Vervulling van de belofte in het Oude Testament?

Vervulling van de belofte uit het Oude Testament?

Vooral rondom Kerst duikt de gedachte op, dat het Oude Testament spreekt van een belofte, die in het Nieuwe Testament vervuld wordt. Dat heeft wellicht ook te maken met de gedeelten uit Mattheüs en Lukas over de aankondiging en geboorte van Jezus, waarin aangegeven wordt dat hetgeen beschreven is in de Schriften vervuld wordt.

Omdat ik komende zondag preek over Mattheüs 1:1-17 ga ik na wat de waarde is van de gedachte van Jezus als vervulling van het OT.

Daarvoor raadpleeg ik een boek van de oudtestamenticus Horst Dietrich Preuβ over Het Oude Testament in de christelijke prediking. Hierin heeft hij een paragraaf over het schema belofte – vervulling. Volgens Preuβ is de gedachte, dat het NT de vervulling is van het OT, problematisch:
In het NT wordt er weliswaar gesproken over vervulling, maar zijn er vanuit het NT meerdere verbindingen te leggen met het OT. De gedachte dat het NT vervulling is van het OT mag daarom niet absoluut gesteld worden.
Het is ook niet terecht om aan te geven, dat het OT vol is van een belofte. Het OT is ook vol van aankondiging van oordeel. We kunnen toch niet zeggen, dat het komende oordeel een gave van God is die wordt beloofd?

Bovendien is er de vraag van de hedendaagse gelovige of de hedendaagse christelijke lezer van het OT: Wat zegt het een christen, die het OT leest, dat wat er in het OT beschreven wordt in Christus vervuld wordt?
Allereerst gaat in het in het OT om de geschiedenis van God met Zijn volk Israël. We kunnen niet (zoals Walter Zimmerli bijvoorbeeld deed) zeggen, dat voor ons in het OT de belofte zichtbaar wordt. Dan wordt er te weinig onderscheid gemaakt tussen Israël en de christelijke gemeente.

Daarnaast gaat de geschiedenis die in het OT beschreven wordt aan de hedendaagse christelijke gelovige voorbij als deze alleen gezien wordt vanuit het perspectief van de vervulling. Het is dan een geschiedenis die ons niet aangaat, omdat wij alleen met de vervulling te maken hebben. Wat is de theologische relevantie van een geschiedenis waarin wij zelf niet voorkomen?
‘Onze luisteraars zijn meestal te hoffelijk om tegen ons te zeggen, dat zij niet in de preek voorkwamen, omdat de preek meer een leerstuk over fenomenen in de Bijbel was dan een nieuwe belofte of nieuwe aanspraak.’ (Preuβ, p. 68)

Preken vanuit het schema van de belofte naar de vervulling heeft ook het gevaar in zich, dat alle aandacht uitgaat naar het plan van God, waarbij de concrete gebeurtenis van het heil, de daadwerkelijke heilsdaad van God die we in de verkondiging zouden moeten tegenkomen overschaduwd wordt door het plan. De luisteraar moet niet een toeschouwer worden van een bepaald plan dat uiteen gezet wordt worden aangesproken vanuit de concrete heilsdaden van God. (Preuβ, p. 68)

Voor mij twee lessen voor de preek over Mt 1:
(a) Niet het heilsplan, maar de heilsdaad van God, zoals beschreven is in Mt 1, moet in de verkondiging centraal staan.
(b) Niet uitgaan een geschiedenis waarbij de gemeenteleden slechts toeschouwer zijn, maar een geschiedenis die hen als hoorder aangaat.
Deze twee lessen kunnen met elkaar te maken hebben. Wanneer het gaat om Gods heilsdaden, gaat een geschiedenis mij vandaag de dag ook meer aan, dan een plan (ook al is dat plan van God) dat zich in voorbije tijden afspeelt

N.a.v. Horst Dietrich Preuβ, Das Alte Testament in christlichter Predigt (1984) p. 62-69.