Geloof in de voorzienigheid in de crisis

Geloof in de voorzienigheid in de crisis

Heeft God iets te maken met de wereldgeschiedenis? Het christelijk geloof gaat daar wel vanuit. God bestaat en handelt in onze werkelijkheid. Maar hoe doet Hij dat? Niet alles kan aan Gods handelen worden toegeschreven. De dogmatiek heeft de taak om gelovigen te helpen bij het verantwoord spreken over God en zijn handelen. In de dogmatiek wordt het nadenken over Gods handelen in onze werkelijkheid en Gods handelen in de wereldgeschiedenis de voorzienigheidsleer genoemd.
Volgens Christian Link kunnen we spreken over een crisis met betrekking tot de voorzienigheidsleer. Bij een (ingrijpende) gebeurtenis in het wereldgebeuren spreken christenen niet meer vanuit de voorzienigheidsleer. Het geloof dat God de wereld regeert en onderhoudt is volgens hem van ons afgegleden.

Bij zijn afscheid als hoogleraar Dogmatiek sprak Link over deze crisis. Hij wilde een poging wagen om deze crisis te boven te komen. Ook als men geen verband met God wil aanbrengen, is het volgens Link maar de vraag of er een sleutel is om deze werkelijkheid te duiden.
Voorzienigheid houdt in dat er geen enkel tijdperk in de geschiedenis is die onttrokken was aan de heerschappij van God (Deus operatur omnia in omnibus). Men deinsde er niet voor terug om gruwelijke episoden op God te herleiden. Waarbij men er niet vanuit moest gaan dat het vertrouwen in God gemakkelijker was dan nu.
Volgens Link is het zinvol om terug te gaan naar de klassieke vooronderstellingen van de voorzienigheidsleer. De klassieke voorzienigheidsleer was bescheiden in het spreken over Gods handelen. Men maakte een onderscheid tussen primaire oorzaken (het handelen van God) en secundaire oorzaken (het handelen van de mensen).

Voorzienigheidsleer
Het bijbelse fundament voor de voorzienigheidsleer is maar smal. Men komt dan bijvoorbeeld uit bij het boek Job, waarin aangegeven wordt dat het ontbreken van een plan onmenselijk zou zijn.
De Reformatie hield desondanks vast aan de voorzienigheidsleer. Het front waartegen men zich verzette, waren de antieke filosofen, zoals de Stoa en de Epicureërs (die door de Renaissance weer volop invloedrijk waren). In zijn Institutie zocht Calvijn bewust het gesprek met de intellectuelen van zijn tijd (I, 16-18): God heeft de wereld niet verlaten na de schepping. Deze opmerking is geen menselijke ervaring, maar een belijdenis. Spreken over Gods voorzienigheid is vooral een vorm van geloof: belijden van Gods handelen, waarbij de Geest Gods wil ten uitvoer brengt.
Belangrijke vraag daarbij is: Hoe moet men over deze God spreken? Welke eigenschappen heeft Hij (zodat men kan volhouden dat de schepping en de schepselen voorwerp van zijn zorg zijn)? Deze vraag kunnen we niet alleen door onze ervaring beantwoorden.
Omdat de bijbelse basis maar smal is, greep men terug op filosofie. De filosofie was vooral geïnteresseerd in het hoe en het waarom van de voorzienigheid. Voor de christelijke theologie was er een extra probleem, omdat vanuit de filosofie geen verbinding met Gods handelen in Christus (Christusereignis) tot stand gekomen is. In de oosters-orthodoxe traditie was deze verbinding er wel. In het westen maakte men onderscheid tussen schepping en onderhouding. Voorzienigheid werd vooral eschatologisch geïnterpreteerd (Augustinus, maar ook Thomas van Aquina, de Leidse synopsis, Gerhard Gloege).
Bij Calvijn staat het voorzienig handelen van God in dienst van de kerk: Gods handelen is betrokken op de concrete gemeente. De voorzienigheid is bij hem de uitvoering van Gods verborgen raadsbesluit. Het doel van dat handelen is de eer van God en het heil van de mens.
De verbinding met Gods verborgen raadsbesluit zorgde in de loop van de tijd voor een probleem: de soevereiniteit van God kan deterministisch uitgewerkt worden. Een ander probleem dat opkwam was de kloof die er groeide tussen het geloof in Gods voorzienende handelen en de ervaring van de werkelijkheid.

Op welke manier kunnen wij spreken over Gods handelen?
In de voorzienigheidsleer gaat het over handelen van God. Op welke manier kunnen wij als mensen op een verantwoorde manier spreken over Gods handelen? Ons voorstellingsvermogen is beperkt, omdat God ons begrip van ruimte en tijd overstijgt. Bovendien is spreken over handelen van God is een antropomorf beeld. Antropomorfe beelden kunnen alleen in het spreken over God alleen metaforisch worden gebruikt. Kan Gods handelen worden verbonden met ‘wereldlijke’ oorzaken? Maar Gods handelen is niet alleen causaal. Theologisch is het beperken van Gods handelen tot causale verbanden onhoudbaar. Ook de rol voor de mens wordt drastisch beperkt. De eigen rol van de mens wordt uitgeschakeld. In zo’n causaal model van Gods handelen wordt veronderstelt dat mensen slechts kunnen waarnemen en oordelen (en niet op eigen initiatief handelen).
In dat opzicht is de procestheologie aanlokkelijk: in dit model handelt God door middel van het overreden. Door te overtuigen is God betrokken in het proces van het verder ontwikkelen van de wereld. Het handelen van God is een aanbod: wat God doet, kan een oorzaak zijn. Het handelen van God hoeft ook niet per definitie een doorbreking van de natuurwetten te zijn.
Hoe ervaren wij deze realiteit? De macht van God is ervaarbaar: de presentie van het aangezicht van God dat over ons mensen licht. God opent zich voor zijn schepping. Als God zijn aanwezigheid terugtrekt, dreigt de geschapen werkelijkheid uit elkaar te vallen.

In het perspectief van de Geest van God
Als wij vandaag de dag willen spreken over Gods handelen in deze werkelijkheid dienen wij dat met terughoudendheid te doen.
In ieder geval dient er ruimte te zijn voor menselijke actoren. De geschiedenis gaat voor een groot deel tegen Gods wil en Gods gebod in. God heeft dat risico echter genomen. Er is goddelijke betrokkenheid aan het mislukken van de geschiedenis. Dr. H. Berkhof spreekt over weerloze overmacht.  Overmacht: God doordringt deze wereld met zijn Geest. Link wil daarom de voorzienigheid niet doordenken vanuit de schepping, maar – in navolging van D. Ritschl en R. Bernhardt – vanuit de aanwezigheid en werkzaamheid van de Heilige Geest (pneumatologie). Daardoor is er volgens hem meer ruimte voor het relationele van Gods handelen.
In de Bijbel is voorzienigheid steeds de ervaring van te moeten opbreken en te moeten zwerven. De rol van toeschouwer is voor de mens niet weggelegd. Abram had Gods voorzienigheid niet opgemerkt als hij niet naar Kanaän was gegaan. Als zwerver heeft hij het spoor gevonden van God, die verborgen de geschiedenis leidt. Abram werd door de stem van God aangesproken. Hij ging door Gods woord. Het woord van God, dat ons aanspreekt, is een kritisch tegenover van de wereld. Het woord van God dwingt ons tot een kritische interpretatie van de wereldgeschiedenis.  ‘Als Christus ons model is van God, zullen we over macht moeten denken in termen van de kracht van het Woord of de kracht van het kruis, de kracht van de Geest in plaats van almacht als dwingende kracht.’ (Ian Barbour)

En natuurrampen dan?
Hoe zit het dan met natuurrampen (die mede zorgden voor de kloof tussen het geloof in Gods handelen en onze ervaring)? Link geeft daarvoor enkele grenzen aan: We kunnen de schuld niet alleen bij de mens neerleggen. God moet ook meer zijn dan een werkhypothese. Link gaat uit van de kern van de voorzienigheid: niets kan ons scheiden van de liefde van Christus (Rom. 8). Vanuit dit geloof transformeert de betekenis van een gebeurtenis. Niet op die manier dat een zinloze gebeurtenis alsnog van een betekenis worden voorzien. Maar door te blijven geloven in Gods voortdurende zorg – ook  in, tijdens en na een ramp. Ook in, tijdens en na een ramp zijn we niet gescheiden van die liefde in Christus. Dat opent onze ogen niet alleen voor het verleden (waarom), maar ook voor de toekomst (waartoe).

Samenvatting van: CHRISTIAN LINK, ‘Die Krise der Vorsehungsglaube. Providenz jenseits von Fatalismus’, Evangelische Theologie 65 (2005) 413-428.

 

Plaats een reactie