Neemt het respect voor de predikant af?
Op zijn blog plaatst collega K. van der Geest een hartenkreet: in de kerken ontbreekt steeds meer het respect voor de predikant. Terwijl de predikant steeds meer doet aan nascholing en reflectie, vindt er door de gemeenten een haast persoonlijke afrekening plaats. Dat gebeurt doordat gemeenteleden de overstap naar andere gemeenten maken of door losmaking van predikanten als de samenwerking niet meer werkt. In het blog geeft Van der Geest een aantal voorbeelden van de pijn die er onder predikanten leeft weer.
Zonder de pijn aan de kant te willen schuiven, wil ik aangeven dat er meer te zeggen valt dan het steeds meer ontbrekende respect voor predikanten. Die hartenkreet is heel serieus te nemen. Door collega’s binnen en buiten ‘zijn’ kerk, door landelijke kerk(en) en gemeenten. Die pijn wil ik zelf heel serieus nemen en is op bepaalde punten ook wel herkenbaar. Toch zou ik willen aangeven dat het goed voor een predikant en voor de samenwerking in een gemeente kan zijn om te om te kijken waar die pijn vandaan komt en hoe die pijn veroorzaakt wordt. Zowel pijn, als het toewijzen van schuld en het aangeven dat respect ontbreekt kunnen een belemmering vormen om te kijken naar wat er in de communicatie tussen predikant en gemeente gebeurt. Sterker nog: zolang die pijn niet goed geanalyseerd is, zal de communicatie tussen predikant en gemeente daardoor vertroebeld worden en zullen ze nog meer uit elkaar groeien. Mijn eigen ervaring is dat het mogelijk is om door een intensieve reflectie op wat er innerlijk bij iemand in de communicatie gebeurt en intense reflectie op hoe er in de communicatie wordt gereageerd helpend en helend zijn in het werk in de gemeente.
In vaktermen gesproken: het gaat hier om congruentie en om het verschil tussen inhoud en betrekking in de communicatie:
* Congruentie: Kun je als predikant waarnemen wat er gebeurt als er iemand iets tegen je zegt of aan je schrijft? Heb je van jezelf helder dat het gebeurt en waar die emotie vandaan komt en waar die emotie voor staat?
* Inhoud en betrekking: in de communicatie gaat het er niet alleen om wat er inhoudelijk wordt gereageerd, maar ook om de relatie. Men denkt op de inhoud te reageren, maar reageert onbewust op wat er in de relatie gebeurt. Men reageert op de inhoud, omdat die gehoord wordt, maar heeft niet helder dat de inhoud niet persé datgene is wat gecommuniceerd wil worden.
Ik ga op de voorbeelden in, maar zie die als casussen. Mijn reactie moet niet als een reactie op de personen die in de voorbeelden aan de orde komen, maar als mogelijke alternatieven in deze casus.
Het blog begint met een meisje van 18 jaar, dat haar predikant mailt door hem met de voornaam aan te schrijven: ‘Hoihoi, ik wil even iets aan je vragen, Klaas!’ Hij geeft aan, dat hij dat niet prettig vindt, omdat hij hierin respect voor zijn leeftijd en voor zijn ambt opmerkt. Dat kan. Maar dat is niet de enige mogelijke reactie. Hij had het ook fijn kunnen vinden, dat hij voor een meisje van 18 ondanks zijn leeftijd benaderbaar is. Dat ze dat doet op een manier waarop hij dat zelf op die leeftijd niet zou doen, kan hij door de vingers zien. Hij kan het ook fascinerend vinden: zo wordt er dus gecommuniceerd door jongeren.
De mail valt echter verkeerd. Dat is op zich niet zo problematisch. Dat gebeurt heel vaak in de communicatie. Een echtelijke ruzie kan ontstaan, doordat een opmerking – onverwacht vaak – verkeerd valt. In dit voorbeeld is de betrekking voor het meisje dusdanig dat zij aan haar predikant een vraag durft te stellen en dat doet op de manier waarop zij dat gewend is te doen.
Er kan een reden zijn, waarom deze predikant in dit voorbeeld zich respectloos behandeld voelt. Het behoort tot de professie van de predikant om te achterhalen, waarom hij in deze situatie op deze manier reageert.
Dat begint met de waarneming van het gevoel en de emotie die deze vraag oproept. Heeft hij helder dat hij geprikkeld is over de manier waarop de vraag is gesteld? Zo niet, dan zal de irritatie mogelijk in het antwoord doorwerken. Of hij steeds een neutraal antwoord, maar bouwt in zichzelf wel een irritatie op die in een volgende situatie mee gaat spelen.
Als hij helder heeft, welk gevoel de vraag oproept, kan hij besluiten of hij dat teruggeeft, of dat hij dat gevoel voor lief neemt en de vraag als zodanig belangrijker vindt dan het gevoel dat het oproept. In dit geval reageert de predikant door de mail te ondertekenen met: ds. X. Voor hem is het duidelijk dat hij heeft aangegeven: ik sta er op om met mijn titel en achternaam aangeschreven te worden, ook als het communicatiemedium van de mail wat laagdrempeliger is. Het is de vraag of de catechisant dit signaal oppikt, omdat de predikant zijn gedachten niet onder woorden brengt, maar verpakt en veronderstelt dat die ander dit signaal oppikt. Dat is het lastige in de communicatie: impliciete boodschappen zijn voor de zender duidelijk, maar voor de ontvanger niet omdat dit signaal verpakt is. De frustratie bouwt bij de zender op, omdat hij duidelijk denkt te zijn in zijn signaal en de ontvanger blijft onwetend over de toenemende frustratie.
Hierbij gaat het om de congruentie in de communicatie: geeft de predikant een reactie die congruent is aan zijn innerlijk gevoel.
De waarneming van het gevoel kan worden aangevuld met verdere reflectie: Wat is de reden waarom deze predikant met zijn titel en achternaam aangesproken of aangeschreven wordt. En is het bij degenen die op hem reageren duidelijk dat hij zo aangesproken wil worden. (In het geval is het fascinerend dat het voorbeeld staat op een blog dat de voornaam van de predikant draagt en ook nog eens niet het officiële ds, maar pastor.)
Daarnaast kan het zinnig zijn, om in de eigen biografie na te gaan, waar deze emotionele reactie vandaan komt. Dat kan van alles zijn: lastig vinden om familiair aangesproken te worden, voorvallen waarbij in een familiaire communicatie een innerlijke schade werd aangericht, de frustratie over een autoritair patroon in vroeger tijd, enz. Nogmaals: dat kan zo zijn. Het is van belang, om te beseffen dat de gehele eigen geschiedenis opeens in een klein voorval onbewust kan opspelen, zonder dat de zender of ontvanger dat weten. Er wordt dan niet alleen gereageerd in de huidige communicatie, maar het verleden aan voorvallen speelt op, speelt mee. Het is de kunst om in de communicatie dat verleden niet onbewust te laten mee te spelen, maar bewust te zijn van die pijnpunten. Hoe meer bewustwording, des te meer kan iemand in het ‘nu’ van de communicatie zijn. En hoe minder helderheid over de manier van communiceren en reageren, des te meer miscommunicatie.
In het voorbeeld kan het dus zo zijn, dat de predikant een kribbige mail terugschrijft. Het meisje ontvangt verbaast die kribbige reactie en deelt dat met de ouders. De ouders vertellen in de gemeenschap, dat de predikant zo’n reactie heeft gegeven en zien weer een bevestiging in wat zij al vinden, namelijk dat de predikant niet goed is in communicatie en niet goed is in jongeren. Door die bevestiging van het (voor)oordeel neemt het vertrouwen in deze predikant nog meer af. (Gelukkig zijn er nog talloze manieren om het misverstand recht te zetten: tijdens belijdeniscatechisatie ontdekt dit meisje dat haar predikant zich veel positiever opstelt, de ouders maken de predikant mee tijdens een pastoraal gesprek, enz.)
Pijn
Het blog gaat over predikanten die losgemaakt worden. Losmaking is aan de orde wanneer de samengaan van predikant en gemeente niet meer vruchtbaar is. Aan losmaking gaat een pijnlijk proces vooraf. Die pijn is vaak na de losmaking niet voorbij, maar kan toenemen. Bijvoorbeeld in de vorm van rouw over een roeping die niet goed ingevuld kon worden. Van der Geest wil aandacht vragen voor de pijn die losmaking veroorzaakt bij predikanten. Hij wil ook onder de aandacht brengen, dat die pijn er niet alleen is bij predikanten die losgemaakt zijn, maar ook breder onder predikanten leeft: namelijk het gemak waarmee predikanten door de gemeente worden afgerekend en het gebrek aan vertrouwen van gemeente of kerkenraad in de predikant.
Wat het blog lastig maakt, is dat de pijn die gesignaleerd wordt tot een soort algemene praktijk wordt gemaakt en dat in het beschrevene predikant en gemeente of kerkenraad vooral tegenover elkaar staan, waarbij vooral gemeente of kerkenraad de boosdoener zijn omdat predikanten al decennia op zichzelf reflecteren. Voorzichtig zou ik willen vragen of het wel terecht is om alles bij de ander neer te leggen. Ik zou juist de schuldvraag willen laten rusten en willen nagaan of er geen andere mogelijkheden zijn.
Respect als stopbord
In het blog wordt de kaart van respect gespeeld: gemeenten en kerkenraden hebben tegenwoordig te weinig respect voor de predikant. Dat lijkt een theologische norm: de gemeente hoort te weten hoe je een predikant hoort te benaderen. Het ingewikkelde is, dat die norm impliciet is en per tijd verschilt én dat respect ook iets uit de communicatiepsychologie is. Wanneer iemand vindt dat hij respectloos behandeld is, deelt hij een rode kaart aan degene uit naar degene die iets naar hem zegt of mailt: dit mag jij op deze manier niet tegen mij zeggen. Het is een stopbord op betrekkingsniveau: heb het lef niet om dichter bij te komen. Door die rode kaart uit te delen, hoeft er ook op de inhoud van de communicatie niet gereageerd te worden.
Van nature geneigd
Er worden enkele voorbeelden gegeven van predikanten die losgemaakt zijn. De eerste is een oudere predikant die met toewijding zijn pastorale werk doet (meer eigenlijk dan nodig is waarbij hij zichzelf niet spaart), maar in de prediking niet goed overkomt.
Voordat ik naar de casus ga, wil ik een van de eerste vragen uit de Heidelberger Catechismus aanhalen en toepassen op predikant en gemeente. Wat is onze ellende? Dat wij van nature geneigd zijn God en onze naaste te haten. Voor mijzelf heb ik dat ooit eens toegepast op mijzelf als predikant: Van nature ben ik, predikant, geneigd om God en mijn gemeente te haten. Toen vielen voor mij wat puzzelstukjes op zijn plek. Ik haal deze catechismusvragen naar voren om aan te geven, dat toewijding op zich heel mooi is, maar dat er achter die toewijding een veel minder geestelijke wereld schuil kan gaan (kan gaan – niet: gaat).
Het zou de moeite waard zijn om met deze predikant na te gaan, waarom hij zo veel tijd aan het pastoraat besteed. Daar kunnen hele mooie redenen voor zijn: omdat het zijn hart heeft, omdat hij de pastorale nood van de gemeenteleden opmerkt. Maar die redenen kunnen heel wat minder geestelijk zijn: in de huidige of een eerdere gemeente is deze predikant steeds om zijn preken bekritiseerd. Ter compensatie stort hij zich op het pastoraat. Om waardering te ‘kopen’ of om de preekvoorbereiding te ontlopen. In zijn verleden kan hij vaak over het hoofd gezien zijn, waardoor hij een drive heeft dat bij anderen te voorkomen. Hij kan moeite met de planning hebben en gaat op elke impuls van het pastoraat in.
Zichzelf niet sparen
Dat hij zichzelf spaart is echter niet gezond. Hij kan hard werken om de kritiek uit de gemeente te willen pareren: zien jullie dan niet hoe hard ik werk? Net als bij respect is dit een rode kaart op het gebied van inhoud en betrekking: jullie mogen niet dichterbij komen en ik heb het recht om alles wat jullie naar mij toe communiceren naast mij neer te leggen. Het vraagt echter reflectie van de predikant waarom hij zichzelf niet spaart. Geldt het gebod van de sabbat voor de gehele gemeente, maar is de predikant uitgesloten? Is de predikant sterker dan onze Heer zelf, die zich op aarde af en toe terugtrok om te bidden, om te rusten, om te eten? Werkt de predikant echt wel zo hard, of is dat alleen maar eigen beeldvorming? Wat gebeurt er als de predikant zijn eigen planning onder de loep neemt en uren schrijft? Zijn er taken, die deze predikant met een gerust hart kan afstoten of kan delegeren? Wat heeft deze predikant nodig om zich geestelijk op te laden en te voeden? Kan het zijn dat de kerkenraad wel eens heeft gevraagd om taken over te kunnen nemen, maar dat deze predikant dat geweigerd heeft? Kan het zijn, dat de eigen afwerende houding van de predikant mede de oorzaak is dat er innerlijk geen ruimte is voor eigen groei in geloof en afnemend vertrouwen in de gemeente?
Voorspelbare preken
De kritiek is dat de preken voorspelbaar zijn. Dat lijkt een duidelijke reactie op de prediking. Maar wat bedoelen gemeenteleden daarmee. Mensen zijn niet altijd duidelijk in de communicatie en zeggen vaak iets op een gebrekkige manier om iets duidelijk te maken. Als de verhouding met de gemeente nog vertrouwt is, kan de predikant bij bepaalde gemeenteleden (belijdeniscatechisanten, leden van een Bijbelkring, kerkenraad) vragen of ze met hem op ontdekkingstocht willen om te kijken wat er met die voorspelbaarheid bedoeld wordt. Wanneer dat helderder is, kan er gemakkelijker een andere invulling van de preek komen. Wat wordt er mee bedoeld?
– Denkt de predikant theologisch te schematisch, waardoor er geen ruimte is voor een dialoog, voor een andere mening of voor twijfel?
– Is door de drukke pastorale werkzaamheden de exegese erbij ingeschoten, waardoor de predikant terugvalt op de exegese die hij in zijn jeugd heeft meegekregen?
– Is de predikant te gespannen voor wat de preek met de gemeente doet, waardoor zijn voordracht krampachtig wordt?
– Heeft de predikant moeite om iets van zichzelf te laten zien in de prediking?
– Wat belemmert deze predikant om zijn ervaring in het pastoraat te laten terugkomen in de preek? (Niet in de zin van anekdotes uit zijn praktijk, maar thematisering van wat hij in de pastorale gesprekken tegenkomt)
– Gaat de predikant teveel op in de gemeente, waardoor hij geen zicht heeft op wat er buiten in de wereld gebeurt en er dus voor veel gemeenteleden geen connectie is met hun eigen leefwereld?
– Is de predikant zelf iemand die op harmonie is gericht, waardoor hij het niet aandurft om geloofstwijfel of spannende thema’s aan de te stellen?
– Raakt de predikant murw door het zien van alle leed in zijn pastorale praktijk, waardoor hij niet meer de vrijheid en frisheid heeft voor een opbouwende preek?
– Komt de predikant er niet toe om af en toe vrij te nemen, om lichamelijk, geestelijk en mentaal uit te rusten waardoor hij niet meer bij zijn creativiteit of eigen gevoel kan?
Zo maar wat vragen om aan te geven dat één enkele opmerking op verschillende manieren bedoeld zijn. Het loont daarom de moeite om door te vragen naar wat er werkelijk bedoeld wordt. Maar dat vraagt wel geestelijke en innerlijke ruimte en die ruimte staat onder druk als iemand zichzelf niet spaart.
Briljante theoloog
Het tweede voorbeeld gaat over een briljante theoloog, die werkelijk vooruit kan denken. Eerst even over dat briljante. Want het hangt af van de theologie wat als briljant geduid wordt. Hier dus in het kader van vernieuwing en het weten te inspireren voor gereformeerd geloven in deze tijd. Hier gaat het wel om een theologisch principe, namelijk dat van de kerk als gemeenschap (van mensen die heiligen en zondaars tegelijk zijn). Wat is theologisch briljant als er geen connectie met de gemeente is? Dan zou deze briljante theoloog kunnen leren op welke manier hij voor de gemeente inzichtelijk maakt waar hij mee bezig is. Hij zou zich kunnen bezinnen op hoe hij de gemeente kan betrekken bij zijn idealen. Ook zou hij kunnen overwegen of de kritische stemmen vanuit de gemeente juist niet zinvol zijn om zijn ideaal beter uitvoerbaar te maken. Het is zowel op communicatief als theologisch gebied te gemakkelijk om de gemeente hier slechts verwijten te geven. Ook voor een briljante theoloog geldt het dubbele gebod van de liefde: God liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Het zou mooi zijn als hij leert om zijn briljant theologiseren in dienst weet te stellen van kerk of gemeente. Het kan zijn dat er in biografisch opzicht een pijnpunt zit (deze man heeft nooit geleerd om goed te communiceren, heeft het in de opvoeding niet meegekregen om relaties aan te gaan, heeft nooit geleerd om zijn gedachten voor anderen begrijpelijk te maken – om enkele mogelijkheden te noemen) waardoor de communicatie van de ideeën niet goed verloopt. Ook voor briljante theologen is empathie in het pastoraat een voorwaarde: ben ik als hoogopgeleide in staat om de gedachtengangen, de gevoelens van de laagopgeleide gemeenteleden te begrijpen?
(Ooit heb ik me verdiept in de briljante theoloog Klaas Schilder, die ik theologisch hoog heb, maar die in de gemeentepredikant eigenlijk voortdurend vastliep.).
Roeping
Naast de kaart van respect wordt ook de kaart van de roeping gespeeld. Dat vind ik bij mijzelf herkenbaar: als predikant ben ik geroepen om op een bepaalde plek te komen werken. De predikant is nog een van de weinigen die in het gebied van zijn werk komt wonen. Steeds vaker is het zo, dat onderwijskrachten niet meer wonen in de plek waar zij werken. Zelfs bij wethouders wordt de mogelijkheid geboden om buiten de gemeente te blijven wonen. Predikanten gaan vaak wonen in een gebied, dat ze niet bij voorbaat kennen. Dat maakt hen kwetsbaar, want wie zegt er dat er een klik komt, een veilige sfeer van wederzijds vertrouwen die er nodig is om vruchtbaar te werken? Predikanten gaan vaak met een bepaalde roeping naar een gemeente. Dat is een intiem gebeuren, waarbij het contact met Christus gezocht wordt. Toch kan er meer over gezegd worden. In een gereformeerde traditie is een verwijzing naar roeping alleen niet afdoende. Een roeping mag ook getoetst worden door (bevoegde) anderen. Het zou goed zijn om bij een beroep uit een bepaalde gemeente met vertrouwde anderen door te spreken in hoeverre hier sprake is van een roeping. Welke menselijke factoren moeten uitgefilterd worden? Welke menselijke overwegingen mogen best een plek krijgen. Mag je weg omdat de woonkosten hoog zijn? Mag je blijven, omdat je vrouw een baan heeft of kinderen hun vertrouwde plek op school hebben? Welke reden heb ik om op een beroep in te gaan of af te wijzen? Vervolgens: hoe werkt die roeping door in de concrete werkzaamheden op een nieuwe plaats en hoe blijft die roeping tijdens het werk op de nieuwe plaats levend?
Voor gemeenten is hier ook een belangrijke taak weggelegd: in hoeverre zijn gemeenten bereid om een werkelijk reëel beeld te schetsen door ook de problematiek en de spanningen eerlijk in kaart te brengen? Weet de gemeente expliciet te maken welke verwachtingen er daadwerkelijk leven? Wil men vernieuwing of wil men juist alles bij het oude laten? En wiens wens is dat: van de gemeente of van degenen die toevallig op dat moment in de kerkenraad zitten? Dat is nogal van belang bij het beroepingswerk. Is er een werkelijke veilige sfeer voor een nieuwe predikant om te aarden en zijn werk te doen? In hoeverre is de gemeente eerlijk in het beroepen van een bepaalde predikant? Welke zorg besteed men aan de predikant als hij er daadwerkelijk is.
Er leven nogal onterechte vooroordelen. Toen ik wat jonger was, was een van de factoren om mij te beroepen dat ik zo goed met de jeugd overweg zou kunnen. Dat was niet gecheckt. Ik zie dat oudere collega’s dat vaak veel beter kunnen. Door hun levenservaring of doordat ze kinderen in die leeftijd hebben. In de kerk, waar levenservaring van groot belang is, vind ik het verbazingwekkend dat oudere predikanten minder beroepen krijgen.
Begeleiding
Wat het blog duidelijk maakt, is hoe belangrijk begeleiding door de landelijke kerk is. Ook na losmaking hoort er optimale zorg vanuit de kerk te zijn. Bijvoorbeeld door geestelijke begeleiding, of door een predikant onderdeel te laten zijn van een werkgemeenschap, zodat ze toch merken dat ze – ondanks de losmaking – volwaardig ambtsdrager binnen de kerk zijn. Het zou goed zijn om die begeleiding niet pas in conflictsituaties te bieden, maar al vanaf de opleiding. Zoals psychiaters en psychotherapeuten zelf in therapie moeten, kan het voor de predikant ook goed zijn om een geestelijk begeleider te hebben. Een regel in het pastoraat is, dat pas degene die zelf pastorale zorg voor zichzelf heeft, ook in staat is om pastoraat te bieden.
Vertrouwen
Werken in de kerk vraagt om onderling vertrouwen: van de predikant naar de gemeente toe en van de gemeente naar de predikant toe. Er kunnen allerlei redenen zijn, waarom dat vertrouwen er niet is of niet meer is. Dat hoeft niet altijd aan de predikant zelf te liggen. De gemeente kan door de spanningen, die voor een buitenstaander nog verborgen gehouden worden, een onveilige plek zijn. Het kan een biografische oorzaak hebben bij de predikant, waardoor hij zich niet kan of durft te geven. Vertrouwen groeit als predikant en gemeente zich aan elkaar geven. Niet voor 100%. Dat kan alleen binnen het huwelijk en het gezin. Een predikant hoeft niet alles met zijn gemeente te delen. Maar helemaal niets delen van zichzelf kan een behoorlijke aanslag op het vertrouwen zijn. Het kan goed zijn om helder te hebben wat je wel en wat je niet van jezelf deelt binnen de gemeente, het pastoraat en in de prediking. Iets van jezelf geven werkt uitnodigend. Wie iets van zichzelf geeft, nodigt de ander ook iets van zichzelf te geven. Je kunt alleen niet de voorwaarden bepalen van wat de ander mag of moet geven. De ander blijft daar vrij in. Het is ook niet goed om teveel te geven, omdat je dan te kwetsbaar wordt en beschadigd kunt raken.
Ontbreekt het respect en vertrouwen steeds meer? Ik weet dat niet. Ik ben ‘slechts’ 10 jaar predikant en kan niet anders dan in deze tijd predikant te zijn. Het is soms best spannend om predikant te zijn: krijg ik het vertrouwen, houd ik het vertrouwen, is de chemo niet ooit eens onverwacht voorbij? Tegelijkertijd wil ik mij niet door die angst laten leiden. Ik ben nu geroepen om in deze tijd predikant te zijn en niet in een andere tijd. Het is een complexe tijd, maar het is geen hopeloze tijd omdat God ook nu nog steeds werkt. Door mensen heen. Niet alleen door predikanten heen, maar ook door gemeenteleden heen. Gelukkig zijn er manieren om zicht te krijgen op hoe ik het doe en hoe ik overkom, wat en waarom ik het doe en hoe in de gemeente kan werken. Dat is slechts genade. Die genade gun ik anderen ook: dat ze met vertrouwen en tot zegen in de gemeente van Christus mogen werken.