Preek zondag 21 april 2024 morgendienst

Preek zondag 21 april 2024 morgendienst
Johannes 21:1-23

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Er is een ongemakkelijke stilte op het strand, daar bij het Meer van Tiberias.
Niemand durft Jezus iets te vragen.
Ze kijken elkaar aan: ‘Vraag jij het?’ lezen ze in elkaars ogen.
Dan kijken ze naar Jezus, maar ze houden hun mond.
Ze durven het niet. Ze durven de vraag niet te stellen: ‘Wie bent U?’
Ze hopen allemaal dat een van de andere discipelen die vraag zal stellen,
zodat zij die vraag niet hoeven te stellen.
Ze wachten tot Jezus iets zegt en het zwijgen doorbreekt
en het antwoord op de vraag geeft, het antwoord dat ze eigenlijk al weten.
Het hoeft niet uitgelegd te worden: Hij is het.

Zou dat ook kunnen vandaag de dag? Dat je gaandeweg merkt: Het is Jezus!
En dat je je tegelijkertijd nog afvraagt: Bent U het echt wel?
En dat je het antwoord al weet, omdat je voelt: Ja, U bent het echt!
Dat het gebeurt tijdens een kerkdienst: dat het stil valt en je met z’n allen voelt.
Hij is er echt. Hij is nu aanwezig.
En dat het een blijdschap geeft, maar ook een bepaalde spanning:
Bent U hier nu echt aanwezig? Ja, Ú bent het echt.
Je bent verrast en toch is dat vreemd om verrast te zijn,
want is de kerkdienst niet de plek waar Jezus zich aan je voordoet?
Of tijdens een bezoek: Je komt namens de kerk.
En gaandeweg het gesprek komt er een bepaalde verdieping,
die je zelf niet hebt gezocht, maar die gaandeweg ontstaat, er komt een heilige sfeer.
Je voelt het zelf aan en ook degenen bij wie je op bezoek bent
en het is niet nodig om het te benoemen dat Christus er ook bij gekomen is,
omdat je allebei aanvoelt: Hij is er ook bij,
zo maar erbij gekomen, zoals Hij er ook toen was op de vroege morgen aan het strand.
Of dat je een diaconievergadering hebt en je praat met elkaar over een bepaald doel
en je voelt met elkaar aan: dit doel moeten we steunen, je voelt het met elkaar aan
en je weet ook: dit doen wij niet zelf,
hier is de Heer van de kerk zelf aan het werk: Christus, zoals Hij ook daar was
bij het meer van Tiberias, op het strand, waar de discipelen elkaar zwijgend aankijken.

Jezus zelf zegt ook niets, maar geeft alleen iets: een stuk brood.
Dat heeft bij Johannes altijd de klank van het avondmaal.
Als Jezus brood geeft, is dat niet omdat je zomaar honger hebt,
maar honger hebt naar God, naar Christus zelf.
Jezus hoeft niets erbij te zeggen. Het gebaar is genoeg. Hier voor jou.
Het brood des Levens, dat Ik zelf ben, voor jou. Pak het, neem het, eet het!
Word gevoed, word gesterkt in je geloof! Ik ben het.
Jezus geeft ook vis, waar de discipelen de nacht opgevangen hebben.
De hele nacht zijn ze bezig geweest: voel je al wat in de netten zitten?
Als we nu ophalen, zit er dan wat in? En dan de teleurstelling: nee, leeg.
De hele nacht door. Steeds weer opnieuw: de spanning of er iets in de netten is,
de hoop dat het net vol is, dat ze het niet voor niets doen,
dat het net vol spartelende vissen zal zitten en dat ze het net kunnen legen in het schip.
Maar bij het brood dat Jezus aanreikt,
het brood dat je eraan herinnert dat Jezus zichzelf geeft als het brood dat je leven geeft,
geeft Hij die vis, waar ze de hele nacht zo vergeefs naar gevist hebben
en hier is het er gewoon en ze krijgen het van Hem,
de Heer die je voedt, zoals een herder zijn schapen voedt
en je voelt je gesterkt door wat Hij geeft en je proeft dat Hij daarin Zichzelf geeft.
Zonder te zeggen, het gebaar: Hier, neem, Ik geef het jou!
Je hoeft het niet zelf op te vissen, maar je krijgt het,
Vanuit de overvloed die er bij de Heere te vinden is, die het je geeft.
Niemand hoeft iets te zeggen, want het is duidelijk: Hier is de Heer. U bent het zelf.
Hier verschijnt Jezus, die in de dood geweest is maar nu is opgestaan.
De dood kon Hem niet houden en Hij heeft zich niet weggestopt in de hemel,
maar is hier gewoon, hier bij ons, om ons te voeden en te sterken.

Deze gebeurtenis is vaak gelezen als een gebeurtenis over de kerk.
Wanneer we er zelf niet uitkomen, zelf maar vissen en vissen zonder resultaat,
om er wanhopig van te worden en je zelf teleurgesteld naar de kant gaat,
dit wordt het niet, ik ben voor niets bezig geweest, hard gewerkt, maar voor niets,
dat dan, als wij met de leegte naar wal gaan, Jezus daar staat en overvloed geeft,
om ons te aan te moedigen: je bent niet alleen.
Ik ben wel naar de hemel gegaan, maar Ik heb je een trooster gegeven,
Die je opbeurt, die je laat weten: Hij is er gewoon bij, ook nu, nu jij denkt niets te hebben.
Je hoeft het niet alleen te doen, ook niet in de kerk. Juist niet in de kerk.
Je mag uitdelen van wat Ik aan jou geef.
Ook als je niets hebt, kun je delen, want Ik geef. Ik geef Mijzelf en dat mag je doorgeven.
In de kerk geven we niet wat wij hebben, wat wij voor elkaar hebben gekregen,
voor elkaar hebben gebokst na hard zwoegen – toch mooi resultaat.
We geven alleen maar wat we zelf hebben ontvangen.
Er mag wel iets van jezelf bij zitten. Het gaat door je heen. Je eet er zelf ook van.
Je wordt opgebeurd en getroost, gesterkt in je geloof
en je mag doorgeven: Hier, ook jij, neem, eet, dit is Christus, dit is het Brood des levens,
ook jij mag het aanpakken, ook jij mag je laten voeden en sterken.
Het enige eigenlijk wat je hoeft te doen, is te vertellen, hoe het jezelf gevoed heeft,
hoe je nieuwe krachten hebt gekregen.
Bent U het echt? Ja, U bent het echt. Ik hoef het niet te vragen. Ik zie het. Ik proef het.

Hierbij had Jezus het kunnen laten, deze ervaring dat Hij er is, dat Hij geeft
en de ongemakkelijke stilte opgevuld met Zijn aanwezigheid.
Maar Jezus doorbreekt de stilte, die juist net niet meer ongemakkelijk was,
maar een heilige stilte, gevuld met Zijn aanwezigheid van de opgestane Heer.
Als Jezus dan het woord neemt en de stilte doorbreekt,
Zal er misschien nog wel ongemakkelijkere stilte vragen dan er net was,
zo’n ongemakkelijke stilte van Iemand die vraagt naar iets dat iedereen weet,
maar niemand aan de orde durft te stellen, omdat het een pijnlijke herinnering oproept.
Maar Jezus is niet iemand die om de hete brij heendraait, bang om iemand te kwetsen.
Want alleen zo kan er bij Petrus een wond genezen, die hij anders met zich mee zou dragen
en die hem zou belemmeren om Jezus te volgen wanneer Jezus er niet meer zou zijn.
‘Simon!’
Hoe zou Petrus hebben gekeken als hij wordt aangesproken door Jezus. Juist hij.
Zou hij aanvoelen wat Jezus zou gaan zeggen? Zou hij nu al weten wat er komt?
Zou Petrus worden aangesproken met zijn bijnaam, zoals Jezus hem steeds noemde:
‘Simon Petrus’.
Nee, er klinkt een andere naam
en als er al gesprekken waren, zou het helemaal stilvallen en zou iedereen opkijken,
geschrokken om wat Jezus zei, gespannen om wat komen gaat.
Wat gaat Jezus zeggen? Wat gaat Jezus doen?
‘Simon, zoon van Johannes.’
Zo sprak Jezus Simon de allereerste keer aan: Simon, zoon van Johannes.
Is hij zijn bijnaam kwijt? Is hij geen Petrus meer? Geen rots op wie je kunt bouwen?
Wordt hij uit de kring gezet?
‘Simon, zoon van Johannes, heb jij Mij meer lief dan dezen?’
Is dit een toelatingsexamen waarbij hij zijn liefde moet aantonen?
Simon, als je jouw liefde vergelijkt met die van de anderen hier aanwezig,
is jouw liefde de grootste van allemaal? Heb jij Mij het meest van iedereen lief?
Stel dat het aan jullie gevraagd wordt, nu je het ambt op je neemt:
Is jouw liefde voor Jezus groter dan de anderen die nu bevestigd worden?
Is jouw liefde groter dan de liefde van degenen die hun periode(s) er op hebben zitten?
Wat moet je hier op zeggen?

Voor Petrus is het in ieder geval een pijnlijk moment,
omdat de woorden van Jezus hem meenemen naar eerder.
Naar het huis van de hogepriester, maar ook nog naar een moment eerder,
naar een moment toen Jezus Zijn afscheid aankondigde
en Petrus vol bravoure en zelfvertrouwen zei: Ik zal U volgen,
al moet ik mijn leven voor U geven.
Jezus is het waard. Hij is alles voor mij. Hij geeft iets wat niemand anders mij kan geven.
Simon, houd je van Mij? Is je liefde voor Mij oprecht?
Kun je het opbrengen om alles te geven? Zelfs als anderen terugdeinzen?
Zal Petrus nog zijn eigen woorden herinneren, die hij in zijn overmoed zei,
ervan overtuigd dat hij die woorden zou kunnen waarmaken?
De woorden nemen hem mee naar die ene nacht, toen hij Jezus wel gevolgd was,
maar ook zei dat hij Jezus niet kende, niet bij Jezus hoorde.
Toen bracht hij dat offer niet. Toen deed hij een stap terug.
Petrus, als het er op aan komt, doe je dan weer die stap terug?
Ga je dan weer bij Mij vandaan? Trek je jezelf dan weer terug?

Wat moet Petrus daarop zeggen?
Hij kan alleen maar zeggen: Heer, dat weet U.
U wist toen al dit ik het niet waar zou maken.
Of ik als er weer een keuze gemaakt zou moeten worden weer die keuze maak
die keuze  om U te verloochenen, of dat ik trouw blijf – dat weet U.
Dat weet U beter dan ik.
Ik kan mijzelf overschatten. Ik kan denken dat ik het wel aankan, wel volhoud,
maar of dat echt zo is? Ik kan mij vergissen. U niet.

Dan zegt Jezus tegen Petrus: ‘Nu jij dit zo zegt, heb ik een opdracht voor je.
Kijk naar de anderen die hier zijn. Wees als een herder voor hen.
Zoals Ik voor jou ben, en de anderen hier.
Zoals een herder voor zijn schapen zorgt.
Zorg juist voor hen als ze kwetsbaar zijn, met een klein geloof,
steun nodig hebben en geleid moeten worden
En Ik in de hemel ben en ze Mijn aanwezigheid niet opmerken.
Dan moet jij opstaan. Niet om te laten zien dat jij het allemaal zo goed doet,
dat jouw geloof als een rots boven iedereen uittorent,
maar wees een herder.
In de Bijbel in Gewone Taal staat: Zorg dan goed voor mijn volk,
zoals een herder voor zijn schapen zorgt – voor de kudde zorgt.
Geef jij hen dan het brood dat Ik jou gaf,
deel het brood van het avondmaal uit, leid ze naar het water,
naar de bron van het levende water – bij Johannes is dat de Heilige Geest.
Neem ze mee naar een plek waar Ik ook ben.
De groten en de kleinen, degenen die sterk in het geloof zijn, volwassen in het geloof
en de beginnelingen, degenen die nog springerig zijn als de jonge lammetjes.
Houd de kudde bij elkaar. Laat de kudde niet uit elkaar vallen.
En als het moet, moet je er zelf voor gaan staan.

Tot drie keer toe vraagt Jezus dit aan Petrus en drie keer krijgt Jezus een antwoord.
De derde keer is Petrus er emotioneel bij: U weet het toch, Heere?
U kunt het overzien. Ik niet. Ik weet niet hoe ik het ervan afbreng.

Jezus zegt: Wees als een herder. Zie naar je broeders om. Steun en sterk hen.
Wees geen opschepper. Wees niet iemand die zich boven anderen verheft.
Als je je opwerpt, is dat niet om te tonen dat jij het zo goed kunt en begrepen hebt,
maar doe dat dan om de kudde te beschermen,
om desnoods, als het nodig is, je leven te geven om hen te beschermen.
Je hoeft je liefde niet aan Mij te bewijzen.
Wat Ik je vraag is om in Mijn afwezigheid zorg te dragen voor de kudde,
Voor de anderen die bij Mij horen.

Hoe het zal verlopen, heb je niet zelf in de hand.
Het enige dat je moet doen, is Mij volgen.
Nu kun je nog je eigen keuze maken, maar er kan een moment komen,
dat je niet zelf meer de regie over je leven hebt, maar dat een ander voor je kiest.
Er kan een moment zijn, dat je je armen moet uitspreiden,
omdat ze, net als met Mij gebeurde, aan een kruis geslagen zullen worden.
Dan moet je er staan. Dan moet je je armen niet terugtrekken.
Dan moet je bereid zijn, net als Ik was. Om dan een herder te zijn.

Petrus heeft het begrepen en Hij weet: Jezus weet wat hij, Petrus, zal doen.
Dat hij zich niet zal terugtrekken als toen in die ene nacht,
maar dat hij bereid zal zijn om de martelaarsdood te sterven.
Het enige dat Petrus wil weten, of elke volgeling van Jezus deze dood zal sterven.
Zal elke discipel op die manier een einde kenen: door als martelaar te sterven?

Nee, zegt Jezus.
Er zijn twee manieren om je leven te geven als volgeling:
De een als martelaar, de ander door te blijven leven en trouw te zijn
en in woord en daad van Mij te getuigen.
Beide getuigenissen zijn Mij even dierbaar en even bruikbaar
en Ik bepaal welk getuigenis een dienaar geeft – een martelaarsdood of niet.
Dat wordt niet van iedereen gevraagd.
Wat gevraagd wordt, is om Mij te volgen. Om trouw te zijn. Om niet weg te lopen.
Om daarnaast voor de anderen zorg te dragen, om te zien naar Mijn gemeente,
zodat er niemand verloren gaat en iedereen gevoed wordt, geleid wordt in Mijn naam.
Zodat ze weten dat ze een herder hebben.
Dat je leven, dat je manier van doen, in de zorg die je voor elkaar hebt,
wijst naar Mij, de Goede Herder.

Zo mag je Christus volgen, als ouderling, als jeugdouderling, als kerkrentmeester, als diaken
met de gaven die de Heere je gegeven hebt, met de taken die er zijn,
Waarbij de ene taak niet meer is dan de andere,
maar elke taak nuttig is om de gemeente te leiden, te bouwen, te bewaren, te voeden
– om een herder te zijn, zoals Christus is.
Niet om Christus te vervangen – hoe zou dat kunnen.
Maar om aan die Goede Herder te herinneren, zodat ze bij Christus zijn.
Zodat ze zich gaan afvragen: Bent U het, Heere?
En dat ze het antwoord weten: Ja, U bent het echt! Amen


Preek zondag 24 april 2022 morgendienst

Preek zondag 24 april 2022 morgendienst
Schriftlezing: Efeze 4:11-16

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als Christus naar de hemel gaat, dan laat Hij in de gemeente gaven en talenten achter,
waarmee de gemeente opgebouwd kan worden.
Die gaven en talenten worden over de diverse gemeenteleden verdeeld.
Niet iedereen krijgt dezelfde talenten en gaven, ze worden over de gemeente verdeeld,
zodat ieder een eigen taak zou kunnen kunnen krijgen, die past bij die gaven en talenten.
Christus heeft bij Zijn hemelvaart deze gaven en talenten niet voor niets gegeven.
Die zijn bedoeld om de gemeente te laten groeien in geloof,
zodat de gemeente in het geheel en de afzonderlijke gemeenteleden volwassen worden,
Volwassen in het geloof, als man of vrouw volwassen zijn in het geloof:
de maat van de grootte van de volheid van Christus.
Dat is dus het doel van Christus met de gemeente en met ons als gemeenteleden:
Dat we doorgroeien en volwassen worden in het geloof.
En de gaven die er binnen de kerk zijn, zijn met dat doel gegeven,
zodat ieder een bijdrage kan leveren aan deze groei van de gemeente
En groei van ieder gemeentelid afzonderlijk.

Vanmorgen is er bevestiging van ouderling-kerkrentmeesters.
Jullie hebben allebei ervaring met kinderen die volwassen worden.
Als vader ben je er getuige van dat je kinderen opgroeien, kind-af zijn
en dat ze zo een aantal jaar doorgroeien naar de volwassenheid.
Je taak als vader kan daarbij wellicht heel anders worden dan wanneer ze nog kind zijn.
Als ze jong zijn, moet je vaker helpen, moet je ze ergens brengen,
wordt er van je verwacht dat je bij de zaterdagse activiteiten komt kijken.
Als ze groter worden, krijgen ze meer een eigen mening, maken ze eigen keuzes,
keuzes die misschien ook wel anders zijn dan je zelf zou maken.
Dat helpen groeien naar volwassenheid kan de ene keer een last zijn,
waarbij je wel eens wakker ligt en je afvraagt waar je goed aan doet.
Aan de andere kant kun je ervan genieten dat je kinderen groter worden,
naar volwassenheid toegaan en zichzelf ontwikkelen.

Hoe zit het met de gemeente die groeit naar volwassenheid?
Wat is dan de volwassenheid waar de gemeente naar toe groeit?
Wanneer is de gemeente volwassen en wat maakt een volwassen gemeente anders
dan een gemeente waarbij je nog merkt dat die zich in de kindertijd bevindt?
En wat is je taak daarbij?
Voor Paulus is een volwassen geloof dat je stabiel bent in je relatie met Christus.
Je hebt niet meer te maken met onzekerheid over hoe het zit.
Je bent ervan overtuigd dat je Christus als je Heer mag zien,
Dat je jezelf mag zien als kind van God, als lid van de gemeente van Christus.
Volwassen in het geloof is ook dat je om kunt gaan met verschillen in de gemeente,
waarbij je niet je eigen mening opdringt,
maar eerst luistert waarom de ander dit standpunt heeft
en dat je samen zoekt naar de wil van God voor de gemeente.
Volwassen in het geloof ben je als je in bij alles wat je overkomt je steun weet te zoeken
in onze Heere Jezus Christus.
Als je bij het graf staat om een moeder te begraven, dat je troost kunt vinden in Christus,
in Zijn opstanding uit de dood.
Niet dat het gemis daarmee minder is – je zult haar missen als moeder,
maar wel dat je weet dat de dood niet het laatste woord is,
dat er een opstanding is uit de dood, een leven in Gods heerlijkheid.
Wie een taak heeft in de gemeente, helpt de gemeente te groeien naar deze volwassenheid.
En dat kan ook, omdat Christus bij Zijn hemelvaart daar de gaven voor gegeven heeft.
Nu staat de taak van de ouderling-kerkrentmeester niet in het rijtje dat Paulus noemt.
Bij de taken die Paulus hier noemt, kun je eerder denken aan de predikant of wijkouderling:
apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars.
Dit zijn personen in de gemeente, die met andere gemeenteleden spreken,
Die hen opzoeken en raad en advies geven, die voorgaan in de eredienst,
vanuit de Bijbel uitleg geven over deze tijd, over hoe je moet leven.
De taak van de kerkrentmeester is dan anders: gaat meer over gebouwen, over geld,
over praktische zaken die geregeld moeten worden.
De kerk heeft altijd van die praktische zaken gezegd:
ook die zaken horen bij de opbouw van de gemeente.
Want hoe kun je nu de gemeente opbouwen als er geen kerkruimte is om samen te komen,
als er geen zalen zijn, waar je kunt samen komen om te samen te bidden, voor catechisatie,
Voor kinderclubs, voor vergaderingen.
Met je taken als kerkrentmeester werk je net zo goed mee aan de opbouw van de gemeente
en ook daar zijn gaven en talenten voor nodig die Christus geeft.
Vergaderen over het dak van een kerkgebouw, een parkeerplaats, over financiën, kosters,
is niet minder dan samen spreken over de verdeling van de huisbezoeken
en is niet minder geestelijk dan een diepgaand gesprek over de prediking.
De ouderling-kerkrentmeester wordt net zo goed ingeschakeld
om de gemeente te laten groeien tot de volwassenheid die nodig is om Christus te dienen.
De taken zijn misschien iets meer praktisch dan de taken van een ouderling,
maar niet minder belangrijk om te gemeente te helpen bij deze groei in Christus.
Het mooie van wat Paulus hier schrijft, is dat Christus gaven geeft die je nodig hebt
om bezig te kunnen zijn in de gemeente,
die nodig zijn om de gemeente te laten groeien naar die volwassenheid in het geloof.
Je bent wel betrokken bij de groei die er in de gemeente kan zijn,
maar je hoeft het niet in eigen kracht te doen.
Je wordt daarin gesterkt, door Christus zelf.
Christus die deze gaven geeft. Christus ook die Zijn Geest geeft.
Het zou wel eens zo kunnen zijn, dat er toch wat onenigheid was in de gemeente van Efeze.
Misschien was het zo dat bepaalde vooraanstaande leden van de gemeente
het niet zo fijn vonden dat de zaken gedelegeerd moesten worden,
omdat ze het liever in eigen hand hielden,
want dan wist je dat het gebeurde en dat het goed gebeurde.
Of dat ze vonden dat bepaalde gemeenteleden toch echt geen taak konden vervullen.
Paulus geeft aan: er is een eenheid in de gemeente.
Die eenheid is niet dat er een select groepje binnen de gemeente het voor het zeggen heeft,
de lakens uitdeelt, bepaalt welke kant het op gaat en wat er gedaan mag worden.
Als Christus gaven geeft, worden die niet aan een kleine groep gegeven,
maar verdeelt over de hele gemeente
en juist dat die gaven over de hele gemeente verdeeld zijn, zorgt voor de eenheid,
Want die eenheid wordt door Christus bewaakt.
Deze Christus geeft Zijn gaven over heel de gemeente.
Waar we in de kerk tegenaan lopen is vandaag de dag eerder het tegenovergestelde:
niet zozeer dat mensen niet goed genoeg gevonden worden,
dat er vragen gesteld worden bij de kundigheid of de geestelijke kwaliteiten,
eerder is het geval dat iemand zichzelf niet goed genoeg vindt,
vindt dat de gaven ontbreken om bezig te zijn in de gemeente.
Als Paulus schrijft dat Christus de gaven verdeelt over de gemeente,
dan gaat het niet alleen om de grote taken,
die wie nu toebedelen aan predikanten, aan ouderlingen, aan diakenen,
maar dan gaat het ook om gaven die u als gewoon gemeentelid mag ontvangen
om mee te werken aan de opbouw.
De gave van het luisteren bijvoorbeeld, of de gave om te bidden.
Leiding geven kan misschien niet iedereen
en op bezoek gaan om een geestelijk gesprek te voeren is niet voor iedereen weggelegd,
maar bidden voor de gemeente, bidden dat er groei mag zijn,
dat er een goede preek zal zijn die over Christus gaat, die de gemeente opbouwt,
gebed dat er een eenheid mag zijn in de gemeente,
Dat we elkaar in de gemeente kunnen vinden, dat we niemand over het hoofd zien
dat is een gebed dat iedereen kan bidden.
Zo’n taak is niet alleen weggelegd voor de ambtsdragers.
Zo’n taak is niet alleen weggelegd voor de oudere kerkgangers en gemeenteleden.
Dat kun je ook doen als je jong bent, of nog maar pas bent gaan geloven.
Je oefenen in de liefde, in de omgang met elkaar is niet alleen maar weggelegd
voor hele doorgewinterde kerkgangers, voor mensen die al lang meegaan.
Voor Paulus is het duidelijk: de gemeente heeft een eenheid,
omdat Christus in iedere gelovige werkt, niemand uitgezonderd.
En dat vormt een onderlinge band, omdat de kracht waarmee Christus werkt
er een eenheid ontstaat die wij als mensen niet zoeken, maar die Christus geeft.
Als Christus zijn gaven uitdeelt, kan niemand zeggen: ik word overgeslagen.
Ik kan niet meedoen in de gemeente, want wie ben ik nu?
Omdat Christus in de gemeente werkt, ook in de afzonderlijke leden,
krijgt de gemeente de groei die nodig is om te groeien naar geestelijke volwassenheid
en kunt u uitgroeien tot een man of vrouw die volwassen is in het geloof.
Wel groeien naar Christus:
Het is Christus die de norm bepaalt van wat volwassen geloven is.
Dat je trouw bent aan Hem, dat je niet meegaat in het spoor van de zonde,
dat je je niet meer laat verleiden door de duivel.

Als je nog niet volwassen bent, schrijft Paulus,
dan word je heen en weer geslingerd.
Dan ben je net een schip in de storm.
We zongen erover: Ik ben een schip in de storm dat de haven niet vindt.
Als je niet doorgroeit tot een volwassen geloof,
breng je je geloof in gevaar.
Het gaat er niet om dat je geen kinderlijk, eenvoudig geloof mag hebben.
Een kinderlijk, eenvoudig geloof kan ook heel volwassen zijn,
kan het vertrouwen hebben in Christus, kan leven uit genade,
kan intensief in gebed met de gemeente bezig zijn en voor gemeenteleden bidden.
Het gaat om iemand die blijft steken in de groei.
Als vader heb je dat wel eens van je kinderen gedacht:
Een bepaalde daad die je niet had verwacht,
net of je zoon of dochter niet helemaal volwassen is, maar wat kinderlijks houdt.
Een groei naar volwassenheid op menselijke wijze gaat vaak via horten en stoten,
soms is er hulp en begeleiding nodig, aansturing, stimulans.
Ook in de gemeente is dat zo.
In de gemeente gaat het om gerichtheid op Christus die naar de hemel is gegaan
en die gerichtheid laten doorwerken in je zorg voor de anderen in de gemeente
En ook in de keuze die je maakt.
In het voorafgaande gedeelte gaat het om de onderlinge band,
in het stuk dat volgt over de strijd tegen de zonde, de strijd om de juiste weg te gaan.
Dat is voor de gemeente de weg naar de volwassenheid:
Een leven met Christus, de opgestane Heer in het middelpunt.
Christus die vanuit de hemel in de gemeente werkt.
Paulus schrijft: Zo verkrijgt het lichaam zijn groei tot opbouw van zichzelf in de liefde.
Zo mogen jullie je taak beginnen, in Zijn kracht.
Zo mogen jullie terugkijken op je werkzaamheden in de gemeente:
in Christus’ kracht mocht je meewerken aan de opbouw van de gemeente.
Amen

Preek zondag 24 mei 2020

Preek zondag 24 mei 2020
Schriftlezing: 2 Korinthe 1:12-24

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Een van mijn broers had vroeger als klein kind de gewoonte om te zeggen:
‘Nee is ja en ja is nee.’
Als hij vroeg of hij een snoepje mocht en het antwoord was nee,
zei hij: ‘Nee is ja en ja is nee.’ En wilde dan toch iets pakken.
Dat was zijn manier om toch iets gedaan te krijgen wat niet mocht.
Of als hij naar bed moest en hij wilde niet zei hij dan: ‘Nee.’
En als mijn moeder of vader dan “Jawel!” zei, zei hij: ‘Ja is nee en nee is ja.’
Een poging van hem om langer op te mogen blijven.
Hij heeft dat best een tijd volgehouden. Daarom heb ik het ook onthouden.
Gelukkig is hij er na een tijd mee op gehouden, want irritant is dat soms wel.
Nu kunnen we dat van een kind begrijpen, dat hij zegt: nee is ja en ja is nee.
Maar als een volwassene dat zou zeggen, dan zouden we er ons op den duur aan storen.
Als je aan iemand vraagt om een klus te helpen, bijvoorbeeld bij de verbouwing van je huis,
of bij de belastingopgave en die ander komt maar niet
en als je vraagt of hij je nog komt helpen bij de verbouwing of bij de aangifte
en die ander je dan glazig aankijkt, dan komt dat het vertrouwen niet ten goede.
Die persoon belooft wel iets gemakkelijk, maar komt de belofte niet na.
Als je dat bij deze persoon vaker hebt, dan ga je die persoon met een korreltje zout nemen.
Dan denk je bij jezelf: hij zegt wel iets toe, bij belooft wel iets, maar komt dat niet na.
Ik moet niet teveel waarde hechten aan zijn beloften. Zijn ja is een nee.
We vinden het belangrijk dat mensen hun beloftes nakomen, dat ze doen wat ze toezeggen.
Als mensen hun beloften niet nakomen, dan ga je hen op een afstand houden
om te voorkomen dat je toch hun beloftes gaat geloven en je weer teleurgesteld raakt.

We zien dat ook aan Paulus.
Hij heeft aan de gemeente van Korinthe een aantal keer beloofd
dat hij naar hen toe zal komen om hun gemeente te bezoeken en een tijdje bij hen te blijven.
Elke keer als Paulus dat aangeeft, kijken ze uit naar zijn komst.
Paulus komt niet en hij geeft aan de gemeente van Korinthe de belofte dat hij alsnog komt.
Maar weer blijft Paulus’ komst uit.
Ondertussen vangen ze op dat Paulus wel naar andere plaatsen gaat.
En weer komt de belofte van Paulus dat hij gaat komen en ook nu komt hij weer niet.
Dan zijn er in de gemeente van Korinthe mensen die vraagtekens bij Paulus gaan zetten.
Elke keer als Paulus “ja!” zegt, dan bedoelt hij “nee!”
Want hij zegt te komen, maar komt uiteindelijk toch niet.
Die Paulus is niet betrouwbaar.
Ze gaan niet alleen vraagtekens zetten bij de persoon van Paulus,
maar ze gaan zich hardop afvragen of Paulus wel een apostel kan zijn.
Een apostel moet betrouwbaar zijn. Je moet op een apostel kunnen bouwen.
Wat heb je aan een apostel die zegt te komen, maar steeds wegblijft?
Wat moet je dan van zijn andere woorden denken?
Wat moet je als gemeente dan denken van die keer dat Paulus een “nee!” uitsprak.
We lezen dat in de vorige brief: een gemeentelid die op een verkeerde manier leefde.
Als Paulus’ ja een nee is, was dat nee van Paulus dan een ja?
Bedoelde hij destijds te zeggen dat het helemaal niet zo erg was?
Paulus heeft dat destijds wel gezegd, maar hij bedoelde iets anders.
Je weet bij Paulus niet wat hij precies bedoeld. Je moet tussen de regels door luisteren.
Ze trekken het ook door naar de boodschap van Paulus.
Als je niet zeker weet wat je aan Paulus hebt, wat moet je dan van zijn boodschap denken?
Is het allemaal wel waar wat hij gezegd heeft?
Over Christus die stierf aan het kruis en daarmee de zonden wegdroeg?
Paulus heeft van dat kruis verteld, dat het Gods ja was
tegen mensen die bij Hem vandaan gegaan zijn, in opstand tegen Hem waren gekomen,
God hadden ingeruild voor een eigen weg.
Was dat ja van God waar Paulus over sprak dan soms ook ten diepste toch een nee?
Het begint bij een twijfel over Paulus’ apostelschap
en het loopt uit op twijfel over de betrouwbaarheid van God.
Is Gods ja dan ook ten diepste een nee? Kunnen wij wel op God bouwen?

Dan zie je hoe belangrijk het is dat je als gelovige betrouwbaar bent,
dat je doet wat je zegt en dat je daden niet haaks staan op je geloof.
Als je onbetrouwbaar bent, zullen mensen die niet geloven zeggen:
Dat zijn nou christenen.
Op zondag zitten ze in de kerk, maar doordeweeks merk je er niets van.
Dan moet je ze goed in de gaten houden want ze halen dingen uit, die niet deugen
en als je niet oplet ben jij er de dupe van.
Dat is geen reclame voor het christelijk geloof en ook geen reclame voor onze God.
Ook als ambtsdrager hebben jullie vast gemerkt dat verband gemerkt.
Gemeenteleden die beschadigd zijn geraakt door wat een predikant deed of zei.
Gemeenteleden die niet meer naar de kerk komen,
omdat een ander die in hun ogen geloviger was dan zijzelf een gemene streek uithaalde.
Dan zitten ze ‘s zondags voor in de kerk, maar je moest mijn ervaring eens weten.
Zulke ervaringen herstel je als ambtsdrager niet snel.
Je kunt alleen maar hopen, dat je zelf wel een betrouwbaar voorbeeld laat zien.
Dat doordat dat gemeentelid waar je op bezoek komt, merkt serieus genomen te worden
en dat door je luisterende houding ook de boodschap meekomt: God luistert ook naar je.
Hij neemt je serieus. Het is bij Hem niet “Ja” is “nee” en “nee” is “ja”.
Maar dat door je houding, door je bereidwilligheid het aan te horen,
dat je doordat je laat merken dat je wel betrouwbaar bent, laat merken:
Gods ja is ja en het nee van de Heere is een nee. Hij is betrouwbaar in wat Hij doet en zegt.
We hebben vorige week bij het formulier voor bevestigen van ambtsdragers kunnen horen:
Wees getrouw in uw ambt.
Als je ambtsdrager bent, is het niet alleen van belang dat je de Bijbel kent
en met Christus leeft, Hem steeds zoekt in je gebed en je vertrouwen op Hem stelt,
maar dat je aan je handel ook te merken is dat je van Hem bent.
Dat de andere gemeenteleden weten, dat je dat niet voor jezelf doet.
Jullie hebben dat 4 jaar geleden beloofd, 8 jaar geleden, 12 jaar geleden.
Dat zul je met een oprecht hart gedaan hebben,
met schroom wellicht omdat je opzag tegen wat er bij het ambt komt kijken,
of met dankbaarheid, dat je een bijdrage mag leveren aan de gemeente van Christus.
Nu is de termijn voorbij, zijn 2 of 3 termijnen voorbij.
Je hebt destijds je ja-woord gegeven.
Dat ja dat uitgesproken werd naar de gemeente toe en ten opzichte van God
moet ook in praktijk gebracht worden.
Als je op huisbezoek gaat, als je vergaderingen bijwoont, als je besluiten neemt,
als je geld inzamelt, als je bezig bent met allerlei zaken die de gemeente betreft.
Als ik jullie zo ken, heeft dat steeds meegespeeld in hoe je was als ambtsdrager.
Je hebt steeds de gemeente willen dienen, omdat je Christus wilde dienen.
Aan het begin van elke vergadering is niet voor niets gevraagd om de leiding van de Geest.
Dat is niet maar voor de vorm, maar omdat je wilt dat de gemeente opgebouwd wordt.
Omdat het je verlangen was dat Christus aan Zijn eer kwam
en dat wat je deed, eraan bijdroeg dat anderen op zoek zouden gaan naar Christus,
omdat ze die genade ook wilde. Dat ze ook Gods ja voor hen wilden horen.
Zoals Paulus schrijft in vers 20: dat God door ons verheerlijkt wordt.
Je wilde een voorbeeld zijn voor anderen, hoe je Christus zou kunnen dienen.
Niet omdat het om jezelf gaat. Je wilde dat het om Christus zou gaan.
Voor ons gekruisigd en gestorven, opgestaan en naar de hemel gegaan.

Ik weet niet of jullie dat zo stellig als Paulus zouden zeggen.
Als Paulus onder kritiek komt te liggen, wijst hij op de betrouwbaarheid van God.
Jullie kunnen me onbetrouwbaar vinden, zegt hij tegen de gemeente van Korinthe,
maar ik zal jullie zeggen dat ik laat zien dat God betrouwbaar is.
Als Paulus laat merken, dat hij de kritiek heeft gehoord,
gaat hij zich hier niet uitgebreid verdedigen, draagt hij geen excuses aan,
maar zegt hij: in de weg die ik ging, laat ik zien dat je op God kunt bouwen.
Als je lang in de kerkenraad hebt gezeten, heb je veel meegemaakt
en heb je wellicht ook geleerd dat je op moet letten als een predikant of een ambtsdrager
de eigen geloofwaardigheid zo heel dicht tegen die van God aanliggen.
Je moet mij serieus nemen, want ik heb wel het gezag van God.
Je mag mij niet bekritiseren, want je moet wel weten dat ik een ambtsdrager ben.
Bekritiseer je mij, dan bekritiseer je eigenlijk ook God, die ik wil dienen in mijn ambt.
Dat is niet wat Paulus wil aangeven.
Dat hij aan Gods kant staat, is niet zijn eigen keuze geweest.
De weg die hij ging, was niet zijn eigen keuze, maar was Gods keuze voor hem.
Hij was het niet zelf, die zijn eigen plannen weer eens veranderde,
omdat hij het niet zag zitten om naar Korinthe te komen, maar God leidde zijn weg.
Zo begint hij ook in dit gedeelte.
Hij spreekt over zijn geweten.
Hij bedoelt daarmee: je moet niet alleen naar de buitenkant kijken.
Niet alleen naar het pak dat op zondag gedragen wordt.
Niet alleen naar de besluiten die op een kerkenraadsvergadering genomen worden,
of naar een standpunt in een discussie.
Het gaat erom hoe dat gedaan wordt. Of je dat aan God kunt verantwoorden.
Dat als je later voor Gods troon staat, kunt zeggen:
Heer, ik heb naar eer en geweten gehandeld. Ik heb Uw wil gezocht in alles wat ik deed.
In eenvoud – dat woord betekent hier niet dat je dat nederig hebt gedaan,
maar meer dat je een en dezelfde persoon bent: op zondag en op maandag.
Dat als anderen doordeweeks met je te maken hebben, je dezelfde bent als op zondag.
Je hart is één: zoals je Christus dient, ben je ook bezig met de mensen die op je pad komen.
Het tegenovergestelde zou zijn: iemand met twee gezichten.
Iemand van wie je niet weet wat je nu echt aan iemand hebt.
Iemand die ja zegt en ondertussen nee bedoeld
En als de vergadering is afgelopen het zo voor elkaar weet te krijgen dat het nee wordt.
Nee, Paulus is naar God toe dezelfde als naar de gemeente van Korinthe
en naar de gemeente van Korinthe dezelfde als naar God toe.
Je kunt de Heere niet voor de gek houden. Je kunt je naar Hem niet mooier voordoen.
Eens zullen we allemaal voor Zijn troon moeten verschijnen
en zullen we verantwoording moeten afleggen.
Niet alleen over onze keuzes, maar ook hoe wij onze keuzes hebben gemaakt.
Als je niet met oprechte motieven gehandeld hebt, zal dat dan openbaar worden,
zoals dat nu al bekend is bij God.
Paulus zegt hier van zichzelf: ik heb een schoon, een rein geweten.
Ik kan me verantwoorden voor God. Zoals ik mijzelf voor God ken, heb ik zuiver gehandeld.
Paulus weet ook: dat is niet zijn eigen karakter.
Hij is vanuit zichzelf net zo als al die andere mensen, ook degenen die niet geloven.
Die eenvoud, dat hij dezelfde naar God toe is als naar de gemeente,
is niet zijn eigen kracht en niet zijn eigen eerlijkheid en oprechtheid.
Dat is een geschonken eerlijkheid, een geschonken oprechtheid.
Dat is de Heilige Geest die in hem werkt en hem vormt naar het beeld van Christus.
Het is de Geest die in hem werkt.
Hij is het voorbeeld van de nieuwe schepping waarover hij spreekt in 2 Korinthe 5:15
Daarom als iemand in Christus is, is hij een nieuwe schepping.
Het oude is voorbij gegaan. Zie alles is nieuw geworden.
Paulus betrekt dat hier op zichzelf: wat Paulus beloofde en de andere keuzes die hij maakte,
de keuze om weer zijn reisplannen om te gooien en opnieuw beloven aan te zullen komen
en toch weer niet komen – daar zat niets van het oude leven meer bij.
Dat was geen vleselijke wijsheid, zoals de HSV vertaald, geen wijsheid van deze wereld.
Geen keuze met egoïstische motieven, niet op zichzelf gericht, niet berekenend of sluw.
Dat is wijsheid van de wereld, die nog gevangen zit in de macht van de zonde,
de zonde die je keuzes aanstuurt vanuit egoïsme, op jezelf gericht zijn.
Nee, Paulus is niet meer van zichzelf. Hij is vrijgekocht van de zonde.
Dat zit weer in vers 21-22: God heeft hem echt vrijgekocht van de zonde.
God heeft op Paulus het stempel gezet: je bent nu van Mij.
Mijn Geest gaat in je werken. Mijn Geest komt over je, zoals die ook over Christus was.
Mijn Geest gaat in je werken, om dat zondige, dat egoïstische, dat berekenende
uit je weg te krijgen, je te reinigen om in je hart plaats te maken voor Christus.
Dat is nu zijn situatie. Hij is van Christus. Hij heeft de Geest in zich en die werkt in hem.
De Geest is een onderpand – bewijs dat hij is vrijgekocht en echt van Christus is.
God heeft ja tegen hem gezegd en dat ja is ook een ja en geen nee.
Als God ja zegt, is dat een ja.
Als God je paspoort tekent, dan is het een ja en blijft het een ja.
Dan is het ook een ja ook als je voor Gods troon komt.
Steeds klonk het ja van God. In het Oude Testament klonk dat ja steeds tegen Israël.
Er is één moment, waarop dat ja van God het allerduidelijkst heeft geklonken,
waardoor we niet meer kunnen twijfelen, niet meer mogen twijfelen aan Gods ja.
Golgotha, het kruis dat daar stond, met daaraan Gods Zoon.
Een duidelijker ja heeft er niet kunnen klinken van Godswege.
De Heer heeft genâ de toegang is vrij door Golgotha. Jezus ging voor. Hij wacht aan de grens.
En heeft dat ja van God ook geklonken in Korinthe.
De gemeente heeft daar amen op gezegd – op Gods ja.
De gemeente had het ja van God gehoord, heeft dat ja geloofd en aanvaard
en dat omarmd. Dat ja is ook voor ons.
Hoe oprecht ook, dat amen van ons houden we uit onszelf niet vol.
Dat amen van jullie, gemeente in Korinthe, ligt vast in Gods ja.
Hij geeft dat amen van jullie stevigheid, stabiliteit. Hi zorgt dat je dat amen blijft zeggen.
Je moet dat amen niet te snel opgeven, wil Paulus hier zeggen, als Gods weg anders gaat.
Als het niet loopt, zoals het van tevoren was aangekondigd.
God kan een andere weg gaan. Met mij, met de gemeente, met de wereld.
Maar het blijft wel Zijn ja.
Ook als Zijn weg anders gaat, moet je niet aan dat ja gaan twijfelen.
Dat ja dat klonk op Golgotha en gehoord werd in Korinthe dat blijft een ja.
Paulus mocht dat ja brengen in Korinthe en hoopt dat hij nog eens mag komen
om nog een keer heel duidelijk aan te geven dat Gods ja ook Gods ja is.
Maar ook als hij daar niet komt, blijft Gods ja een ja en wordt het niet opeens een nee.

Als ambtsdragers hebben jullie ook dat ja van God mogen uitdragen.
Als wijkouderling in de huisbezoeken die je mocht doen, de gesprekken die er waren,
de keren dat je uit de Bijbel las, dat je met de mensen in gebed ging.
Ik hoop dat je geregeld ook hebt mogen horen dat er door de mensen amen gezegd werd
en dat het ja van God door hen gehoord en omarmd, beleden werd.
Als kerkrentmeester de gebouwen onderhouden waar het ja klonk,
ervoor zorgde dat het mogelijk was dat predikanten kwamen om dat ja van God uit te dragen
Dat er avondmaal gevierd kon worden: Gods ja en ons amen.
En in de laatste weken dat de diensten toch doorgang konden vinden.
dat het kerkgebouw hier midden in het dorp en daar bij ‘t Loo een getuigenis zijn,
een ja tegen iedereen in het dorp, een ja van God tegen iedere voorbijganger.
Ook voor jou, ook voor u is Mijn Zoon aan het kruis gegaan.
Ook voor jou, voor u is het mogelijk om dat ja te horen en te aanvaarden.
Als diaken om dat ja van God heel praktisch merkbaar te laten worden
in de zorg voor de mensen die het niet makkelijk hebben, in de steun aan goede doelen,
een instrument om het ja van God heel concreet zichtbaar te maken
in het uitdelen van de gaven.
Medewerkers zo noemt Paulus dat.
In al zijn brieven noemt Paulus voortdurend zijn medewerkers.
Hij doet dat werk niet alleen, maar met anderen. Met mannen en vrouwen.
Medewerkers zijn ze van God, door Zijn genade. Ze mogen dat ja uitdragen.
Zo mochten jullie dat ja van God uitdragen
en mag je dat doen ook als je ambtsdrager-af bent.
Zo mochten jullie meewerken aan de blijdschap in de gemeente,
blijdschap om Christus, om het kruis, om het ja dat daar klonk.
Een instrument in Gods hand om de gemeente te bouwen.
Een middel om de trouw en betrouwbaarheid van God te mogen laten zien en horen.
Een vast gebouw.
De Dorpskerk waar we nu zijn, is ook een gebouw met een lange geschiedenis.
We hopen dat die kerk nog lang blijft staan om te getuigen van Gods ja.
Dat gebouw van Gods beloften staat er al veel langer en staat er nog
als deze kerk er niet meer is. Eeuwig is God. Voor altijd Zijn trouw.
Zo min de hemel ooit uit zijnen stand zal wijken,

Zo min zal Uwe trouw ooit wanklen of bezwijken.
Amen



 

Preek zondag 17 mei 2020

Preek zondag 17 mei 2020
Bevestiging ambtsdragers
Schriftlezing: 2 Korinthe 2:12-3:6

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

‘Het stinkt hier’, zeiden we vroeger als iemand vertelde hoe goed hij ergens in was.
Of dan deden we alsof we een geur opsnoven,
om aan te geven, dat als je over jezelf opschept, het geen frisse geur is.
‘Het stinkt hier naar eigendunk, naar opschepperij.’
Het is daarom riskant als Paulus over zichzelf zegt,  dat hij de geur van Christus verspreidt.
Hij weet dat zelf ook, want hij zegt erbij:
Dat ik van mijzelf geloof dat ik de geur van Christus verspreidt,
doe ik niet om weer door jullie geaccepteerd te worden.
Nee, Paulus gelooft oprecht dat hij de geur van Christus verspreidt.
Hij gelooft niet dat hij de enige is die de geur van Christus verspreidt.
Hij heeft het over: wij. God verspreidt door middel van ons de geur van Christus.
Wij worden dus door God ingezet.
Wij: heeft Paulus het alleen over zichzelf en maakt hij zichzelf belangrijker
door over wij te spreken?
Klopt hij zichzelf op de borst door te zeggen: Ik word in ieder geval door God gebruikt
en misschien een paar anderen die net zo goed zijn – wij verspreiden die geur tenminste,
in tegenstelling tot jullie. Jullie halen het niet bij ons.
Nee, het is Paulus niet te doen om op te scheppen over zichzelf
en om uit de doeken te doen hoe geweldig hij wel niet is als apostel,
zodat ze bewondering voor hem moeten hebben.
Als dat wel zo zou zijn, als je pas een taak kunt vervullen, een ambt op je kunt nemen,
als anderen helemaal onder de indruk zijn van je kunnen,
tegen je opkijken om wat je allemaal niet kunt,
dan zouden we vanmorgen helemaal een lege kerk hebben, en helemaal geen kerkenraad.
Dan zouden er heel ambtsdragers bij zichzelf denken: dan is het voor mij niet weggelegd.
Nee, het is Paulus er helemaal niet om te doen dat ze hem bewonderen.
Hij wil dat ze hem begrijpen, begrijpen als persoon, begrijpen ook waarom hij zo deed.
En bovenal dat ze begrijpen wat God aan het doen is door hem.
Dat wat hij, Paulus deed, door God werd gebruikt,
al haalden ze in Korinthe hun wenkbrauwen op en schudden ze hun hoofd:
Onbegrijpelijk dat Paulus zo deed.
Het is dat Paulus niet in Korinthe was,
maar anders zouden er heel wat kerkenraadsvergaderingen gewijd zijn
aan de keuzes die Paulus gemaakt had.
Er waren twee zaken die speelden, waardoor er twijfel rees over Paulus´ apostelschap.
Iemand die zulke dingen deed, kon toch onmogelijk door de Geest geleid zijn?
Het eerste, wat voor onbegrip zorgde, was de brief die Paulus aan hen schreef.
Een brief met een scherpte die ze niet van Paulus hadden verwacht,
omdat hij in hun aanwezigheid hen nooit had durven teruggeven wat hem dwars zat,
maar nu hij op afstand is, schrijft hij opeens een brief vol kritiek op hen.
Zo’n handelswijze begrepen ze niet. Dit is niet de Paulus die ze kennen,
maar een verongelijkte, gefrustreerde apostel, die de gemeente overlaadt met kritiek.
Die brief deed de gemeente geen goed.
Het vertrouwde in de relatie was ook weg.
De tweede keuze van Paulus begrepen ze niet.
Paulus was in Troas, een stad waar het evangelie van Christus goed viel.
De mensen van die stad zaten echt te wachten op deze boodschap.
Vol hunkering kwamen ze op de boodschap over Christus af,
Een geopende deur, waar je als gemeente stil en dankbaar van wordt.
Omdat vanuit Troas het evangelie ook makkelijk weer doorgegeven zou kunnen worden,
Was het een gouden kans, die God aan Paulus en de zijnen gaf.
Paulus liet echter die prille gemeente in de steek en liet hen over aan hun lot.
In Korinthe waren ze diep teleurgesteld in Paulus, de Paulus die ze zo goed kenden,
omdat hij als eerste in Korinthe kwam met het evangelie van Christus.
Ze waren aan Paulus gehecht, maar nu zijn ze alle vertrouwen in hem kwijt.
We zien hier aan de gemeente van Korinthe dat het heel belangrijk is,
dat een ambtsdrager betrouwbaar is, dat je doet wat je zegt,
Want als gemeenteleden niet op je kunnen bouwen,
geeft dat een verkeerd signaal af over Christus.
Dan verspreid je geen aangename geur over Christus,
maar verspreid je een geur, waardoor mensen zeggen:
Blijf alsjeblieft uit mijn buurt en houd die Christus van je bij je.
In deze lucht houden we het niet uit.
Als dit de atmosfeer is, dan wil ik er echt niet in verkeren.
Dat geeft een hele verantwoordelijkheid aan een ambtsdrager.
Paulus zegt dan ook in deze brief: Wie is geschikt voor deze taak?
Misschien heb je daar zelf ook wel heel lang nagedacht over die vraag:
Ben ik wel geschikt voor deze taak? Laat ik wel iets van Christus zien?
Of, in het beeld van Paulus te blijven: Verspreid ik de geur van Christus,
waardoor degenen die je tegenkomt naar Christus worden getrokken?
Of zal ik door mijn doen en laten, door wie ik ben als persoon een obstakel zijn,
een stanklucht, waardoor mensen buiten de kerk en misschien ook wel binnen de kerk
zich afwenden van Christus: als Gods personeel zo is, hoe is God dan wel niet?
Paulus weet dat de gemeenteleden in Korinthe vol onbegrip zijn
en hij voelt aan, ook al is hij op behoorlijke afstand, dat er veel uitleg nodig is
om de gemeenteleden daar er weer bij te krijgen.
Paulus weet dat hij en de gemeenteleden weer met elkaar verzoend moeten worden.
God verzoende de wereld met zichzelf door Christus.
Daarom moet hij ook zijn best doen om de gemeente met zich te verzoenen.
Want hij is een vertegenwoordiger van Christus en uit te stralen wat zijn Heer is,
hoort de geur van zijn Meester te verspreiden,
niet zijn eigen lucht onaangenaam is, geen mooipraterij die niet klopt, geen opschepperij,
maar de waarheid over hemzelf en vooral over Christus.
Inderdaad, de Heere gaf hem, Paulus een hele mooie gelegenheid in Troas,
een deur die open ging voor Christus die gekruisigd en opgestaan is,
om mensen die niet geloofden bij God te brengen.
Paulus was echter rusteloos, ongerust. Hij kon zijn draai niet vinden.
Hij zag wel die grote kans, die honger naar God, het verlangen om Christus te kennen.
Er zat hem iets dwars, waardoor hij zich niet helemaal kon geven aan Troas.
En op een dag pakt Paulus zijn boel en gaat op reis, want hij miste Titus.
Al die tijd dat Paulus in de wereldstad Troas was, een grote zeehaven,
keek Paulus uit naar de komst van zijn medewerker Troas.
Heel wat keren zal hij naar de haven gelopen zijn als hij hoorde
dat er weer een nieuw schip in de haven aangekomen was
om te kijken of zijn medewerker ook op het schip was.
Waarom legt hij hier niet uit. Een grote kans, dat Titus naar Korinthe was gegaan
Met die brief die Paulus geschreven had, waarin hij nogal scherp geweest was
en wilde hij van Titus zelf horen hoe het in Korinthe was verlopen.
Want omdat hij de gemeente had gesticht, was die gemeente zijn geesteskindje.
Als het met de gemeente goed ging, ging het met Paulus goed.
Als de gemeente van Korinthe in zorg was, had Paulus die zorg.
Toen Titus wegbleef en maar niet kwam, werd Paulus ongerust.
Op een dag was hij er klaar mee, pakte hij zijn spullen in en ging op pad: Titus tegemoet.
Hij moest en zou weten hoe in de gemeente van Korinthe verlopen was.
Het was zijn eigen beslissing.
En toch ook weer niet. Want Paulus is niet meer baas over zijn eigen leven.
Paulus heeft een Heer: Christus in de hemel, die stierf aan het kruis en opstond.
Hij is een dienaar, of zelfs een slaaf, die maar doet wat zijn Heer opdraagt.
De onrust en zijn op weg gaan om Titus te zoeken is niet alleen zijn eigen beslissing,
maar is een teken dat zijn leven bestuurd wordt door God.
Dan komt Paulus met een voor die tijd bekend beeld: de triomftocht van de keizer.
Wanneer de keizer een overwinning had behaald,
was er een enorme parade met het leger dat de overwinning had behaald.
Als eerbetoon aan de keizer en het leger.
Paulus past dit toe op de verkondiging van het evangelie:
God gaat een triomftocht door deze wereld. De duivel is verslagen, de dood overwonnen.
God gaat voorop.
En Paulus loopt mee in die stoet. Niet als een soldaat,
die gevochten heeft voor de Koning en zich bijzonder onderscheiden heeft.
Maar als gevangene. Als overwonnene, als iemand die buitgemaakt is
en aan de anderen wordt getoond om de behaalde triomf de laten zien.
Elke stap die Paulus zet wordt door de Heer van hemel en aarde bepaald,
Die ook zijn Heer geworden is, omdat hij op de weg naar Damaskus overwonnen werd.
Zo’n triomftocht was een heel spektakel, met veel muziek en festiviteiten,
Waarbij ook priesters liepen die wierook brandden, als eer aan de goden.
De hele stad rook naar deze zoetige doordringende geur. Je kon er niet omheen.
De geur van de overwinning, de geur van de dank aan de goden.
Zo verspreidt Paulus de geur van Christus, als overwonnene,
als voorbeeld van iemand die moest buigen voor deze Heer, die ook hem overwon,
die al overwinnend door de wereld gaat.
Omdat dat misschien een te heidens voorbeeld is,
omdat er in de gemeente ook gemeenteleden zijn, die niet meer willen terugdenken
aan dat heidendom, waar ze uit gered zijn, gebruikt Paulus gelijk een tweede voorbeeld.
De geur van offers, de reuk die in de tempel omhoog steeg om God te danken.
Dat is wat er met Paulus gebeurt.
De gemeenteleden kunnen in Paulus’ optreden alleen maar verkeerde keuzes zien,
Paulus weet dat het een onderdeel is van Gods overwinningstocht door de wereld is,
waarbij er steeds meer mensen gaan geloven en hij, Paulus, de overwonnene
mag een middel zijn om die geur te verspreiden.
Het evangelie overwint en Paulus mag daar, al is hij gevangene, aan meewerken.

Een triomftocht? Gebruikt Paulus wel het juiste beeld?
Zo’n succes is het evangelie toch niet altijd. Er zijn ook mensen die hun hoofd omdraaien.
Zij willen van die geur niets weten, die aangename geur die Christus verspreidt,
de geur van Gods overwinning, de geur van vrede met God, van genade, verlossing.
Wat nu overwinning van God? Er is zo weinig van te zien. Er is zoveel ellende.
Mensen berokkenen elkaar zoveel kwaad, ook binnen de kerk.
Ik hoorde pas een uitspraak:
conflicten binnen de kerk worden vaak feller uitgevochten dan erbuiten.
Is dat dan de geur van Christus? Is dat dan de overwinningstocht van Christus in de wereld?
Is dit dan de gemeenschap waaraan je meebouwt als ambtsdrager van Christus?
Het gebeurt ook dat je als ambtsdrager teleurgesteld zijn,
omdat je mensen tegenkomt, die niet willen weten van Christus, die geen genade hoeven,
die God op een afstand houden en blijven staan als de triomftocht verder gaat.
In het filmpje van het kindermoment werd er over mest gezegd: de geur van groei, van leven
maar ook van de dood. Er zit blauwzuurgas in, een gas dat levensgevaarlijk is.
Als je je daarin begeeft, kun je snel van de wereld raken en kan het fataal zijn.
Het evangelie heeft ook twee kanten: je kunt getrokken worden en het leven ontvangen.
Het kan je afstoten en dan is het te laat.
In zijn manier van vertellen zegt Paulus: dat is nu aan de gang. Het is nog niet beslist.
Degenen die zich omdraaien en zich omdraaien en weggaan
en God verder laten gaan zonder dat ze zelf meegenomen worden,
kunnen nog gewonnen worden, zelfs onverwacht, zoals dat met Paulus gebeurde.
Wie had nou gedacht dat Paulus voor het evangelie gewonnen zou worden?
En daar worden jullie nu bij ingeschakeld nu je ambtsdrager wordt.
Daar was je al bij ingeschakeld, maar nu draag je nog eens extra verantwoordelijkheid.
Wie is voor die taak geschikt?
Wie kan mensen die Gods overwinning aan zich voorbij laten gaan overwonnen,
wie is in staat om hun hart te veroveren voor Christus?
Je zou verwachten dat het antwoord van Paulus zal zijn: niemand. Want dat kan niemand.
Nee, dat is niet het antwoord dat Paulus geeft.
Hij zegt nog net niet: Ik kan dat. Paulus kan dat ook niet.
Maar je moet niet zeggen dat je dat niet kunt. Want je wordt wel gebruikt door God.
Als een middel in Zijn hand.
Zelfs Paulus, die daar als gevangene in de triomftocht meeloopt, die zich eerst verzette,
Die eerst alle volgelingen van Christus wilde doden, agressief als een hongerige leeuw.
Paulus, die aan handen en boeien gebonden is en niet meer beslist over zijn eigen leven,
maar die aan alles afhankelijk is van Christus.
In die afhankelijkheid laat hij zien wie Christus is: de overwinnaar.
Maar dan wel overwinnaar op een voor ons mensen vreemde manier.
Een winnaar door te verliezen. Een winnaar door te sterven. Door aan het kruis te gaan.
Gods triomftocht is vaak niet zichtbaar.
Het lijkt eerder andersom. Voor onze ogen lijkt het eerder een mislukking.
Heeft het alles ervan weg dat het minder wordt: met de kerk, met het geloof.
En Paulus’ leven is zelf ook vol van mislukkingen. Een triomftocht? Overwinnen?
Ja, dit is Gods manier van overwinnen. Zo, door die mislukkingen heen, gaat God Zijn weg.
Het lijkt alsof het niets meer is en helemaal niets meer wordt.
Daar moet je als gemeente, als ambtsdrager ook, niet door van slag raken.
Ook niet van deze tijd van onzekerheid, vol vragen hoe het met de kerk moet.
Mislukkingen, falen, niet weten hoe het nu verder moet – dat laat iets van het kruis zien.
Zo wint God voor het evangelie. Zo gaat God door deze wereld om mensen te winnen.
Het is niet altijd in het groot zichtbaar; wel gelukkig in het klein.
God bouwt Zijn kerk. God gaat Zijn overwinningstocht.
En Hij laat mensen daarin meewerken, om Zijn doel te behalen.
Zo laat Hij jullie meewerken, nu je vanmorgen een ambt ontvangt,
Hij laat jullie meewerken als ouderling, als ouderling-kerkrentmeester, als diaken.
Nee, je kunt het niet uit eigen kracht. Dat hoeft ook niet.
Onze bekwaamheid danken we aan God. Hij heeft ons bekwaam gemaakt.
God werkt door je heen zoals je bent.
Wat je moet doen is trouw zijn aan Christus,
wat je moet doen is weten dat je slechts een knecht bent en dat je een Heer hebt
en dat je in je optreden iets van deze Heer laat zien, dat je geurt, ruikt naar deze Heer.
Dat mensen door je manier van doen, je optreden, door wat je zegt, je keuzes,
De wijsheid die je mag hebben bij het werk wat je doet.
Dat ze daarin iets vernemen van Christus.
God zij gedankt, schrijft Paulus. Het is de dank aan God waard, dat Hij ons wil inzetten.
Dat we een middel mogen zijn, kunnen zijn. Dat God door ons heen Zijn zegen uitdeelt,
Zijn liefde bekend maakt aan mensen.
Dat gaat niet zonder gebed, dat kan niet zonder de afhankelijkheid:
God, schenk ons de kracht, dicht bij U te blijven. Amen

Preek zondag 22 maart 2020

Preek zondag 22 maart 2020
Schriftlezing: Lukas 22:7-30

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Veel dingen zijn in de afgelopen week niet doorgegaan.
School ging niet door en de kinderen en jongeren konden hun vrienden niet opzoeken.
Als je deze week een verjaardag had, kon je geen bezoek krijgen.
Het was niet mogelijk om iemand in een verzorgingstehuis.
Op De Hullen en op De Voord was geen bezoek mogelijk.
Ook wie iemand in een zorginstelling heeft kon niet op bezoek gaan.
En het lijkt erop dat de komende weken het zo doorgaat:
Geen school, geen verjaardag kunnen vieren, niet op bezoek gaan of bezoek ontvangen.
Je moet nu thuis je schoolwerk maken, als het kan met je werk thuiswerken.
Dat is vreemd om zo opeens niet meer naar school te kunnen, niet meer op bezoek,
niet meer spelen, niet meer naar je werk
en ook niet weten hoe lang het nog gaat duren.
Misschien ben je wel heel gespannen en merk je dat je zenuwachtig bent, of bang.
Of misschien heb je vooral last van verveling omdat je niet weet wat je moet doen.
We weten ook niet wat er komen gaat.
Blijft het rustig in Nederland en hier in Oldebroek
of staat ons net zo’n ingrijpende crisis te wachten als Italië?
We weten het niet.

In het Bijbelgedeelte dat we lezen, weet Jezus wel wat er komen gaat:
Waar wij ons schrap zetten voor de tijd die komen gaat:
de worsteling in Gethsemané, het verraad van Judas, het verhoor
en dan het kruis dat op zijn schouders wordt gelegd,
het kruis waaraan Hij gehangen wordt en waaraan Hij zal sterven.
De Heere Jezus weet dat het op Hem af komt. Hij kan daar niet aan ontkomen.
Nu viert Hij samen met Zijn leerlingen de Pesachmaaltijd.
Het is de laatste keer dat Hij deze maaltijd met Zijn leerlingen kan hebben.
Jullie hebben in de afgelopen week misschien ook wel iets bewust voor het laatst gedaan:
Toch nog even doen, omdat je niet weet wanneer je het weer kunt doen.
Wanneer er weer een tijd is dat je bij elkaar kunt komen.
Zo viert Jezus deze maaltijd van Pesach voor de laatste keer.
Er is trouwens ook een mogelijkheid dat voor Jezus het Pesach niet is doorgegaan.
Ik zal daar niet meer van eten, zegt Jezus,
en er zijn er die zeggen dat Jezus nu al niet meer aan deze maaltijd meedoet.
Niet eet van het brood of van de gerechten met de bittere kruiden, niet drinkt van de wijn.
Terwijl Jezus er wel naar uitgekeken heeft om dit feest nog met Zijn leerlingen te vieren.
Nog één keer samen zijn, zelfs met Judas erbij, de discipel die Hem zal verraden.
Ook met Petrus die niet veel later zal zeggen dat hij Jezus niet kent.
Samen met de leerlingen die allemaal op de vlucht zullen slaan
als Jezus wordt gevangengenomen en wordt meegenomen.
Nu nog een keer samen als groep, om Jezus heen verzameld.
Het is niet zomaar een feest: het is Pesach.
Pesach is het feest waarop gevierd wordt dat God redt.
Lange tijd zat het volk gevangen in Egypte, waar het hard moest werken, als slaven.
De jongetjes die geboren werden, werden met de dood bedreigd.
Een gevaarlijke tijd voor hen, omdat ze hun leven niet veilig waren.
Een harde tijd omdat ze hard moesten werken, zo hard dat ze bijna dood neervielen.
Als het zo door zou gaan, zou er van het volk Israël niets meer overblijven
En zou er niemand van dit volk hebben gehoord.
Ze riepen tot God om hulp, om bevrijding, om redding.
Mozes werd gestuurd om aan de Farao te vragen of het volk mocht gaan.
Op de avond, voordat het volk weg zou mogen gaan uit Egypte,
moest er een speciale maaltijd voorbereid worden,
een maaltijd waarmee ze afscheid namen van Egypte.
Ze waren nog niet bevrijd, nog niet gered – dat zou pas de volgende dag gebeuren.
En toch, die nacht vierden ze al dat God er was voor hen en hen zou redden
en een nieuw leven zou geven in hun eigen land.
Steeds weer moesten ze dat feest vieren – om te vieren dat ze bevrijd waren.
Om te vieren dat ze door God waren bevrijd
en bovenal om te weten, dat wanneer je zelf geen uitkomst ziet, God kan komen
om je te redden uit het gevaar dat je bedreigt.
Als ze Pesach vierden, was het alleen een terug denken aan vroeger,
maar als je Pesach vierde, dan deed je dat alsof je op dat moment zelf werd bevrijd.
Al leefde je in een tijd van vrede.
Maar ook als je leefde in een tijd van oorlog en onderdrukking,
dan vierde je dat God kan komen om uitredding te brengen
en dat je op dat moment gered wordt door God, al zie je op dat moment er nog niets van.

Dat zou je nu ook wel willen dat God redt, dat Hij bevrijding Zijn bevrijding nu laat zien.
Dat Hij ons land bewaart voor een ramp, die zou kunnen gebeuren.
Dat Hij jouw leven beschermt, die van je ouders, van je opa en oma en allen die bij je horen.
Dat Hij zorgt dat dit virus niet meer verder gaat en geen mensenlevens zal eisen.
We weten niet wat er op ons afkomt en juist dan kun je verlangen naar Gods redding.
Daarom hebben we kerk, als is het op een andere manier dan gebruikelijk.
Om de Heere God hierom te bidden,
om samen met elkaar te blijven geloven dat Hij het kan
Maar ook om sterk te blijven in het geloof als het allemaal spannend en moeilijk wordt.
Wij geloven in Jezus, die geleden heeft, die ook is opgestaan en de dood heeft overwonnen.
Maar voor Hij overwon moest Hij wel eerst een weg van lijden gaan.
Vlak voor Hij die weg van lijden daadwerkelijk inslaat, in de nacht waarop Hij verraden werd,
kwam Hij nog een keer met Zijn leerlingen bij elkaar, nog één keer samen
om dit feest van Gods redding te vieren:
God kan en wil en zal – zelfs bij het naderen van de dood – volkomen uitkomst geven.
Als Jezus aan tafel ligt met Zijn leerlingen, viert Hij nog eenmaal dat feest:
het feest dat God redt in de meest donkere tijd, dat Hij er is als je geen uitkomst ziet,
als je gevangen zit en geen enkele hoop, geen enkele uitzicht hebt.

Het wordt een bijzondere maaltijd, niet omdat deze maaltijd de laatste voor Jezus wordt,
maar om wat de Heere Jezus aan deze maaltijd laat zien.
Bij de eerste beker wijn die rondgaat, kijkt Jezus Zijn leerlingen, die bij hem aan tafel zijn
ernstig aan en zegt: ‘Denk bij deze beker niet alleen aan het verleden terug,
niet alleen hoe God onze voorvaderen bevrijdde uit Egypte.
Nemen jullie deze beker, drinken jullie deze beker leeg,
Want er komt een moeilijke tijd aan, waarop jullie het zonder Mij moeten doen,
maar wel aan Mij zullen denken.
Eerst moet ik een weg gaan en die weg zal pas voorbij zijn
Als Ik ervoor gezorgd heb dat het Koninkrijk van God is aangebroken.
Dat Gods macht weer zichtbaar wordt op aarde en God alleen over deze aarde heerst
en de macht van de duivel, de macht van de dood, de macht van de zonde is gebroken.’
Het is de vraag of de discipelen op dat moment begrepen wat Jezus bedoelde.
Eerst moest het Goede Vrijdag worden en Pasen.
Eerst moest Jezus sterven aan het kruis en weer opstaan,
Voordat ze konden begrijpen wat Jezus hier uitlegde.
Het gebeurt nogal eens dat je verder moet zijn
Voor je begrijpt welke kant het op gaat en wat de weg van God is,
wat Gods bedoeling is.

Als ze verder gaan met de viering van de Pesachmaaltijd,
vieren dat God hen bevrijd, ook uit de meest donkere periode die er kan zijn,
neemt Jezus het brood.
Hij breekt het brood en ook hierbij zegt Hij dat ze niet alleen aan vroeger moeten denken,
Aan hun voorouders en het harde leven in Egypte,
of aan de moeilijkheden die ze zelf hebben meegemaakt, hun eigen lijden.
Dit brood dat Ik hier nu breek, dat is Mijn lichaam
Zoals Ik jullie dit stukje brood geef dat ik van dit brood afbreek,
zo zal Ik ook Mijn lichaam geven.
In de komende weken zullen heel wat dokters en zusters zich volledig in moeten zetten
in het ziekenhuis, in de ambulance, in de thuiszorg wellicht
en vast ook wel meer werken dan ze anders doen
en daarbij ook nog met het risico dat ze zelf ziek kunnen worden.
Daar kunnen we iets zien van je volledig inzetten.
Dat is wat Jezus bedoelt, als Hij het brood breekt en het geeft en daarbij zegt
dat Hij ook zo Zijn lichaam geeft.
Hij zal niet achteruit deinzen als Hij moet gaan.
Jezus zal niet zeggen: laat het toch maar een ander doen.
Nee, Ik geef Mij voor jullie.
Een dokter of een zuster of broeder kan zich inzetten, maar moet bij tijden toch uitrusten.
Een dokter of een zuster of broeder kan zich helemaal inzetten en lang doorgaan
om iemand proberen te redden,
maar elke dokter en elke zuster or broeder zal de ervaring hebben
dat ze wel eens machteloos zijn, maar niemand kunnen redden.
Jezus geeft Zichzelf helemaal en zal niemand kwijtraken als Hij zich helemaal inzet.
Hij weet wel dat Hij zelf moet gaan sterven
en dat legt Hij nog een keer uit als Hij de beker rond laat gaan.
Dat is de beker die aangeeft dat Ik zal sterven.
Ik zal dat voor jullie doen: Mijn sterven zal voor jullie bevrijding zijn.
Zoals de maaltijd die Jezus had met Zijn leerlingen en het feest dat ze vierden
met de bevrijding uit Egypte te maken had,
zo geeft Jezus een nieuwe betekenis aan de maaltijd:
We gedenken en vieren dat Jezus wilde sterven voor ons.

Vandaag zouden er twee ouderlingen, een kerkrentmeester en een diaken worden bevestigd
maar doordat we vanwege het coronavirus niet bij elkaar mogen komen
is dat uitgesteld en zal hun bevestiging later plaats vinden.
Het leek mij mooi om aan de hand van deze maaltijd uit te leggen
wat hun taken binnen de kerk zijn en dan met de nieuwe maaltijd, het avondmaal,
De maaltijd om Jezus heen:
De kerkrentmeester die mogelijk maakt dat deze maaltijd gehouden kan worden:
Er moest een zaal zijn, het feestmaal moest worden voorbereid.
Ouderlingen helpen om gemeenteleden deel te laten nemen aan het avondmaal.
zodat de gemeenteleden net als de discipelen bij Jezus aan tafel zijn
en de tekenen van Zijn lichaam en Zijn bloed mogen ontvangen in brood en wijn.
Diakenen die laten zien in hun hulp dat Jezus kwam om te dienen
Om heel concreet in hulp zichtbaar te maken dat Jezus kwam om te dienen,
om in de hulp die geboden wordt de zegen van Christus heel concreet te maken.

Het lijkt een veilig eilandje in een wereld, waarin veel aan de hand is.
Misschien is het zo voor jullie in de afgelopen week ook geweest:
Je bent veilig thuis geweest, beschut, terwijl in de wereld heel veel aan de hand is.
Er kunnen ook, als je zoveel bij elkaar bent, irritaties komen,  dat je je aan elkaar ergert.
Ook hier bij de discipelen is dat zo.
Een van de leerlingen die er niet meer bij wil horen en zijn eigen gang gaat
en zelfs besluit om Jezus te verraden.
De andere leerlingen die ruzie hebben over de vraag wie nu de belangrijkste is
en dat aan de maaltijd, waar Jezus weer opnieuw aankondigt dat Hij zal lijden en sterven
en dat Hij dat zal doen voor hen en voor ons.
Je moet niet de baas willen spelen, zegt Hij.
Dat ga ik ook niet doen, al heb ik daar het recht wel toe.
Maar Ik ben gekomen om te dienen, om jullie namens God te dienen.
Dat zal op een bijzondere manier zijn.
Dat zal geen dienen zijn, zoals de leerkrachten gediend hebben
om het jullie mogelijk te maken dat jullie thuis jullie schoolwerk konden doen.
Ook geen dienen, zoals mensen bereid zijn om boodschappen te doen
voor hen die in deze dagen niet uit het huis kunnen.
Nee, het is een dienen aan het kruis, waar Hij onze zonden op zich nam.
Om ervoor te zorgen dat wij weer bij God mogen horen, aan God verbonden zijn.

Dat kan alleen als we aan Jezus verbonden zijn.
Nu zijn ze nog samen om Jezus en bij Jezus en met Hem verbonden.
Maar er komt een tijd, waarop ze Hem in de steek zullen laten.
Ze kunnen niet meer bij Hem horen.
Niet alleen omdat de weg voor hen te moeilijk is, maar ook omdat ze zelf niet willen.
Ze gaan zelf een andere kant op, bij Jezus vandaan.
Ze laten het leven met Jezus zo maar op.
Ze verbreken zomaar hun band met Jezus, uit teleurstelling.
Maar Jezus kijkt al verder, naar Zijn eigen weg: Ik blijf met jullie verbonden.
Jullie blijven bij Mij horen, al raak je Mij kwijt.
Ik ben gekomen om jullie te dienen.
Dat dienen van Jezus is het dragen van onze zonden aan het kruis.
Omdat Jezus stierf aan het kruis, kunnen wij bij God horen.
Dat heeft Hij voor ons voor elkaar gemaakt. Daar heeft Hij voor gezorgd.
En die band met God kunnen we niet meer kwijtraken.
Daardoor kunnen we deze tijd doorkomen, omdat we bij Jezus horen.
Voor de een betekent dat: dat je gezond en wel, beschermd er door heen komt.
Voor de ander dat je merkt dat hoe moeilijk het ook wordt je toch kracht krijgt
om verder te gaan.
We hopen dat we allemaal bewaard blijven en we geloven dat God dat kan.
We geloven, dat als onze tijd gekomen is om te gaan,
de Heere Jezus een weg gebaand heeft om bij God aan te komen in Zijn koninkrijk.
We hopen en bidden dat het voor ons allemaal nog een tijd mag duren

Deze bijzondere tijd helpt ons misschien wel om meer te begrijpen van de weg die Jezus moest gaan, voor ons, om voor ons te lijden en te sterven.

Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten:
o Liefde, die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar woudt lijden!

‘k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen.
de zonde dragen.
Amen





Preek zondag 12 januari 2020

Preek zondag 12 januari 2020
Bevestiging ambtsdragers
Schriftlezing: Lukas 4:14-30

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als ik iets ga vertellen over de wijk Schrijverspark in Veenendaal zal u dat weinig zeggen.
De plaats zal de meesten weinig zeggen en de wijk al helemaal niet.
In mijn jeugd was het een wijk die in de volksmond geen beste klank had.
Het was een wijk van flats
en een wijk waar – volgens de beeldvorming – veel buitenlanders woonden.
Een wijk waar je niet graag kwam en waar je ook niet graag wilde wonen.
Het Schrijverspark had een heel andere klank dat de wijken Dragonder of West.

Als we met elkaar lezen over Galilea en de omgeving van Galilea
Zegt dat waarschijnlijk net zoveel een wijk in Veenendaal – of bijvoorbeeld Amsterdam.
De naam Galilea stond er echter niet best op,
Een gebied waar je als je er niet moest zijn ook niet graag kwam.
Galilea van de heidenen werd het wel genoemd:
Het hoorde wel bij Israël, maar je zou willen dat het er niet bij hoorde
omdat de mensen die er woonden niet betrouwbaar waren
en je je er als gelovige niet echt op je gemak voelde en zeker niet wilde wonen
En al helemaal je kinderen niet wilde laten opgroeien.
En stond Galilea al niet best bekend, de omgeving van Galilea had een nog slechtere klank.
Dat is alsof je over de Wallen in Amsterdam zou praten,
of een andere wijk in een grote stad die een bedenkelijke reputatie heeft.
Als Lukas spreekt over de omgeving van Galilea gebruikt hij een manier van spreken
Die maar één keer eerder in de Bijbel voorkomt:
In Genesis 13, waar verteld wordt dat Lot naar de omgeving van Sodom gaat.
Dat gebied waar Jezus rondtrekt van synagoge naar synagoge is niet een willekeurig gebied
maar een omgeving die gelijk staat aan Sodom, of minstens iets van Sodom heeft.
Sodom en Gomorra – als we die benaming gebruiken, bedoelen we dat niet positief.
Daar wil je niet zijn en daar wil je al helemaal niet wonen.
Als je daar woont, of een winkel hebt, of een kerk hebt staan,
heb je voortdurend met overlast te maken van de gevolgen van alcohol en drugs.
Je spullen zijn er niet veilig, omdat er gestolen wordt
en je gaat er niet alleen over straat.

De mensen uit Nazareth zullen hun wenkbrauwen gefronst hebben
toen ze merkten dat Jezus daar begon met zijn verhalen en zijn wonderen.
Waarom daar?
Goed, Nazareth had wellicht niet de allerbeste reputatie,
maar het was altijd nog beter dan de omgeving van Galilea.
Daar waren ze helemaal van God los. Hoe kon Jezus daar beginnen?
Nu ging het verhaal over Jezus rond, zonder dat Hij zich hier had laten zien
en zonder dat de naam van hun stand met Jezus in verband werd gebracht.
Als Hij zo bijzonder was, waarom had hij dat niet bij hen laten zien.
Dat Hij Jeruzalem opgezocht had om daar te beginnen, hadden ze nog wel begrepen,
maar dat hij de andere kant op gaat, dieper afdaalt, dat begrijpen ze niet.
Waarom dan niet hier, waar Hij onder hun ogen is opgegroeid?

Als je leest dat Jezus rondtrekt door Galilea en de omgeving daarvan
zonder dat je weet welke bijklank dat gebied heeft, lees je er overheen
en ben je geneigd om gelijk naar Jezus’ optreden in Nazareth gaan.
Ik denk echter dat Lukas wil dat we erbij stilstaan waar Jezus begint met Zijn missie.
Op deze zondag van bevestiging van ambtsdragers is het goed om te beseffen
dat onze Heer Zijn missie niet begon in een keurig kerkelijk dorp
met kerken die tot de juiste richting binnen een kerk behoren,
maar in een gebied, waar op de synagogen nogal wat aan te merken was
en mensen die op andere gebieden niet snel in het bestuur van een synagoge kwamen
omdat ze er vreemde opvattingen op na hielden of op een bedenkelijke manier leefden.
Wellicht is dat de ervaring van een van de ouderlingen, die nu afscheid neemt:
Oldebroek staat bekend als een kerkelijk dorp,
maar ik ben er in mijn wijk ook heel wat tegengekomen die je zo zou kunnen plaatsen
in de omgeving van Galilea, het Galilea der heidenen, met de klank van Sodom.
Van de theoloog Eugene Peterson, die namens zijn kerk een gemeente stichtte
in een Amerikaanse nieuwbouwwijk, waar mensen woonden, die niets met geloof hadden
heb ik twee dingen geleerd: het evangelie is lokaal
en in een omgeving als de omgeving van Galilea ging Jezus niet preken of onderwijs geven,
maar ging Hij vooral het gesprek met mensen aan.
Lukas is voor hem het evangelie waar Jezus vooral in gesprek is en verhalen vertelt,
omdat de mensen waar Jezus mee in aanraking komen, God niet goed kennen.
Dat vraagt een andere manier van aanpak om hen met Christus in aanraking te brengen
dan een gezin of een dorp waar de mensen bekend zijn met het geloof.
Maar mensen nu heel bekend zijn met het geloof of juist niet,
de beste manier om hen met Christus bekend te maken is het evangelie lokaal aanbieden:
door er te wonen, met degenen die er wonen vertrouwd te worden,
Hun gewoonten leren kennen, hun taal leren spreken, een van hen te worden.
De ouderlingen kunnen daar wellicht iets in herkennen
Als je 4, 8 of 12 jaar lang dezelfde wijk hebt (hoewel er gewisseld is),
dan bouw je een band op en leer je de mensen anders kennen en heb je andere gesprekken
dan wanneer je maar één keer bij iemand langs gaat.

Ooit heb ik gelezen – ik heb het nooit terug kunnen vinden –
dat het uitdragen van het evangelie moeilijker is dan in een grote stad.
Om twee redenen: allereerst omdat de sociale controle groter is.
Ze weten het van je als je naar de kerk gaat en vaak ook als je ambtsdrager bent.
Ze weten ook hoe je als privépersoon bent, hoe je met je vrouw en kinderen omgaat,
wie je bent in de buurt – of je daar ook een vertegenwoordiger van Christus bent,
niet als officieel aangestelde ambtsdrager alleen,
maar als ook gewone gelovige buiten dat pak dat je op zondag draagt.
Ben  je er een van hen, of ben je een vreemde waardoor je ze moeilijker bereikt.
Een andere reden waarom evangelie uitdragen op een dorp zo veel moeilijker is,
is dat mensen op een dorp toch meer afwachten of je echt wel voor hen komt.
Doe je het plichtmatig, omdat je het doet, of heb je een hart voor hen.

Dat onze Heere Jezus niet plichtmatig de dorpen van Galilea afging
en een hart had voor de omgeving van Galilea dat niet zo goed bekend stond,
dat is bekend. Hij is zelf het voorbeeld van de herder die naar het verlorene op zoek is.

In Nazareth hebben ze dat wellicht mooi gevonden, maar hebben ze ook hun aarzelingen.
Vergeet Jezus met Zijn missie onder degenen die van God zijn afgedwaald
niet een belangrijke groep, namelijk degenen die altijd trouw gebleven zijn:
wel zijn gegaan naar de samenkomsten, waar Jezus zelf ook steeds naar toe ging.
Passen zij met wie Jezus opgroeide niet ergens in Zijn missie.
Het op zoek zijn naar degenen die afgedwaald zijn kan soms botsen
met de zorg voor degenen die altijd trouw de gemeenschap hebben gevormd.
Als je alles in het teken zet van evangeliseren, van werken onder mensen buiten de kerk
komt de eigen gemeente dan niet tekort?
Hebben zij ook niet recht op bezoek en aandacht, op een kerk die bij hen past?
Als Jezus in Zijn eigen plaats komt, zijn de verwachtingen hooggespannen.
Wat gaat Hij hier doen? Dezelfde wonderen die Hij elders doet?
Dezelfde preken houden, die Hij elders ook houdt?
Of zichzelf verdedigen waarom Hij eerst naar elders gaat
en waarom Hij daar in de omgeving van Galilea, waar ze van God los zijn,
zo met de mensen kan omgaan en zo mild preekt,eerder gezellig met hen optrekt
dan hen ernstig te waarschuwen voor hun eeuwige bestemming.
Heel begrijpelijk dat Jezus de gelegenheid krijgt om te lezen uit de rol
en niemand kijkt ervan op dat Hij een preek houdt naar aanleiding van het gelezene.
Of het een lezing is die bij die sabbat paste is niet duidelijk.
Jezus leest wel een paar verzen uit Jesaja die veel zeggen over Zijn missie.
De Geest van de Heere is op Mij, omdat Hij Mij gezalfd heeft.
Jezus kan hiermee uitleggen dat Hij er niet zelf voor gekozen heeft
om Nazareth uit te trekken en te gaan naar de omgeving van Galilea:
nee, het was een roeping; Hij weet zich gestuurd door de Heilige Geest.
Jullie zien mij als de jongen die bij jullie is opgegroeid,
over wie je allerlei verhalen kunt vertellen van wat je van Mij gezien hebt,
maar dat Ik ben uitgegroeid tot een profeet, meer dan een profeet zelfs,
Dat is jullie wellicht ontgaan. Ik ben niet zomaar een gezalfde, maar dé Gezalfde,
Jesaja had het over Mij en over Mijn komst.
Ik ben niet zo maar gekomen, om hier in het veilige en beschutte Nazareth op te groeien,
maar ik ben gekomen om het goede nieuws, Gods evangelie te vertellen
aan de mensen die nu niet met God leven.
Jesaja noemt hen armen.
Ze zijn arm, al hebben ze wellicht miljoenen op de bank en bewonen ze een mooie villa.
Ze zijn arm, omdat ze de rijkdom van God missen.
Om hen over God te vertellen.
Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent.

Ik raad u aan dat u van Mij goud koopt, gelouterd door het vuur, opdat u rijk wordt.
Ik ben gekomen, legt Jezus uit, om degenen die gevangen zitten in de zonde te bevrijden
uit de macht van de zonde, van de duivel.
Om degenen die het werk van God niet kunnen zien, omdat ze God niet kennen,
die blind zijn voor het werk van God in hun eigen leven, of in onze tijd de ogen te openen.
Een bijzondere tijd, want dit is de tijd waarin God laat zien wie Hij is:
Het jaar het van het welbehagen van de Heere.

Er zijn niet zoveel liederen en gezangen die gaan over de rondwandeling van Jezus.
De gezangenbundel die wij hebben springt van Kerst gelijk over naar de Lijdenstijd.
Het Liedboek voor de Kerken heeft er al meer.
Daarom vond ik het Opwekkingslied dat we zongen voor de preek zo passend:
Heer, Uw licht en Uw liefde schijnen, waar U bent zal de nacht verdwijnen.
In Zijn preek legt Jezus uit wat het concreet betekent
Dat door Hem, door Zijn komst de nacht in ons leven zal verdwijnen.

Het mooie van het ambt is dat je als ambtsdrager iets van Jezus mag laten zien,
op kleine schaal iets mag laten zien van onze Heere Jezus Christus,
Zoals Hij daar kwam in Nazareth en iets mag laten zien van wie Jezus is.
In dit gedeelte kunnen we iets zien van de ouderling, van de kerkrentmeester en diaken.
Diaken is Jezus in Zijn passie voor de armen,
voor de mensen die niet mee kunnen komen in deze maatschappij.
Dat het werk van de ouderling-kerkrentmeester niet alleen maar zakelijk is,
maar bedoeld is om de prediking van het evangelie mogelijk te maken,
zien we hier: er is een ruimte om als gemeente samen te komen,
er is een rol waaruit gelezen wordt, een zetel waar Jezus zijn boodschap kan vertellen.
Dat is allemaal dienstbaar aan de voortgang van het evangelie.
Het werk van de ouderlingen zien we terug als Jezus op zoek gaat
naar degenen die niet in de kerk komen,
hen juist opzoekt om met hen in gesprek te gaan over God,
om hen te bewegen om te geloven, om terug te keren, om tot inkeer te komen.
We zien er ook iets van terug als Jezus de rol aangereikt krijgt.
Preken is geen eenzame koers en al helemaal geen egotripperij,
maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de kerkenraad – vooral voor ouderlingen.

Waar alle ogen gespannen toekijken wat Jezus zal zeggen en zal doen,
waarschuwt Jezus hen voor teleurstelling.
Vanmorgen kun je het gevoel hebben als ambtsdrager dat je ook wel moet teleurstellen,
want je bent Jezus niet.
Je wordt wel bevestigd of herbevestigd als ambtsdrager, maar zoals Jezus
dat zul je nooit worden. Hij is onze Heer en wij zijn maar dienaren,
al ben je geroepen om in Zijn naam te gaan en mag je Hem vertegenwoordigen.
Op momenten tijdens een bezoek of tijdens een vergadering,
tijdens een TOV-groep of tijdens het zoeken naar leiding voor de kinderclubs
kun je wel eens het gevoel hebben: Was Jezus zelf maar hier
en kon Hij mij helpen, kon Hij Zijn grootheid en macht laten zien.
Het is hier net of ik in de omgeving van Galilea ben,
waar je zo weinig van Christus’ werk kunt zien.
Wat moet er van terecht komen?
Wat Jezus in ieder geval laat zien is dat geloof in Hem geen vanzelfsprekendheid is.
Zijn eigen mensen, die daar zitten met een zekere trots
– die Jezus is toch maar mooi hier opgegroeid –
kijken alleen naar Jezus zoals zij Hem kennen: de jongen die hier vandaan kwam
en die ook wel een beetje van hen moet blijven.
Het valt mij op dat het zien van Jezus bij Lukas vaak een rol speelt, ook hier:
alle ogen zijn op Jezus gericht. Maar welke Jezus zien ze?
Een van hen, die wat bijzonderder is dan hen? Of zien ze de Zoon van God,
die gekomen is, niet alleen om het evangelie te prediken, maar zelf evangelie is,
die niet alleen maar gekomen is om te vertellen over de bevrijding van de zonde,
maar die zelf van de zonde bevrijd.
Die degenen die van God verwijderd zijn niet alleen maar opzoekt,
omdat daar een uitdaging ligt of omdat Hij met Zijn radicaliteit zich niet thuisvoelt
bij zijn dorpsgenoten die alles maar bij het oude houden,
maar omdat Hij de Goede Herder is, die het verlorene thuisbrengt.
Waar Jezus komt, zal de nacht verdwijnen.
En Jezus wil komen, waar jij denkt dat het niets wordt,
of wanneer je denkt dat er niets van terechtkomt.
Jezus zocht niet alleen de omgeving van Galilea op, het Sodom van Zijn tijd,
maar ook Nazareth – omdat Hij ook daar het evangelie wilde brengen
ook daar wilde redden, wilde genezen van geestelijke blindheid.
Zo mag je Jezus verwachten op alle momenten.
Soms werkt Hij door je heen, soms mag je zelf zien hoe Hij werkt
en soms moet je wachten tot Hij op Zijn tijd komt.
Maar het is waar: waar Jezus is, zal de nacht verdwijnen.
Zo mogen jullie dienstbaar zijn – toegewijd aan Zijn eer.
Amen

Preek zondag 22 september 2019

Preek zondag 22 september 2019
Bevestiging ouderling (kerkelijk werker) & voorbereiding Heilig Avondmaal
Schriftlezing: 1 Korinthe 1:1-17.
Tekst: 1 Korinthe 1:8-9

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Op 2 mei 1999 was er een belijdenisdienst, waarbij er aan een van de aanwezigen
een tekst werd meegegeven uit het gedeelte dat we lazen.
De tekst zal in de oude Statenvertaling geklonken hebben:
God is getrouw, door Welken gij geroepen zijt
tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere.
Onze kerkelijk werker deed in die dienst openbare belijdenis van het geloof,
samen met zijn vrouw, met wie hij bijna een jaar eerder was getrouwd.
Een tekst die spreekt over de roeping om te leven met Christus,
om als gewone gelovige je leven toe te wijden aan onze Heere,
Die Zijn leven gaf aan het kruis op Golgotha.
Op dat moment had je er vast nog geen idee van
dat er een specialere roeping zou komen,

waarbij je met de gaven die de Heere je gegeven heeft
En de ontwikkeling die je hebt doorgemaakt en alles wat je hebt geleerd onderweg
een gemeente zou mogen dienen.
Je bent daar langzaamaan naar toegegroeid.
Je zette je in voor het jeugdwerk in je eigen gemeente
en bent later een opleiding gaan volgen,
waarmee je kerkelijk werker zou kunnen worden.

Je deed mee aan verschillende evangelisatieactiviteiten
en raakte in de afgelopen tijd betrokken bij GlobalRize.
Bij dat alles had je nog je gewone baan in de keukens.
Nu je kerkelijk werker wordt, krijgt je belijdenistekst een extra betekenis:
een roeping om een gemeente te dienen door middel van bezoekwerk, catechese,
bijbelkringen, toerusting en misschien ook wel prediking.

Niet dat het werk dat je voorheen deed minderwaardig is.
Als Paulus erover spreekt dat hij geroepen is als apostel
wil hij daarmee niet zeggen dat het werk dat gemeenteleden doen die geen ambt hebben
minder is in het koninkrijk van God, of dat zij geen roeping hebben.
Integendeel: Paulus begint zijn brief met zijn roeping, maar gaat in de volgende zin door
over de roeping die gewone gemeenteleden hebben.

Roeping is niet alleen maar iets voor degenen die een ambt hebben binnen de kerk,
die geroepen zijn om ouderling, ouderling-kerkrentmeester, diaken, predikant te zijn.
Nee, ieder gemeentelid is geroepen.
Paulus spreekt in vers 2 over geroepen heiligen.
Ieder, zoals u of jij hier in de kerk zit bent geroepen om een heilige te zijn.
Die roeping kun je niet doorschuiven naar een ander; die roeping geldt voor een ieder.
Roeping komt ook voor in de belijdenistekst die meegegeven werd:
Je bent door God geroepen.
Met roeping bedoelt Paulus
dat de Heere met ieder van ons afzonderlijk bezig is (geweest)

om je zover te brengen dat je in Christus gaat geloven.

Dat kan op verschillende manieren: Voor Paulus was het een vrij abrupte gebeurtenis,
waarbij zijn leven helemaal op de kop werd gezet.
Zijn roeping kwam toen hij door een fel licht van zijn paard op de grond werd gegooid
en een stem uit de hemel hoorde: Saul, Saul, waarom vervolg je mij.
Dat je zo duidelijk de stem van onze Heere hoort, kan nog steeds gebeuren
en ook dat je leven van het ene moment op het andere moment totaal wordt omgegooid.
Je hoort je naam, je wordt aangesproken en je weet, dat is niet zomaar een stem,
maar een stem van Christus. Hij roept mij en ik kan die stem niet naast mij neerleggen.
Ik moet daar wat mee. Ik moet gehoorzamen.

Het kan ook zijn dat de manier waarop de Heere in je leven werkt
veel minder duidelijk is.

Het kan beginnen met een voorzichtig verlangen.
Je krijgt wat interesse, je denkt na over bepaalde vragen, je zou meer willen weten.
Of er is sprake van een onrust, die je niet goed begrijpt.
Je moet iets, maar je weet niet goed wat.
Je denkt erover na, je gaat naar iets op zoek.

Er zijn veel verschillende manieren, waarop de Heere in ons leven kan werken.
Het einddoel is wel hetzelfde, een aards en een hemels einddoel.
Het hemelse einddoel is dat als Christus terugkomt Hij bij de Wederkomst
je niet veroordeelt, maar welkom heet in het Vaderhuis en je toegang biedt tot de hemel.
Het aardse einddoel is dat je al iets van de hemel hier op aarde mag ervaren,
omdat je Christus kent.

Dat kennen is niet alleen maar iets van je verstand,

waarbij je kunt vertellen wie Jezus is en hoe Hij leefde,
dat je de verhalen kunt navertellen.
Nee, het gaat in het kennen van Christus om een relatie,
dat je een band hebt met Christus,

dat je diep van binnen in jezelf weet: Ik ben van Christus.
Ik hou van Hem en mijn leven is voortaan van Hem en voor Hem.
geroepen (…) tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus.
Gemeenschap – Paulus spreekt hier van koinonia.
Koinonia is dat wat een groep mensen samen deelt.

Gisteren stond ik aan de lijn om te kijken bij het voetbalteam van mijn zoon
en langs de lijn stonden ouders van beide kanten
en ze waren sterk bij het spel betrokken.

Ze gingen er net zo in op als de spelers in het veld.
Dat is koinonia: dat je op het team dat speelt betrokken bent, dat je ze steunt.
Koinonia kan ook zijn dat je als familie bij elkaar bent.
Op zondagmorgen uit de kerk bij elkaar of op een verjaardag.
Ik spreek geregeld echtparen die een jubileum hebben.
Voor de meeste jubilerende echtparen is er vaak een cadeau waar ze naar verlangen.
Dat is niet een verre reis of een mooie tuinset,
maar gewoon weer even met elkaar als gezin ontbijten, zoals het vroeger was,
met de kinderen op dezelfde plek.
Het mooiste moment van de dag is niet wanneer de burgemeester komt,
maar wanneer ‘s morgens vroeg de bel gaat, er een ontbijtmand wordt bezorgd
en de kinderen een voor een binnen komen waaien om samen te ontbijten.
Dat is koinonia: dat je samen bent en de band samen beleeft,
weet en ervaart dat je bij elkaar hoort.
Die koinonia, die gemeenschap, is er ook in het geloof.
geroepen tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus.

Zo bij Christus zijn en delen in wat Christus heeft en geeft – dat is gemeenschap, koinonia.

Zoals een gezin aan tafel zit en dan ervaart dat je bij elkaar hoort.
Bij koinonia gaat het om een band die heel diep gaat, die je samen beleeft.
Er is geen enkele band, die zo diep gaat als de band van de gelovige met Christus,
of het moet een relatie tussen man en vrouw zijn,
of de liefde die er tussen ouders en kinderen is.
Paulus vergelijkt de gemeenschap met Christus niet voor niets met het huwelijk
of het leven in het gezin.

Hier in dit hoofdstuk speelt het beeld van het gezin mee
als Paulus in vers 2 spreekt over Sosthenes als onze broeder.
Wij geloven dat we in de kerk bij Christus horen:
als kinderen in het gezin van onze hemelse Vader, waar we allemaal thuis horen.

Aan dat bij Christus horen gaat wel iets vooraf:

Dat je hart open gaat voor Hem, dat je een antwoord geeft als Hij je roept.
Dat je weet en gelooft: Christus is ook voor mij gestorven
en het was nodig dat Hij voor mij aan het kruis ging.
Als ik dat niet heb, dat niet geloof, daar niet in deel, dan ben ik verloren.
Dat is niet wat God wil: dat we verloren gaan.
Hij is niet voor niets in jouw, in uw leven bezig, omdat Hij iets anders met ons wil:
dat we die gemeenschap met Christus hebben.

Als jubilerende echtparen verlangen om met hun kinderen, die uit huis zijn te ontbijten,
zit er een bepaald heimwee in: de tijd dat je als gezin nog bij elkaar was.
Als God ons roept om tot de gemeenschap van Christus te komen,
zit daar als het ware ook heimwee in: de tijd van het paradijs,
Waarin zo dicht bij God leefden en de Heere bij de mensen kwam.
God zegt: die gemeenschap wil ik weer terug.
Ik wil dat je weer bij me bent, dat je weer bij Mij aan tafel zit, net als vroeger.
Ik wil dat je weer Mijn kind bent en niet meer dat contact met Mij vermijdt,
dat je je niet meer tegen Mij keert, dat je je tegen Mij verzet, tegen Mij in opstand bent.
Zo is de Heere bezig om te roepen, zodat je komt.

Volgende week zal er een tafel staan, waar we weer bij de Heere mogen zitten.

Om te vieren dat we mogen delen in Christus,
om te vieren dat we weer bij God mogen komen
om te gedenken dat er van Gods kant, van Christus’ kant heel wat nodig was:
dat Hij moest sterven aan het kruis voor onze zonden.
U bent geroepen tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus.
Aan de tafel waar we brood eten, dat heen wijst naar hoe Christus gaf,
Wijn die we drinken, die ernaar wijst hoe Christus zichzelf gaf.
Het zal voor de meeste gemeenteleden een hele stap zijn om aan het avondmaal te gaan.
Er is zoveel dat je aanklaagt, van de voorbije weken of van heel lang terug.
Dat is het verschil met kinderen die op de trouwdag van hun ouders komen ontbijten
om de feestvreugde te vergroten en nog eens weer te ervaren hoe het vroeger was.
Ik hoop alleen wel dat als u niet kunt aangaan, als jij niet naar voren kunt lopen,
dat er een lege plaats is en dat je door de Heere wordt gemist.
Als je nog niet zo ver bent, moet je toch eens aan de slag met wat je dan wel nodig hebt
om zover te komen om naar voren te gaan en aan tafel te zitten.
Als je nog geen belijdenis gedaan hebt,
kun je beginnen om belijdeniscatechisatie te volgen.

Als je nog te weinig geloof hebt, nog vast zit aan je zonden,
mag je je daarbij niet neerleggen.
Dat mag je niet accepteren. Er moet dan wat gebeuren.

Want ook jij, ook u bent geroepen tot die gemeenschap met Christus,
geroepen om één te zijn met Hem.
Dat is het einddoel.
Het einddoel is wel hetzelfde, een aards en een hemels einddoel.
Het hemelse einddoel is dat als Christus terugkomt Hij bij de Wederkomst
je niet veroordeelt, maar welkom heet in het Vaderhuis en je toegang biedt tot de hemel.
Het aardse einddoel is dat je al iets van de hemel hier op aarde mag ervaren,
omdat je Christus kent.

Binnen de kerk helpen we elkaar om dat einddoel te bereiken.
Natuurlijk, we kunnen dat niet aan elkaar geven. Dat kan alleen de Heere.
We kunnen het er wel met elkaar over hebben.
We kunnen elkaar aanspreken, stimuleren.

Vanmorgen zijn namen van broeders afgekondigd,
die over enkele weken gekozen kunnen worden.

De taak, waarvoor zij gekozen kunnen worden, is
om elkaar te helpen dat einddoel te bereiken.
Dat we gehoorzaam zijn, ons overgeven aan Hem, ons hart openstellen, ons toewijden.
Als we nieuwe kerkelijk werker hebben om vandaag als ouderling bevestigd te worden
is dat vanwege dat einddoel.

De gesprekken die gevoerd worden, al gaan ze soms over heel gewone dingen
en vraag je je na afloop af of het wel een pastoraal gesprek mag worden gevoerd,
de Bijbelkringen die je leidt, de catechisaties die je voorbereidt en geeft:
om gemeenteleden, jong en oud, te helpen dat einddoel te bereiken.
Dat is best een hoge roeping, iets dat veel van je kan vragen.
Iets wat ook op je kan drukken en kan voelen als een zware last.

Want stel dat er toch iemand verloren gaat, omdat jij niet genoeg verteld hebt,
niet genoeg genodigd hebt of gewaarschuwd.
Dat kan je aangerekend worden als Christus terugkomt.
En toch spreekt Paulus over de mogelijkheid dat dat je niet aangerekend wordt.
Dan denk je al snel: het gaat erom dat je je best doet en hard werkt,
als je dan faalt, mag dat je niet aangerekend worden, want je bent ervoor gegaan.

Nee, het gaat niet om wat wij presteren, om hoeveel bezoeken we afleggen,
hoeveel uren we maken voor Gods koninkrijk.
Als Christus terugkomt, zal Hij allereerst naar één ding vragen
En ons erop beoordelen of we dat gedaan hebben: uitzien naar de Wederkomst.

Ook dat kan nog weer een prestatie worden.
Het gaat om een houding, waarbij je alles van God verwacht.
Ik heb het zelf niet. Ik kan het niet voor elkaar krijgen in eigen kracht.
U moet het doen.
Wat ik kan is alleen maar een gave die U geeft.

Zoals Uw eerste komst naar de aarde een geschenk was, een gave
en ook de Wederkomst een geschenk is, een gave van God.
Daar kun je tegenop zien, om Christus te ontmoeten,
net zoals het veel spanning kan geven om aan het avondmaal te gaan.
Heb ik wel genoeg geloof? Leef ik er wel genoeg naar?
Is mijn zondelast niet te zwaar om van mij afgenomen te worden?
Alles wat ik naar God verkeerd gedaan heb, of naar anderen:
wie kan dat van mij afnemen?

Paulus spreekt erover: We kunnen onberispelijk voor God verschijnen.
Paulus bedoelt dat er een mogelijkheid is, dat we niet aangeklaagd worden,
omdat Christus onze zonden, onze schuld gedragen heeft.

Er is heel wat dat ons aanklaagt, maar God geeft ons de waardigheid,
om Hem te ontvangen in ons hart, om te delen in Zijn gemeenschap,
een te worden met Hem, om naar de tafel te komen om brood te eten, wijn te drinken.
Hij kan ons ook een waardigheid geven, waarmee we voor God kunnen verschijnen
en bij de Heere in de hemel kunnen komen.
Hij wil dat doen en Hij zal dat doen.

Paulus spreekt over een zekerheid, waarmee God ons die belofte geeft:
God is trouw. Paulus bedoelt daarmee: Wat God belooft, zal Hij nakomen.
Als Hij toezegt dat Hij je zonden zal wegnemen, zal Hij dat ook doen.
Als Hij je roept om tot Hem te komen, zal Hij als je komt niet zeggen: jammer dan.
God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon.

Die trouw is de basis.
De basis waarop we geroepen worden, de basis van ons werk in de kerk,
de basis waarop we avondmaal kunnen vieren.
Omdat God trouw is, kunnen we komen tot Hem, kun je werken.
Zie slechts op Hem: als je hier werkt omdat Christus nog niet is teruggekomen.
Zie hoe Hij trouw is, hoe Hij mensen roept en wint voor Zijn koninkrijk,
Hoe Hij je de kracht geeft om dit werk te doen.
Totdat die dag is aangebroken, dat er geen kerkelijk werkers meer nodig zijn,
geen predikanten, misschien ook geen keukenzetters of verkopers van keukens,
omdat Christus gekomen is en ons tot ZIch neemt in Zijn heerlijkheid.
Met die trouw, die rust in het werk van Christus op Golgotha
en ons klaar maakt om Hem te ontmoeten, bij het avondmaal of bij de Wederkomst,
kan een kerkelijk werker aan de slag in de gemeente
en kan de gemeente zich voorbereiden om aan de tafel van de Heere te komen.
Zie slechts op Hem. Hij, die trouw is, zal het doen.
Amen

Preek zondag 23 april 2017

Preek zondag 23 april 2017
Bevestiging jeugdouderling.
Jeremia 16:14-18
Johannes 21:1-19 (tekst vers 15)

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

In heel de Bijbel zien we dat de Heere van mensen gebruik maakt voor Zijn dienst.
Er zijn profeten geweest, die Zijn boodschap verteld hebben.
Koningen, die namens God over Zijn volk regeerden.
Priesters, die in de tempel dienst deden om te offeren en te bidden voor het volk.
In het Nieuwe Testament komen daar de discipelen erbij en later diakenen en apostelen,
mensen die op pad gingen om het evangelie te verkondigen en gemeenten te stichten,
en als zo’n gemeente er dan was, een taak hadden om de gemeente intern op te bouwen.
Ook vandaag de dag maakt de Heere gebruik van mensen om Hem te dienen,
met bijvoorbeeld taken binnen de kerk: predikanten, ouderlingen en diakenen.
Dat zijn dan degenen die een ambt vervullen, maar zij niet de enigen.
Kijk alleen maar naar wat de koster doet, de organist, de leiding van de kindernevendienst.
Vandaag, bij de bevestiging, zien we dat weer opnieuw:
God maakt gebruik van mensen om Hem te dienen.
Wat een jeugdouderling mag doen, heeft wel iets weg van wat Christus tegen Petrus zegt:
Weid mijn lammeren!
Christus legt de zorg voor degenen die bij Hem horen bij mensen neer,
om in Zijn naam voor hen te zorgen, hen te weiden, hen te hoeden.
Dat is een eervolle taak dat je als mens iets mag doen in naam van je Heer.
Het is ook een spannende taak, want het is een hele verantwoordelijkheid:
Je doet het niet voor jezelf, maar voor je Heer
en wie zijn wij als mensen, dat wij dat kunnen doen?
Dat leeft hier in Oldebroek heel sterk:
Er zijn er die de eerste keer als ze benoemd of gekozen worden tot ambtsdrager
toch bedanken, omdat ze het idee van zichzelf hebben dat ze daarvoor niet geschikt zijn.
Die als ze de opdracht van Christus zouden krijgen: Hoed mijn schapen
daar nachten van wakker zouden liggen, van de verantwoordelijkheid
En zelfs als het zou gaan om het weiden van de lammeren, de kleintjes binnen de gemeente
dat nog niet durven aan te gaan,
misschien ook wel uit angst dat ze te weinig geloof hebben,
de moed niet hebben, omdat ze klein van zichzelf denken
en blij zouden zijn, dat zij niet als Petrus zijn gevraagd
en die blij zijn dat de vacature van jeugdouderling nu vervuld is,
zodat zij niet gevraagd hoeven te worden om iets te doen, om verantwoordelijkheid te nemen.
Weid mijn lammeren, hoed en weid mijn schapen
– daarin geeft Christus een verantwoordelijkheid aan mensen,
God maakt van mensen gebruik om Zijn koninkrijk te bouwen,
om Zijn gemeente te weiden en te beschermen.
Weid mijn lammeren, hoed en weid mijn schapen
Weiden en hoeden – dat doet een herder
en de herder, dat is allereerst de Heere Jezus.
Hij gebruikt ons als mensen, als gelovigen om iets van Hem te laten zien,
dat in wat we in de gemeente doen iets zichtbaar wordt van Christus zelf.
Dat mensen in de gemeente merken dat er een Herder is,
dat Christus de Herder is, omdat er mensen in de gemeente zijn met verantwoordelijkheid,
die ook als een herder zijn,
die de medechristenen, de andere broeders en zusters weiden en hoeden.
Voor een jeugdouderling, de taken binnen het jeugdwerk:
de kinderclubs, zondagsschool en kindernevendienst.

Hier wordt één leerling verantwoordelijk gemaakt voor het weiden en het hoeden lijkt wel,
maar dat is, denk ik, niet de gedachte.
Het gaat er niet om, dat de verantwoordelijkheid van één wordt neergelegd,
maar het is meer een aanwijzing van hoe wij binnen de gemeente met elkaar omgaan.
Voor elkaar een herder zijn, elkaar weiden,
meenemen naar de grazige weiden van Gods Woord,
meenemen naar de stille wateren, waar onze dorst naar God gelest kan worden,
waarin water de vinden is, bij Johannes beeld voor de Heilige Geest.
Weiden en hoeden, dat is andere gemeenteleden brengen bij Christus,
verantwoordelijk zijn voor elkaar.
Want klonk niet op een van de eerste bladzijden van de Bijbel die vraag:
Ben ik mijn broeders hoeder?
Ja, binnen de gemeente zijn we elkaars hoeder,
zijn we de hoeder van onze broeders en zusters,
en dat is niet alleen voorbehouden aan ambtsdragers,
al moeten ze wel zo hun taak invullen, dat ze niet voor zichzelf in de kerkenraad zitten,
maar om de gemeenteleden te weiden en te hoeden,
ook de lammeren van de gemeente, de kinderen en de jongeren.
Want zij zijn net zo goed onderdeel van de gemeente.
In de kerk tel je niet pas mee als je volwassen bent,
maar ook als je kind bent en jongere.
Vandaar dat er heel wat voor jullie gebeurt.
Dat doen we, zodat jullie Christus leren kennen als jullie herder
en dat je in de clubleiding of de leiding van de zondagsschool, van de jeugdouderlingen
iets zichtbaar ziet worden van Christus.
Dat je bij jezelf denkt: ik hoor verhalen over de Heere Jezus,
maar hoe ik kan geloven en wie de Heere Jezus voor mij is,
dat zie ik ook aan die jeugdouderling, aan die zondagsschoolleiders,
aan de andere mensen in de kerk.

Christus geeft die opdracht niet zomaar, je zou kunnen zeggen:
Er zit een voorwaarde aan vast om deze taak op je te kunnen nemen.
Een minimale eis, en dat is niet of je vergaderingen kunt leiden
en goed met kinderen en tieners kunt omgaan, of dat je goed in organiseren bent,
de vraag is of je van de Heere Jezus houdt.
Daar begint de Heere Jezus mee, voordat Hij deze taak aan Petrus toebedeeld:
Petrus, houd je van Mij?
Zou Jezus daar wel naar moeten vragen? Bij Petrus en bij ons?
Want had PEtrus nog niet zo heel lang geleden aangegeven
dat hij van Jezus niets moest weten, dat hij niet bij Jezus hoorde en zelfs Jezus niet kende.
Dat is een vraag, die je wel aan een kind zou kunnen stellen,
die daar heel spontaan: “Ja, natuurlijk!” op kan zeggen,
maar als je tiener bent, kun je daar soms al wat voorzichtiger op reageren,
en als volwassene kun je nog wat terughoudender zijn,
omdat je van jezelf niet altijd waar kunt maken, dat die liefde er altijd is
en dat je ook wel eens als Petrus bent, die de ene keer getuigt
en de andere keer wegloopt, omdat hij het niet ziet zitten bij Jezus te zijn in dat paleis.

Jezus vraagt aan Petrus niet naar zijn liefde voor Jezus als zodanig.
De Heere Jezus vraagt of de liefde die Petrus heeft sterker is dan die van de anderen.
Daarin klinkt iets door van concurrentie, jezelf met anderen vergelijken,
van jezelf vinden dat jouw liefde het sterkst is
en dat wat jij voor Christus doet meer is en gepassioneerder is
dan van andere mensen in de kerk.
Als ik het niet doe, dan staat er niemand op.
Zo heb ik het niet geproefd, eerder een bereidheid dat je iets wilt doen binnen de gemeente,
omdat je je verantwoordelijk voelt en je steentje wil bijdragen
en ik hoop, omdat je ook de mooie kant ziet van het weiden van de lammeren,
dat je dat graag, van harte voor Christus wilt doen.
Dat vergelijken kom ik wel eens tegen in de gemeente.
Dan zeggen de mensen: er is maar een handjevol mensen, die zich echt inzetten.
Het zijn steeds dezelfden.
Als je niet oppast, denk je van jezelf: Wat ik doe, is meer.
Mijn inzet overtreft die van anderen.
als dat je drijfveer is, om te laten zien wat jouw inzet is,
om te laten zien, dat jij niet beroerd bent om iets te doen, terwijl anderen het erbij laten zitten, voor je gevoel, dan heb je maar een beperkte basis en red je het niet
Want is dan de liefde voor Christus de basis, de zorg voor de gemeente
of uiteindelijk dat jij gezien wordt en jouw inzet echt op waarde wordt geschat?
Petrus, is jouw liefde groter dan die van de mede-leerlingen?
En liefde is hier ook praktisch: doe je meer, loop je harder?
Dat idee om te gaan vissen, wilde je daarmee iets laten zien naar de anderen toe?
Toen je overboord sprong, was dat echt om de Heer te ontmoeten
of zat daarin iets ook van: Kijk mij eens vol enthousiasme en spontaniteit zijn?
En toen ik vroeg om iets te halen, stond jij toen maar niet al te graag op
om de indruk te wekken dat die grote visvangst vooral aan jou te danken is?

Gemeente, ik heb zitten puzzelen, waarom de Heere Jezus vraagt naar het meer
van Petrus’ liefde, waarom Hij PEtrus dwingt om zich te vergelijken met de anderen.
Dat heeft met het paleis te maken, waar Petrus Jezus verloochende,
maar het zou ook wel eens te maken kunnen hebben, met het initiatief dat Petrus nam,
de avond ervoor: om te gaan vissen.
Ik was eerst van de gedachte, dat vissen betekent: je gewone werk weer oppakken,
maar in de afgelopen week kwam ik een verwijzing tegen naar het Oude Testament
waarin het beeld van vissen gebruikt wordt:
vissen die door een net uit zee, uit het meer worden gevist.
Dat is in Jeremia het beeld van de Joden die over heel de wereld zijn verspreid
en door God weer thuisgebracht worden.
Zoals een net veel vissen opvist, zo wordt door God elke Jood, waar hij of zij zich ook bevindt
opgehaald en thuisgebracht.
Zou Petrus van mening zijn, dat dat werk nu moet beginnen:
Niet terug naar huis, maar aan de slag, om overal vandaan de verstrooiden thuis te brengen?
Had Jezus dat niet gezegd: Als Ik aan het kruis verhoogd zal zijn,
zal Ik iedereen naar mij toe trekken, ook de Joden die in de diaspora zijn?
Zou Petrus de gedachte hebben gehad: nu moeten we daar maar mee beginnen?
We moeten wat gaan doen voor Jezus? Dat is onze taak?

Ze zijn bij elkaar aan de Zee van Tiberias.
Dat is niet zomaar, Johannes verbindt met eerder, ook aan de Zee van Tiberias,
toen er een grote menigte was, zonder eten.
Er was alleen een jongetje met 5 broden en 2 vissen
en Jezus maakte daar zoveel van, dat de hele menigte gevoed kon worden.
Op de plek hadden ze het kunnen weten: Jezus voorziet zelf in een ruime overvloed.
Maar als zij gaan vissen, de hele nacht door, vangen zij niets.
Wat zij voor Christus doen, dat levert niets op.
Dat is soms ook herkenbaar, en dat is soms ook heel pijnlijk,
dat je lang werkt, maar dat je aan het einde helemaal niets hebt: lege netten.
Dan staat er op die morgen een man aan de oever die vraagt om een kleinigheid.
Heb je niet een geslaagde clubavond, niet een goede vergadering,
een goed uitgevoerd actiepunt dat goed in de gemeente landde?
Kun je niet vertellen over één jongere die door jouw inzet is gaan geloven?
‘Wij hebben niets.’ Ze moeten het antwoord schuldig blijven.
Hadden ze misschien grootse verwachtingen gehad over wat ze Christus konden aanbieden?
Heere, in Uw afwezigheid hebben we deze oogst binnengehaald.
Kijk eens wat we U kunnen aanbieden?
Nee, niets – een teleurstellend antwoord, om machteloos van te worden.
De hele nacht gewerkt en niets gevangen.
Als je succes hebt, dan vergeet je soms ook wel hoe zwaar het was om te doen.
Maar als het niets oplevert, kun je daar erg ontmoedigd door worden.
Dan komt de teleurstelling des te harder aan.
‘Nee, ook al hebben wij de hele nacht hard gewerkt, wij kunnen U niets bieden.’
En dan zegt Jezus: werp het net aan de andere kant:
Zouden ze het niet geprobeerd hebben, die hele nacht door
als het niet lukte om het dan voor een andere boeg te gooien?
Zoals je ook als jeugdouderling of clubleiding van alles onderneemt,
als jij je doel niet bereikt en de opbrengst niet is wat je ervan verwachtte.
De andere kant: dat is vlakbij, dat is waar ze het allang hadden geprobeerd,
maar waar niets was te vinden, waar ze niets hadden gevangen.
De andere kant – dat is niet waar ze niet hadden gekeken,
maar dat is waar Jezus voorziet, binnen de gemeente, in de activiteiten die je onderneemt,
in je eigen geloofsleven – Jezus die voorziet en in grote mate schenkt.
Jezus verschijnt, waar de discipelen niets hebben, om hen te schenken,
niet een beetje, maar een overvloed, waarbij niemand tekort komt.
Jezus vraagt om iets erbij, toespijs, je hebt het niet, maar je ontvangt op Jezus’ bevel
een enorme zegen die je niet had verwacht en waar je niet meer op rekende.
En dan zitten ze aan een kolenvuur, net zo’n vuur er eerst was
in het paleis waar Petrus zich aan warmde, maar waar hij niet bij Jezus bleef.
Ze zijn al aan het eten en de vissen die binnengebracht zijn, zijn niet eens nodig.
Alles is al binnen, er is genoeg.
Is hun werk dan voor niets? zou je denken.
Maar nee, Jezus zegt: haal waar van wat jullie gevangen hebben.
Wat Hij daarmee bedoelt: eigenlijk hoeven jullie helemaal niets in te brengen,
want Ik breng alles al in.
Jullie werk is er alleen maar bij, als je het met mijn werk vergelijkt.
Maar dat mag er juist ook wel zijn.
Dat heeft zijn waarde, dat wordt gehonoreerd.
Hoe klein je bijdrage ook is en hoe schamel je oogst – Christus doet daar niet lacherig over.
Het mag meedoen, een bijdrage zijn aan die maaltijd.
Eigenlijk niet nodig, want alles is er al, maar het wordt niet weggeschoven.
Ons werk is er slechts voor erbij, eigenlijk is alles er al
en toch mogen we inbrengen, mogen we onze daden aanbieden:
Heer, dit hebben wij voor U gedaan.

En dan zitten ze aan de maaltijd, voor de tweede keer bij de Zee van Tiberias,
dat Christus hen eten geeft terwijl ze zelf niet hadden.
Ze durven niets te vragen, want ze zien hoe in hun eigen tekort Jezus geeft in Zijn volheid.
Ze worden gevoed, daar aan die maaltijd,
hongerig als ze zijn van een hele nacht hard ploeteren zonder resultaat,
hongerig als ze zijn van het binnenhalen van die zware last.
Ze worden verzadigd.
Dat is niet zomaar.
Dat zegt ook iets over het gemeentewerk.
Als Christus ons opdraagt, geeft Hij daarvoor al genoeg om te eten,
genoeg om het aan te kunnen, mogen we teren op wat Hij reeds aanreikte.
En die maaltijd is het beeld van het samenzijn, het samenleven met Christus,
dat we zijn waar Hij is.
Alleen vandaar uit kunnen we ook iets binnen de gemeente doen,
kunnen we medewerker van Christus zijn, als Hij ons eerst voedt en versterkt,
als Hij ons eerst weidt en hoedt.
Weiden en hoeden – dat is eigenlijk niet meer dan delen van de volheid van Christus,
uitdelen van wat je aan de maaltijd krijgt.
Waarbij het niet gaat of de een meer doet dan de ander,
maar of we het van die maaltijd vandaan halen,
Of wij zelf onze voeding bij Christus vandaan halen.
Petrus, heb jij Mij lief? Dat is de vraag of wij daar ook aan die maaltijd zitten,
Waar de opgestane Heer Zijn voedsel geeft om Zijn kerk te versterken.
Weid mijn lammeren en hoed Mijn schapen – dat is niet zomaar een losse opdracht,
Dat is een opdracht uit het gevoed zijn door Christus zelf,
een doorgeven van wat jijzelf van Hem ontvangen hebt.
Dat gaat niet in concurrentie, niet in vergelijken met elkaar,
maar dat gaat om de vraag of je wat je moet uitdelen wel van de goede plek vandaan hebt,
van die maaltijd, waar Christus is, waar je samen met Hem mag zijn
en je eigen geloof gevoed en gesterkt wordt.
Zelfs iemand die gezegd heeft Jezus niet te kennen en niet bij Hem te horen,
zelfs iemand die denkt te weten wat Hij voor Jezus moet doen,
mag aanzitten en zich eerst laten voeden en versterken en dan uitdelen.
Wat Jezus Petrus en ons wil leren is dat wat wij doen,
niets is als we het niet eerst van Hem krijgen.
Heeft dat ook niet met het kruis op Golgotha te maken,
dat daar, in de uitroep van Jezus “Het is volbracht!” dat daar onze liefde ontspringt
liefde die wij niet uit onszelf hebben, maar die bij Hem vandaan komt,
die door Hem in ons ontspringt
en naar anderen toegaat, om ook anderen te winnen voor Christus.
God maakt van mensen gebruik, mensen als Petrus, als deze jeugdouderling, als u en ik.
Hij geeft liefde – om vervolgens ons te bevragen op die liefde,
om vervolgens als wij kunnen belijden, misschien stamelend, dat wij van Hem houden,
die liefde mogen uitdragen aan anderen.
Aan kinderen en jongeren, aan mensen binnen en buiten de gemeente.
Zodat als Jezus aan hen die vraag stelt, zij mogen antwoorden:
U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd.
Amen