Geef ons heden ons dagelijks brood
Jezus gaf aan Zijn discipelen een gebed: het Onze Vader. Dit gebed laat goed zien, waar het Jezus in Zijn verkondiging om te doen was. Nieuwtestamenticus Klaus Haacker nam daarom het Onze Vader als uitgangspunt om te vertellen wat Jezus verkondigde.
In het Onze Vader wordt ook gebeden: Geef ons heden ons dagelijks brood. Volgens Haacker laat deze bede zien dat het in het gebed om concrete vragen gaat en om de zorgeloosheid van het geloof.
De bede is bij verschillend overgeleverd.
Mattheüs heeft: Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben – waarbij de nadruk ligt op het ‘vandaag’. (imperativus aoristus dos).
Lukas heeft: Geef ons dagelijks het brood dat wij nodig hebben – waarbij het accent ligt op het ‘elke dag’, ‘dagelijks’(imperativus presens didou).
Volgens Haacker is de versie van Mattheüs de meest oorspronkelijke versie.
In de bede is er sprake van vandaag of dagelijks. Het is niet duidelijk hoe het Griekse woord epioúsios vertaald moet worden, omdat er van het een voor het Grieks van die tijd een uniek woord is.
Waarschijnlijk is het een neologisme, een woord dat in de vertaling van het Aramees naar het Grieks voor het eerst voortkomt. Daarom zijn er verschillende versies van uitleg:
1) Veel vertalingen hebben ‘dagelijks brood’, waarbij men teruggrijpt op de vroege Latijnse vertalingen (die spreken van panis quotidianus).
2) Hierynomus vertaalde in de Vulgaat met supersubstantialis. Dan gaat het in deze bede niet meer om het dagelijkse brood, maar om het sacramentele brood van het heilig avondmaal.
3) Joachim Jeremias grijpt terug op Hierynomus en suggereert dat in de oorspronkelijke Aramese versie van het Onze Vader gesproken wordt van machar (morgen), d.w.z.: het brood van morgen. Daarbij kan de betekenis dubbelop zijn: (a) het aardse brood van morgen of (b) het eschatologische brood in het Koninkrijk van God: Geef ons het brood van de toekomstige wereld.
Deze laatste optie kan nog weer op twee manieren worden opgevat: als Laat ons deelhebben aan de maaltijd in de toekomende wereld of als: Laat ons vandaag reeds – in het avondmaal – eten van het brood van de toekomende wereld.
Haacker wil geen keuze maken, maar wijst er slechts op dat er in deze bede niet gesproken wordt over het brood, maar over ons brood. Op basis van wat er in Genesis 3:19 (Zweten zul je voor je brood) en 2 Thessalonicenzen 3:12 ( In naam van de Heer Jezus Christus dragen wij dergelijke mensen nadrukkelijk op rustig hun werk te doen en hun eigen brood te verdienen) staat, lijkt het hem het meest waarschijnlijk dat het hier in deze bede gaat om ons levensonderhoud, onze behoefte aan voedsel.
In het Evangelie van Mattheüs wordt het Onze Vader gegeven in de Bergrede die Jezus uitspreekt. In deze rede wordt door Jezus benadrukt dat onze Vader in de hemel wat wij mensen nodig hebben (Mattheüs 6:8, 32). Het gaat Jezus om een kwijtraken van onze zorgen en een aansporing tot bidden (vgl. Mattheüs 7:9-11; Lukas 11:5-13).
Armen
Jezus geeft deze aansporing aan zijn leerlingen, die aangesproken worden als mensen die arm zijn, honger hebben en reden hebben om te klagen (Lukas 6:20-23).
De armen kwamen op Jezus’ verkondiging af. Onder andere omdat zij een beroepsmatige verplichtingen hadden. Voor deze armen was het kwijtraken van de zorg voor hun levensonderhoud een uitdrukking van hun hoop op het door Jezus aangekondigde Koninkrijk van God. Het bewust afstand nemen van de normale bestaanszekerheid was een geloofshandeling in vertrouwen op God die reeds vandaag Zijn zorg aan hen laat zien.
Rekenfout
Wie bouwt op het de aardse materie en daaraan bestaanszekerheid ontleent heeft een valse zekerheid opgebouwd. Diegene die op aardse zekerheden bouwt, maakt een grote rekenfout door niet met God rekening te houden:
En hij vertelde hun de volgende gelijkenis: ‘Het landgoed van een rijke man had veel opgebracht, en daarom vroeg hij zich af: Wat moet ik doen? Ik heb geen ruimte om mijn voorraden op te slaan. Toen zei hij bij zichzelf: Wat ik zal doen is dit: ik breek mijn schuren af en bouw grotere, waar ik al mijn graan en goederen kan opslaan, en dan zal ik tegen mezelf zeggen: Je hebt veel goederen in voorraad, genoeg voor vele jaren! Neem rust, eet, drink en vermaak je. Maar God zei tegen hem: “Dwaas, nog deze nacht zal je leven van je worden teruggevorderd. Voor wie zijn dan de schatten die je hebt opgeslagen?” Zo vergaat het iemand die schatten verzamelt voor zichzelf, maar niet rijk is bij God.’ (Lukas 12:16-21).
Niet met God rekening houden en geen rekening houden met het eigen sterven zijn twee kanten van dezelfde medaille. Wanneer wij het sterven van ons uit het oog verliezen, missen we een dieptedimensie waarin het rekening houden met God zich kan ontvouwen en bewaren. Bij deze man wordt zijn ziel teruggevorderd. Zijn ziel (dat wil zeggen zijn hele leven en bestaan, inclusief zijn gerichtheid op God) was de man in bruikleen gegeven. De man rekent het echter tot zijn eigen bezit.
Een leven zonder God
Deze gelijkenis volgt op een verzoek aan Jezus om recht te spreken in een erfeniskwestie. Men meende dat het een nobele taak van Jezus was om in wijsheid deze kwestie tot een goed einde te brengen. Jezus antwoordt echter:
Hij zei tegen hen: ‘Pas op, hoed je voor iedere vorm van hebzucht, want iemands leven hangt niet af van zijn bezittingen, zelfs niet wanneer hij die in overvloed heeft.’ (Lukas 12:15)
In deze woorden klinkt door dat rijkdom niet kan behoeden voor ziekte of ongeluk. Maar in deze woorden klinkt ook door dat een door rijkdom gezekerd bestaan innerlijk kapot kan zijn en dat het een leven is dat de naam leven niet waard is. Het is een leven met zorgen. Een leven net als de heidenen: een leven zonder God (Mattheüs 6:32).
Vader in de hemel
Het is voor ons genoeg om te weten dat de Vader in de hemel onze noden kent (eveneens Mattheüs 6:32). Op deze God kunnen wij een beroep doen met betrekking tot onze noden. Dat laat de gelijkenis zien, die Lukas verbindt aan het Onze Vader:
En Hij zei tegen hen: Stel dat iemand van u een vriend heeft en midden in de nacht naar hem toe gaat en tegen hem zegt: Vriend, leen mij drie broden, want mijn vriend is van een reis bij mij gekomen en ik heb niets om hem voor te zetten, en dat die vriend van binnen uit het huis dan zou antwoorden en zeggen: Val mij niet lastig. De deur is al gesloten en mijn kinderen zijn bij mij in de slaapkamer; ik kan niet opstaan om ze u te geven. Ik zeg u: Al zou hij niet opstaan en ze hem geven, omdat hij zijn vriend is, dan zou hij toch om zijn onbeschaamdheid opstaan en hem er zoveel geven als hij nodig heeft.
Stoïcijns
De gelijkenis is een kritiek op het stoïsche wereldbeeld, dat ook in Jezus’ tijd in Israël bekend was. Het stoïsche wereldbeeld zegt dat met gebed niet geprobeerd moet worden God op andere gedachten te brengen, maar dat bidden betekent dat wij onszelf leren te schikken in ons lot.
Met de gelijkenis roept Jezus ons op juist het tegenover gestelde te doen. In het stoïsche wereldbeeld is er geen ruimte voor een persoonlijke band met de Heere. In dat wereldbeeld is het niet mogelijk Hem in gebed de noden voor te leggen en de dank bij Hem te brengen.
Binnen de traditie van de kerk kan het stoïsche wereldbeeld wel eens invloedrijker geweest zijn dan Jezus’ oproep om niet te stoppen met bidden.
N.a.v. Klaus Haacker, Was Jesus lehrte. Die Verkündigung Jesu – vom Vaterunser aus entfaltet (Neukirchen-Vluyn, 2010) 155-166.