Zangdienst 10 juli 2016
Zingen: Gezang 143: 1, 2 Op bergen en in dalen
Stil gebed. Gebed
Reisdoel: Jeruzalem
In het leven zijn we op reis.
Het kan zijn dat we ons hele leven op dezelfde plek blijven wonen
en dat we nooit op vakantie gaan
toch zijn we op reis.
We blijven hier niet op deze aarde.
We zijn op weg naar een eeuwig leven.
Waar gaat de reis naar toe?
Die vraag stel je als je merkt dat iemand voorbereidingen voor vakantie maakt.
De een gaat naar Zeeland, de ander naar Duitsland, of Frankrijk.
Meestal heeft een reis een doel, een bestemming.
Je wilt ergens naar toe.
Ook de reis door het leven heeft een doel: Jeruzalem.
Dan niet het Jeruzalem op aarde, maar het hemels Jeruzalem,
de stad van God, die de Heere bij de Wederkomst uit de hemel laat neerdalen.D
De stad waar Hij zelf woont
Jeruzalem – waar God tussen de mensen wil wonen.
Dat is het doel van de reis.
Een reis met een bijzondere bestemming: het hemels Jeruzalem.
Gaat u mee op reis?
Als u mee gaat op reis naar dat einddoel – Jeruzalem – bent u een pelgrim.
Een pelgrim is iemand die reist naar een bijzondere plek,
waar hij verwacht God te ontmoeten.
Zo gaan we naar Jeruzalem, door dit leven naar de stad van God.
Gaat u mee op reis?
Zingen: Psalm 122: 1, 2, 3
In het boek van de Psalmen staan ook pelgrimsliederen,
psalmen die werden gezongen tijdens de reis naar Jeruzalem.
Liederen Hamaäloth (Psalm 120-134) – liederen van de opgang, het omhoog klimmen.
Jeruzalem, de stad met de tempel, het huis van God, lag op een berg.
Daar te komen was een hele klim,
een reis met inspanning.
Deze pelgrimsliederen, de liederen Hamaäloth, liederen van de opgang
beginnen met het startpunt: waar we vandaan komen.
Dat kun je vragen aan de mensen die je onderweg tegenkomt:
Waar kom jij vandaan?
En dan vertellen ze, wat ze achter hebben gelaten.
Wat hun thuis is.
Ik ken iemand, die bij het vertrek al heimwee heeft.
Hij gaat op vakantie mee voor zijn vrouw.
Niet langer dan een week en niet te ver weg.
Het mooiste moment is als hij zijn straat weer inrijdt – hij komt weer thuis.
In Psalm 120 is er geen thuis.
De pelgrim die vertrekt naar Jeruzalem is blij te kunnen gaan:
– Lezen van Psalm 120 –
Mesech – dat is een plaats die we moeten zoeken in Noord-Turkije, bij de grens met Rusland
Kedar – een stam van bedoeïenen, in de woestijn in Arabië.
De rand van de bewoonde wereld.
‘Zij vertegenwoordigen het vreemde, het vijandige.’ (Eugene Peterson)
We zouden ook kunnen zeggen: Ik woon te midden van de relschoppers en de halve wilden.
Deze wereld is niet mijn thuis; ik wil hier weg.
Een pelgrim woont en leeft hier wel, maar heeft hier geen thuis.
Het thuis, dat is in de stad van God, in Jeruzalem.
Onze bestemming, dat zal ons thuis zijn, thuis bij God.
Daarom gaan we op reis, op weg naar ons thuis.
We nemen elkaar mee op deze reis, daarom zingen we:
Gezang 217: 1, 2, 3 Komt, laat ons voort’gaan, kind’ren
Gebed
De weg naar Jeruzalem hebben we niet zelf bedacht.
Soms is het wel zoeken naar die weg, maar die weg is er al.
En er gaat iemand voor op die weg: Jezus.
Zonder Zijn hulp kunnen we niet. We gaan achter Hem aan.
Zingen: Op Toonhoogte 403 ‘k Heb Jezus nodig
Ik ga op reis en neem (niet) mee
Op reis kun je niet alles meenemen.
Je kunt wat je hier hebt voor even meenemen,
maar er komt een moment waarop we al onze spullen die dierbaar zijn achterlaten.
Alles wat je hier verzameld hebt, al je geld, je huis, je bezit – je kan niets meenemen.
Als we aankomen, moeten we zelfs afscheid nemen van familie,
van vader, moeder, kind, broer, zus, vriend, vriendin.
Dat is misschien wel het allermoeilijkste van het pelgrim-zijn.
Wat we wel meenemen is onszelf.
We kunnen zwak, belast en beladen zijn en neergedrukt door de zorgen die we zijn.
We stoppen, omdat we de kracht niet hebben om verder te gaan.
We zie het niet zitten.
We kunnen de weg kwijtraken of de weg die Christus ons wijst niet willen gaan.
Maar goed dat we in Christus een vriend hebben,
die onze schuld op zich heeft genomen,
die verlossing geeft, ons lijden draagt.
Vergeet u Hem niet mee te nemen op de reis
en Hem om hulp te vragen?
Zingen: Op Toonhoogte 165 Welk een vriend is onze Jezus
Bergen onderweg
Een reis maken is niet altijd makkelijk.
Soms is dat juist een uitdaging, om met de verrassingen onderweg om te gaan.
Soms heb je te maken met tegenslagen.
Je hebt een bepaalde route gekozen, maar die weg blijkt niet mogelijk.
Op weg naar Jeruzalem waren er bergen, die op de weg stonden
en een blokkade vormden.
Er kunnen verschillende bergen zijn:
Dat kan een mens zijn, die voor jou de weg naar God belemmert.
Dat kan je eigen zwakte zijn, die je niet weet te overwinnen.
Je kan van slag raken van de tegenslagen en tegenstand onderweg.
Kijk ik omhoog naar die bergen, dan weet ik niet hoe ik daar overheen moet komen.
Ik zie alleen maar machtige bergen, die een enorme blokkade vormen.
Wie zal mij helpen?
Wie zal mij beschermen onderweg?
– lezen Psalm 121 –
Hij, onze Heere, onze bewaarder, zal onze weg leiden,
tot we bij Hem uitkomen.
We zingen: Johannes de Heer 5 Al de weg leidt mij mijn Heiland
Belijdenis
Wat moet gij noodzakelijk weten om in met deze houvast godvruchtig te leven en vol vertrouwen te sterven?
Drie dingen: Allereerst dat ik een balling ben, ver van huis, ver van God.
Dat is mijn ellende. Oorspronkelijk betekent dit woord ook uit-landig.
Ik ben ver mijn vaderland, ik ben niet meer thuis.
Dat is mijn misère.
Maar er is ook iemand die mij thuisbrengt en daarom mij verlost mijn van ellende,
mijn ballingschap opheft en mij in het hemels Jeruzalem zal brengen.
Daarom zal ik mijn hele leven verder God dankbaar zijn voor deze redding en verlossing.
We zingen: Op Toonhoogte 150: 1, 4 Heer, U bent mijn leven
Samen
Ik zou nooit alleen op reis kunnen gaan.
Dat is saai, maar bovenal veel moeilijker dan een reis samen.
Goed, als je samen bent, moet je ook wel eens op elkaar wachten,
maar als je samen bent, kun je ook elkaar helpen, aanspreken, stimuleren, meenemen.
Daarom heeft Christus ons een gemeente gegeven,
die met ons meegaat,
anderen door wie wij meegenomen worden
en anderen die wij weer meenemen.
We zingen: Gezang 116: 1, 2, 3, 7 Door de nacht van strijd en zorgen
Schriftlezing: Psalm 84
Zingen: Psalm 84: 3, 4 (collecte)
Overdenking: “Daar zal ik mijn Heer ontmoeten”
Onderweg kunnen we al een hele voorstelling maken van ons reisdoel.
Hoe zal het zijn om daar aan te komen?
Hoe zal het zijn, daar in het hemels Jeruzalem?
Hoe zal het zijn om God daar te ontmoeten?
En degenen die er nu al zijn, die ons zijn voorgegaan, hoe zullen zij het hebben?
Dat einddoel, dat hemels Jeruzalem, dat trekt:
Hoe lieflijk zijn uw woningen
Als ik er aan denk hoe het is om bij U te zijn, dan voel ik de liefde die er in Uw huis is.
Een weldadigheid om bij U te zijn,
daar is heel Uw huis vol van.
Wat verlang ik er naar om daar te zijn, in die atmosfeer van Uw liefde,
waarmee heel Uw huis vervuld is.
Ik zou geen betere plek op aarde weten.
Dat verlangen om U te ontmoeten en bij U te zijn,
niet alleen gast te zijn, maar voor altijd bij U thuis,
dat verlangen dat brandt in mijn ziel als een kracht, die mij voortdrijft naar U.
Met heel mijn bestaan verlang ik naar U.
Nu in de geest, in mijn gedachten beeld ik mij in hoe het is om U te ontmoeten,
om bij U te zijn.
Wat moet het bijzonder zijn om U ook van aangezicht tot aangezicht te mogen zien,
U te ontmoeten waar U bent.
Zolang ik niet bij U ben, roepen mijn ziel en mijn lichaam om U.
Als een hert verlangt naar water, zo verlangt mijn ziel naar U.
U alleen kunt mijn hart vervullen, mijn aanbidding is voor U.
Ik denk eraan, wie er allemaal bij U zijn.
Ze komen overal vandaan.
Daar, bij U, daar zijn de zwaluwen, die over heel de wereld hebben gezworven,
trekvogels, die veel van de wereld hebben gezien
en veel over Uw wereld kunnen vertellen.
Ze hebben op deze wereld maar één plek, waar ze echt thuis zijn: daar bij U.
Ze kunnen uitvliegen en veel zien op Uw wijde wereld,
maar er is één plek die ze bindt en een thuis geeft: bij U, in Uw woning.
Daar zijn de musjes.
Ze vallen bijna niemand op.
Niemand kan de musjes van elkaar onderscheiden, ze lijken zo op elkaar.
En toch, ze zijn niet te eenvoudig om bij U te zijn.
Al die duizenden tezamen, roept de Heer bij hunne namen.
En niet één ontglipt Zijn oog.
Aan die duizenden tezamen heeft de Heer een welgevallen
en ook u bemint Hij teer.
Wat verlang ik er naar om daar te zijn, in die atmosfeer van Uw liefde,
waarmee heel Uw huis vervuld is.
Ik zou geen betere plek op aarde weten.
Als je daar woont, dan kun je toch niet anders dan gelukkig zijn.
Wat moet je gelukkig zijn, om daar te komen,
in Jeruzalem, bij God. Daar zal ik mijn Heer ontmoeten.
Terwijl ik nog onderweg ben, voel ik al dat ik die ontmoeting mij trekt, vooruit helpt.
Nu al, onderweg, merk ik al Zijn aanwezigheid,
en ervaar ik, dat Hij mij beschermt, de weg wijst, een plek is om te zijn, te schuilen.
In gedachten snel ik al vooruit, naar dat moment, dat ik Hem ontmoet,
mijn Heer, mijn heiland.
In mijn hart is er maar één bestemming, die mijn leven de richting aanwijst.
Makkelijk is de reis niet.
Een weg over bergen heen, door dalen.
Een reis, waar soms de zon ongenadig brandt,
in deze wereld, de wereld van Mesech en Kedar is er niet altijd een plek
waar over U verteld wordt, waar men met U rekent en op U hoopt.
En daarom is er niet altijd een plek om op krachten te komen,
mijn geloof te versterken, weer nieuwe moed en hoop te krijgen.
Een dal vol dorheid – en toch, daar bent U reeds.
Niet pas in het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel komt,
maar hier, in dat dal bent U het, die mij nieuwe kracht geeft,
een weldadige bron, waar ik mijn dorst naar U kan lessen.
De woestijn die ik om mij heen zie, die er nog steeds is,
het is voor mij niet meer een gebied om te wanhopen en de moed te verliezen,
maar dat blijft voor altijd een plek om te herinneren,
omdat U daar was, juist toen ik niet verder kom,
was U daar – het dal van de wanhoop, van de vertwijfeling,
waar ik gestopt zou zijn, werd een dal waar U zelf verscheen.
Door U gesterkt ga ik weer verder, op weg, naar Jeruzalem,
om daar voor altijd bij U te zijn.
De weg is nog lang, Heere. Ik vraag U: geef mij vaker zo’n oase van Uw komst,
zodat ik gesterkt verder kan gaan en niet stilval.
Laat elke keer als de leegte om mij heen mij overvalt, mij bij U uitkomen.
Verlies mij nooit uit het oog.
Als U uit de hemel kijkt over Uw wereld, zie mij dan ook.
Zie dan hoe ik Uw weg wil gaan en wees er dan bij, op Uw weg, die ik wil gaan.
Ik wil niet in Mesech blijven wonen, in Kedar,
waar men U niet kent, waar men er niet om rouwt niet bij u te zijn.
Hoe mooi ze het leven zonder U ook voorspiegelen,
Ik zou dat nooit willen, ik kan dat niet.Dat is voor mij geen leven.
Er is voor mij maar één levensdoel: Jeruzalem. Daar zal ik mijn Heer ontmoeten.
Want God, de HEERE, is een zon en een schild.
De Heere zal genade en eer geven, Hij zal het goede niet onthouden
Wie in oprechtheid Zijn weg gaat.
HEERE van de legermachten. welzalig Hij die op U vertrouwt.Amen
Zingen: Psalm 89: 7, 8
Aankomen
Voor de een kan de reis heel lang zijn, omdat ze een gezegende leeftijd bereiken.
Voor een ander een korte reis.
Hoe lang of hoe kort de reis door het leven ook duurde,
de aankomst zal een bijzonder moment zijn.
Hier hebben we heel ons leven naar verlangd,
of als we later zijn gaan geloven: dit is ons reisdoel geworden.
Op weg naar de stad van God, het hemels Jeruzalem.
Wat zal het zijn, om daar voor de poort te mogen staan
en dan bij de Heere te komen, de poort die open staat
en dan Hem, onze Heere te mogen ontmoeten.
We gaan daarover zingen: Ik zie een poort wijd open staan
Gebed
Lichtstad met uw paarlen poorten
Zegen