Preek Pasen 2011

Preek Pasen 2011
Jezus leeft – en Zijn stem roept ook ons tot leven
Johannes 20:1-18

Gemeente van onze Here Jezus Christus,

Als wij ’s morgens vroeg op weg gaan, hoeven wij niet te zoeken naar de weg. De weg is vaak verlicht door de straatverlichting en ook de auto of de fiets heeft verlichting. Met behulp van de verlichting kunnen wij in het donker de weg vinden.
Maria gaat in het donker op weg naar het graf. Al zoekend en tastend moest ze haar weg vinden. In het duister, waarin ze niets kon zien, moest ze de weg vinden naar het graf. Terwijl ze die weg niet kende. Ze liep in het donker door die tuin, waar ze nog niet eerder was geweest. Met haar handen voor haar uit voelde ze of ze niet tegen een boom op liep of in de takken van een struik terechtkwam. Met haar voeten voelde ze, voorzichtig, hoe de weg liep naar het graf, waar Jozef van Arimathea en Nicodemus Jezus in alle haast hadden neergelegd. Veel tijd hadden ze niet meer, omdat het bijna het grote feest was, Pasen. Waar veel mensen uit de hele wereld naar Jeruzalem waren gekomen. Voor haar, voor Maria, was het geen feest. Ze wilde dat het feest zo snel mogelijk voorbij was. In haar hart was ze te verdrietig om van het feest te genieten. In haar hoofd was ze alleen maar bezig met wat Nicodemus en Jozef van Arimethea haar vertelden: hoe ze Jezus hadden begraven. Het moest snel gebeuren. Het lichaam van iemand die aan het kruis gehangen had, moest nog dezelfde dag worden begraven, want anders zou het lichaam onrein worden. Dat hield in, dat er geen begrafenis meer mogelijk zou zijn. Maar toch, Jezus kreeg een waardige begrafenis. Ze begroeven hem zoals een koning begraven zou worden. Ze balsemden het lichaam, zodat het lichaam nog lang bewaard zou kunnen worden. De mensen zouden nog lang naar het graf van Jezus kunnen gaan. Als iemand ziek was, kon hij naar het graf gaan, in de hoop dat Jezus ook na zijn dood nog voor genezing zou zorgen.
Maria had graag de volgende dag gegaan, maar dat kon niet. Het was sabbat. Dat hield haar tegen om naar het graf van Jezus te gaan. Maar zodra de sabbat voorbij was, kon zij het niet houden. De dag na de begrafenis was voor haar niet gemakkelijk gehad. Want Jezus was voor haar bijzonder geweest. Hij had haar bevrijd van duivelen, die haar leven beheersten. Als zij naar het graf ging, kon zij misschien niet zijn bescherming merken. Dan bleven de duivelen, die haar eerst bezeten hadden, op een afstand. Ze durfden dan niet naar haar toe te gaan, omdat zij nog bij Jezus hoorde. Nog na zijn dood straalde de macht op haar af en was zij beschermd. De dag van de sabbat was zij onrustig geweest, bang en kwetsbaar, ze voelde zich onbeschermd. Waar moest ze haar bescherming vinden nu Jezus er niet meer was? Nu ze niet meer in zijn nabijheid was? Ze was niet alleen verdrietig, maar ook onrustig. Ze hield het niet meer. De volgende morgen ging ze zo vroeg mogelijk naar het graf. Zo vroeg dat het nog donker was. Of liever gezegd: duister.
Ze wandelt in de duisternis naar het graf. ’s Morgens vroeg in het duister, dat is niet alleen maar een sfeerbeschrijving om aan te geven hoe verdrietig Maria is. Dat gebeurt in films wel eens: het verhaal wordt verdrietig of zielig en dan regent het ook nog eens, waardoor het nog verdrietiger wordt. De duisternis, waarin Maria loopt is niet de duisternis van verdriet, van gemis. De Here Jezus had gewaarschuwd om niet in het duister te lopen: Wandelt, terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalle; en wie in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat. Als Johannes vertelt dat Maria in de duisternis naar het graf gaat, geeft hij dus een hint. Maria wandelt in de duisternis, omdat ze nog niet bij Jezus is. Dat was ook wat Maria zelf dacht, alleen bedoelt Johannes het op een andere manier. Maria dacht dat ze door naar het graf te gaan, ook al is het duister, dat zij dan bij Jezus zou zijn. Johannes wil juist zeggen, dat wat Maria denkt (namelijk: door naar het graf te gaan, dat zij zo bij Jezus komt) wandelen in de duisternis is.
Maria zelf heeft dat niet door. Ook niet als de engelen en als Jezus straks zelf aan haar vragen: naar wie ben je op zoek. Het verhaal van Maria gaat er dus een vraag: Hoe kunnen wij dicht bij Jezus zijn? En: hoe is Jezus bij ons? Als we daar een antwoord op hebben, dan hebben wij Pasen begrepen. Dan weten wij waar het met Pasen om gaat: namelijk dat wij weten, waar Jezus is en hoe Hij bij ons aanwezig is.
Zo ver is het nog niet. Maria moet eerst een hele weg afleggen, voor zij dat Jezus vindt. Geen makkelijke weg, want het is een weg, waarop ze eerst zal schrikken, een weg waarop ze veel zal huilen en treuren, voordat zij de Here Jezus werkelijk ontdekt. Ze treurt om het feit dat haar Heer is weggenomen, haar Heer is van haar afgepakt. De Heer bij wie zij dacht bescherming te vinden. Maar was dat wel haar Heer? Of was dat Jezus, zoals zij zich die zelf voorstelde? Daarom wandelde ze in de duisternis, omdat ze niet werkelijk had begrepen, wie Jezus is.
Daarmee is het verhaal van Maria ook voor ons een les. Ook wij kunnen Jezus op de verkeerde manier zoeken. Als we Hem niet zoeken op de plaats waar Hij is, dan kunnen we lang zoeken voor wij Hem vinden. Dan kunnen wij  – net zoals Maria- in zak en as zitten, te treuren, omdat iemand onze Heer van ons heeft afgenomen. Als we teveel denken aan het verleden, wat de Here in het verleden met ons heeft gedaan, hoe Hij in ons eigen leven aanwezig was, of in de kerk, als we net als Maria teveel blijven hangen in het verleden en daardoor het heden niet meer kunnen zien, eigenlijk vergeten dat de Here Jezus ook vandaag in ons midden is en vandaag werkt, dan lopen wij op dezelfde manier als Maria: in de duisternis. Dan lopen we naar het graf van Jezus. Dan is naar de kerk gaan een vorm van herinneren wat Jezus vroeger deed.
Dan zijn het de herinneringen aan vroeger die ons belemmeren om vandaag de dag kerk te zijn, nu blij te zijn, omdat onze Here Jezus is opgewekt. Blijven steken in herinneringen maakt ons somber, neerslachtig en houdt ons gevangen in verdriet, zoals Maria gevangen was in verdriet. Als wij op deze manier naar de kerk gaan, als wij op deze manier met geloof bezig zijn, dan is het goed als ook die Heer wordt weggenomen, zodat wij net als Maria de Levende kunnen ontmoeten. Soms kunnen wij zelf de ontmoeting met de Levende Heer in de weg staan, omdat wij op een verkeerde manier zoeken. Dan loopt ons zoeken op niets uit en vinden wij de Here niet, tenzij Hij naar ons toe komt. En wanneer Hij komt, dan is dat tegelijk de bevrijding uit de duisternis en het licht om ons heen. Dan worden wij wakker geroepen uit ons graf.
We kunnen aan Maria zien, wat het betekent om op een verkeerde manier op zoek te zijn naar Jezus. Er is onrust als ze Jezus niet vindt. Ze rent weg van het graf? Weet ze waar ze heen gaat? Ze komt bij twee discipelen uit: Simon Petrus en de andere discipel. Wanneer je in de duisternis wandelt, wanneer je niet ziet dat Christus ook voor ons vandaag de Levende is, is er onrust: wat moet er gedaan worden om onze Heer in ons midden te hebben? Wat moeten wij doen om Hem bij ons te hebben en Hem vast te houden zodat Hij niet meer van ons kan gaan? De gang van Maria weg van het graf is niet de beheerstheid van iemand die Jezus heeft gevonden, die Hem als de Levende heeft ontmoet.
En ook als ze later weer bij het graf komt na de discipelen. De eerste keer heeft ze het graf niet in durven kijken. Uit angst voor de leegte die op haar af kwam? Bang dat het duistere gat van het graf haar in zijn greep zou krijgen, zoals het eerst donker was in haar leven, omdat ze bezeten was door duivelen?  Als Petrus het graf heeft bezien, durft zij ook te kijken, maar wat zij ziet doet haar verstijven. Geen Jezus, maar wel twee mannen. Wat moet zij er van denken? Waar is haar Jezus? Waar is haar meester? De twee mannen maken haar onrust alleen maar groter. Onnodig, zo weten wij, omdat Johannes ons het verhaal vertelt, maar zo gaat dat in de onrust van het ongeloof, de machteloosheid van gevangen zijn in herinneringen aan de tijd waarin alles beter was. Dan kunnen wij ook de boden, die door God gezonden zijn, om ons te kalmeren en gerust te stellen, die ons er op wijzen dat Christus de Levende is en nog steeds werkt, ook vandaag de dag, dan kunnen wij die boden niet zien als boden die door de Here gezonden zijn. En net als Maria zullen wij dan verstijven bij het graf. Niet getroost, maar gevangen in heimwee, verdriet, vroeger. Dan kunnen we alleen maar treuren, zoals Maria, treuren om een verloren Jezus. Welke Jezus zoeken wij? De Jezus van een glorieus verleden of Jezus die zich vandaag de dag ook in ons midden presenteert als de Levende. Maria ze treurt om de Jezus die haar is afgenomen. Zij weet niet meer waar Jezus is. Ze weet het niet meer. Ze is de regie kwijt. Ze weet de weg niet meer.
Ze weet niet meer waar Jezus is, ze weet niet meer wie Jezus is. In haar gevangenzijn in verdriet herkent zij Jezus niet meer en ziet Hem aan voor de tuinman. Ze keert zich al wel om van het graf. Ze is nu niet meer gefocust op het graf, er niet meer door geobsedeerd. En dat is voor Maria de eerste stap om los te komen uit haar verdriet, los te komen uit die duisternis waarin zij verkeert. Want zij zelf kan zich er niet uit bevrijden. Wat zij ziet bij het geopend graf, het dringt niet tot haar door. Ook als ze de engelen ziet en de vraag van de engelen hoort: “Wat zoek je?” blijft zij geobsedeerd, gevangen haast door het graf. Maar dan keert ze zich om. Het is de eerste stap weg van het graf. En ze richt zich op Jezus. Ze ziet Hem, maar ze herkent Hem niet. Zo dicht bij en toch op een afstand nog. Is dat ook vaak bij ons niet zo: dat we dicht bij Jezus zijn, zonder dat we het beseffen. Dat de Levende zelf in onze nabijheid is, maar dat wij Hem niet zien? Is dat niet de tragiek van de kerk dat Jezus in onze nabijheid is, elke kerkdienst, bij het avondmaal, als Zijn woord opengaat, maar dat wij dat als kerk vaak niet opmerken? Opstanding betekent ook voor ons vandaag de dag dat wij weggeroepen worden van wat wij zien als het graf van Jezus, waarin Hij begraven voor ons lijkt te zijn. Hij is de Levende!
Maria, ze ziet Hem, maar het dringt nog niet tot haar door dat het Jezus zelf is. Ze denkt eerst nog aan iemand die haar kan nood kan oplossen en haar bij Jezus zal brengen. Als ze maar bij Jezus is. Dan is alles goed. Hoopvol en verwachting naar deze man. Iemand die haar bij het echte graf van Jezus kan brengen.
Jezus als de tuinman, het heeft iets mysterieus. Het is alsof Maria nu pas beseft dat het graf in een tuin ligt, een tuin, een hof, zoals ook de hof van Eden een tuin was. Ze krijgt al meer oog voor wat er om haar heen gebeurt. Langzaam laat de duisternis haar los, omdat de duisternis niet tegen het licht van de Levende op kan. De dag gaat over haar op, maar haar ogen kunnen nog niet tegen het licht. Ze beseft nog niet wat er gebeurt. “Wat zoek je?” “Als u weet waar Hij is, toon het mij dan, dan kan ik Hem wegnemen.” Een allerlaatste poging om haar Jezus voor zichzelf te houden, alsof ze begrijpt dat ze haar eigen Jezus verliest, de Jezus die zij zo graag zou willen koesteren en bij zich houden en nooit willen kwijtraken.
Wat er dan gebeurt… Willem Barnard schrijft over dat vers dat het hem nooit lukt “om dit vers te lezen met vaste ongebroken stem. Hier houdt alles op. Hier begint alles.” (Stille omgang, p. 314) De stem die bij de schepping klonk, machtig en majestueus de wereld tot aanzijn riep, die het licht over de aarde aankondigde, opdat de duisternis verbannen zou zijn, de stem die Lazarus bij zijn naam uit het graf riep. “Maria”. Zoals Adam in de tuin tevoorschijn werd geroepen, nadat hij zich voor God verborgen had, zo wordt Maria hier geroepen. Jezus is geen tuinman, Hij heeft een ander beroep: schaapherder. Hier roept de herder zijn schaap terug van de verkeerde weg. Door Maria te roepen bij haar naam, op die manier toont Jezus zich aan Maria als de Opgestane, de Levende. Net zoals onze naam bij de doop klonk. “Ik heb u bij uw naam geroepen: Maria.” Het is niet alleen een stem, die een liefdesverklaring bevat. Dat ook, een intieme, ons liefhebbende stem. Maar ook een stem die ons wegroept uit de verwarring, de godverlatenheid, ons wegroept uit de wanhoop, uit de gedachte dat Jezus iets van vroeger is, die ons aanspeekt als de nieuwe schepping, bij onze nieuwe naam, die het duister uit ons leven wegverkondigt en het licht over ons uitspreekt, die verlorenen thuisbrengt en hen redt van de ondergang en duisternis. Een liefdesverklaring, een uitnodiging: Komt in, Gij gezegende van mijn Vader. Jezus leeft – en Zijn stem roept ook ons tot leven.
Halleluja.
Amen

ds. M.J. Schuurman

Plaats een reactie