicht ook, de bron blijft dezelfde: de opgestane Heer.
wij verkondigen allemaal de boodschap die ik u verkondigd heb,
en door die boodschap bent u tot geloof gekomen.
Door te geloven hebt u het leven gevonden – Christus gevonden. Daar gaat het om.
Amen