Oswald Bayer – Wie op het woord acht geeft, vindt geluk[1]
(Vertaling)
Wie op het woord acht geeft, vindt geluk;
Gelukkig diegene die op de HEER vertrouwt! (Spreuken 16:20)
I.
Het geluk vinden, geliefde gemeente, wil iedereen. Het komt maar zelden voor dat iemand graag van het ongeluk houdt. Als het toch zo is, het dat toch op de een of andere manier te maken met de zoektocht naar geluk en het mislukken van die zoektocht. Iedereen wil het geluk vinden – zijn geluk, haar geluk. Want hoezeer de zoektocht naar het geluk en de verwachting daarmee samenhangend ieder mens op de een of andere manier bepaalt, zo verschillend wordt het geconcretiseerd. Muziek kan bijvoorbeeld de een koud laten, maar laat de ander een rilling van geluk over de rug lopen. Het geluk dat na een inspannende klimtocht naar de top over de bergen uit te zien is niet besteed aan iemand die liever lui in het café zit. Ieder vindt, als hij het vindt, zijn eigen geluk. En hij vindt op verschillende tijden een ander soort geluk. Hij vindt het niet steeds op hetzelfde moment.
Wat vindt iemand, die geluk vindt? De Romein Varro telde in de eerste eeuw voor Christus niet minder dan 288 definities van geluk. Vandaag de dag zullen niet minder definities te geven zijn. Heeft geluk – om slechts een van de vele mogelijke antwoorden te noemen – te maken met de ervaring van de onmiddellijke aanwezigheid van het gehele, ongedeelde zijn? Bevangt mij met het geluk een stille en diepe of gepassioneerd levenslustige vreugde en aanvaarding van het bestaan, waarin –al is het slechts voor een enkel ogenblik – elke twijfel en elk ter discussie stellen, als ze niet in het geheel overwonnen kunnen worden, voor even overwonnen lijken te zijn en even zwijgen. Geluk bestaat in elk geval niet zonder een geluksgevoel. Bij dat gevoel behoort wezenlijk een stemming, een totaal gevoel, een samenstemmen – en dat houdt in: schoonheid. Geen geluk zonder de ervaring van schoonheid. Zelfs een paardenbloem in de tuin van de gevangenis kan, zoals Wolfgang Borchert vertelt,als schoon ervaren worden, door de gevangene meegenomen in de cel waar deze bloem licht brengt in de benauwde ruimte.
Wat is dan geluk? Licht in het donker? Een verlangen waarvan de vervulling vaak als een flits inslaat? Gaat het uiteindelijk om de voltooiing van mijn even, van de gehele natuur- en wereldgeschiedenis? De macht die leuzen bedenkt voor het vergeefse, vergankelijke, lege, zinloze, absurde, onvervulde, het onmenselijke, de verveling? Wellicht niet geheel in tegenstelling tot het absurde, maar in aanvaarding van het absurde: ‘We moeten ons Sisyphos’, concludeert Camus in zijn essay over het absurde ‘voorstellen als een gelukkig mens’.
De kwetsbaarheid van het geluk wortelt diep: Glück und Glas – wie leicht bricht das! Desondanks kennen wij beide zijden: het geluksgevoel van het ogenblik en de over langere tijd aanhoudende. Verliefdzijn bijvoorbeeld, een tevreden sfeer in het gezin en op het werk.
Duurzaam geluk mag voor de één een toevalstreffer zijn, voor de ander een nastrevenswaardig doel – in overeenstemming met de uit de Oudheid stammende definitie van het goede: een geslaagd, gelukkig leven. Volgens deze visie bestaat geluk uit een bewust geleid leven, waarin alle voor de invulling van het leven belangrijke momenten zijn afgestemd op het behalen van dit doel. Wie deze oriëntatie vertrouwt en volgt, zal eerder geluk maken dan geluk vinden: hij zal de smid van zijn eigen geluk zijn. Maken wij ons geluk? Moeten wij ons geluk maken om het te kunnen bereiken? Zijn wij, als wij er niet in slagen om ons geluk te scheppen, als ons leven niet slaagt, mislukkeling die zich niet meer aan zichzelf en aan anderen kan tonen? Of is geluk geen doel dat nagestreefd kan worden? Vinden wij geluk alleen als wij er op stuiten, als het ons toevalt? En als het ons toevalt: alleen in een enkel ogenblik of ook op de lange termijn?
In de wirwar van deze vragen en de vele vragen die u heeft meegenomen, moet men weten wat het ware geluk is. Een duidelijk antwoord op de vraag wat het ware geluk is, belooft de tekst van de prediking te geven: Wie op het woord acht geeft, vindt geluk.
II.
Daar komt het klaarblijkelijk op aan: op het woord acht geven, opmerkzaam zijn op het woord. Op welk woord? Er zijn veel woorden, zegswijzen e stemmen die op ons inwerken, die onze aandacht willen en ons geluk beloven. Wat is dat ene woord dat in deze chaos binnenbreekt, duidelijkheid schept en waar geluk brengt?
Op het centraal station van een miljoenenstad te midden van de ontelbare mensen die zich haastend door elkaar begeven – iedereen in zijn eigen richting – in deze Babylonische spraakverwarring kan het plotseling gebeuren dat ik mijn naam hoor: luid en duidelijk, anders dan de vele stemmen die door elkaar heen klinken. Omdat ik mijn naam hoor roepen, wordt ik aangesproken, ben ik gelokaliseerd en richt ik mij op degene die mij aanspreekt. Zijn woord is een woord met macht: hij heeft de macht mij uit deze stemmenchaos tevoorschijn te halen, mij van mijn diffuse omgeving te onderscheiden en tot een uniek individu te maken. Nu kan ik, gelokaliseerd en aangesproken, gericht antwoorden: ik mag antwoorden. Of misschien moet ik wel.
Dit tafereel kan ons duidelijk maken wat dat ene woord kan doen, op het centraal station en op de jaarmarkt van menselijke verlangens, geluksidealen en levensdoelen, de uit angst en nieuwsgierigheid geboren vele goden. Het ene woord dat ‘dat wij te horen, dat wij in leven en in sterven te vertrouwen en te gehoorzamen hebben’ (Barmen I). Dit ene woord is een heel bepaalde naam. Zoals de onmiddellijke parallel van onze preektekst laat zien: gelukkig diegene die op de HEER vertrouwt. Op het woord acht geven is niets anders dan vertrouwen op de HEER.
Het woord is wezenlijk Gods Naam. Wie op deze naam acht geeft, er naar luistert, bedenkt of fantaseert deze naam niet. Laat staat dat wij ons deze naam tot doel kunnen stellen of als doel kunnen uitkiezen. Want Gods naam komt ons tegen. Te midden van de vele goden en godinnen, de vele heren en moeders, met hun duizend namen, die allemaal gehoor willen vinden en tot gehoorzaamheid willen dwingen. Soms laten ze ruimte voor elkaar, maar meestal betwisten ze de ruimte. Te midden van de chaos van hun toezeggingen en verleidingen, hun dreigingen en uitnodigingen – zie: een breuk, een doorbraak, zoals een zonnestraal de wolken doorbreekt, een stilte – laat nu alles zwijgen! -: Daar is de ware God, het ware geluk, met zijn naam, met zijn rustgevende kracht, een krachtdadige helderheid die oriëntatie geeft, eenduidigheid schept: energiek, geheel en al, maar tegelijkertijd ook teder en kwetsbaar als een liefdesverklaring: ‘Ik zal met u zijn!’ (Ex. 3:12). ‘Dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht.’ (Ex. 3:15) Zo laat God zich in de woestenij vanuit de braambos aan Mozes zich horen – en hij verborg zijn aangezicht. Zo laat God eveneens in de woestenij vanuit de stilte van zich horen aan Elia – als een stem van een suizend zwijgen. En Elia verborg zijn aangezicht in zijn mantel. Ook Gerhard Tersteegen hoort in zijn lied God is tegenwoordig (Gezang 323 / EG 165) deze naam met diepe eerbied. Wij begrijpen onze Joodse broeders en zusters als zij de naam van God niet uitspreken.
‘Ik zal met u zijn!’- dat is Gods naam, de toezegging van betrouwbare liefde: ‘Ik zal met u zijn op alle wegen en omwegen van uw levensgeschiedenis en zoektochten naar geluk. Ik zal met u zijn op alle wegen, omwegen en dwaalwegen van de gehele wereldgeschiedenis. Ik zal u in mijn goedheid en genade genoeg geven en u in mijn barmhartigheid redden uit alle nood en leiden naar de goede bestemming – ook door de nacht.’
Deze toezegging van geluk ligt besloten in de oerbelofte, waarmee ik aangesproken wordt, omdat de naam van God, het ene woord waarop ik acht te geven heb, mij tegemoet komt.: ‘Ik ben de HEER, uw God!’(Ex. 20:2) Deze oerbelofte is ons in het leven, het lijden en het sterven van Jezus Christus menselijk dichtbij gekomen, zodat wij door de Zoon in de Heilige Geest de naam van God – zijn genade en barmhartigheid niet alleen horen, maar ook kunnen proeven en zien. Jezus Christus is de ‘Immanuël’ (Mattheüs1:23): God met ons. Zoals Martin Luther de Immanuëlnaam verkondigt: ‘im Schlamm und in der Arbeit dass ihm die Haut raucht’.[2] (WA 4, 608v). Hij gaat met ons door dik en dun. Hij doet een woordje voor ons als ons eigen hart tegen ons spreekt. Hij springt voor ons in de bres als anderen klaar met ons zijn en ons laten vallen. Als anderen ons laten weten: je bent een mislukkeling en een nietsnut. Hij verdedigt ons als de aartsvijand ons leven aanklaagt (Openb. 12:10, EG 124:4 – Nun bitten wir den Heiligen Geist), als hij ons wil tegenwerken zodat wij door hem vermoeid raken en in zwaarmoedigheid vervallen. Als anderen zich van ons verwijderen, is Hij nabij. Meer nabij dan ik mijzelf nabij ben. Als anderen ons veroordelen en verwerpen en wij het met onszelf niet meer uithouden, spreekt hij mij rechtvaardig – zoals we hebben gezongen: ‘Hij is mij dagelijks nabij / en spreekt mij zelf rechtvaardig’ (EG 542:4). Hij vertroost mij daarmee en maakt mij moedig. Hij voert mij weg uit zowel de lichtzinnigheid als de zwaarmoedigheid en geeft mij levensmoed. Want: ‘maar ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid’ (Joh. 10:10). Ik heb, zo belijdt Jochen Klepper, ‘slechts in Hem voldoening / in zijn woord mijn geluk’ (EG 452:3).
III.
‘Jezus Christus zoals Hij ons in de Heilige Schrift wordt betuigd, is het ene Woord van God, dat wij te horen, dat wij in leven en in sterven te vertrouwen en te gehoorzamen hebben.’ Wat zegt deze belijdenis van de Synode van Barmen (1934) ons met betrekking tot de vraag naar geluk, zoals wij deze in het begin hebben gesteld?
Onze oermenselijke zoektocht naar geluk wordt vanuit het ene woord waarop wij acht hebben te geven niet verdrongen. Alsof ons verlangen naar schoonheid, zon, lucht, liefde, erkenning, bescherming en hulp in nood, alsof het verlangen naar vrede, het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid – alsof dit alles eenvoudig te negeren zou zijn!
Als Jezus Christus als het ene woord van God met de oerbelofte (‘Ik ben de HEER, uw God) het eerste gebod (‘U zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’) onderstreept, laat hij de gepassioneerde stem horen die alle andere buiten hem uitsluit, als deze anderen aanbeden en vereerd worden, macht over ons verkrijgen. Als alles wat nodig is om te leven en door God goed is geschapen de perken te buiten gaat. Als er geen maat op staat. Als onze zorg en aandacht daardoor wordt opgeslokt. Als wij geen andere betekenis voor geluk hebben dan bijvoorbeeld geluk als gezondheid, gezinsgeluk, zinvol werk, het geluk van succes, van aanzien, het geluk van een hobby. Al het goede en alles wat ons in dit leven dient kan tot een afgod worden als uw diepste verlangen daarnaar uitgaat. Of als u daar al uw vertrouwen op baseert. Als u uzelf daarmee de definitieve vervulling van uw verlangen toezegt en daarmee uzelf het ware geluk belooft. Dan wordt de liefde voor u tot een Venus, de zorg voor uw kinderen tot een Diana, de zorg voor levensonderhoud tot een Pluto of een Mammon, de noodzakelijke verwerking van conflicten tot een Mars – alsof de oorlog de Vader van alle dingen zou zijn! Dan wordt voor u de liefde voor het Woord van God tot een Logos. Dan wordt voor u het verlangen naar schoonheid, licht en helder denken tot een Apollo en Athene.
Wie echter op het ene woord acht geeft, aan wie wij alleen ons leven mogen toevertrouwen in leven en sterven, wie zo wijs is als Salomo om te bidden om een ‘luisterend hart’ (1 Koningen 3:9) – een hart dat dit woord hoort – die ontvangt een nuchtere en een kritische verhouding tot alles wat wij in dit leven nodig hebben en ook tot hun neiging om zichzelf te verabsoluteren en daarbij duurzaamheid, ja zelfs eeuwigheid willen. Is diegene die ons in zijn naam toegezegd heeft, alleen de eeuwige, dan is alles door hem geschapen. Dan ben ik tijdelijk en eindig – eeuwig als mij de onverwoestbare liefdesverklaring ‘Ik zal met u zijn!’ mij toegedeeld wordt. Als tijdelijk en eindig wezen, opgenomen in deze eeuwigheid, moeten wij het geluk, jong en mooi, intelligent en rijk, gewaardeerd en geliefd te zijn niet roekeloos en radeloos belasten of krampachtig vasthouden en egoïstisch veiligstellen. Alsof wij van God een recht op geluk hebben gekregen! Als tijdelijk en eindig wezen opgenomen te worden in zijn eeuwigheid, omdat wij acht geven op zijn woord en hem vertrouwen, dat wij ons het geluk dat voor ons is weggelegd dankbaar ons kunnen laten toekomen, zonder het van onze kant te willen vereeuwigen. Voor de kwetsbaarheid en het fragmentarische karakter ervan hoeven we niet verdoezelen. Voor de bijbehorende melancholie hoeven wij ons niet te schamen. Het kwetsbare geluk mogen wij, als wij het ons toevalt, dankbaar genieten. Zonder een heidense angst die bang is voor de jaloezie van de goden. De tijdelijke vreugden hebben hun recht, hun ruimte, hun tijd en hun schoonheid. Het genieten van dit tijdelijke is een gerechtvaardigd gebruik.
Komen de kwade dagen, dan ondervinden wij ongeluk. Bijvoorbeeld het verlies van dierbaren, verlies van gezondheid, verlies van ons werk, verlies van een vriendschap, verlies van erkenning door anderen of misschien zelfs verlies van zelfwaardering. Dan vallen wij uit de levensvreugde in de moedeloosheid en de levensmoeheid. Dan wordt het moeilijk om acht te geven op het woord. Dan wordt het moeilijk om op de HEER te vertrouwen en daarin geluk te vinden. De grote liefdesverklaring (‘Ik zal met u zijn!’) is dan tegen wat zich lijkt aan te dienen in te geloven. Het geluk van deze liefde is dan verborgen onder het tegendeel.
In de Lutherbijbel stond lange tijd een zin die door de exclusieve formulering aanstootgevend is: ‘Alleen de aanvechting leert om acht te geven op het woord.’ (Jesaja 28:19) De aanvechting alleen? Dat is in ieder geval een toespitsing die noopt tot realisme! Het geluk ligt niet voor het oprapen: het moet aangevochten zijn – omdat ik op het ene woord van God acht geef, zodat ik als het nodig is de in het ongeluk verborgene God aanklamp en hem zijn belofte (‘Ik zal met u zijn!’) voorhoudt. In de aanvechting gebruik ik, net zoals Jakob dat bij de Jabbok deed, de belofte als wapen dat getest wordt. Zo wordt in de aanvechting niet de echtheid van mijn geloof beproeft, maar Gods Woord. Dat woord van God bewijst zijn geloofwaarheid en macht in de aanvechting en tegen de aanvechting. Op deze manier leert de aanvechting ons acht te geven op het woord: op de kracht die dit woord in zich bergt. Dat woord is in staat om de vertwijfelde vraag te overwinnen of God nog zijn belofte houdt. Dat woord kan mij tot de zekerheid brengen dat ‘dood noch leven (…), heden noch toekomst, hoogte noch diepte, of wat er ook maar in de schepping is, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gegeven heeft in Christus Jezus, onze Heer’ (Rom. 8:38-39). Zou deze liefde niet het ware geluk zijn? Dit geluk is niet te maken, wel te vinden. Amen
Vertaald vanwege de preek die ik houd bij mijn afscheid als predikant van de Hervormde Gemeenten Ilpendam en Watergang (N.-H.) – ds. M.J. Schuurman
[1] Preek in de universiteitsdienst in de Tübinger Stiftskirche (28 juni 2009). Liederen: Er weckt mich alle Morgen (Jochen Klepper; EG 452:1-5), Erhalt uns, Herr, bei deinem Wort (Martin Luther; EG 193:1-3), Herr, dein Wort, die edle Gabe (Nikolaus Ludwig von Zinzendorf, EG 198:1vv), Wohl Denen, die da wandeln (Cornelius Becker, EG 295:1-4). Psalmgebed: uit Psalm 119 (EG 748). Schriftlezing – betrokken op Kleppers morgenlied: Jesaja 50:4-9a.
[2] Ik kon hiervan de vertaling niet achterhalen. Betekent het zoiets als: in de goot en aan lager wal geraakt?