Preek zondag 23 juni 2024

Preek zondag 23 juni 2024
Viering Heilig Avondmaal
Schriftlezing: 1 Petrus 1:22-2:10

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Vanmorgen met het avondmaal mogen we Gods barmhartigheid merken.
Het bijzondere van het avondmaal is dat we de barmhartigheid van God mogen próeven.
Indien u geproefd hebt dat de Heere goedertieren is.
In het avondmaal gaat het om proeven,
om het proeven van Wie God is, Wie Hij voor ons wil zijn, wat Zijn karakter is.
Petrus citeert hier in zijn brief Psalm 34: Proef en zie dat de Heere goed is.
Dat vind ik het bijzondere van het avondmaal, dat je daar mag proeven.
Dat je daar mag ontdekken door te proeven dat de Heere goed is.
Daar is het avondmaal voor bedoeld: dat je mag komen voor brood en wijn
en dat je tijdens dat proeven van dat brood en die wijn mag ervaren hoe de Heere is.
Goedertieren staat hier: Indien u geproefd hebt dat de Heere goedertieren is.
Goedertieren – een woord dat niet zoveel meer in gebruik is,
maar van oorsprong iets betekent als: goed van karakter.
Je proeft dat God goedertieren is – je proeft dat God het beste met je voor heeft.
Want als je het brood proeft, word je meegenomen naar Golgotha.
Je ziet hoe het lichaam van Christus daar aan het kruis verbroken wordt.
En door te proeven weet je: Hij deed dat voor mij.
Ik zit daar aan de tafel met mijn zonden, met mijn tekortschieten naar God toe,
in mijn tekortschieten naar de mensen om mij heen toe.
Maar ik mag komen. Ik word niet weggestuurd. En ik mag proeven in het brood:
Ik word niet afgewezen. Maar de Heere nodigt mij, roept mij om te komen.
Als ik de wijn proef, word ik meegenomen naar het kruis
en zie hoe daar Jezus Zijn bloed gaf, moest sterven, de dood moest in gaan
om mij schoon te wassen van mijn zonden.
Ik kan mijzelf daar niet van schoonwassen. Ik kan mijzelf er niet van vrij maken of verlossen.
Maar als ik de wijn proef, mag ik weten dat mijn zonden van mij afgewassen worden
en dat ik een rein hart mag ontvangen, schoongewassen door dat bloed.
Ik heb het niet verdiend.
Dat ik deze genade mag ontvangen is te danken aan Gods barmhartigheid.
In het brood en in de wijn mag ik Gods barmhartigheid proeven,
proeven dat de Heere goedertieren is – goed van karakter: het beste met mij voor heeft.
Gods karakter ken ik uit de Bijbel. Daar word mij verteld dat de Heere genadig is.
Dat de Heere niet voor altijd toornig blijft, maar dat Hij bereid is om naar mij toe te komen,
mij te vergeven en vrij te maken van de zonde en zelfs helemaal te reinigen,
zodat ik van Hem mag zijn.
Aan de tafel mag ik het weer proeven.
Ik pak het brood van de schaal en doe het in de mond en ook al is het gewoon brood
ik word meegenomen naar God, mag ondervinden, mag ervaren Wie Hij is.
Ik neem de wijn aan en drink de wijn en mag dan proeven in de wijn
dat Christus Zijn leven wilde geven, dat Hij bereid was die grote prijs te betalen,
dat Hij Zich wilde overgeven, om mij, om ons te bevrijden.
Het brood en de wijn die in mij komen, wijzen er op dat de Heere mij van binnen wil reinigen
om ruimte te maken voor Zichzelf, zodat Hij daar kan wonen.
Zodat mijn hart van Hem is, dat mijn hart geen ander toebehoort, maar alleen Hem.
Petrus houdt hier de gemeente een keuze voor:
Of een leven waarin je vasthoudt aan je zonde, aan de verkeerde verlangens,
die je op een weg van de ondergang brengen,
of een diep verlangen naar het echte leven, naar wat God geeft, naar wat Hij je aanbiedt.
Een verlangen naar God zelf, om van Hem te worden, Hem in je hart te hebben,
zodat Hij daar woont en je van Hem bent en blijft.
Petrus is hier vol van Wie God is
en hij zegt er bij: je mag het zelf ervaren.
Je mag komen om te proeven. Om te ontvangen, te nemen: brood en wijn.
Mocht je nog aan de Heere twijfelen, mocht je nog niet weten Wie Hij is,
dan kun je komen, om dat brood en de wijn te nemen – en zo te proeven.
Mocht je nog twijfelen of het wel voor je is, of je het mag nemen.
Kom maar gewoon. Waar zou je anders moeten zijn.
Om in dat brood en in die wijn te proeven dat de genade er ook voor jou mag zijn.
Dat ook u vergeving mag ontvangen. Ook jouw hart schoon gewassen mag worden.
Petrus heeft het hier waarschijnlijk niet over het avondmaal,
het is een aansporing in het algemeen, niet alleen bedoeld om naar de tafel te komen
en tekenen van brood en wijn te nemen,
het is ook een aansporing, als je niet aan het avondmaal zou gaan.
Maar waar kun je beter Gods genade proeven dan hier voor bij de tafel
als je samen aan mag gaan, met elkaar, om samen dit te ontvangen, samen te eten.
Al gaat het dan misschien niet over het avondmaal,
Petrus wil wel dat we tot de Heere komen, om zelf te ontdekken, te ervaren
dat het waar is wat Psalm 34 zegt en wat hij, Petrus, aangeeft,
dat als je met God te maken krijgt, als Hij in je leven komt, als Hij je geeft
dat je dan Gods karakter ontdekt en dat je er alleen maar op vooruitgaat, het beter krijgt
omdat je opgenomen wordt in Gods gemeenschap, van Hem mag zijn.
De deur is wijd open gegaan, zodat een ieder mag komen.
Er was misschien een verleden, waarin de Heere niet in je leven was.
Voor de gelovigen aan wie Petrus schrijft,
zal dat de tijd geweest zijn dat ze nog geen christen waren.
Ze hadden nog niet over de Heere gehoord. Ze wisten nog niet wie Hij was.
Ze wisten nog niet van het kruis en de vergeving die te krijgen is door genade.
Maar als je met de Heere te maken krijgt, dan ontdek je: God is een God van ontferming.
Het raakt Hem als je nog in je zonde bent en Hij wil je ervan verlossen.
Het laat Hem niet koud als je nog zonder Hem bent
en Hij wil niets liever dat je van Hem wordt en komt zodat Hij mag geven.
In het avondmaal laat de Heere Zich kennen.
In het avondmaal laat de Heere zien Wie Hij is.
In het avondmaal laat de Heere ons komen om te ontdekken wat we reeds weten,
om het zelf te ervaren, wat de Bijbel ons voorhoudt: God is goed, God is genadig.
God is goedertieren. God is een God van ontferming.
Hoe zouden we zonder deze God kunnen leven?
Hoe zouden we deze uitnodiging om te komen kunnen afslaan?
Proef en zie, merk zelf dat God goed is. Amen

Nikolaas Sintobin, Bidden met de Bijbel

Nikolaas Sintobin, Bidden met de Bijbel. In de leer bij Ignatius van Loyola. KokBoekencentrum Uitgevers, 2024.

In een tijd waarin veel gelovigen het moeilijk vinden om te bidden, bijvoorbeeld omdat ze zich geen tijd gunnen om te bidden of omdat ze niet weten hoe ze moeten bidden, voorziet deze praktische stimulans in een behoefte. Het is een mooi vormgegeven werkboek. Het boek is zo ingedeeld, dat je elke dag een bladzijde kunt gebruiken of dat je per keer meerdere bladzijden kunt gebruiken. Het boek bestaat uit twee delen van elk 50 korte stukken. Het eerste deel bevat allerlei praktische tips om te bidden. In het tweede deel laat Sintobin zien hoe Bijbelgedeelten gebruikt kunnen worden als middel om te bidden.
De katholieke Nikolaas Sintobin is internetpastor. Het boek hoort bij zijn podcast Bidden onderweg, maar is ook los ervan te lezen. De inspiratiebron is Ignatius van Loyola, een katholieke edelman uit de 16e eeuw, die tijdens een ziekbed leerde om met de Bijbel te bidden. Het zijn vooral de verhalen van Jezus die voor hem behulpzaam waren om te bidden. De orde die hij stichtte was dan ook de orde van de Jezuïeten. De schrijver van dit werkboek om te bidden is ook Jezuïet. Soms merk je als lezer dat hij een andere theologische achtergrond heeft dan het protestantisme, omdat hij af en toe de suggestie geeft om de aandacht naast de Vader en Jezus op Maria en andere heiligen. Wie hier rekening mee houdt, kan toch veel leren van dit boek. Niet alleen voor het eigen gebedsleven maar ook voor het lezen in de Bijbel. Vooral vanwege de praktische aanwijzingen bij het bidden en het lezen in de Bijbel.

Preek zondag 16 juni 2024 morgendienst

Preek zondag 16 juni 2024 morgendienst
Schriftlezing: 1 Petrus 1:22-2:10

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Bij ons vroeger thuis was de zaterdag een dag van allerlei klussen:
De ramen moesten worden gewassen, net als de auto.
Het konijnenhok moest worden schoongemaakt, de stoep aangeveegd.
Boodschappen voor het weekend werden gedaan, een cake of appeltaart gebakken,
WC schoongemaakt, ‘s Avonds werd de vloer gedweild en werden de schoenen gepoetst.
soms nog het een en ander gestreken, de zondagse kleren klaargelegd
We hadden thuis allemaal onze eigen klussen die we die zaterdag moesten doen.
Dat het op zaterdag gebeurde had een reden:
Het huis moest klaargemaakt worden voor de zondag.
Als mijn moeder zaterdagavond nog de was wegwerkte,
ging de radio aan: de EO had het programma Laat ons de rustdag wijden,
een radioprogramma met psalmen, liederen en een overdenking.
Aan alles was te merken dat het de dag erop zondag was, een bijzondere dag.
De zondag was een speciale dag, een dag om de dingen anders te doen:
om spelletjes met elkaar te doen, om te lezen, uit te rusten,
maar vooral ook een dag om naar de kerk te gaan en met de Heere bezig te zijn.
De zaterdag was er om je op deze dag voor te bereiden,
om met elkaar druk te zijn om op de zondag een dag van rust te hebben,
tijd voor elkaar en tijd voor de Heere.
De gedachte was dat als je een goede zondag wilde hebben,
je daar op de zaterdag al het nodige aan voorbereidingen moest doen.

Vandaag bereiden we ons ook voor.
We bereiden ons voor op de viering van het Heilig Avondmaal volgende week.
Het is de gedachte dat iedereen die volgende week mee doet aan de viering
er goed aan doet om er een week van tevoren al mee bezig te zijn,
dat het je niet overvalt als je in de kerk komt
en dat je doordat er tafels voor in de kerk ziet je dan pas realiseert dat het avondmaal is.
Je hebt er meer aan om je daar al van tevoren op in te stellen,
om je innerlijk daar op in te stellen: zondag is het weer avondmaal.
Ik mag dan weer aan de tafel van Christus komen en daar brood en wijn ontvangen,
de tekenen van Zijn goedheid, van Zijn genade.
Natuurlijk heb je je allerlei bezigheden.
Er zijn altijd genoeg dingen die je aandacht vragen.
Vaak kan een week zo voorbij zijn.
En al had je je voorgenomen om deze keer wat extra tijd te nemen,
om er doordeweeks mee bezig te zijn, vaak heb je die tijd niet zomaar,
omdat je met je werk, je gezin, je andere bezigheden vaak genoeg hebt.
Toch blijft het waardevol om in de komende week je er op voor te bereiden,
om je innerlijk in te stellen op de viering van het heilig avondmaal,
om na te gaan hoe het met jezelf staat, hoe je band met de Heere is,
hoe je bent gegroeid in geloof,
wat je de komende week moet doen om aan de tafel aan te gaan en mee te doen.

Het kan zijn dat je het nodige moet doen,
dat je het nodige moet opruimen en schoonmaken – net zoals bij ons vroeger op de zaterdag
opruimen en schoonmaken in je hart.
Zoals Petrus dat schrijft in zijn brief: Leg dan af alle slechtheid.
Dit kan ook een belangrijke aansporing zijn als je volgende week geen avondmaal viert.
Het kan zijn dat je nog geen belijdenis hebt gedaan,
of dat je helemaal nog niet bezig bent met de vraag of jij ook eens avondmaal zult vieren,
is het een aansporing die je niet naast je neer kunt leggen.
Het is niet wachten tot een ander bij jou aan de slag gaat
om het bij jou van binnen op te ruimen en schoon te maken,
om alles weg te halen wat niet past bij een leven als christen.
Misschien ruim je ook je eigen kamer niet op en maak je die niet schoon,
omdat je er geen zin in hebt, of omdat je er niet aan toekomt, je hebt zoveel te doen
en je redt het ook prima – je kunt slapen en je schoolwerk doen en jij weet alles te liggen.
Totdat je moeder zegt: En nu moet je je kamer schoonmaken.
In bepaalde gezinnen is de eerste dag van de vakantie
de dag om je slaapkamer op te ruimen en schoon te maken.


Petrus zegt het hier tegen mensen die nog niet zo lang christen zijn,
dat ze in hun hart een opruiming moeten houden, het hart moeten schoonmaken.
Je zou het zo kunnen zien: er is een grote schoonmaak geweest toen ze tot geloof kwamen
en nu moeten zij hun best doen om hun eigen hart,
dat schoongemaakt is door het bloed van Christus, van zonden gereinigd,
zelf schoon te houden om het bewoonbaar voor Christus te houden.
Dat is de vraag voor de komende week: Is mijn hart nog een plek waar Christus kan wonen
of heb ik in de afgelopen maanden weer allerlei zonden verzameld en opgestapeld,
waar ik nog geen afstand van kon doen.
Petrus noemt bepaalde dingen die onze houding naar anderen raken.
Dat je anderen bedriegt, waardoor ze denken dat ze je kunnen vertrouwen,
ze denken dat ze op je aan kunnen, maar als het er op aan komt geef je niet thuis.
Ze denken dat ze je in vertrouwen kunnen nemen
en vertellen iets aan je wat hen dwars zit, in de hoop dat het hen oplucht
en dat het bij jou veilig is, dat je er met niemand over zult praten
maar na een tijd horen ze dat diverse andere mensen ervan hebben gehoord.
Of dat je je mooier aan anderen voordoet dan je bent.
Dat je doet alsof je vriendelijk en belangstellend bent, dat je op anderen gericht bent,
maar uiteindelijk gaat het vooral om jouw verhaal.
Petrus zegt hier tegen christenen, die nog maar pas zijn gaan geloven,
die nog jong in hun geloof zijn, die nog zoveel sturing nodig hebben: doe dat weg.
Maak schoon schip. Maak je hart schoon, reinig je hart. Doe dat weg. Dat hoort er niet.

Als je gaat geloven heeft dat niet alleen betekenis voor je eigen band met God.
Die band wordt weer hersteld. Er komt weer geloof en vertrouwen, er komt weer liefde.
Er komt weer aandacht voor God. Hij zit niet meer in een hoekje achteraf in je hart.
En dat is zeker ook belangrijk om de komende week over na te denken:
Zit Christus in een hoekje achteraf, nog net niet verdwenen, maar zonder betekenis.
Ik heb Hem nog wel, want ik kan Hem moeilijk er helemaal uitzetten?
Of heeft Hij de plek die Hem toekomt: de allerbelangrijkste plek?
Als dat niet zo is, als Hij niet het centrum van mijn leven is, dan moet ik dat veranderen.
Toch is dat niet het enige dat telt.
Geloof is niet alleen iets dat ik met God alleen heb.
Geloven is niet alleen iets van mij met de Heere.
Er komt een band bij – met de mensen om mij heen die ook van Christus zijn.
De reiniging van ons hart heeft ook tot doel dat we de mensen om ons heen zien,
die de Heere ons gegeven heeft – onze broeders en zusters.
Het bedrog moet bij ons weg, onze huichelarij (ons beter voordoen dan we zijn),
onze jaloezie (afgunst) en de kwaadsprekerij.
Dat moet uit ons weg om er een oprechte liefde voor de anderen om ons heen:
ongeveinsde broederliefde – een liefde voor je medechristenen die oprecht is,
die welgemeend is, waar geen verborgen agenda bij is,
Een oprechte liefde die er kan zijn, omdat je hart is gereinigd
toen je tot geloof kwam, toen je wedergeboren werd, toen Christus in je leven kwam
en Zijn bloed je hart en je leven reinigde en daarmee je hart veranderde,
zodat daar ruimte voor Hem komt en ook ruimte voor echte liefde voor je medechristenen.
En dan niet alleen voor de christenen van onze eigen wijk, maar ook de andere wijk.
En niet alleen binnen de Hervormde Gemeente Oldebroek of de PKN,
maar alle kerken die hier in Oldebroek zijn.
Oprechte broederliefde – ook voor de mensen die van elders gekomen zijn.
Vandaag begint de Vluchtelingengebedsweek.
Van die vluchtelingen zijn er ook heel wat christen – ook van degenen die hier komen.
Een groot deel van de Eritreeërs die hier verblijven zijn van oorsprong christelijk.
De Syriërs die hier een aantal jaar geleden binnenkwamen vanwege de burgeroorlog
waren niet allemaal moslim – er zaten ook christelijke Syriërs tussen.
Wij hebben contacten gehad met een Irakees die christen was,
een Egyptenaar die het verschrikkelijk vond om voor moslim te worden aangezien
omdat in het Egypte waar hij geboren was
de christenen voortdurend dwars gezeten worden.
Een deel van de mensen die door de buitenwacht als moslim worden gezien
bezoekt een kerk, waar de kerkdienst in de eigen taal gehouden wordt.
Toen ik net predikant geworden was, kreeg ik een mentor aangewezen,
ds. Cees van Duijn van de Noorderkerk te Amsterdam.
Hij moest mij leren om mij wegwijs te maken in het vak van predikantschap.
Ik bezocht hem geregeld in het hartje van Amsterdam, in de Jordaan.
Daar was hij predikant van een kwetsbare wijkgemeente.
Hoeveel christenen waren er nu eigenlijk in Amsterdam? Een handjevol.
Totdat hij de uitnodiging kreeg van de het college van burgemeester en wethouders.
Hij vertelde tot zijn verrassing dat er meer dan 300 pastores waren.
Een handjevol met een Nederlandse achtergrond.
Het merendeel elders geboren, in Ghana, Suriname, Iran, en noem maar op,
Gemeenten die vaak geen eigen kerkgebouw hadden,
maar in een parkeergarage of een buurtgebouw moesten samenkomen.
Dan denk je dat je een van de weinigen bent die nog christen is in die grote stad
En dan blijkt het, dat je zonder dat je het weet, nog zoveel broeders en zusters hebt.
En als we het over vluchtelingen hebben: denk aan onze Oekraïense broeders of zusters.
Denk aan het conflict in Israël en de Gazastrook, Noord-Israël en Libanon.
We voelen ons wellicht verbonden met Israël – zeker door de Bijbel
en misschien ook door wat er in de vorige eeuw is gebeurd,
het verschrikkelijke van de holocaust, de moord op 6 miljoen Joden.
Tegelijkertijd zijn er aan Palestijnse kant ook christenen, al wordt hun aantal kleiner
En trekken velen daar weg, bijvoorbeeld naar de Verenigde Staten.
En het noorden van Israël waar de spanningen oplopen
en een grote oorlog dreigt met Hezbollah.
De christenen in Libanon houden hun hart vast, dat het land wordt meegesleurd
in een oorlog met Israël en zijn felle tegenstanders van wat Hezbollah doet.

Het moet geen spreekbeurt worden, geen maatschappelijk praatje.
Ik noem het omdat deze week er een week van gebed gehouden wordt,
Waarin we in het bijzonder bidden voor mensen die op de vlucht zijn,
mensen die we niet kennen, maar met wie we wel verbonden zijn,
omdat ze hetzelfde geloof hebben, dezelfde Heer dienen,
ook bij de kerk horen, onderdeel zijn van datzelfde lichaam van Christus als wij zijn.
En ik zeg niet dat die broederliefde voor christenen uit andere culturen eenvoudig is.
De broederliefde in de eigen plaats, met mensen van dezelfde kerk is soms al ingewikkeld
en als dan het verschil in cultuur meespreekt, kan het best ingewikkeld zijn.
Die christelijke Egyptenaar – Kopt, in de naam Egypte klinkt ook Kopt door –
had bepaalde opvattingen over verkering hebben.
Hand in hand lopen kon je alleen doen als je getrouwd was.
Als je verkering had, kon je dat niet doen.
Dat paste niet in zijn visie op zuiverheid en reinheid.
Hij kreeg het dan ook moeilijk toen zijn kinderen een relatie kregen,
zijn kinderen die zich Nederlander voelden
en als een Nederlandse tiener verkering wilden hebben.

Petrus houdt het de christenen die nog maar pas zijn gaan geloven voor:
Als Christus in je leven komt, dan wordt je hart gereinigd,
niet alleen om daar plek voor Christus te maken, maar ook voor anderen,
medebroeders en medezusters: een oprechte liefde voor hen.
Het avondmaalsformulier houdt ons dat ook voor.
Zo meteen al:
We hebben alle vijandschap, haat en afgunst afleggen.
Dat zijn haast dezelfde woorden als Petrus de jonge gelovigen voorhoudt.
Er moet iets anders voor in de plek komen:
Een oprecht voornemen om voortaan in liefde en eensgezindheid met de naaste te leven.

De gelovigen aan wie Petrus schrijft zijn nog maar pas gaan geloven.
Je merkt het aan het beeld dat hij gebruikt: ze zijn als kinderen die pas geboren zijn.
Dat was dus de ervaring dat Jezus in hun leven kwam:
Een nieuwe geboorte, waarbij ze het leven helemaal opnieuw moesten leren,
maar dan als christen.
Nu we het toch over vluchtelingen hebben:
Een deel van de christenen met een migrantenachtergrond kwamen hier als moslim,
Maar hebben in mensen van de kerk de broederliefde leren kennen
En zijn geraakt door de liefde die ze ontvingen en gingen op zoek naar de bron van liefde
naar Christus zelf en leerden Hem zo kennen.
Sommigen kunnen ook een bijzonder verhaal vertellen,
bijvoorbeeld hoe Jezus aan hen verscheen in een droom
en dat ze op zoek gingen naar een Bijbel en zo de Jezus die hen verscheen leerden kennen.

De meesten van ons zullen er juist mee opgegroeid zijn
maar dan nog kun je het gevoel hebben dat je een beginneling in het geloof bent.
Petrus zegt hier tegen degenen die beginneling in het geloof zijn,
of zich beginneling in het geloof voelen,
dat ze daar niet bij moeten blijven hangen, dat ze moeten doorgroeien
naar meer volwassen christenen.

Petrus gebruikt het beeld van de borstvoeding.
Er zijn moeders die het voorrecht hebben gehad borstvoeding te kunnen geven.
In de tijd van Petrus was er alleen borstvoeding om aan kinderen te geven.
Als je zelf niet in staat was als moeder om de benodigde melk te geven aan je kind
moest er iemand anders gevonden worden, die die moedermelk wel kon geven.
Men geloofde dat tijdens de voeding er meer gebeurde dan het melk drinken.
Men geloofde dat het kind dat aan de borst lag ook van het karakter meekreeg
van degene die dit kind voedde.
Het is Gods woord die je voedt, die je sterker maakt, volwassen in het geloof,
waar je overigens nooit genoeg van krijgt.
En als je die voeding binnenkrijgt, dan proef je ook Gods goedheid,
Gods bewogenheid – dat Hij je wil redden en een nieuw leven wil geven,
wil vormen als een christen in een leven hier op aarde,
gevormd met een hart dat van Hem is, vol van Zijn liefde.
Als we het avondmaal vieren, dan proeven we in de wijn en het brood
Zijn goedheid, Zijn genade, Zijn bewogenheid
en is het voedsel die ons laat groeien naar een volwassener geloof,
meer gericht op God en groeiend in een oprechte liefde voor de mensen om ons heen.
Amen

Preek zondag 9 juni 2024

Preek zondag 9 juni 2024
Bediening Heilige Doop
Schriftlezing: Deuteronomium 6:1-12, Psalm 8.

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Als je de geboorte van een kind meemaakt en je vader en moeder mag worden,
dan is dat zo’n bijzondere ervaring dat je Psalm 8 goed begrijpt:
HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw naam op heel de aarde.
Dat je een gezonde baby in de armen mag sluiten en dat jij daar de moeder van bent,
dat jij als vader je net geboren zoon of dochter mag vasthouden, is zo’n bijzondere ervaring.
Bij zo’n bijzondere ervaring kun je overweldigd worden door Gods goedheid:
Heere, nu wij dit kind mogen ontvangen, beseffen we hoe groot U bent.
God, de Schepper van hemel en aarde, die ook dit kind wilde,
die wilde dat wij dit kind zouden ontvangen, een kind uit Zijn hand.
Zo lief, zo klein – kan een wonder zijn.
Zo lief zo klein zo bijzonder Gods wonder
.
Dit kind is er niet zomaar, maar door God gegeven.
Op zo’n moment en ook in de weken na de geboorte kun je heel intens ervaren
dat er een God is, dat alles er niet zomaar is, maar dat Hij alles bestuurt.
Je ervaart op zo’n moment iets van Gods grootheid in je leven.
Dat er een kind in je groeit, dat het gezond geboren wordt en dat het aan je gegeven wordt
– dat is allemaal Gods hand.
Je ervaart op zo’n moment iets van Gods grootheid: Hoe machtig is Uw naam.
Je had al van tevoren het idee dat het zo bijzonder zou zijn,
maar toen je zoon, je dochter er was, was het nog bijzonderder dan je kon voorstellen.

Zo’n bijzonder moment kan je heel dicht bij God brengen: Wat bent U goed, Heere.
Momenten waarop je je zo gelukkig mag voelen, kunnen je heel dicht bij God brengen
en dan begrijp je dat er een lofzang op God klinkt, op Gods naam, en je wilt meedoen.
Je wilt dat je zoon of dochter ook deze God leert kennen:
De Schepper die aan het begin van het leven van deze kinderen staat.
Ze zijn er niet zomaar, niet zomaar gekomen, niet zomaar ontstaan, niet toevallig,
maar God wilde dat ze er zouden zijn.
Zo bijzonder dat God aan je denkt, dat God wil dat je er bent, je bij je naam kent.
Jullie willen ook dat zij de Heere leren kennen.
Dat is ook een van de redenen waarom jullie hier vanmorgen in de kerk zijn
met de zoon of dochter die de Heere aan jullie gaf,
zodat je hen vanmorgen bij de Heere mag brengen.
Je neemt het ook voor, je hebt het beloofd, om hem, om haar over God te vertellen.
Misschien als eerste ‘s avonds voor het slapen gaan een kindergebed dat je zingt,
Waardoor het leert dat als het gaat slapen dat het veilig is in Gods hand.
Je leert je kind bidden voor het eten, omdat hij of zij dan leert:
voordat we gaan eten staan we eerst even stil bij de God die ons dit eten geeft,
die door dit eten te geven laat zien dat Hij voor ons zorgt.
Er is een God in de hemel die ook voor jou en voor mij, voor ons zorgt.
HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw naam op heel de aarde.
Zo word je zoon of dochter al heel vroeg vertrouwd met de Heere
en die kennis wordt verdiept als je gaat lezen uit de kinderbijbel,
als je liedjes leert, en later ook psalmen en andere liederen.
En zo ook meedoet met deze lof op God:
HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw naam op heel de aarde.

Als je zo je zoon of dochter vasthoudt, kun je ook de kwetsbaarheid van je kind beseffen.
Dan gaat het door je heen: Ik zal alles voor mijn kind doen om het een goed leven te geven.
Ik wil een goede moeder, een goede vader zijn – voor dit bijzondere kind.
Tegelijkertijd als je zo je kind vast hebt
en als je het in de afgelopen weken al groter ziet worden
dan besef je ook dat je je kind niet voor alles kunt behoeden.
Je kunt het niet voor pijn behoeden. Het kan je al wat doen als je de krampjes merkt.
Ze zullen een keer vallen, zich stoten, zich pijn doen – misschien ook iets breken.
Ze zullen met teleurstellingen te maken krijgen.
Ze zullen met verdriet te maken kunnen krijgen,
omdat een opa of een oma overlijdt, of omdat jezelf ernstig ziek wordt.
Ze kunnen zelf ziek worden. Ze kunnen een ongeluk krijgen.
Ook in ons land, waarin we in vrede leven, kunnen er allerlei gevaren dreigen.
Je moet daar niet altijd aan denken,
maar de kwetsbaarheid van je kind kan soms zo door je heen gaan
en we kunnen veel doen, maar we kunnen niet alles tegenhouden.
Die kwetsbaarheid zit ook in Psalm 8: er is sprake van tegenstanders,
Van vijanden, van wraakgierigen.
Ik heb het woord ook moeten opzoeken: zo vol haat zitten dat je wraak wilt nemen.
Ook in een omgeving waarin we gelukkig niet in oorlog zijn kan er allerlei dreiging zijn.
Machten die je kind bedreigen, waar je als ouders machteloos staat.
Vraag maar eens aan ouders van een kind die verslaafd is geraakt aan drugs.
Praat eens met een vader of een moeder, waarvan de zoon of dochter in therapie is,
omdat de zoon of dochter depressief is, of met anorexia te maken heeft.
Dan kun je je ook als vader of als moeder klein voelen. Wat zijn we nou.
We denken veel te kunnen, maar we zijn maar kwetsbare mensen,
voor wie het leven soms een hele klus kan zijn.
Die kwetsbaarheid van ons mensen zit ook in deze psalm
en al helemaal als je de andere psalmen om deze psalm heen neemt.
We zijn misschien gewend om een psalm als los onderdeel te lezen,
maar de psalmen zijn vaak zo ingedeeld, dat de psalm ervoor en erna meedoen.
Deze psalmen, ze zijn niet in de liturgie opgenomen, laten zien
dat wij als mensen leven temidden van allerlei dreigingen.
Nog geen 80 jaar geleden was hier nog oorlog.
Er zijn er nog die deze tijd als kind hebben meegemaakt.
En wie zegt er ons dat deze kinderen zelf ook niet een oorlog zullen meemaken?
Als Psalm 8 zingt over die machtige naam die klinkt op de hele aarde,
dan is dat terwijl op de achtergrond de dreiging op komt zetten.
Het rommelt in de verte. Je voelt de spanning toenemen. Het gevaar is in aantocht.
Zijn wij wel veilig? Zal het ons treffen? Of zal het aan ons voorbijgaan?
Je denkt aan je kind, aan jezelf – je beseft de kwetsbaarheid van je kind, van jezelf.
Temidden van al die dreiging klinkt er een toon, klinkt deze psalm:
HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw naam op heel de aarde.
Als je Hem nodig hebt, dan is Hij er.
Dat is ook de belofte die er bij de doop klinkt:
Ik ben je hemelse Vader. Ik neem jou aan als Mijn kind.
Ik zal voor je zorgen. Ik geef jou goede gaven.
Ik zal je beschermen voor al het kwade.
En als het kwade toch komt, zal ik het laten meewerken ten goede.

Die bescherming komt volgens Psalm 8 op een bijzondere manier.
Je denkt dat jezelf kwetsbaar bent en dat je kind dat nog meer is.
Het bijzondere van God is dat Hij dit kwetsbare juist sterk maakt,
een bastion, een burcht, een vesting maakt van deze kleine kinderen
waar die dreigende machten op stuk lopen.
Uit de mond van de kleine kinderen en de zuigelingen.
Als zij in het gevaar hun stem laten horen,
Als zij tot God roepen, of zingen terwijl het gevaar in aantocht is,
dan raakt het ons vanwege de kwetsbaarheid.
De dreiging zal over hen heen walsen. Ze zijn er niet tegenop gewassen.
Juist dit kwetsbare, dit fragiele, dat voor ons volwassenen zo aandoenlijk overkomt
zal God gebruiken om dat gevaar af te wenden.
Als zij tot God roepen, dan zal het door al het geweld overstemd worden,
maar God zal het horen.
En God zal degenen die geweld gebruiken doen stoppen,
niet door ook geweld te gebruiken, maar juist door de stem van deze kleine kinderen.
Het zal dan door je heen gaan: God denkt aan ons. Hij is ons niet vergeten.
Het zal zelfs een diepe verwondering zijn:
We zijn maar broze mensen, die zo ten onder kunnen gaan,
die zo geraakt kunnen worden, die er niet tegenop gewassen zijn.
Maar God denkt aan ons. Wie zijn wij nou eigenlijk?
Wat zijn wij, mensen, dat God aan ons denkt?
God, die grote God, die hemel en aarde maakte, de God van die machtige naam
Die over heel de wereld klinkt.
Het kleine vergeet Hij niet. Het kwetsbare wordt door Hem niet aan de kant geschoven.
Juist wanneer we op ons meest kwetsbaarst zijn,
als de dood dreigt, als je beseft dat je het er niet levend van af kunt brengen,
als je onder ogen moet zien dat je leven op aarde wel eens voorbij kan zijn,
dan is God daar juist die aan je denkt en naar je omziet.
Dat noemt de Bijbel een verbond: God blijft aan ons denken.
Dat God aan ons denkt, dat betekent ook dat Hij voor ons opkomt,
Het gevaar actief tegengaat, bescherming biedt die je nergens anders kunt vinden,
Dat zelfs als je op je allerkwetsbaarst bent sterk kunt zijn omdat God er is.
Het is een diepe verbazing, een intense verwondering: Dat U aan ons denkt.
Dat U met ons bezig bent.
Ja, dat hebt U beloofd met de doop, maar we hadden er niet aan gedacht
dat U deze belofte waar zou maken, dat U het ook echt zou doen.

Dat God aan ons denkt, aan ons gedacht heeft,
hebben we kunnen zien toen de hemel open ging en God op aarde kwam,
op dezelfde kwetsbare manier: als een klein Kind, geboren uit een moeder,
een weg die ook mis had kunnen gaan, door een miskraam,
doordat Christus als baby de bevalling niet zou overleven,
of in de allereerste jaren, die vol gevaren waren, niet zo overleven.
Maar dat hield Christus niet tegen om te komen
om zo het allergrootste gevaar te bestrijden
en de bescherming te bieden tegen dat gevaar: tegen de zonde, tegen de dood, de duivel.
Wat is de mens, de sterveling dat U aan hem denkt.
Wat zijn wij nu dat God dit voor ons over had.
Ja, Zijn schepselen, maar ook Zijn schepselen die bij Hem vandaan gingen.
Dat U aan ons denkt, blijft denken, dat is een wonder van genade.
Ook dat zegt de doop: God is ons niet vergeten, ook niet na de zonde.
Hij is aan ons blijven denken.
En de doop zegt: Deze drie kinderen mogen de genade ontvangen,
die Christus aan het kruis verwierf.
Wij worden ook gedoopt in de naam van de Zoon.
Dat betekent: de Heere Jezus, de Zoon van God, zegt:
‘Ik ben voor jouw zonden aan het kruis gestorven.
Omdat Ik jou laat delen in Mijn dood en opstanding,
word jij bevrijd van jouw zonden en mag je weer delen in Gods gemeenschap.’

De doop laat zowel Gods zorg zien, als Zijn bevrijding.
Gisteren was het bericht dat het Israëlische leger enkele gijzelaars had bevrijd,
na een indrukwekkende operatie.
Je zag de dankbaarheid en het geluk, het bijzondere besef na zoveel dagen weer vrij te zijn
en verenigd te zijn met alle dierbaren.
Er kwam in ieder geval een Israëlische militair om
(en ook aan Palestijnse kant is er een heel verhaal te vertellen)
De doop zegt dat God er alles voor over heeft gehad om ons te bevrijden
uit de macht van de zonde, van de dood, van de duivel.
Het kostte Hem Zijn eigen Zoon, die het met Zijn leven betaalde.
Wat is de mens, dat U aan hem denkt, dat U dit voor hem over had?

Met de doop beloof je als vader en als moeder over deze God te vertellen,
te vertellen over wat God er voor over had.
Zodat zij ook zullen instemmen:
HEERE, onze Heere, hoe machtig is Uw naam op heel de aarde.
Ook in ons leven.
Zodat ze God niet vergeten. Zodat ze hun leven aan Hem toewijden.
Spreek er met hen over.
En dat kan alleen als je eigen hart vol van Christus is.
Zodat ze ontdekken, dat ze een God hebben, die zo goed en mild is,
te allen tijd een zon en schild.
Hij zal genaad’ en ere geven;
Hij zal hun ’t goede niet in nood
Onthouden, zelfs niet in de dood,
Die in oprechtheid voor Hem leven.
Welzalig, HEER’, die op U bouwt,
En zich geheel aan U vertrouwt.
Amen

Preek zondag 2 juni 2024 avonddienst

Preek zondag 2 juni 2024 avonddienst
Schriftlezing: De brief aan Filemon

Gemeente van onze Heere Jezus Christus,

Op een dag hoort Paulus iemand bij de ingang van de ingang van de gevangenis
luid zeggen dat hij op zoek is naar een Paulus, die hier gevangen zou zitten.
Nieuwsgierig geworden probeert Paulus omhoog te komen.
Hij is de jongste niet meer en het klimaat in de gevangenis heeft hem geen goed gedaan.
Als hij overeind gekomen is, strompelt hij naar de tralies, om over de gang te kijken
om te zien wie degene is die bij Paulus op bezoek wil komen.
Aan het accent te horen is het niet een stem van hier.
De bewakers hebben een ander accent
en ook de gemeenteleden van hier die hem mogen opzoeken in de gevangenis
hebben een ander accent dan de man die bij de ingang staat.
De man bij de ingang is speciaal op zoek naar Paulus en lijkt hem te kennen,
lijkt zelfs van ver onderweg te zijn geweest om hem, Paulus, hier op te zoeken.
Paulus zelf kent de man niet en hij is benieuwd, waarom de man naar hem op zoek is.

Paulus mag bezoek ontvangen. Hij krijgt hier ook gemeenteleden uit de buurt op bezoek
en ook Timotheüs komt geregeld bij zijn geestelijke vader langs in de gevangenis.
Daarom wordt de man toegelaten.
De kijkt de cellen door en de cipier loopt mee om de cel van Paulus aan te wijzen.
Nieuwsgierig en gespannen kijkt Paulus toe hoe de man dichterbij gebracht wordt.
Als de man de cel binnenkomt, herkent Paulus de man nog steeds niet.
De man kijkt Paulus lang aan om te zien of de man in de gevangenis inderdaad Paulus is.
Er zijn heel wat jaren voorbij sinds hij Paulus de laatste keer zag.
Paulus is ook ouder geworden en het verblijf in de gevangenis tekent hem.
“U kent mij niet,” zegt de man, “maar ik ken u wel.”
Hij wacht met praten, terwijl hij Paulus aankijkt
en Paulus kijkt nog steeds nieuwsgierig en gespannen
en probeert ondertussen in zijn gedachten na te gaan
waar deze man hem gezien kan hebben.
Hij probeert of hij aan het accent van deze man kan horen waar hij vandaan komt.
De man praat weer: “Ik heb u wel gezien toen u in het huis van mijn meester kwam.”
“Bij wie hebt u dan gediend?” vraagt Paulus.
De man aarzelt of hij het kan zeggen.
Hij tast af of Paulus de boodschap die hij komt brengen wel kan waarderen.
“Ik diende in het huis van Filemon,” zegt de man.
Het gezicht van Paulus begint te stralen.
Bij Filemon is hij vaak geweest. Filemon was een plezierige man, een vrome man,
iemand die je er goed bij kunt hebben, die voor de gemeente daar veel betekende.
Een echte steunpilaar in het geloof, iemand op wie je kon bouwen,
iemand met een grote betekenis voor de hele gemeente – die ook in zijn huis samenkwam.
“Ah, je komt bij Filemon vandaan.
Een geweldige man, voor de kerk en ook mee samen te werken.
Hoe is het met mijn beste Filemon?”
Maar dan houdt Paulus plotseling op, want hij ziet dat het gezicht van de man
die hem in de gevangenis komt opzoeken helemaal niet zo blij staat.
“Ja, voor u en voor veel mensen die van zijn soort zijn is Filemon een fijn iemand.
Maar u kent maar één kant van Filemon. U moest eens weten hoe hij voor zijn slaven is,
voor ons die hem dienen.
Is het u nooit opgevallen dat er geen slaven bij zijn als de gemeente samenkomt.
Filemon wil dat niet. Slaaf en meester kunnen niet samenkomen in één gemeente.
Dat is ook de reden waarom ik niet kan geloven in die Jezus van jullie.
Ik hoorde op een afstand wel van Hem, ik ving af en toe wel op wat u vertelde,
maar het was voor ons, slaven, duidelijk te merken dat het niet voor ons was.
Wij hoorden er niet bij, wij waren te min. Nog steeds eigenlijk.
Weet u nog, toen u bij ons het had over de muur die scheiding maakte?
U zei dat Christus de muur heeft afgebroken, die scheiding maakte tussen Jood en heiden
en dat Christus hen samen verenigt en tot één volk maakt.
Nou, de muur tussen de meester en de slaaf staat nog volop overeind.
Ik weet ook nog van een keer dat u er was en ook weer had over Christus.
Als je van Christus was viel elk onderscheid weg.
Dan maakte het niet uit of je Jood of heiden was, of je man of vrouw was,
geen slaaf of vrije burger.
Ik weet niet waar Filemon toen was. Heeft hij die preek wel gehoord?
Want het verschil is er wel zeker. Nog steeds.
Je moet als slaaf echt niet denken dat je erbij hoort.
Zo kan ik geen christen worden, en trouwens Filemon ziet dat helemaal niet zitten
dat ik of een van de andere slaven christen zou worden.
Ziet u het al voor zich: die deftige rijke Filemon met een slaaf naast zich in de kerk?
En dan zegt de man bitter: “Geloven is voor mij niet weggelegd. Ik hoor er niet bij!”

Paulus moet gaan zitten. Het duizelt hem. Wat hij nu over Filemon gehoord heeft!
Een heel andere kant van Filemon dan die hij ooit gezien heeft.
Hoe heeft hij dit nooit kunnen zien? Waarom is het hem nooit opgevallen
dat de slaven er niet bij waren toen de gemeente samenkwam in Filemons huis?
Hij kijkt naar de man. “Wat is je naam?” vraagt Paulus aan zijn bezoeker.
“Ik ben Onesimus,” zegt de bezoeker. “Ik ben slaaf van Filemon,
maar ben daar weggegaan om naar u op zoek te gaan,
want zoals Filemon zijn slaven behandelt, dat past niet bij zijn geloof.
Daarom ben ik naar u gekomen.”
Paulus kijkt naar Onesimus. De slaaf komt hem sympathiek over.
Het doet hem wel wat dat deze man niet kan geloven door de houding van zijn meester.
“Zou je bij mij in dienst willen komen?” vraagt Paulus.
De man kijkt op en knikt dan.

Zo komt Onesimus bij Paulus in dienst.
Maar Paulus is een andere meester dan Filemon.
Paulus vertelt van alles tegen hem en Paulus vraagt hem om advies.
Als Timotheüs komt om kerkzaken te bespreken, stelt hij Onesimus aan hem voor.
“Dit is Onesimus”. De slaaf hoort de warmte in de stem van Paulus.
Hij hoort bij Paulus, niet als een slaaf. Paulus is niet zijn meester meer,

maar er groeit een andere band, die van vader en zoon.
“Mijn jongen”, noemt Paulus hem en Onesimus ziet hem als een vader.
“Mijn jongen”, zegt Paulus, “Ook jij bent beeld van God, niet minder dan anderen.
En ook jij hebt een ziel die verloren kan gaan en voor wie Christus stierf.”

Zo kan hij wel geloven, want hij hoort erbij.
Door de manier waarop Paulus met hem omgaat, komt Christus in zijn hart
en Onesimus raakt meer en meer belangstellend en komt zover dat hij zich laat dopen.
Paulus is geroerd wanneer Timotheüs Onesimus doopt.
“Mijn jongen, welkom bij de gemeente van Christus,
maar denk niet dat het makkelijk is om als christen te leven. Welkom in de strijd.
Ik heb het ook tegen Timotheüs gezegd, die ook als een zoon voor mij is
en nu zeg ik het tegen jou:
Strijd de goede strijd van het geloof, win het eeuwige leven waartoe je geroepen bent en waarvan je in aanwezigheid van velen zo’n krachtig getuigenis hebt afgelegd.

Na enige tijd na de doop komt Onesimus bij Paulus.
Hij geeft aan dat hij iets wil vragen aan Paulus, iets belangrijks.
Paulus legt zijn pen neer en schuift de boeken weg om aan te geven
dat hij alle aandacht heeft voor de vraag van Onesimus.
“Ik heb het goed bij u,” zegt Onesimus. “U bent een echte vader voor mij.
Maar ik denk aan de anderen in het huis van Filemon,
die nog niet kunnen geloven vanwege de manier waarop Filemon met hen omgaat.
Zo kunnen ze de redding niet ontvangen die ik mocht ontvangen.
Zij missen de genade. Is er een manier om hen die genade te gaan brengen?
Kunt u niet iets betekenen? Want naar mij zal Filemon niet luisteren.
Ik weet niet eens of ik wel terug mag komen, nu ik bij hem ben weggegaan.”
Paulus denkt na en heeft dan een idee.

—————————————————————————————————————


Filemon is in zijn kantoor druk bezig met zijn boekhouding,
als hij iemand de lange laan naar zijn villa ziet op komen lopen.
Zijn mond valt open van verbazing en langzaam staat hij op van zijn stoel.
Wie daar aan komt… Onesimus, die wegloper.
Die was altijd al zo moeilijk.
Hij had hem voor veel geld gekocht maar heeft er lang niet zoveel plezier van dan anderen.
Moet hij Onesimus laten wegsturen, die wegloper? Of moet hij blij zijn dat hij terugkomt?
Wat komt Onesimus eigenlijk doen? Hij was bang dat hij zijn slaaf voor goed kwijt zou zijn.
Dan wacht hij Onesimus op. De ontmoeting tussen beiden is ongemakkelijk.
Filemon weet niet wat hij met Onesimus aan moet
En Onesimus voelt dat hij als een wegloper wordt gezien.
Dan zegt Onesimus: “Mijn heer, u moet de groeten van Paulus hebben.”
Filemon is helemaal verbaasd. “Ben je bij Paulus geweest?”
“Ja,” zegt Onesimus, “en ik heb ook iets van Paulus voor u meegebracht.”
“Wat dan?” vraagt Filemon.
“Een brief. Een brief die persoonlijk voor u is, maar ook voor de hele gemeente
die bij u in huis samenkomt.”

Dan leest Filemon de brief:
Dit is een brief van Paulus die in de gevangenis zit, omdat hij van Jezus Christus houdt.
Deze brief is ook geschreven namens Timotheüs,
met wie we allemaal zo’n goede band als gelovige hebben, een echte broederband.
Deze brief is voor jou, Filemon, maar niet alleen voor jou,
maar ook voor Appia en voor Archippus en voor de rest van de gemeente.
Voor ik jullie iets vertel wens ik jullie eerst Gods genade en de vrede van Christus toe.

Filemon, ik denk elke dag aan je en dan dank ik God
dat ik jou mag kennen en dat ik heb mogen zien hoe jij trouw bent aan de Heere
en hoe de liefde voor Christus in je leeft.
Filemon, ik dank ook elke keer als ik bid voor jou
en ik dank dat ik mag weten hoe de liefde van Christus in jou werkt.
Ik heb het gezien en ik hoor het steeds weer terug: je bent echt tot zegen in de gemeente.
Je ondersteunt de andere gemeenteleden, je biedt troost en houvast
en je bent een voorbeeld in het geloof, je leert andere mensen hoe ze kunnen geloven
en je straalt Christus’ liefde steeds weer uit.
In wat je voor anderen doet, proeven ze de liefde voor Christus.
Als ze het moeilijk hebben, kunnen ze bij jou terecht. Jij wijst niemand af.
Filemon, ik heb in mijn gebed tot God elke keer zoveel te danken
en zeker voor hoe jij als gelovige bent, hoe Christus in jou werkt,
hoe Zijn liefde door jou heen gaat.
Filemon, ik zou willen dat je daar nog meer en meer in groeit
Ik zou het wel willen zien en ik geloof dat er een moment is dat we elkaar weer zullen zien.
Maak maar vast een plek klaar in je huis, zodat ik bij je kan verblijven als ik kom.

Filemon, ik heb een verzoek. Ik weet het, ik kan het je ook opdragen,
maar dan doe je het voor mij en niet omdat het uit je hart komt.
Het moet uit je hart komen, je moet er zelf voor kiezen, zelf in geloven.
Beste Filemon, wij die zoveel samen hebben gedeeld
En zoveel voor elkaar hebben betekend.
Filemon, ik ken je en ik weet dat je mijn verzoek zult inwilligen.
Ik heb een verzoek met betrekking tot Onesimus, die jou deze brief brengt.
Je kunt het misschien niet geloven, Filemon, maar het is echt waar.
Deze slaaf van jou is als een zoon voor mij geworden.
Jij had misschien niet zoveel aan hem, maar ik ben elke dag dankbaar dat hij bij mij kwam.
Filemon, ik zit gevangen. Ik kon niet met hem mee. Daarom stuur ik hem maar.
Filemon, je moet hem ontvangen, alsof je mij ontvangt.
De liefde en de vriendschap die je mij zou tonen, moet je nu aan Onesimus tonen.
Filemon, je bent Onesimus een tijdje kwijt geweest, maar je hebt hem weer terug.
Niet zozeer als slaaf, maar het is nog mooier, Filemon.
Onesimus gelooft. Hij is een van ons. Hij is je broeder in het geloof geworden.
Mocht je iets gemist hebben, mocht je nadeel hebben ondervonden van zijn afwezigheid,
ik zal het je hoogstpersoonlijk terug betalen.
Kom op, Filemon, ik heb zoveel voor jou betekend.
Ik mocht Christus in je leven brengen, je hebt menselijkerwijs je redding aan mij te danken.
Ik breng nu Onesimus in je leven. Niet meer een slaaf, maar een broeder.
Je zult veel aan hem hebben.
Als ik niet kan komen, al geloof ik dat ik nog een keer kan komen,
heb je hem in mijn plaats.

Filemon kijkt op. Hij hoort het Paulus zeggen.
Wat moet hij: alles bij het oude laten of naar Paulus luisteren?

Filemon kijkt Onesimus aan en zegt: “Mijn jongen, welkom bij de gemeente van Christus.
Je zult het van Paulus wel gehoord hebben:
het makkelijk is niet makkelijk om als christen te leven.
Het is een echte strijd. Welkom in die strijd.
Ik heb het ook Paulus tegen Timotheüs horen zeggen,
ik zeg het ook tegen jou:
Strijd de goede strijd van het geloof, win het eeuwige leven waartoe je geroepen bent en waarvan je in aanwezigheid van velen zo’n krachtig getuigenis hebt afgelegd.
Amen